Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Sannen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, gisteren was ik een beetje verrast. Mijnheer de minister, ik las in een krantenartikel dat u in de marge van een vergadering van vorige maandag met de Brusselse directeurs van de Vlaamse basis- en secundaire scholen een idee had gelanceerd om de oprichting van nijverheidsrichtingen in Brussel opnieuw mogelijk te maken via prefinanciering. Ik was niet verrast dat u specifiek de aandacht vestigde op het belang van het TSO en het BSO. We hebben dat thema de afgelopen jaren al voldoende aan bod laten komen. U hebt al meerdere keren gezegd dat we er alles aan moeten doen om het TSO en het BSO te herwaarderen.
Ik was ook niet verrast over het feit dat Brussel zelf nog amper nijverheidsonderwijs aanbiedt. Dat fenomeen doet zich niet enkel voor in Brussel. Uit bepaalde gegevens kunnen we ook vaststellen dat het aanbod van dit onderwijs in het centrum van Antwerpen de afgelopen jaren sterk is gedaald. Blijkbaar is het moeilijk om dergelijke opleidingen in die centra aan te bieden. Misschien is dat ook het geval elders in Vlaanderen. We hebben daar nu te weinig zicht op. We zouden moeten weten hoe het nijverheidsonderwijs in Vlaanderen is vertegenwoordigd en of het voldoende evenwichtig is verspreid. Als Limburger kan ik enkel zeggen dat dit onderwijs in Limburg procentueel gezien het best is uitgebouwd ten opzichte van de rest van Vlaanderen.
U suggereert dat we iets zouden moeten doen voor het opstarten van deze nieuwe studierichtingen. De kostprijs voor een school bij het opstarten van een nijverheidsstudierichting is tweeledig. Als een school kiest voor een nieuwe richting, dan wordt ze daar in het begin niet voor gefinancierd. Ze wordt verplicht gebruik te maken van de toegewezen leerkrachturen. Daarnaast wordt de belangrijkste kostprijs misschien wel gevormd door de werkingsmiddelen. Het opstarten van een nijverheidsopleiding vraagt immers nogal wat werkingsmiddelen voor zowel de uitrusting van werkplaatsen als voor machines enzovoort.
Mijnheer de minister, waaraan denkt u als u het hebt over prefinanciering? Gaat het dan over het ter beschikking stellen van extra leerkrachturen? Gaat het over het ter beschikking stellen van extra werkingsmiddelen voor deze scholen? Moeten de scholen daarna die prefinanciering terugbetalen? Brusselse scholen kunnen het financieel niet aan om dergelijke richtingen aan te bieden. Ze zullen dan later ook niet over de middelen beschikken om die middelen terug te betalen.
Welke basis wordt gehanteerd om een selectie door te voeren? Welke scholen kunnen een beroep doen op een dergelijke prefinanciering? Over welke studierichtingen gaat het? Welke normen hanteert u daarbij? Legt u ook voorwaarden op? Het is belangrijk vast te stellen dat er een tekort is aan bepaalde studierichtingen. Toch moeten we ook vaststellen dat bepaalde richtingen oververtegenwoordigd zijn en dat het overaanbod van dergelijke studierichtingen misschien niet wenselijk is. Ik kan me dan ook voorstellen dat u bij de prefinanciering denkt aan voorwaarden zoals het afstoten van andere studierichtingen.
Is deze prefinanciering alleen bedoeld voor Brussel? Of is dit een proefsituatie die misschien in de toekomst zou kunnen worden uitgebreid wanneer ze positief wordt geëvalueerd voor andere delen in Vlaanderen, zoals bijvoorbeeld Antwerpen en voor andere tekorten om een evenwichtige spreiding van bepaalde studiegebieden, vooral dan nijverheidsrichtingen, te bereiken?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik begrijp dat de heer Sannen een beetje verrast is omdat we dit nog niet hebben kunnen bespreken in de commissie voor Onderwijs. Het idee is naar voren gebracht naar aanleiding van een vergadering met directies van het gesubsidieerd officieel onderwijs in Brussel. Het sloot ook een beetje aan bij het feit dat de studiekeuze en de structuur van het aanbod het voorwerp van discussie waren.
