Verslag plenaire vergadering
Verslag
Ik ben verheugd over dit debat over de huisvesting. Ook de publieke belangstelling is groot. Huisvesting is belangrijk omdat iedereen het recht heeft om te wonen in een goede, betaalbare woning. De sociale huisvesting in Vlaanderen kent heel wat problemen. We hebben dus geen reden om te juichen. De situatie is echter niet hopeloos maar we moeten alle krachten bundelen.
De start van deze legislatuur was nochtans veelbelovend. In het regeerakkoord werden immers een aantal contouren van het huisvestingsbeleid vastgelegd. Tot op heden werd er echter nog niets wezenlijks gerealiseerd. Huisvestingsbeleid is immers veel meer dan enkel het bouwen van 15.000 bijkomende sociale huurwoningen.
Alhoewel de Vlaamse Wooncode stipuleert dat het solidariteitsfonds tussen de verschillende huisvestingsmaatschappijen reeds in 2001 zou moeten in voege getreden zijn, werkt het tot op heden nog steeds niet. De bedoeling van het solidariteitsfonds was dat de rijkere sociale huisvestingsmaatschappijen, de armere zouden helpen. We stellen echter vast dat de groep sociale huisvestingsmaatschappijen met een laag inkomenscoëfficiënt nog steeds toeneemt.
Vroeger waren de bewoners van sociale woningen voornamelijk arbeiders die zich geen eigen woning konden permitteren. Zij huurden hun woning van de sociale huisvestingsmaatschappij, die op deze manier haar inkomsten verwierf. Toen werd sociaal wonen nog als positief ervaren. Heden te dage bestaat de huurpopulatie van sociale huurwoningen echter vaak, voor het overgrote deel, uit mensen die leven van een vervangingsinkomen. Het gaat hier dus om een inkomen dat nooit zal stijgen. Uiteraard draagt de verhurende sociale huisvestingsmaatschappij hier de gevolgen van. Binnen het solidariteitsfonds kan men geen solidariteit verwachten van maatschappijen die het zelf al financieel moeilijk hebben.
De sociale huisvestingsmaatschappijen hebben inderdaad vaak te kampen met financiële problemen. Ook in Tienen slagen de lokale huisvestingsmaatschappijen er niet in, precies wegens dat gebrek aan financiële middelen en ondanks de steun van de stad en het OCMW, om een aantal projecten te realiseren. De gemeenten moeten dus meer financiële armslag krijgen. Anders blijft de toestand hopeloos.
Het verhaal van Tienen illustreert mijn betoog : een arme huurderspopulatie brengt de sociale huisvestingsmaatschappijen in financiële problemen.
Het sociale huurbesluit zou moeten opengetrokken worden naar de hogere inkomensklassen. Problemen rond leefbaarheid zouden zo kunnen opgelost worden. Rijkere mensen zijn immers bereid om meer te betalen voor een aangepaste woning. Op die manier kan een sociale mix mogelijk gemaakt worden.
En dan is er de mythe van de eigendomsverwerving : sociale huurders moeten eigenaar kunnen worden. Maar hoe zullen de mensen met de laagste inkomens ooit leningen kunnen aangaan, een woning verwerven of hun woning onderhouden?
In de regeringsverklaring wordt melding gemaakt van de heroriëntering van de tegemoetkomingen aan particulieren. De heer Sauwens gaf een voorzet met de tijdelijke bouw- en renovatiepremie, maar wat gebeurt er nu? Hoe zit het met de afschaffing van de ondergrens voor de berekening van huurprijzen en het toegankelijker maken van de privé-huurmarkt door de combinatie van huursubsidies met huurrichtprijzen?
Agalev staat volledig achter de doelstelling om 15.000 bijkomende sociale woningen te bouwen. De nood is trouwens veel grote r: een behoefteraming maakt gewag van 90.000 sociale woningen. Slechts 5,2 percent van het Vlaamse woningenbestand is sociaal, wat beschamend weinig is.
