Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mijnheer de minister, het is niet het moment om olie op het vuur te gieten van collectieve arbeidsverhoudingen en sociaal overleg. Mijn vraag gaat dan ook niet over de moeilijke en delicate verzoening tussen het stakingsrecht enerzijds en de vrijheid van arbeid anderzijds, maar wel over de collectieve arbeidsverhoudingen binnen het onderwijs, en dit naar aanleiding van het arrest van het Arbitragehof van 20 oktober 2005.
Met dit arrest vernietigde het Arbitragehof een aantal bepalingen van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen, en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het hof neemt in dat arrest twee erg belangrijke principiële beslissingen.
De eerste beslissing is de vaststelling en de bevestiging van de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake onderwijs. Het gaat over artikel 127, paragraaf 1, eerste lid, ten tweede van de Grondwet. De bevoegdheid van de gemeenschappen inzake onderwijs strekt zich, aldus het Hof, uit tot het collectief arbeidsrecht, met name tot het regelen en organiseren van de collectieve arbeidsverhoudingen en het sociaal overleg, het individueel arbeidsrecht en de sociale zekerheid, weliswaar de pensioenen uitgezonderd. De decreetgever is ook bevoegd voor het niet-gesubsidieerd personeel van de gesubsidieerde onderwijsinstellingen.
De tweede beslissing van het Arbitragehof zal ik parafraseren. De hogescholen en universiteiten worden gediscrimineerd omdat ze enkel een gemotiveerd advies in het subcomité sectorale programmatie kunnen uitbrengen en niet op gelijke voet met de afgevaardigden van de Vlaamse Regering en de afgevaardigden van de erkende vakorganisaties kunnen deelnemen aan de onderhandelingen. Het verschil in behandeling is niet redelijk verantwoord.
Door deze vernietiging vervalt als het ware de decretale basis voor het verder functioneren van de kamer Personeelsleden en van de kamer Besturen van het subcomité. Dat betekent dan ook dat deze beide kamers niet meer in die hoedanigheid en met die bevoegdheid zullen kunnen samenkomen.
Mijnheer de minister, hoe interpreteert u het arrest van het Arbitragehof? Welke conclusies trekt u daaruit? Ik weet dat aan een arrest van het Arbitragehof geen bredere draagwijdte mag worden gegeven dan het heeft. Wat is niettemin uw principiële houding ten aanzien van de vraag tot toekenning van een volwaardige onderhandelingspositie aan afgevaardigden van de inrichtende machten van het vrij, gemeenschaps- en officieel gesubsidieerd onderwijs voor wat de cao-onderhandelingen betreft met betrekking tot het leerplichtonderwijs? Zult u van de uitdrukkelijke bevestiging dat het om een Vlaamse bevoegdheid gaat, gebruik maken om de regeling inzake deze onderhandeling en het overleg te wijzigen? Dat overleg en deze onderhandelingen zijn op dit op dit ogenblik nog gebaseerd op de wet van 19 december 1974 met betrekking tot de verhouding tussen overheid en vakbonden.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw Berx, het Arbitragehof heeft inderdaad op 20 oktober een uitspraak gedaan over het beroep dat zowel de katholieke hogescholen als de KULeuven hadden ingediend tegen de syndicale inspraakstructuren die in het zogenaamd aanvullingsdecreet van 19 maart 2004 voor het hoger onderwijs zijn ingeschreven.
Zoals mevrouw Berx al heeft aangegeven, bevat het arrest verschillende elementen die niet allemaal onder een noemer zijn onder te brengen. Ik vat het kort samen. Ten eerste: de door de verzoekende partijen aangebrachte middelen met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen worden verworpen. Dat is belangrijk nieuws: het hof legt de volle bevoegdheid om het syndicale statuut van het betrokken personeel te regelen bij de gemeenschappen, en het doet dat op basis van hun onderwijsbevoegdheid.
Ten tweede: het hof verwerpt het middel als zou het aanvullingsdecreet betekenen dat de bevoegdheid om de inrichting van het onderwijs te regelen wordt gedelegeerd aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs. Onderhandelingen die leiden tot een protocol van akkoord genereren voor de overheid immers een middelenverbintenis en geen resultaatsverbintenis. Een protocol van akkoord heeft in onze rechtsorde geen directe werking en zal in elk geval nog moeten worden omgezet in decreten en besluiten. De redenering van de indieners van het beroep wordt dus verworpen.
Ten derde: het hof gaat wel in op het middel van de verzoekende partijen dat de regeling de werkgevers discrimineert omdat ze niet in het subcomité sectorale programmatie van het VOC zijn vertegenwoordigd, hoewel de regeling die met het VOC is uitgewerkt voor de werkgevers gunstiger is dan de oude regeling.
Ten vierde: het hof verwerpt het middel als zou de vrijheid van de universiteits- en hogeschoolbesturen om zelf hun afvaardiging aan te wijzen door het decreet in het gedrang komt. Via de VLIR en de VHLORA kan worden tegemoetgekomen aan de bekommernis om behoorlijk gemandateerde afgevaardigden te hebben.
Het resultaat van dit arrest is wel dat artikelen of delen van artikelen uit het zogenaamde aanvullingsdecreet met betrekking tot de samenstelling van het subcomité sectorale programmatie worden vernietigd. Dat staat echter niet in de weg dat de essentie van de regelgeving met betrekking tot het VOC blijft behouden en door dit arrest zelfs wordt bekrachtigd. Uiteraard heeft de vernietiging gevolgen. De precieze draagwijdte ervan kan men niet zomaar uit het arrest afleiden. Veeleer dan snel conclusies te trekken verkies ik om dit arrest en alle mogelijke gevolgen, met inbegrip van de gevolgen voor het leerplichtonderwijs, grondig te bestuderen. Nadien kan ik dan de nodige stappen zetten zonder het risico te lopen op een onvolledige of onzorgvuldige reactie. Ik zal daar bij prioriteit aandacht aan geven.
We komen nu terecht in de aanloop naar de onderhandelingen over een cao voor het leerplichtonderwijs. Dat is een gevoelige fase. We willen dus zorgvuldig tewerk gaan. Van zodra hier duidelijkheid over is, zal ik u daarvan op de hoogte brengen.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb er alle begrip voor dat hij zorgvuldig tewerk wil gaan. Ik had gehoopt dat men al verder zou hebben gestaan met de interpretatie van het arrest. Die discussie kan in de commissie worden voortgezet. In elk geval moet er een mouw worden gepast aan de gevolgen van het arrest voor de beide kamers van het subcomité. Er moet worden nagegaan of de nieuwe regelgeving wel zonder meer tot stand kan komen. De decretale basis van het subcomité verdwijnt. Dat betekent dat men een andere manier zal moeten zoeken om tegemoet te komen aan de verplichting om de hogescholen en de universiteiten volwaardig te betrekken bij de cao-onderhandelingen.
Het incident is gesloten.