Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het OESO-rapport betreffende de onderwijskloof tussen autochtone en allochtone leerlingen in Vlaanderen en de maatregelen die terzake worden genomen
Actuele vraag over het OESO-rapport betreffende de onderwijskloof tussen autochtone en allochtone leerlingen in Vlaanderen en de maatregelen die terzake worden genomen
Actuele vraag over het OESO-rapport betreffende de onderwijskloof tussen autochtone en allochtone leerlingen in Vlaanderen en de maatregelen die terzake worden genomen
Actuele vraag over het OESO-rapport betreffende de onderwijskloof tussen autochtone en allochtone leerlingen in Vlaanderen en de maatregelen die terzake worden genomen
Verslag
Aangezien minister Vandenbroucke op dit moment de Koningin Paolaprijs moet uitreiken, zal minister Van Brempt in zijn plaats antwoorden.
De heer Sannen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, mevrouw de minister, collega's, op basis van een OESO-rapport hebben we deze weken nog eens op een ontnuchterende manier kunnen vaststellen dat de onderwijskloof tussen autochtonen en nieuwe Vlamingen van de eerste en tweede generatie ontzettend groot is. Van de zeventien onderzochte landen scoorden Vlaanderen en Duitsland het slechtst.
Misschien was deze uitslag niet totaal verrassend. In het rapport dat vorig jaar gepubliceerd is, werd reeds duidelijk aangetoond dat Vlaanderen goed is als het om wiskunde en wetenschap gaat, maar dat de kloof tussen de besten en de zwaksten ontzettend groot is. Dat hoeft echter niet noodzakelijk het geval te zijn. In Finland, dat net zo goed scoort als Vlaanderen inzake de kwaliteit van wiskunde en wetenschap, is de kloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen veel kleiner.
Soms is Vlaanderen nogal zelfgenoegzaam als het gaat over de kwaliteit van het onderwijs. Die zelfgenoegzaamheid is echter misplaatst. Als ons onderwijs al kwaliteitsvol is, dan is het toch wel een selectieve kwaliteit. Ik heb de indruk dat het onderwijs in Vlaanderen gecontamineerd is door een cultuur van de vorige eeuw, de cultuur van de traditionele jezuïetencolleges : "doorgaan met de besten".
Nochtans doet Vlaanderen al jaren inspanningen om deze kloof te dichten. Eerst was er het onderwijsvoorrangsbeleid. Daarna volgde het GOK-decreet. Wat blijkt nu? De tegenstelling is scherper dan ooit te voren, en dat ondanks de extra middelen die werden vrijgemaakt. Ik weet ook wel dat de financiering belangrijk is. Het is belangrijk dat we in de toekomst het onderwijs financieren op basis van de specifieke kenmerken van leerlingen. Ondanks de bijkomende middelen, ondanks dit nieuwe financieringsmechanisme vrees ik dat we geen fundamentele oplossing zullen bieden voor dit probleem.
De studie is duidelijk. In die landen waar de gemeenschappelijkheid in de onderwijsstructuur is ingebed, is de score beter dan in landen waar het onderwijs heel sterk wordt opgedeeld in niveaus. In het dat geval is er onvoldoende diversiteit in het onderwijsgebeuren.
Het GOK-decreet is er tot op heden niet in geslaagd een voldoende spreiding te realiseren. Ondertussen is er wel een bijsturing geweest. Nochtans is dit spreidingsbeleid essentieel om het belangrijkste knelpunt dat in het OESO-rapport naar voren komt, aan te pakken. Het gaat om het gebrek aan taalkennis, onvoldoende taalkennis om wiskunde, wetenschap, lezen, kortom de overdracht van kennis te realiseren.
Ik weet dat talenkennis niet enkel in het onderwijs tot stand wordt gebracht. Tal van omgevingsfactoren spelen hierin een rol. Het gaat niet enkel om de school, maar onder meer ook om de ouders. Het is bijzonder belangrijk dat we op de ouders blijven inwerken. We moeten hen duidelijk maken hoe belangrijk talenkennis in het onderwijs en hoe belangrijk onderwijs op zich is. Ook de media spelen hierin een rol. Vijftien jaar geleden kon elk Turks kind in mijn buurt de liedjes in 'Tien om te zien' meezingen. Die cultuur is verdwenen. De Turkse kindjes kijken hoofdzakelijk naar de Turkse televisie. Dit toont aan dat de omgevingsfactoren momenteel niet optimaal zijn om de talenkennis te stimuleren.
Het rapport is duidelijk. We moeten die mensen zo snel mogelijk de nodige talenkennis bijbrengen. Een snelle intreding in het kleuteronderwijs is voor de kinderen essentieel. Misschien moeten we eens nadenken over de mogelijke invoering van de schoolplicht vanaf drie jaar. Voor de kinderen die het echt nodig hebben, is het ontzettend belangrijk dat ze met het Nederlands in contact komen. Ze moeten het Nederlands leren ervaren als een taal waarmee kan worden gecommuniceerd, waarmee kennis kan worden overgedragen.
De overheid moet misschien wat meer sturend optreden. Ik denk hierbij vooral aan de spreiding en de oriëntatie van de leerlingen. Vrijheid en autonomie kennen hun grenzen. Dit geldt ook voor het onderwijs. Het onderwijsaanbod in onze secundaire scholen moet performanter en rationeler worden. We moeten oude gedachten en principes opzij durven schuiven. We moeten buiten de lijntjes van het huidige onderwijsaanbod durven denken.
Ik zou de minister willen vragen om in dit verband een benchmarking te laten uitvoeren. Migratielanden als Canada, Nieuw-Zeeland en Australië scoren beter dan Vlaanderen. Zweden, dat niet echt een migratieland is, scoort eveneens goed. De ons omringende landen hebben problemen. We moeten hier zicht op krijgen. We mogen die jongeren niet verloren laten gaan. Er is naast structurele maatregelen ook nood aan acute, dringende ingrepen.