De minister maakt zich sterk dat deze doelstelling het koste wat het kost gerealiseerd moet worden, wat niet eenvoudig zal zijn. Ik heb trouwens altijd geleerd dat je eerst de bestaande problemen moet oplossen, voordat je met iets nieuws begint, een principe dat hier met de voeten wordt getreden. De huisvestingssector verkeert al jaren in problemen en de beleidsnota 2000-2004 maakt terecht melding van het feit dat de financieringsstromen moeten worden onderzocht. Van dit onderzoek maakt men echter geen gebruik om de oude systemen te evalueren en bij te sturen, maar om een nieuw systeem naar voren te schuiven : de publiek-private samenwerking (PPS).
Deze samenwerking is niet nieuw en kende al enkele voorgangers. De ervaring leert ons dat zij zowel voor- als nadelen biedt, maar dat het zeker geen toverwoord is. Wij willen weten wat dit ons zal kosten, niet alleen op korte, maar ook op lange termijn. Het is geen oplossing om een nieuw systeem te lanceren naast de al bestaande. Daar zal Agalev nooit akkoord mee gaan.
Dat impliceert nog niet dat wij tegen publieke-private samenwerking zijn. PPS moet echter wel worden geënt op de bestaande systemen, die moeten worden bijgestuurd. En daarvoor moeten we gebruik maken van de instrumenten waarover we beschikken, zoals de VHM.
Het verhaal over de VHM begint stilaan op een soap zonder eind te lijken. De VHM blijft echter een instrument om de zwaksten van onze samenleving te bereiken. Wij hebben de knowhow van de VHM daarbij broodnodig. Het is niet langer houdbaar dat de maatschappij zowel bankier, investeerder, controleur als beheerder moet zijn. Waarom kunnen we met de VHM en sociale-huisvestingsmaatschappijen geen beheersovereenkomsten afsluiten?
Huisvestingsproblemen situeren zich ook op de privé-markt. 300.000 particuliere woningen zouden zich in zeer slechte staat bevinden, maar toch duur worden verhuurd. Met stadsvernieuwingsprojecten en het stedenfonds wil men de stadskankers aanpakken. Daarbij mag de sociale huisvesting niet uit het oog worden verloren.
Sociale huisvesting is ook nauw verbonden met ruimtelijke ordening. Wordt in de gemeentelijke structuurplannen die momenteel worden uitgewerkt, wel voldoende rekening gehouden met de sociale huisvesting?
Agalev is van mening dat er een voldoende basis is voor een sociaal huisvestingsbeleid, waaraan prioritair uitvoering moet worden gegeven. Publiek-private samenwerking is slechts mogelijk, indien deze geënt wordt op de bestaande systemen. Wij sluiten ons niet aan bij het credo dat sociale huurders ook eigenaars moeten worden. De VHM moet niet morgen, maar vandaag al terug operationeel worden, waarbij beheersovereenkomsten moeten worden afgesloten.
Ik ontmoette deze week een man, die me erop wees dat wij in 2020 met een nieuw probleem te kampen zouden krijgen : dat van 80-jarige weduwen die in een fermette met mooi uitzicht hulpeloos ver van de dorpskern wonen. Dit om erop te wijzen dat ons huisvestingsbeleid niet stopt in 2004.
De huisvestingssector is in beweging, we zijn zelfs in het oog van de storm terechtgekomen. Door de heisa in de pers over de VHM kwam de sector niet bepaald in een fraai daglicht te staan. De rust moet terugkeren, zodat we weer al onze aandacht kunnen schenken aan de mensen die tegen een betaalbare prijs op zoek zijn naar kwalitatieve woonzekerheid in een behoorlijke woonomgeving. De wantoestanden en de audit zijn één zaak, de continuïteit van het beleid en een gezond functioneren van onze instellingen een andere. We mogen ons niet beperken tot kijken naar het verleden.
We kunnen niet om de recente gebeurtenissen rond de VHM heen.
