Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de resultaten van de nationale gezondheidsenquĂȘte, wat de kennis over HIV en aids bij jongeren betreft
Verslag
De heer Roegiers heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, dames en mijnheer de minister, dames en heren, het zat gisteren in alle nieuwsbulletins. Het stond vandaag in alle kranten. Met een flauwe woordspeling zou ik kunnen zeggen: 'Mijn broek zakte af toen ik de resultaten zag van de grote gezondheidsenquête'.
Maar ik heb het dus niet gezegd.
De resultaten van die gezondheidsenquête en in het bijzonder de kennis van de Belg over de HIV- en aidspreventie is lamentabel. Slechts 33 percent van de Belgen weet hoe HIV precies wordt overgedragen. Amper vier op tien jongeren tussen 18 en 25 jaar weten hoe ze zich moeten beschermen tegen HIV. Het resultaat is er dan ook naar. Er zijn meer dan drie HIV-besmettingen per dag en jaarlijks lopen enkele tienduizenden jongeren een seksueel overdraagbare aandoening op. Een op zestig tienermeisjes wordt ongewenst zwanger. Conclusie: er wordt in Vlaanderen duchtig onveilig gevreeën. Slechts 17 percent van de Vlamingen heeft ooit een HIV-test laten uitvoeren, en dat is heel wat minder dan in Brussel en Wallonië. En het frappantste is dat 70 percent van de Vlamingen er absoluut geen probleem mee heeft dat op de werkvloer wordt gediscrimineerd ten opzichte van mensen die met HIV besmet zijn. Ik heb minister Vandenbroucke daar in juni 2005 al over ondervraagd. Volgens de wetenschappers en onderzoekers zijn de Vlamingen absoluut niet goed op de hoogte van alles wat met HIV en aids te maken heeft.
Mevrouw de minister, vorig jaar hebben we in de commissie een goed debat gehad over de Sensoa-campagne 'Seks, praat erover'. Ik plan een initiatief om dat nog eens te agenderen in de commissie Welzijn. Minister Demotte heeft al laten weten dat nieuwe overheidscampagnes over HIV en veilig vrijen meer dan nodig zijn. Het preventieve gezondheidsbeleid is een Vlaamse aangelegenheid maar ik heb er absoluut geen probleem mee dat er wordt samengewerkt met de federale overheid. Iedereen is het erover eens dat er meer en gedrevener campagnes moeten worden georganiseerd voor de bescherming tegen HIV en aids.
Mevrouw de minister, welke beleidsconclusies trekt u uit deze gezondheidsenquête, en meer bepaald uit de lamentabele kennis van de Vlaming over HIV- en aidsbescherming? Mogen we ons in Vlaanderen verwachten aan nieuwe, grootschalige en doorgedreven campagnes rond HIV-bescherming?
Mevrouw Poleyn heeft het woord
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, gisterenavond werden de resultaten van de nationale gezondheidsenquête bekendgemaakt. Ik wil het in mijn vraag specifiek hebben over de kennis bij jongeren over aids. Onder jongeren wordt verstaan 15- tot 24-jarigen, aldus de enquête. In die leeftijdscategorie is de kennis over aids bijzonder slecht. 40 percent weet weinig over veilig vrijen, 71 percent heeft zelfs een verkeerd idee van hoe HIV kan worden overgedragen. Ook andere leeftijdsgroepen scoren slecht. Het lijkt me echter van groot belang vooral aandacht te besteden aan de slechte score van de jongeren. Zij vormen de toekomstgeneratie die op haar beurt haar kennis zal overdragen aan de volgende generatie. Zij zijn ook de seksueel actieve generatie van vandaag en morgen. Ik vraag dan ook specifieke aandacht voor deze groep van jongeren. Daarvoor bestaan heel wat mogelijkheden.
De minister van Onderwijs weet heel goed dat er in het onderwijs, en vooral in de derde graad, een vakoverschrijdende eindterm is in verband met gezondheidseducatie. Daar kan aandacht worden geschonken aan de aids-problematiek en HIV.
Ook in het beleidsdomein Jeugd zijn er nogal wat informatiepunten, zoals de JIP's, die heel wat brochures ter beschikking stellen over relaties, seksualiteit en veilig vrijen. Dat is trouwens ook een actiepunt dat in het jeugdbeleidsplan, dat we net hebben goedgekeurd, heel sterk wordt benadrukt. Er zijn dus collega's-ministers die u gerust kunt aanspreken om u daarbij te helpen.
Ik heb gelezen dat op de Wereldaidsdag van december 2005 alle zeven ministers in dit land die gezondheid onder hun bevoegdheid hebben, besloten hebben een werkgroep Aids op te richten in de interministeriële conferentie Volksgezondheid. Ik weet niet of u het interessant vindt om daar deze resultaten te bespreken en specifiek aandacht te vragen voor de doelgroep Jongeren.