Mevrouw de minister, is de Vlaamse Regering bereid om het onderwijsbeleid radicaal bij te sturen? We mogen geen generatie verloren laten gaan of elke aansluiting bij de samenleving onmogelijk maken. (Applaus bij sp.a-spirit)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal de daarnet door de heer Sannen aangehaalde gegevens niet herhalen. De mensen die bij ons onderwijs betrokken zijn en die gisteren de krant hebben gelezen, zijn ongetwijfeld onder de indruk. Elke mogelijke zelfgenoegzaamheid over de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs heeft ongetwijfeld een dreun gekregen. We doen het blijkbaar goed voor 80 percent of voor 90 percent van de leerlingen. Voor 10 percent van de leerlingen doen we het echter slecht. We doen het voor hen in Vlaanderen zelfs beduidend slechter dan in andere landen. Een maatschappij kan zich niet veroorloven dat 10 percent of 20 percent van de jongeren niet mee is.
Er is nood aan structurele maatregelen. We hebben op dit vlak reeds een aantal inspanningen geleverd. Ik denk in dit verband aan het onderwijsvoorrangsbeleid of aan het GOK-decreet. Nu moeten we ons de vraag durven stellen of we wel genoeg hebben gedaan. Heeft de Vlaamse Regering de beschikbare middelen gericht gebruikt of heeft ze, onder druk van een bepaalde maatschappelijke stroming, de problemen niet duidelijk durven omschrijven.
Ik heb vroeger al aangeklaagd dat de minister in zijn beleidsnota en beleidsbrieven het begrip 'allochtone leerling' nauwelijks durft te gebruiken en dat hij geen specifiek beleid gericht op die groep durft voeren of durft benoemen. Hij stelde dat dit moest worden opgenomen in het geheel van dat gelijkeonderwijskansenbeleid. Ik denk dat we man en paard moeten durven noemen, dat we moeten durven zeggen waar de problemen zich voordoen. Wat men hier niet durfde zeggen, wordt nu echter door het OESO-rapport duidelijk naar voren gebracht.
Bovendien gaat het niet alleen om het onderwijsbeleid, het probleem is uiteraard ook gekoppeld aan de discriminatie op de arbeidsmarkt. Een aantal jongeren is inderdaad minder gemotiveerd om te studeren en een diploma te behalen, omdat ze weten dat ze, zelfs met een diploma, zullen worden gediscrimineerd.
Er is ook een probleem met de voorbeeldfunctie van leerkrachten: er is nood aan allochtone leerkrachten in het onderwijs, niet alleen in het officiële onderwijs maar ook in het vrije, katholieke onderwijs. Het katholieke onderwijs moet zijn verantwoordelijkheid nemen, niet alleen via vrijblijvende en misschien goed bedoelde verklaringen, maar ook structureel door allochtonen effectief een kans te geven.
Er is volgens mij bovendien ook een probleem met de opleidingen. Opleidingen voor leerkrachten maar bijvoorbeeld ook deeltijdse opleidingen in het hoger onderwijs worden nu blijkbaar hoofdzakelijk gefinancierd met Europese middelen. Daarvoor moet er een structurele Vlaamse financiering komen, omdat we anders niet alleen een groep vormen die persoonlijk getraumatiseerd is maar eveneens een maatschappelijke tijdbom leggen onder onze samenleving.
Mevrouw de minister, het zou toch goed zijn indien de bevoegde minister over dit thema, met zo veel vraagstellers, toch wel bijkomende antwoorden zou kunnen verstrekken. Het probleem is hier en daar al wel aangeraakt. We denken dat we weten wat de minister van Onderwijs in al zijn beleidsverklaringen heeft verteld. Vandaag wordt niet de vraag gesteld even te herhalen wat ooit al werd gezegd of wat de intenties zijn. De vraag is welke bijkomende inspanningen er zullen worden geleverd, in welke bijkomende middelen zal worden voorzien en welke bijkomende discussies zullen worden gevoerd. Daar moeten ook onmiddellijke acties aan gekoppeld worden, niet voor binnen 2 of 3 jaar als het GOK-decreet en de financiering van het onderwijs herzien zullen zijn, neen, ik wil weten welke acties de minister volgend schooljaar denkt te nemen. Ik denk namelijk dat het rapport duidelijk genoeg was: de tijd dringt en er moet absoluut actie worden ondernomen. Er moet echt een soort van 'Marshallplan' voor het onderwijs komen, specifiek gericht op allochtonen. Laat ons de dingen nu maar eens durven benoemen in plaats van de kop in het zand te steken. (Applaus bij Groen! en sp.a-spirit)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren minister, collega's, voor een stuk zou ik toch even een andere toon willen aanslaan. Ik ben het volledig eens met de analyse van de voorgaande sprekers, de heer Sannen en de heer Tavernier, maar ik was eigenlijk niet zo verrast door dit onderzoek.
De toestand is inderdaad ernstig, maar ik wil niet stellen dat hij ook hopeloos is. Hij is ernstig, hij is inderdaad dramatisch, mijnheer Sannen, maar laat ons ook eens kijken naar waar we vandaan komen. Ik denk dat we, als we een proces maken, geen proces moeten maken van de voorbije 2 jaar maar ook verder moeten durven kijken. We hebben in dit land al te lang een beleid gevoerd van 'laisser faire, laisser passer' als het over nieuwkomers ging. De cijfers spreken ook voor zich. Ik heb de cijfers hier bij me. Als het gaat over achterstand bij leerlingen in wiskunde en wetenschappen, gaat het om 7,3 percent bij de autochtonen, 17,5 percent bij de allochtonen van de eerste generatie en zelfs om 42,3 percent bij de tweede generatie allochtonen. Nu heb ik ook wel gelezen dat men er voor een stuk van uitgaat dat bij die eerste generatie ook veel Nederlanders zitten. Blijkbaar situeert het probleem zich toch vooral bij jongeren die hier worden opgevoed. Ik wil ook een appel doen aan de allochtone gemeenschap. Ik ben het met de voorgaande sprekers eens dat er inderdaad maatregelen moeten worden genomen, maar ook de allochtone gemeenschap moet beseffen dat het water hoog staat.