Over de resultaten van het eerste deel van de audit hebben we in de commissievergadering van 26 februari grondig gediscussieerd. Hopelijk krijgen we een even grondige toelichting bij het tweede deel. Toen werd ook de motie over de VHM voorgelezen. Er wordt in gepleit voor structurele veranderingen en een herformuleren van de kerntaken, wat een vernieuwd management vereist. Na de schorsing van de directeur-generaal en zijn adjunct ging de minister ook op zoek naar een crisismanager. Beiden worden zware fouten aangerekend, maar ingelicht over hun schorsing zijn ze evenmin, zodat ze verder werken. Dat schept verwarring. Hier moet de minister de knoop doorhakken. Qua procedure niet gemakkelijk, maar duidelijkheid is al een halve oplossing.
Inzake vermeende malversaties stelt zich de vraag naar de verantwoordelijkheid van de plaatselijke sociale-huisvestingsmaatschappijen en waarom zij buiten schot blijven. Hen tot de orde roepen kan zelfs niet wanneer zij hun presentiegeld verdubbelen. Zij zijn duidelijk een laatste bastion van oude politieke cultuur. Uiteraard betreft dit sommige maatschappijen, want het grootste deel levert onnavolgbaar werk, maar komt door de heisa toch in een weinig fraait daglicht. De plaatselijke maatschappijen verzelfstandigen is dan ook een goede optie. Maar de doorlichting van de 118 maatschappijen moet er komen, en met de goede kunnen we een beheersovereenkomst sluiten. Staat die doorlichting op de agenda?
Voor het toekomstige beleid wil ik enkele klemtonen leggen. De sector kende nog maar weinig rust, maar het meest stabiele is het Vlaamse regeerakkoord. Daarin staan de 15.000 bijkomende sociale woningen centraal. Vorige ministers trokken de subsidies al op, voor de toekomst gelden dezelfde inspanningen. Behalve deze budgettaire inspanningen peilt men ook naar mogelijkheden om via de privé-markt sociale woningen te scheppen. Zo'n eerste programma kende een groot succes.
Ook voor deze minister zijn die 15.000 woningen een enorme uitdaging. Met de PPS-formule kan hij nieuwe woningen realiseren, die met de klassieke formules onmogelijk zijn, kan hij privé-gronden inbrengen en kunnen de risico's worden gedeeld.
Een andere beleidsdaad is het vereenvoudigen van de financieringen. Nu zijn die vrij ondoorzichtig, en moeten dus doeltreffender worden ingezet. De minister wil ook de systemen beter op mekaar afstemmen en tot een globaal Vlaams woonplan komen.
Verder vragen wij aandacht voor de huisvesting in de grote steden. Een verdere marginalisering van het doelpubliek en grotere financiële problemen spelen de maatschappijen daar parten. In de buurlanden zou de overheid de sociale huisvesting steeds meer aan zelfstandige wooncorporaties overlaten. Maar het strengere beheer en een commerciëlere aanpak aldaar doen het aantal daklozen stijgen, wat niet het opzet is. Wij pleiten voor een meer gedifferienteerde aanpak in de grote steden. Het verheugt ons dan ook dat Antwerpen en Gent de bijzondere aandacht van de minister krijgen. Hier moet de overheid zelf blijven investeren.
Tot slot pleit ik voor een betere samenwerking tussen de beleidssectoren, zeker tussen welzijn en huisvesting. Vaak gaat het om dezelfde doelgroep en moeten de sectoren dus gezamenlijk optreden. Dat dit niet van een leien dakje loopt bewijst het verhaal van de campingbewoners. Vaak hebben zij weinig of geen rechten, vormen zij de speelbal van de uitbaters en is een gezamenlijke aanpak noodzakelijk. Die startte begin 1998 maar tot dusver staan we geen stap verder. Ik roep de minister op om deze marginale groep niet langer in de kou te laten staan. De graad van beschaving meet men immers af aan de mate waarop men met de zwaksten in de samenleving omgaat. Als we hiervan werk maken, dan zullen we op het einde van deze regeerperiode niet moeten zeggen wat Rilke schreef : wie nu geen huis heeft, bouwt er zich geen meer.