Januari is de maand waarin u een convenant zult afsluiten met Sensoa. Wordt daarbij ook specifiek gedacht aan de doelgroep Jeugd? Welke plannen hebt u om informatie over HIV en aids door te geven aan jongeren?
Minister Vervotte heeft het woord.
Collega's, ik zal het eerst even hebben over de enquête en het gezondheidsonderzoek zelf. Belangrijk is natuurlijk hoe de bevraging gebeurt. Bij het onderzoek over HIV en aids waren er twee niveaus: de kennis over de overdracht van het virus enerzijds en de preventie anderzijds.
Bij het eerste deel waren de vragen gebaseerd op het doorprikken van mythes. Zo waren er vragen als: 'Kan je besmet geraken via een wc-bril?' en 'Kan je besmet geraken door het drinken uit hetzelfde glas?'. Om de score te bepalen, kwamen verscheidene zaken aan bod. Als er op een van de items verkeerd werd geantwoord, dan kreeg men een slechte score en de beoordeling slecht op de hoogte te zijn.
Er is ook nog een ander onderzoek, namelijk van Van Hove, Carpentier en Knops. Daaruit is gebleken dat alle jongeren wisten dat HIV wordt overgedragen door onveilige seks en door intraveneus drugsgebruik.
Het is dus essentieel na te gaan welke informatie bij preventie en preventieboodschappen wordt gegeven. Uiteraard zeggen we daarin dat er kans is op besmetting met het virus en richten we onze preventieboodschappen minder op het gegeven dat het veilig is om op een wc-bril te zitten.
De manier van bevraging heeft natuurlijk een grote impact op het geheel. Hier wordt gesteld dat als één element fout wordt beantwoord, men niet op de hoogte is.
Er blijkt dat er heel hardnekkige misverstanden zijn. Ook uit onze bevraging komt naar voor dat 1 op 10 jongeren denkt dat ze besmet kunnen geraken via een wc-bril, via een muggenbeet of via een zoen op de mond. Qua kennis is men goed op de hoogte. Iedereen weet wat onveilig is. Maar blijkbaar is de kennis over wat kwaad kan en wat veilig is niet zo groot.
Hetzelfde geldt voor de preventie. Ook bij deze manier van bevraging waren er keuzes over een veilige bescherming tegen het HIV-virus. Er werd dan een lijst gegeven waarin onder andere waren opgenomen: het gebruiken van de pil, of het vrijen met partners die gezond lijken. Ook daar was de scoremethode dezelfde: één fout kwam overeen met 'niet goed op de hoogte'.
Bij het onderzoek waar ik ook daarnet naar heb verwezen, werd gemeten wat de kennis was over wat bescherming biedt en wat niet. Daaruit bleek dat alle jongeren wisten dat een condoom voldoende bescherming biedt.
Het is wel dramatisch dat een groot deel van de jongeren verschillende niet-efficiënte beschermingsmiddelen toch als efficiënt beschouwt. Eén op de 10 jongeren van jonger dan 15 jaar denkt nog steeds dat de pil de nodige bescherming biedt. Bij jongeren tussen 15 en 19 jaar daalt dit wel tot 4 percent.
De conclusie is dat jongeren er goed van op de hoogte zijn dat ze veilig kunnen vrijen met een condoom als bescherming. Veel jongeren echter denken dat middelen die geen bescherming bieden, dat wel doen. Niet alleen qua leeftijd is er een verschil, maar ook qua opleidingsniveau: 31 percent van de jongeren zonder diploma heeft een juiste kennis over beschermingsmiddelen, terwijl dat bij de jongeren met een diploma hoger onderwijs 68 percent is.
Over preventie - informeren, sensibiliseren en kennisoverdracht over het gebruik van beschermende middelen - zijn goede dingen te melden. Maar het gaat niet enkel over preventie, het gaat ook over stigmatisering. Daar moet ook aandacht voor zijn. In de gesprekken met Sensoa zijn de onvoldoende kennis over de niet-effectieve beschermingsmiddelen en de verschillen qua leeftijd en opleidingsniveau belangrijke gegevens. We moeten ook de efficiëntie en effectiviteit van campagnes verdelen tussen de doelgroepen en de gebruikte informatiekanalen.
Met het onderwijs is er een goede samenwerking inzake gezondheidspromotie. Onze partners bieden pakketten aan in de scholen. Dat gaat niet alleen over relatievorming en HIV.
Dit onderzoek ondersteunt mijn visie. Preventie is heel belangrijk, maar het is nog belangrijker dat preventie werkt. We moeten meten wat wel en wat geen effecten heeft. Preventie moet ook op maat gebeuren. De informatie moet heel gericht zijn naar bepaalde doelgroepen en moet hardnekkige misverstanden aanpakken. We moeten niet enkel boodschappen brengen in de zin van 'vrij veilig' en 'gebruik een condoom', een en ander moet veel breder zijn. We moeten de informatie aanbieden in pakketten aan de scholen en rekening houden met verschillen in leeftijd en opleidingsniveau.