Ik heb lang geleden het geluk gehad om les te mogen geven in een school met bijna uitsluitend allochtone leerlingen. Ik denk dat de situatie op tien jaar tijd niet veel is veranderd. Op oudercontacten nemen ouders hun kinderen mee om te vertalen wat de leerkracht te vertellen heeft. De ouders van vele van deze kinderen die op onze schoolbanken zitten, hebben zelf nog een taalachterstand. Een paar jaar geleden werd de taalindicator van niet-Nederlands als thuistaal niet aanvaard als een GOK-indicator. Er is veel strijd voor geleverd om dat erkend te krijgen.
Over de meerderheid heen staan we voor een grote uitdaging waarbij we er zorg voor moeten dragen dat deze nieuwe Vlamingen volwaardige kansen krijgen. Misschien ben ik te voorbarig, maar ik wil deels abstractie maken van een aantal initiatieven die het laatste anderhalf jaar zijn genomen, want de resultaten daarvan hebben we nog niet. Ik wens me niet neer te leggen bij het feit dat we inmiddels goed bezig zijn. Het feit dat er vijf leden een vraag over dit onderwerp stellen, bewijst dat we dit dossier ernstig willen behandelen. We moeten deze problematiek op het voorplan schuiven en als eerste punt voor de toekomst behandelen om ervoor te zorgen dat we de dreigende kloof in onze Vlaamse gemeenschap dichten.
Mevrouw de minister, in hoeverre wenst de regering deze studie ernstig te nemen? Op welke manier wenst ze aan te sturen op oplossingen en initiatieven? Minister Vandenbroucke heeft gelijk dat we op dit moment de GOK-middelen een beetje te vrijblijvend inzetten. Scholen kunnen keuzes maken, maar misschien moeten we iets stringenter en directer stellen dat het aanleren van het Nederlands voorop moet worden gesteld. We moeten bij de aanvang van de schoolloopbaan van de jongeren ervoor zorgen dat ze in de Nederlandse taal meekunnen. Ouders van jongeren moeten ook hun verantwoordelijkheid nemen. De N-VA is de laatste om zich te mengen in het privé-taalgebruik, maar we leven in Vlaanderen. De toekomst van deze jongeren ligt in Vlaanderen en de kennis van het Nederlands is o zo belangrijk.
Mevrouw de minister, welke lessen wenst de regering te trekken uit deze studie? Welke initiatieven wenst ze te nemen? De N-VA is bondgenoot om daaraan mee te werken.
De heer Van Baelen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, dames ministers, ik betreur dat de bevoegde minister niet aanwezig is. Laat ons niet naïef zijn, we hebben het voorbije anderhalf jaar meermaals een debat gevoerd over dit onderwerp waarbij de minister zeer persoonlijke standpunten heeft ingenomen die zelfs niet in overeenstemming zijn met het regeerakkoord. Vandaag wilde ik hem die vragen stellen.
Ik lees dat minister Vandenbroucke, als minister bevoegd voor Onderwijs, vandaag iets anders zegt over de twee concrete elementen van de taal en het kleuteronderwijs. Ik had hem daarover vandaag graag persoonlijk ondervraagd. Voor het overige sluit ik me aan bij de analyse van de heer Sannen en de andere leden over het toepassen van het GOK-beleid.
Mijnheer Van Baelen, het is aan de regering om te bepalen wie op welke vraag antwoordt. Bovendien heb ik op vrijdag 12 mei om 11.30 uur een e-mail gekregen van minister Vandenbroucke, waarin hij me heeft gevraagd hem te willen verontschuldigen voor de plenaire vergadering van woensdagnamiddag 17 mei, daar hij deze namiddag was uitgenodigd door Hare Majesteit de Koningin om de uitreikingsplechtigheid van de Koningin Paolaprijs voor het onderwijs bij te wonen. Toen waren de vragen over dit onderwerp hoegenaamd nog niet ingediend. De studie was zelfs nog niet bekend. Dat betekent niet dat de minister hier het debat wil ontwijken. Nadat ik de vragen heb gezien, heb ik wel met de minister afgesproken dat hij op dit onderwerp zou terugkomen in een commissiedebat.
Mijnheer de voorzitter, ik dank u. De regeling van de werkzaamheden behoort volledig tot uw bevoegdheid als voorzitter. Ik betreur alleen dat dit gebeurt nu dit actueel is. Dit is immers een actuelevragenuurtje. We zullen dit debat met de minister zeker morgen opnieuw voeren, en de studie diepgaand analyseren, om er conclusies uit te trekken voor het hele Vlaamse onderwijsbeleid.
Het verbaasde me alleszins dat de minister plots stelt dat de Nederlandse taal en het kleuteronderwijs essentieel zijn. Taalproblemen zijn een van de voornaamste redenen van de achterstand bij allochtone kinderen of autochtone kinderen uit bepaalde bevolkingsgroepen. Daarom is het zo jong mogelijk aanleren van het Nederlands essentieel. Daarmee komen we meteen bij het kleuteronderwijs terecht. We hebben daar, bijvoorbeeld tijdens de begrotingsbesprekingen, uitgebreid over gedebatteerd met de bevoegde minister. We hebben dat debat ook gevoerd toen we het hadden over allochtonen in het onderwijs, een onderwerp dat we deze ochtend hebben besproken. Telkens heeft minister Vandenbroucke gezegd dat hij dit nog eens zou bekijken, maar dat hij andere prioriteiten had. Ik ga zelfs verder. Hoewel het regeerakkoord bepaalt dat de leerplichtleeftijd moet worden verlaagd tot 5 jaar, heeft hij gezegd dat hij dat niet zou doen. De minister vindt kosteloos onderwijs in het vijfde en zesde studiejaar een prioriteit. Als met hetzelfde bedrag de participatie aan het kleuteronderwijs zou kunnen worden opgetrokken, dan zou hij, tegen het regeerakkoord in, toch nog kiezen voor dat kosteloos basisonderwijs in het vijfde en zesde leerjaar.