Ik feliciteer de heer De Cock met zijn laatste twee bedenkingen. Omdat het financiële mechanisme niet meer klopt, dreigen veel sociale-huisvestingsmaatschappijen failliet te gaan. De maatschappijen waren vroeger huisbaas, nu zijn het sociale huisbazen en welzijnswerkers. Ik sta achter de oproep om samen met alle betrokken partijen overleg te plegen. (Applaus bij sp·a, AGALEV en VU&ID)
Ik vraag net zoals de drie vorige sprekers een actieplan voor de grootsteden. We moeten het huisvestingsbeleid bijsturen en overal is er behoefte aan sociale huisvesting, maar niemand kan ontkennen dat de situatie in de grote steden door de toestroom van een aantal bevolkingscategorieën drastisch wijzigt. De Antwerpse woonbehoeftestudie toont aan dat we niet op de goede weg zijn. In Antwerpen is de bouw van sociale huurwoningen zowat stilgevallen. Men investeert er nog in renovatie en vervangingsbouw, maar zal er op die manier nooit in slagen aan de woonbehoefte te voldoen.
Op korte termijn moeten we de thesaurieproblemen van de huisvestingsmaatschappijen oplossen. Naarmate meer maatschappijen in coëfficiënt 1 terechtkomen, zullen er meer failliet gaan, ook zonder bij te bouwen. Besluiten ze wel bij te bouwen, dan zullen ze sneller failliet gaan. Op lange termijn dienen we een gedifferentieerd beleid te voeren omdat de woonomstandigheden in steden en op het platteland van elkaar verschillen.
De bestaande grootschalige projecten kunnen niet gesloopt worden en daarom moeten we het sociale-huurbesluit aanpassen. Pas als de inkomensgrenzen wijzigen, zullen we de gettovorming stopzetten. We zullen voortaan inderdaad kleinschalige projecten moeten realiseren, maar dat betekent niet dat we ons moeten verzetten tegen alle projecten van enige omvang. Als we het Antwerpse Silvertopcomplex willen reduceren tot een kleinschalig geheel, zullen we voor 525 vervangwoningen moeten zorgen. Aan de huidige normen is daarvoor liefst 11,5 hectare nodig. Gezien de beperkte beschikbare ruimte, zullen we andere oplossingen moeten zoeken. We verzetten ons niet tegen kleine projecten, maar evenin tegen grote.
Ik ga akkoord met uw vraag naar meer aandacht voor de grootsteden. Ook ik Gent is het gemiddelde inkomenscoëfficiënt laag en dat wijst op een probleem.
Ik pleit voor een genuanceerde aanpak omdat we dankzij coördinatie meer zouden kunnen doen met de beschikbare ruimte. Negentiende-eeuwse complexen met één bouwlaag, zouden er vier of vijf bij kunnen krijgen. Dat is nog iets anders dan hoogbouw, waarin moeilijker kwaliteit te realiseren is. Het is aan de minister van Huisvesting om deze trendbreuk te realiseren.
Grote complexen passen in een stad, maar ze mogen niet alleen maar bewoond worden door mensen uit de laagste inkomenscategorie omdat we zo getto's creëren. Als we de financiële situatie van de sociale-huisvestingsmaatschappijen willen verbeteren, moeten we de sociale mix aanpakken, wat de leefbaarheid van de complexen ten goede zal komen.
We mogen de sociale huisvesing evenmin verbieden gebouwen van meer dan vijf verdiepingen op te trekken. De private sector bouwt wel gebouwen van meer dan tien verdiepingen en die hebben succes omdat stadsmensen van het uitzicht houden. Ik vermoed dat sociale huurders ook van een mooi uitzicht houden. Alleen moeten we ervoor zorgen dat de omstandigheden vergelijkbaar zijn.