Mevrouw de minister, u hebt heel wat cijfers opgesomd en een poging gedaan om het enigszins te relativeren, zoals ook Sensoa heeft gedaan. Er kan worden gediscussieerd over de manier waarop de bevraging werd gedaan, maar het probleem blijft wel bestaan.
U hebt terecht gezegd dat de kennis over beschermingsmiddelen groot is. U bent echter niet ingegaan op de vraag hoe groot de kennis is over de overdracht van HIV. U zegt dat preventie op maat en doelgericht moet zijn georganiseerd. Ik ga daarmee akkoord. Net zoals minister Demotte denk ik evenwel ook dat we moeten nadenken over het nut van een grootschalige campagne die tot de gehele bevolking is gericht.
U hebt het ook over infopakketten in de scholen. Dat is goed. Wel wil ik de vraag herhalen die hier al in andere omstandigheden aan bod is gekomen: belasten we de scholen niet te veel? Verder mag de informatie niet alleen via de scholen aan bod komen. Ik zou graag een antwoord krijgen op de kern van mijn vragen: komen er in Vlaanderen in de nabije toekomst grootschalige campagnes over HIV en aids?
Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik ga met haar akkoord stellen dat de door haar geciteerde cijfers moeten worden gerelativeerd. Longitudinaal sociaal-wetenschappelijk onderzoek is betrouwbaarder.
Ik ga ook akkoord met haar conclusie dat preventie op maat moet worden georganiseerd. Ik pleit er bijgevolg voor om te onderzoeken welke jongeren het meeste nood hebben aan informatie.
Er zijn verschillende mogelijkheden om informatie aan jongeren te verstrekken. De minister heeft het over de scholen. Ik wil ook verwijzen naar het jeugdwerk en de jeugdsector in het algemeen: zij beschikken over nuttige informatiekanalen. De informatie die we in algemene campagnes, met een affiche en een aantrekkelijke slogan, kunnen doorgeven, is beperkt. Het jeugdwerk en de jeugdsector zijn geschiktere kanalen om uitgebreide informatie te bezorgen.
Een algemene campagne heeft dus nadelen. Toch wil ik erop wijzen dat een leerkracht of een jeugdwerker gemakkelijk aanknopingspunten vindt om het thema te behandelen op het ogenblik waarop een campagne loopt. Een algemene campagne heeft dus ruimere effecten dan in strikte zin de bedoeling is. Het biedt de kans om in allerlei klassen, groepen en gezinnen te bespreken.
Ik ben het niet eens met de conclusie dat ik de cijfers relativeer. Ik doe dat niet. Het is wel belangrijk dat de informatie die wordt verspreid, correct is en goed wordt geïnterpreteerd. Veel mensen zeggen me dat ze ongerust zijn over wat hun zoon of dochter weet. Er ontstaat soms een overdreven ongerustheid. Het is niet omdat jongeren in een serie van mogelijke oorzaken van besmetting aanduiden dat men HIV kan oplopen door op een wc-bril te gaan zitten, dat ze niet zouden weten wat ook de echte mechanismen van overdracht van HIV zouden zijn. De cijfers moeten dus niet worden gerelativeerd, maar wel goed geïnterpreteerd.
Wat de informatiecampagnes betreft, is in het convenant van Sensoa afgesproken dat de organisatie de informatie van het brede publiek moet verzorgen. We moeten goed overwegen voor wat en wie en wanneer we initiatieven nemen. Als we in een onderzoek zoals dit vaststellen dat er over bepaalde zaken een goede kennis bestaat maar over andere dan weer niet, dan moeten we onze middelen bij prioriteit voor de verspreiding van informatie over die laatste aspecten gebruiken. Dat is mijn enige boodschap.
Ik ben niet tegen algemene informatiecampagnes: zij behoren tot de opdracht van Sensoa. Laten we evenwel goed nadenken over de manier waarop we onze middelen aanwenden. Mijns inziens kunnen we de problemen niet wegwerken met informatiecampagnes alleen.
Het antwoord is voor mij nog altijd niet duidelijk. U verwijst naar Sensoa, maar op de vraag of er nu grootschalige campagnes komen, geeft u geen antwoord.
Als ik stel dat deze decretale opdracht met Sensoa is afgesproken in een convenant, betekent dit dat zij daarvoor de middelen krijgen. Er zullen dus campagnes over worden gevoerd. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van Sensoa. Zij krijgen er middelen voor en zullen dat ook uitvoeren. Het is natuurlijk een én-énverhaal. Wij moeten wel een debat kunnen voeren over wat met de middelen gebeurt, hoeveel geld er naar informatiecampagnes gaat en hoeveel middelen er naar preventie op maat gaan. Dat debat voeren we natuurlijk graag met onze partner, Sensoa.
Het incident is gesloten