Hier zijn dus heel wat gesprekken en debatten aan gewijd. De heer Van Dijck heeft volkomen gelijk als hij stelt dat deze OESO-studie ons niet hoeft te verbazen. Tijdens de begrotingsbesprekingen heb ik hier twee studies aangehaald die net hetzelfde stelden. Dan heb ik het onder meer over het Vlaamse rapport over de armoedebestrijding. Alleen heeft de bevoegde minister tot op vandaag volgehouden dat hij niet overtuigd was van het belang van meer participatie in het kleuteronderwijs, hoewel een studie als die van professor Nicaise op het belang ervan wees. Wel ging de minister een sensibiliseringscampagne opstarten. Dat vinden we goed. Dat moet zeker gebeuren. Ook begeleidende maatregelen zijn belangrijk. Er is echter sprake van ouders die hun kinderen niet naar de kleuterschool sturen of al te vaak thuis houden. Bij de allochtone gemeenschap gaat het over 47 percent. De minister zei dat hij de cijfers die de OVSG ons gaf, niet kende. Die zijn hem toen bezorgd. Wij hebben alleen maar gezegd dat er voldoende redenen waren om daar een prioriteit van te maken.
Vandaag wilde ik dus aan minister Vandenbroucke zeggen dat hij enigszins tot inkeer is gekomen. Ik vind het goed dat een minister durft te zeggen dat hij nu overtuigd is van het belang van de Nederlandse taal en de participatie aan het kleuteronderwijs.
We willen met alle plezier de bepaling uit het regeerakkoord dat de leerplicht verlaagd moet worden tot 5 jaar, aanpassen tot 3 jaar. Voor de ouders is het signaal belangrijk dat dit iets is dat ze geacht worden te doen en dat het niet vrijblijvend is. De leeftijd as such is in dat opzicht niet zo belangrijk, want er komen dan ook heel wat ondersteunende maatregelen. En laat ons ook de discussie over wat de leerplicht betekent voor het vak godsdienst en zo, ergens anders voeren. We moeten het niet te veel belasten.
Van belang is dat we de kinderen zo veel mogelijk vanaf 2,5 tot 3 jaar naar school krijgen. Deelname aan het kleuteronderwijs mag niet vrijblijvend zijn, het moet een plicht zijn. Zoals de heer Sannen heeft gezegd, krijgen we anders een verloren generatie. Samen zijn we ooit te gast geweest bij een schoolhoofd dat het zonder meer dweilen met de kraan open noemde. Jong geleerd is oud gedaan, en beter voorkomen dan genezen.
Mevrouw de minister, minister Vandenbroucke zei in de commissie: 'De sp.a is een lerende organisatie die haar standpunt aanpast aan mijn mening.' Hij zei dit in het debat over de verlaging van de leerplicht tot 3 jaar. Animo, uw jongerenorganisatie, en ook andere jongerenorganisaties hadden gezegd dat we naar 3 jaar gaan, en minister Vandenbroucke zei dan maar dat de sp.a wel voldoende overtuigingsvermogen zou hebben. Ik heb hem toen geantwoord: 'Ik hoop dat u veel mag leren.'
Eigenlijk hoop ik echter dat hij nu overtuigd is door deze OESO-studie. Hij zegt altijd zich te willen baseren op wetenschappelijk onderzoek, maar is blijkbaar niet altijd zeker van welk wetenschappelijk onderzoek dat moet zijn. Ik gun hem echter het voordeel van de twijfel, en ik hoop dat hij zelf voldoende lerend vermogen heeft om tenminste het regeerakkoord uit te voeren.
Mevrouw de minister, bent u bereid het regeerakkoord uit te voeren op het punt van de leerplichtverlaging, op zijn minst tot de leeftijd van 5 jaar? (Applaus bij de VLD)
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, het is zeer ondankbaar de laatste spreker over een thema te zijn. De vorige sprekers hebben immers al klaar en duidelijk gezegd waar het op staat: de maatschappelijke kloof en de kloof in het onderwijs tussen autochtone leerlingen enerzijds en allochtonen van de eerste en de tweede generatie anderzijds is volstrekt onaanvaardbaar. Ook de effecten op de arbeidsmarkt zijn gigantisch. De evaluatie is gemaakt voor de Vlaamse Gemeenschap, maar ook in Brussel is de toestand bijzonder dramatisch. We moeten dus inderdaad snel beleidsmaatregelen nemen.
Toch is het zeer verleidelijk en riskant de verklaring alleen te zoeken bij de school en de leerkrachten. Ook een volledige hervorming van de structuur, zoals de eerste spreker voorstelde, lijkt me niet de beste oplossing. Ook uit de studie blijkt dat het 'comprehensieonderwijs' niet de belangrijkste oorzaak van de achterstand is. Er is een hele waaier van concrete verklaringen aangehaald, en dit is niet de belangrijkste. Zelfs als alle randvoorwaarden voor het leren op een ideale wijze vervuld zijn, zal ook de leerling zelf grote inspanningen moeten. Het is de leerling zelf die het aanbod met beide handen moet aannemen, een taal moet leren, wetenschap moet leren, en tal van andere vakken. Dat vergt een volgehouden discipline en doorzettingsvermogen.
We mogen ook niet uit het oog verliezen dat heel wat leerkrachten helaas de moed verliezen omdat ze steeds opnieuw moeten beginnen. Ook de heer Van Dijck heeft er al op gewezen dat leerlingen die de kinderen zijn van oud-leerlingen aan wie de leerkrachten destijds nog les hebben gegeven, opnieuw diezelfde taalachterstand vertonen. Zij hebben het dan ook niet over de tweede of de derde generatie, maar over de generatie anderhalf of tweeënhalf.