Men kan me moeilijk verwijten dat ik de vierde minister van Huisvesting ben tijdens deze regeerperiode. Ik ben bereid om ervoor te gaan. De cijfers tonen aan dat we de doelstellingen zullen realiseren. De hoge investeringsgraad in de huisvesting wordt aangehouden en de doelstelling om 15.000 woningen te bouwen, blijft behouden. Momenteel zijn al meer dan 5000 woningen gerealiseerd. We zijn ons bewust van het feit dat er nog veel werk aan de winkel is. Ik wijs er evenwel op dat de niet opgebruikte kredieten overgeheveld worden zodat het budget optimaal benut kan worden.
Om tegemoet te komen aan de behoeften in de sociale-huisvestingssector zijn 97 procent van de investeringsbudgetten van SBR verschoven naar de sociale-huisvestingsmaatschappijen. De vraag is of dat percentage volstaat. Het spreekt voor zich dat we er met de bestaande instrumenten niet komen en dat er naar andere gezocht moet worden, onder meer in de reguliere sector.
Er bestaan wel voldoende instrumenten in de sociale-huisvestingssector. Zo zijn er heel wat investeringsmogelijkheden en is er het solidariteitsfonds. Die instrumenten moeten wel geactualiseerd worden, maar het is niet nodig om daarvoor een nieuwe PPS-constructie op te zetten.
PPS zal niet in de plaats treden van de bestaande instrumenten. Die laatste zullen gebruikt worden, maar PPS zal ernaast bestaan. Dat is een technische formule met dezelfde doelstelling als de sociale huisvesting.
Ik stel vast dat men niet van plan is om de bestaande instrumenten te actualiseren. In de commissie wordt er alleen over PPS gesproken.
Men kan niet alles tegelijkertijd. Momenteel bespreken we PPS maar niets belet ons om ook te discussiëren over de andere instrumenten.
Ik blijf bij de vaststelling dat men iets nieuws wil opbouwen zonder rekening te houden dat met datgene wat er reeds bestaat.
Dat zal blijken in de komende weken.
De kracht van PPS zit in het Garantiefonds. Dat betekent dat er garanties worden gegeven om het verschil tussen de werkelijke huurprijs op de vrije markt en die in de sociale-huissector te compenseren. De overheid kan maximaal 47,5 procent bijdragen. Dat is ongeveer evenveel als de huidige tussenkomst in de projecten. Belangrijk is ook dat de renovatie dor de privé-sector kan gedaan worden. PPS moet een instrument zijn waarbij beide partijen risico's nemen. Het mag geen verdekte prefinanciering worden anders vertekent de overheid de markt. De totale kostprijs van de overheidsbijdrage bedraagt 1,9 miljard frank voor de bestaande woningen. Als we 3000 extra woningen bouwen, gaat het om 5,7 miljard frank.
De raad van het bestuur heeft unaniem beslist om het vertrouwen in het management op te zeggen. De procedure daarover loopt. Ik doe daarover geen uitspraken om het recht van de verdediging niet te schenden. We hebben in de commissie een gedachtewisseling gehouden over de unanieme stellingname van de raad van bestuur. Die laatste wil het geschonden vertrouwen opnieuw herstellen. Ik heb het volste vertrouwen in de ambtenaren. We hebben evenwel een aantal fouten in het management vastgesteld die we, waar nodig, zullen bijsturen.
Ik wijs erop dat de minister zelf gezegd heeft dat de VHM-top te veel bezig geweest is met het blussen van brandjes in plaats van het lenigen van de noden in de sociale huisvesting. Die woorden zijn een minister van Huisvesting onwaardig vooraleer als men weet wat de VHM de laatste jaren gepresteerd heeft. Het is de taak van de minister om de ambtenaren te beschermen. Volgens de audit heeft het management fouten gemaakt, maar het rapport is nog niet klaar.
De minister stelt dat hij plotseling 30 miljoen euro gevonden heeft, maar dat klopt niet. Het is duidelijk dat hij het dossier technisch niet kent. Zo stelt hij dat er geen opbrengsten zijn van de lopende rekening, maar dat blijkt niet uit de offerte van de KBC.