Ik zou willen beginnen met uw laatste punt waarbij u zegt waarom dit in Brussel moet gebeuren en niet in bijvoorbeeld Antwerpen. In Brussel is de situatie nogal specifiek. Enerzijds is het technisch en beroepsonderwijs in het Nederlandstalige Brusselse onderwijs enorm verzwakt als gevolg van de algemene verzwakking die het Brusselse Nederlandstalige onderwijs heeft gekend in de jaren negentig. Er is sinds een aantal jaren een ommekeer en we zien opnieuw een belangrijke aangroei van leerlingen in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs, maar niet in het TSO en BSO. Die richtingen zijn zeer sterk ondervertegenwoordigd. Sterker nog, scholen in Brussel met TSO/BSO-ambities zijn niet gemakkelijk in staat om belangrijke, nieuwe initiatieven te nemen op het domein van studierichtingen die financieel grote inspanningen vragen. Het is een vicieuze cirkel.
Anderzijds zijn er noden in Brussel zoals de belangrijke jeugdwerkloosheid, en verwijs ik naar het domein 'auto's'. Er is niet alleen een grote autoconstructeur, maar bovendien zijn er honderden kleine garages en ateliers waar mensen die verstand hebben van autotechniek perfect een job zouden kunnen vinden. Er is dus een duidelijke behoefte, maar compleet geen aanbod in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. In het domein 'auto' zijn er welgeteld vier leerlingen, wat niets is.
Ik heb voorgesteld om die vicieuze cirkel te doorbreken door het probleem te helpen overbruggen waarmee elke school wordt geconfronteerd die een nieuwe richting organiseert, namelijk het feit dat de omkadering in uren leraar met een jaar vertraging komt. De omkadering komt er pas op basis van de telling van 1 februari van het jaar ervoor. De leerlingen zijn er dan nog niet, maar de school moet ondertussen wel beginnen. We moeten dat jaar vertraging kunnen overbruggen. Mijn woordgebruik 'prefinanciering' is niet zo gelukkig omdat dit de indruk wekt dat we geld geven om het daarna terug te vragen. Het idee is om een soort startkapitaal te geven door middel van het financieren van de omkadering waarop anders een jaar moet worden gewacht.
U hebt gelijk dat het grote probleem in industriële technieken niet zozeer de omkadering is, maar wel de uitrusting. We moeten er ook over nadenken hoe we dat kunnen oplossen. Ik heb het domein 'auto' als voorbeeld gegeven omdat het zo frappant is. Er is een duidelijke behoefte, maar bijna geen aanbod. Ik weet dat de bedrijfssectoren ook bijzonder geïnteresseerd zijn in samenwerking met het onderwijs.
Dat brengt me bij het punt van de selectiviteit. U hebt gelijk om bij zo'n financieringstechniek selectiviteit te bepleiten. Er moeten keuzes worden gemaakt. Uw suggestie om eventueel ruiloperaties te doen met studierichtingen die misschien veel minder zinvol zijn, lijkt me erg zinvol.
Ik zal met de betrokken scholen en onderwijsverantwoordelijken zoals minister Vanhengel overleggen om na te gaan wat we kunnen doen en wat misschien minder zinvol is.
Ik sta niet bij voorbaat afkerig tegenover het voorstel om te veralgemenen naar scholen buiten Brussel. Ik denk evenwel dat de toestand in Brussel erg verschilt van wat er elders gebeurt. Ik geef me er echter rekenschap van dat Antwerpen toch een beetje met dezelfde fenomenen kampt. In Antwerpen-centrum wordt het beroeps- en technisch onderwijs afgebouwd, maar is er toch veel jeugdwerkloosheid en zijn de noden groot. Ik sluit bijgevolg niet uit dat we dat ook elders toepassen als blijkt dat het in Brussel goed loopt. In dat geval wordt het dus een experiment dat we later zullen uitbreiden. Ik ga nu evenwel beginnen met daarover met minister Vanhengel en de andere onderwijsverantwoordelijken te overleggen.
Ik dank de minister voor zijn antwoord, en voor het feit dat hij openstaat voor het voorstel om het idee eventueel te verfijnen. Ik denk in het bijzonder aan de selectie en de eventuele ruil van studierichtingen. De ideeën van de selectie en een eventuele ruil zijn interessant. Ik kan me voorstellen dat richtingen zoals loodgieterij of hout en bouw ook in Brussel moeten aangeboden worden en dat dit tot werkgelegenheidsmogelijkheden kan leiden. Het is daarom belangrijk dat zowel met de beroepsfederaties als met de sociaal-economische toestand van de regio rekening wordt gehouden om te bepalen voor welke nijverheidsrichtingen een prefinanciering mogelijk is.
Het incident is gesloten.