Mijnheer Sannen, u merkte ook op dat het vrije onderwijs veel minder vrijblijvend mag zijn. Laten we ook oog hebben voor een aantal effecten van het GOK-decreet. In de commissie heb ik al vaak gepleit voor een heel grondige evaluatie van het inschrijvingsrecht en heb ik gewezen op de mogelijke negatieve effecten van het inschrijvingsrecht op een aantal scholen. In het Gentse zijn er gemeentescholen van het officieel onderwijs die de school omvormen tot een methodeschool om zo meer allochtone kinderen buiten te houden. Dat gebeurt terwijl in het vrije onderwijs een diversiteitsverklaring werd ondertekend, grote stappen werden gezet en oproepen werden gedaan om meer allochtone leerkrachten en goede rolmodellen te hebben.
We pleiten er heel sterk voor om de bestaande multiculturele scholen beter te beschermen, maar ook om ze veel beter te ondersteunen zodat ze goede resultaten kunnen boeken met alle leerlingen, autochtone leerlingen en allochtone leerlingen van de eerste en tweede generatie.
U vroeg ook naar een benchmark in verband met de betere resultaten van Australië, Canada en de VS. Heel belangrijk is dat uit de nota blijkt dat er ook grote verschillen zijn voor wat de herkomstlanden van de migrantenkinderen betreft. Bij ons gaat het hoofdzakelijk over kinderen uit Noord-Afrika. Dat is geen probleem: we moeten met de kinderen die hier zijn de beste resultaten behalen. We moeten uitgaan van de bestaande situatie, maar het land van herkomst is een van de belangrijke factoren. U wees er zelf op dat veel te verklaren valt door het feit dat er thuis nog altijd geen Nederlands wordt gesproken en dat voor de media wordt gefocust op programma's uit het land van herkomst in het Turks en Marokkaans.
In de nota wordt onvoldoende bekeken wat de leerresultaten zijn volgens de landen van herkomst van de kinderen. Hoe scoren Iraanse, Afghaanse, Oost-Europese en Vlaamse kinderen? En hoe scoren de kinderen uit Marokko en Turkije? Hebben we niet al te vaak veronachtzaamd dat de culturele aspecten relevant kunnen zijn? We moeten die vragen stellen, want daardoor kunnen we ontdekken waar de verantwoordelijkheid ligt: bij de overheid en bij de scholen, maar ook bij de ouders en bij de kinderen. Dat is een verhaal van rechten en plichten, en van de verantwoordelijkheid die iedereen op moet nemen. We mogen geen onverhoedse maatregelen treffen, maar moeten verder inzetten op de kennis van het Nederlands, ingebed in de taal die de kinderen thuis spreken en dagelijks horen tijdens hun vrijetijds- en cultuurbeleving.
Er zijn nog een aantal verdere onderzoeken nodig, maar de meest concrete vragen vandaag zijn de volgende. Hoe gaan we concreet om met dit onderzoek? Welke resultaten op korte termijn worden eraan gekoppeld? Hoe kunnen we ons hoeden voor het trekken van te snelle conclusies? Hoe kunnen we oog hebben voor de problemen en de bestaande voorstellen? (Applaus bij CD&V en bij de NV-A)
Minister Van Brempt heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik sluit me aan bij wat de voorzitter heeft gezegd en ik verontschuldig minister Vandenbroucke uitgebreid voor zijn afwezigheid. Hij was heel graag aanwezig geweest, want u weet hoe belangrijk hij dit debat vindt. Hij wees er ook op dat nog heel veel aspecten van het onderzoek moeten worden uitgeklaard en dat hij die als hefboom zal gebruiken voor het voortzetten van de discussie in de commissie.
Ik geef u de belangrijkste elementen uit zijn antwoord. Ik meen dat het niet nodig is om uitgebreid in te gaan op alle resultaten, want die kwamen uitvoerig aan bod in de pers. Bovendien staan de onderzoeksresultaten ter beschikking. Toch is het belangrijk om een aantal resultaten te overlopen, gedeeltelijk te nuanceren en correct te interpreteren.
Uit het OESO-rapport blijkt inderdaad dat er in Vlaanderen een grote kloof bestaat tussen de prestaties van autochtone en allochtone leerlingen. Onder de allochtone leerlingen onderscheidt de OESO twee categorieën: tweede- en eerstegeneratieleerlingen. Het is belangrijk om dat onderscheid te benadrukken.
Het is belangrijk die termen te definiëren. Voor het OESO-onderzoek is een tweedegeneratieleerling geboren in het land van de testafname maar zijn ouders in een ander land. Met de eerstegeneratieleerlingen bedoelt de OESO leerlingen die zelf niet geboren zijn in het land van testafname en hun ouders evenmin. Het is al opgemerkt: in de Vlaamse steekproef zijn bij de eerstegeneratieleerlingen vrij veel leerlingen te vinden die in Nederland geboren zijn en wier ouders ook Nederlanders. Dit heeft wellicht enige invloed op de resultaten van die categorie.
Minstens even belangrijk is dat bij de groep die de OESO autochtone leerlingen noemt, ook veel leerlingen zitten met een migratieachtergrond. Volgens de OESO-definitie zijn autochtone leerlingen geboren in het land van testafname, net als minstens een van hun ouders. Dat kan bijvoorbeeld een vijftienjarige zijn met Turkse roots die in Vlaanderen geboren is, met een vader geboren in Turkije en een moeder van Turkse origine geboren in Vlaanderen.
We moeten goed onthouden dat onze definities verschillen van die van de OESO. Zo komt professor Ignace Glorieux in zijn onderzoek aan 13 tot 15 percent allochtonen. Wat het precieze effect van de OESO-definitie is, wordt op dit moment nagegaan door de onderzoekers van de Universiteit Gent die het PISA-onderzoek in Vlaanderen uitvoeren.