Waar blijven de initiatieven? De VHM heeft nog 9 miljard frank te goed van de Vlaamse regering.
Ik spreek niet over de inhoud van het dossier vanwege de rechten van de verdediging.
Over de beheersovereenkomst zijn er vroeger al afspraken gemaakt, maar daarvan is weinig in huis gekomen. Het opstellen van een dergelijke overeenkomst is opgenomen in het beter bestuurlijk beleid. Tegen het midden van dit jaar zal er mini-overeenkomst klaar zijn waarin duidelijk afspraken gemaakt worden over de taakverdeling.
Wat de efficiënte structuur en de concrete maatregelen betreft zijn de voorbereidingen volop bezig. De resultaten zullen binnenkort voorgelegd worden aan de commissie en het parlement.
Ik ben ontgoocheld over het antwoord van de minister. Hij stelt dat de doelstelling om 15.000 woningen te bouwen, gerealiseerd wordt. Gaat het om 15.000 bijkomende woningen? Volgens het Rekenhof zijn er momenteel 1000 supplementaire woningen aanbesteed en worden er elk jaar 1700 woningen gerealiseerd.
Voorts ben ik het eens met de heer Decaluwe. Het vrijmaken van de mijnwerkerslening levert niets op en het feit dat er 300 miljoen frank op een bankrekening staat voor onverwachte uitgaven, getuigt van goed financieel beheer.
De financiële problemen moeten opgelost worden.
De 9 miljard frank, die de VHM te goed heeft van het Vlaams Gewest, werd in de vorige regeerperiode niet betaald omdat de regering oordeelde dat de VHM eerst de eigen middelen moest aanspreken. Momenteel beschikt zij echter over onvoldoende middelen om 15.000 woningen te bouwen. Deze regering heeft de werkgroep van het ministerie van Financiën nog nooit samengeroepen.
Wat betreft de financiële problemen, komen wij tot dezelfde vaststellingen als de administratie Financiën. Wij zijn bezig om samen met de bevoegde ambtenaren het probleem van de 9 miljard frank te klaren. Het is echter duidelijk dat dit bedrag niet meer gevorderd kan worden.
Volgens de VHM zijn er meer dan 5.000 woningen aanbesteed.
De doelstelling van het regeerakkoord en de nota van het Rekenhof zijn duidelijk. Het is niet correct dat u de schuld in de schoenen van de VHM schuift door te beweren dat zij u de juiste gegevens niet verstrekt hebben. U liegt. (Applaus bijj CD&V)
De VHM spreekt inderdaad over 5.500 woningen, maar dat is met inbegrip van de gerenoveerde woningen. Het gaat dus niet enkel over bijkomende woningen.
Wij hebben een aantal cijfers gekregen, maar hebben te weinig informatie over de evolutie en over het soort woningen.
Ik heb de commissie reeds ingelicht en zal de leden ook verder op de hoogte houden. Een snellere vooruitgang impliceert ook bijkomende middelen.
Niet enkel de woonkwaliteit, maar ook het aantal nieuwe woningen is belangrijk. Het woonbeleid moet geïntegreerd worden. Het klopt dat tal van factoren een invloed hebben en dat andere initiatiefnemers, onder meer gemeenten en OCMW's, betrokken moeten worden.
Om de vroegere fouten te vermijden, moeten we het nieuwe PPS-voorstel vergelijken met bestaande financieringssystemen. Het is duidelijk dat alle doelstellingen van het sociale-huisvestingsbeleid moeten gerespecteerd worden.
Bij PPS of andere alternatieve financieringsmethoden, moet er een duidelijk overzicht komen van alle kosten, onder meer voor het Vlaams Gewest. In 2005 zal de overheid geconfronteerd worden met onvoorziene kosten omdat ze de woningen, gebouwd onder het financieringssysteem-Waltniel, zal moeten terugkopen. Veel huurders zullen daar immers niet toe in staat zijn.