Wil dat nu zegen dat de resultaten niet frappant zijn? Uiteraard niet. Zo klopt het dat autochtone leerlingen uit het Vlaamse onderwijs aan de wereldtop staan inzake wiskunde en lezen en aan de subtop voor wetenschappen. De eerste- en tweedegeneratieleerlingen doen het bijzonder slecht in verhouding tot onze autochtone leerlingen, maar ook in vergelijking tot de andere testlanden zijn hun resultaten middelmatig tot slecht.
Uit wat ik tot nu toe zei, blijkt dat een aantal zaken momenteel nog niet volledig uitgeklaard zijn. Zo weten we bijvoorbeeld nog niet wat bij ons het effect van het element 'land van herkomst' zal zijn. Wellicht kan dat in de Vlaamse PISA-gegevens betrouwbaar worden nagegaan voor leerlingen afkomstig uit Nederland en Turkije omdat er van hen meer dan waarschijnlijk genoeg leerlingen in de steekproef zitten om betrouwbare uitspraken te doen. Of dat ook het geval is voor leerlingen uit bijvoorbeeld de Maghreblanden is nog niet duidelijk.
De administratie vroeg aan de onderzoekers van de UGent om dit maximaal te verfijnen. Ze stelde ook de vraag tot verdere analyse van de effecten van de definiëring. Tot slot vroegen we aan de onderzoekers een uitklaring van het effect van de thuistaal. Volgende maand bezorgen de Gentse onderzoekers de analyse aan de administratie. Ik herhaal nog eens het aanbod van minister Vandenbroucke om daarover dan grondig te debatteren in de commissie voor Onderwijs.
Daarnaast kan ik u nu reeds aankondigen dat binnenkort de resultaten zullen worden bekendgemaakt van onderzoek naar de onderwijsloopbanen van allochtone en autochtone jongeren. Deze resultaten zullen verrijkend zijn om over de resultaten van het PISA-onderzoek een verdere discussie te voeren.
Tijdens de verschillende vragen werd de relatie gelegd met het gelijke onderwijskansenbeleid. Deze onderzoeksresultaten gebruiken als evaluatie van het gelijke onderwijskansenbeleid, is niet helemaal correct. De PISA-resultaten van de vijftienjarige allochtonen kunnen immers slechts gedeeltelijk verklaard worden door de effecten van het GOK-decreet. Daarvoor is een dergelijk onderzoek niet geschikt. Wel toont het onderzoek een aantal belangrijke knelpunten in ons onderwijs aan die absoluut beter moeten worden aangepakt. Er zijn - ook voorafgaandelijk aan het GOK-beleid - reeds heel wat maatregelen genomen maar de resultaten lijken er duidelijk op te wijzen dat er een bijsturing nodig is.
De heer Schleicher is dan ook gevraagd om maandag die uiteenzetting te houden om het beeld heel scherp te stellen. Die aandacht, en ook die van de pers, is belangrijk om ervoor te zorgen dat we niet in een zelfgenoegzaamheid zouden vervallen in het onderwijs. Het PISA-onderzoek moet aanleiding geven tot nadenken over het onderwijssysteem.
De OESO-resultaten over Vlaanderen mogen niet leiden tot de conclusie dat de scholen er niet in slagen de leerlingen die al langer in het Vlaamse onderwijs schoollopen, tot betere prestaties te brengen. Minister Vandenbroucke heeft een enorme waardering voor de vele inspanningen die de leerkrachten dagelijks doen in de klas en in het bijzonder voor de leerkrachten die dat doen in moeilijke omstandigheden.
Competente leerkrachten weten ook vandaag het beste uit jongeren te halen en helpen mee gelijke kansen waar te maken. Soms wordt die zware opdracht van de leerkrachten sterk onderschat door de samenleving. We mogen van de leerkrachten niet verwachten dat ze alles alleen aanpakken en oplossen, maar we moeten hen het respect betonen dat ze verdienen.
Anderzijds moet het onderwijs toch nog doelgerichter en resultaatgerichter werken. Elke school en elke leerkracht heeft hierbij een verantwoordelijkheid. Wil het Vlaamse onderwijs zijn ambities waarmaken om de hoge kwaliteit voor iedereen te realiseren, dan zal het nodig zijn om de werkelijke kwaliteit zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit kan enkel als de overheid en de scholen een beleid voeren op basis van een doeltreffend systeem van kwaliteitszorg dat steunt op een informatierijke omgeving.
Zowel de overheid als de scholen moeten regelmatig een zicht krijgen op de resultaten en het effect van hun beleid. De tijd dat de leerkracht alleen voor zijn of haar klas stond, is voorbij. Beleidskrachtige scholen zijn in staat de omgeving waarin ze werken en de uitdagingen die worden gesteld, te analyseren en vervolgens doelstellingen te bepalen, processen op te stellen en acties te ontwikkelen, en nadien te evalueren.
Peilingen moeten daarbij een heldere en betrouwbare informatie bieden over het niveau en de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs. Peilingen worden trouwens op soortgelijke wijze opgezet als internationaal vergelijkend onderzoek, zoals het onderzoek waar we het vandaag over hebben. Peilingen zijn als spiegelglas. Zowel de overheid als de scholen moeten zichzelf een spiegel kunnen voorhouden aan de hand van betrouwbare en objectieve informatie over de realisatie van de eindtermen, en tegelijk moeten ze door die spiegel heen kunnen kijken naar andere scholen om te zien hoe ze zichzelf verhouden ten opzichte van scholen met een zelfde profiel. Daarom zal in de toekomst het systeem van periodieke peilingen verder worden uitgebouwd en er zal worden nagegaan of een systeem van taaltoetsen in Vlaanderen haalbaar is. Scholen die heel exact weten waar het schoentje op het vlak van taalvaardigheid knelt, kunnen veel resultaatgerichter werken.
Het is ook belangrijk om in dit debat te wijzen op de verantwoordelijkheid van leerlingen. Leid uit dit antwoord niet af dat leerlingen, allochtoon of autochtoon, hun verantwoordelijkheid niet zouden moeten opnemen. Aan gelijke kansen hangt nu eenmaal ook een verhaal van gelijke plichten. Dat wordt soms vergeten. Elke geboden kans houdt ook een verantwoordelijkheid in. Elke jongere moet inspanningen doen om zich in te zetten op school. Kansen geven betekent ook kansen nemen. Het is noodzakelijk dat het aspiratieniveau voldoende hoog ligt. Dat geldt dus niet alleen voor hun leerkrachten.
Mijnheer Van Baelen, de sp.a is inderdaad een lerende organisatie. Dat betekent in ieder geval dat meningen moeten kunnen worden bijgesteld. We doen dat op verschillende manieren, meestal door overleg, door impact van parlementsleden, van ouderen, jongeren, ministers en experts. Minister Vandenbroucke heeft willen aantonen dat het belangrijk is om heel goed in te spelen op de evoluties. Ik ken hem meer dan voldoende om met stelligheid te kunnen zeggen dat niet alleen dit debat belangrijk is voor hem, maar ook dat van de participatie van kleuters.
Ik heb hem binnen de partij al meermaals over dit onderwerp gehoord en ik ben ervan overtuigd dat hij de meest efficiënte manier zal zoeken om ervoor te zorgen dat kleuterparticipatie maximaal kan worden ingezet in dit debat. Hij werkt daartoe aan een actieplan dat hij aan de regering zal voorleggen. Hij zal daarbij uiteraard rekening houden met de inzichten zoals die vandaag bestaan naar aanleiding van de PISA-studie.
Tot slot wil ik nog verwijzen naar het nieuwe financieringssysteem dat op dit moment in volle voorbereiding is. De resultaten van de PISA-studie tonen aan dat zowel in het basis- als in het secundair onderwijs een financieringssysteem moet worden uitgewerkt dat zorgt voor voldoende ondersteuning van scholen die veel leerlingen hebben met een zwakke sociaal- economische of sociaal-culturele achtergrond.
Namens de hele Vlaamse Regering kan ik stellen dat dit een belangrijk onderzoek is waarmee de Vlaamse Regering rekening zal houden in haar beleid. Dat mag zich echter niet tot onderwijs beperken. Er zijn dan ook meerdere ministers binnen de Vlaamse Regering die deze studie ter harte zullen nemen. Bovendien moet niet alleen de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid nemen, maar alle actoren op het terrein. Het gaat om een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid die door meerdere actoren moet worden opgenomen.
Mevrouw de minister, het is een ondankbare taak om hier namens de minister van Onderwijs een antwoord te geven op een dergelijk breed en complex probleem. Ik heb begrepen dat we nog de kans zullen krijgen om daar verder op in te gaan in de commissie. Ik heb begrepen dat de minister al stappen heeft ondernomen om de problematiek nog scherper te stellen en de studie verder te analyseren.
Wie met onderwijs bezig is, was wellicht niet echt verrast. Wat nu echter naar boven is gekomen, heeft het probleem alleen nog acuter en scherper gesteld. Dit rapport is geen evaluatie van het huidige beleid maar het zet het huidige beleid ertoe aan de doeltreffendheid van elke maatregel te toetsen. Als een bepaalde maatregel niet doeltreffend is, hebben we een fermer beleid nodig tegenover de scholen, de leerlingen en de ouders. Jongeren moeten alle kansen krijgen om resultaten te halen; de autonomie en de vrijheid van de scholen zijn daaraan ondergeschikt. In dat opzicht moet het debat nog wat scherper worden gevoerd. Ik heb immers collega's gehoord zoals mevrouw Berx die zeer sterk de klemtoon leggen op de verantwoordelijkheid van leerlingen en ouders. Uit de studie is duidelijk gebleken dat bijvoorbeeld de Turken in Duitsland veel slechter scoren dan in Zwitserland hoewel het gaat om dezelfde ouders met dezelfde sociaal-culturele achtergrond. Het is nodig dat we ouders en leerlingen betrekken bij het beleid en dat we scherp reageren wanneer dat nodig is. We mogen de problematiek echter niet verdoezelen door de verantwoordelijkheid af te schuiven op de leerlingen en ouders.
We zullen daarover, alsook over de leerplicht, nog een stevig debat voeren in de commissie. Ik pleit ervoor de schoolplicht voor kleuters in te voeren vanaf de leeftijd van 3 jaar. Als we de kinderen talenkennis willen bijbrengen, dan moeten hen zo vroeg mogelijk in contact brengen met het Nederlands als kennis- en communicatietaal.
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. We mogen door nuancering van de resultaten van het onderzoek de noodkreet die eruit blijkt niet uit het oog verliezen. Er is een acute noodsituatie voor een bepaalde groep. De maatschappij en de beleidsmakers moeten de schroom laten vallen en durven opteren voor een specifiek beleid voor deze groep waarbij iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt. Ik denk dan aan de minister, aan het parlement, aan de scholen en de ouders. Er moet voortdurende aandacht zijn voor taal, op alle niveaus en op alle leeftijden. Een taal verwerven op een bepaald moment, bijvoorbeeld in het basisonderwijs, is niet voldoende. De zorg moet verder worden gezet, ook in het secundair onderwijs. De discriminatie op de arbeidsmarkt moet worden aangepakt. Uiteindelijk gaan velen naar school om een diploma te halen, om zich te integreren in de maatschappij en om op de arbeidsmarkt te geraken. Op het moment dat ze weten dat ze daar een eerlijke kans krijgen, zullen ze ook beter presteren op school. Laat ons daarom een specifiek beleid voeren, want dat is echt nodig.