Ook de kwaliteit van de woningen moet gegarandeerd blijven. De studie van PriceWaterhouseCoopers onderschat de kosten voor renovatie en de huurachterstanden. Het is niet verantwoord om hals over kop een PPS-systeem op te starten zonder dat er duidelijkheid is, onder meer over de nieuwe structuur van de VHM en de verhoudingen tussen de verschillende partners. De meningen van de verschillende meerderheidsfracties verschillen grondig.
Het zou beter zijn om huidige werking van de sociale-huisvestingsmaatschappijen en de VHM beter te ondersteunen. Als minister Van Mechelen de stedelijke gebieden afbakende, zouden er geen woonbehoeftestudies meer nodig zijn en zouden de bouwmaatschappijen op gronden in woonuitbreidingsgebieden kunnen bouwen. (Applaus bij CD&V)
De kwaliteit moet in elke formule gegarandeerd worden. De PPS-formules moeten geld aantrekken om onze doelstellingen te bereiken.
Zoals bij alle VOI's is er een debat aan de gang over de plaats van de VHM. De beleidsvoorbereiding moet in het departement ondergebracht worden. De uitvoering en de technische controle zal bij de VHM komen te liggen. Het parlement ten slotte zal, samen met een aantal deskundigen, de werking van de VHM en de financiën controleren. Over de beheersovereenkomst met de VHM doe ik, in het kader van een beter bestuurlijk beleid, alvast een aantal voorstellen.
Het lijkt mij evident dat de middelen voor stadsvernieuwing en het Stedenfonds ook zou aangewend worden voor sociale huisvesting.
Meer in het algemeen kan men stellen dat men met een omvattend woonplan tot een vereenvoudiging van de subsidiëring zal komen.
Er moet ook een plan komen voor de financiering van de sociale huisvesting in de grote steden. Hierbij gaat het niet alleen om Antwerpen en Gent maar ook om een aantal kleinere steden.
Er moeten in totaal nog 12 tot 13.000 woningen gebouwd worden. Hieraan hangt in totaal een prijskaartje van 30 tot 40 miljard frank. Zijn er wel voldoende financiële middelen om dat alles te realiseren?
Met de huidige beschikbare middelen kunnen we dat inderdaad niet. Vandaar ook dat we op zoek zijn naar bijkomende middelen. Indien we, met PPS-projecten, 3000 extra woningen willen bouwen, gaat het over 5,7 miljard frank en niet langer over 30 miljard frank. Als we werken met institutionele beleggers is de solvabiliteit gegarandeerd en kunnen we aan de slag gaan. Ik geef u dan ook rendez-vous bij de volgende begrotingsbespreking.
We moeten op een correcte manier met cijfers omgaan. Vooreerst is het zo dat de huursubsidies niet meegerekend werden. Vervolgens vergeet men ook de renovatiekosten die 1,9 miljard frank bedragen, te vermelden. Ten slotte zullen de buitenlandse pensioenfondsen een opbrengst van 10 procent eisen. Krijgen zij die niet, dan zullen zij niet over de brug komen.
De huursubsidies werden wel meegerekend. Dat is precies waar het Garantiefonds voor staat. Waarschijnlijk werd de studie echter niet goed gelezen.
Drie belangrijke vragen waren aan de orde. Vooreerst is er de realisatie van 15.000 woningen. Voorts zijn er de financieringsmechanismen. Ten slotte is er de responsabilisering van de structuren en de kerntaken. Op geen van mijn vragen kreeg ik een antwoord. Ik ben ontgoocheld. Er is duidelijk een gebrek aan visie. Men weet duidelijk geen uitkomst meer. (Applaus bij CD&V)
Moties van aanbeveling
Door mevrouw Heeren en door mevrouw De Martelaer, mevrouw Baeke en de heren Schepens en De Cock werden tot besluit van dit actualiteitsdebat moties van aanbeveling aangekondigd. Ze moet uiterlijk vrijdag 15 maart 2002 om 17uur zijn ingediend.
Het Parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
De bespreking is gesloten.