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Een en ander moet beter worden geduid. Voor mij was het onduidelijk te determineren wie nu precies de eerste of tweede generatie allochtoon uitmaakt. Er zijn ook heel wat kinderen die komen uit gezinshereniging waarbij een van de ouders hier is geboren maar een huwelijk aangaat met iemand uit het land van herkomst. Dat kind wordt als autochtoon beschouwd, maar er doen zich toch problemen voor omdat de thuistaal de vreemde taal is omdat de nieuwe partner het Nederlands niet machtig is.
Niet alleen het antwoord van de minister maar ook de uiteenzettingen van de collega's nopen me tot een opmerking. Iedereen is het erover eens dat de kennis van de taal primordiaal is. Misschien ga ik nu te ver maar ik wil toch opperen dat de tijd voorbij is waarin alle kinderen van zes schoolrijp zijn voor het eerste leerjaar. Er worden schoolrijpheidstests gedaan en de taalkennis moet daar een belangrijke indicator in zijn. Soms kan het goed zijn om een taalbadjaar in te lassen vooraleer in te stappen in de lagere school. Daarmee verliest dat kind wel een jaar maar op een mensenleven is dat niets als daarna een fatsoenlijke, degelijke en kwaliteitsvolle schoolloopbaan volgt. Om niet de hele schoolloopbaan achterop te hinken, moet dit ernstig worden overwogen.
Uit vergelijkingen met andere landen blijkt dat er verschillen zijn. We weten niet in hoeverre in die landen een stringent inburgeringsbeleid is gevoerd. Determineren gaat verder dan dat. Vlaanderen is nog maar pas bezig met een fatsoenlijk inburgeringsbeleid, waarvan we de resultaten nog niet kennen. Ik ga ervan uit dat dit tot betere resultaten zal leiden. Daarmee wil ik niet zeggen dat we alles moeten laten zoals het nu is: neen, er moet een tandje worden bijgestoken binnen de verschillende beleidsniveaus om de achterstand zo snel mogelijk weg te werken.
Mevrouw de minister, ik weet dat het geen gemakkelijke taak is om te antwoorden in naam van uw collega-minister en we moeten het OESO-rapport grondig en rustig doornemen. In het regeerakkoord staat dat we elk talent van elk kind ten volle tot ontplooiing moeten laten komen.
Ik ondersteun volledig uw zienswijze. U zegt dat naast de overheid iedere school - en ik leg de klemtoon op iedere school, en leerkrachten samen met ouders en kinderen hierin een verantwoordelijkheid dragen. Ik hoop dat iedere democratische fractie dat ondersteunt. Ik lees vandaag soms andere zaken. Begin jaren negentig zijn we vertrokken met een non-discriminatieverdrag om de scholen vrij en autonoom de kans te geven lokaal rond multiculturaliteit en diversiteit te werken. Sommige hebben dat heel goed gedaan, enkelen hebben dat spijtig genoeg niet gedaan.
We hebben als overheid om die reden een decreet uitgevaardigd. Het gaat tenslotte om de verantwoordelijkheid van iedere school ten opzichte van ieder kind. Dat is van fundamenteel belang. Deze opdracht is wellicht nog niet afgerond, maar daar kan in de loop van de komende maanden voort over worden gediscussieerd.
Ik vind het fijn dat u uw collega verdedigt. U stelt dat hij een zeer leergierige persoon is. Ik hoop dan ook dat hij dit rapport naast de talrijke studies die al bestaan, zal meenemen bij de evaluatie. U hebt niet geantwoord op de vraag over het verband tussen taalachterstand en het kleuteronderwijs.
In dit debat valt het op dat de vijf democratische partijen hier een vraag over stellen. Het Vlaams Belang blijft afwezig. Wij hadden gisteren in de namiddag in het Brussels Parlement een tussentijdse evaluatie van het GOK beleid in Brussel. De taal die het Vlaams Belang daar heeft gesproken over het omgaan met diversiteit - zeg maar allochtonen en zwakkere bevolkingsgroepen, tart alle verbeelding.
Ik kan me voorstellen dat ze van dit debat afwezig blijven. Zij willen geen inspanningen leveren ook niet voor de zwakkere, socio-economische Vlamingen. Zij vallen daar immers ook onder. Dat komt in de studie ook tot uiting. Ik betreur het dat ze hier en plein public, maar toch in kleine kring, het woord niet durven te nemen zoals ze dat gisteren in de commissievergadering wel hebben gedaan.
Ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord. Ik reageer nog even kort op de woorden van de heer Sannen. Het was niet om problemen te verdoezelen dat naar andere landen werd verwezen. Het is heel moeilijk om situaties te vergelijken. Ik merk gewoon op dat het verschil in de resultaten van Turken in Zwitserland en Duitsland kleiner is dan het verschil tussen Turken en Joegoslaven onderling. Ik wil daarmee aangeven dat culturele componenten wel degelijk een rol spelen. Dat moet ook worden aangegeven.
Het is best mogelijk dat vroeger een aantal punten over het hoofd werden gezien, die achteraf blijken cruciaal te zijn. Een goed beleid moet de dingen durven in vraag te stellen. We moeten de etnisch-culturele aspecten met open vizier benaderen en ze niet in de taboesfeer steken.
Ik ben tevreden met het antwoord over de participatie van kleuters. We moeten niet zozeer de kaart trekken van de schoolplicht, maar van het voluit ondersteunen van de participatie. De kennis van het Nederlands begint bij vier- à vijfjarigen en dat moet ten volle worden aangemoedigd.
Ik ben het er ook volledig mee eens dat de efficiëntie van iedere beleidsmaatregel op tijd moet worden getoetst. Dan kunnen we ook kijken wat de effecten zijn van bijvoorbeeld het inschrijvingsbeleid. De discussie moet worden voortgezet.
De nadruk moet echter blijven liggen op de verantwoordelijkheid van de leerlingen en de ouders en dat moet ook in het beleid duidelijk worden vertaald.
Ik kijk ook uit naar de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs als hefboom om de volstrekt onaanvaardbare kloof tussen de leerlingen weg te werken.
Het incident is gesloten.