Verslag plenaire vergadering
Verslag
Lokaal cultuurbeleid
Algemene bespreking
Aan de orde is het ontwerp van decreet houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid.
De algemene bespreking is geopend.
Overeenkomstig het Reglement verwijst de rapporteur naar zijn schriftelijk verslag.
Wel vraag ik dat de eerste spreker van de meerderheid het ontwerp in zijn context zou situeren en er de grote lijnen van toelichten.
Na hoorzittingen met de sector wijdde de commissie op 15 juni een zeer grondig debat aan dit ontwerp van decreet, dat naast het gemeentelijk en lokaal cultuurbeleid ook de werking van de culturele centra en van de openbare biliotheken regelt. Vroeger bestonden er voor al deze aangelegenheden aparte decreten, die al uit de jaren '70 dateren. Op kruissnelheid zal het nieuwe overkoepelende decreet 1 miljard frank aan verse middelen vrijmaken, zodat er zeker financieringswaarborgen zijn tot 2006. Het decreet hecht veel belang aan de noties kwaliteit en integraal beleid. Cultuur zit niet meer in een apart hokje, ze wordt beoordeeld op haar maatschappelijke relevantie: in hoeverre brengt cultuur mensen bij elkaar?
Een indeling werd gemaakt op basis van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
Dat laatste bevreemdt mij. Het Ruimtelijk Structuurplan ging toch over ruimtelijke ordening? Toen heeft men nooit de band gelegd naar andere terreinen van de samenleving. Waarom gebruikt men dat plan nu dan om stedelijke gebieden inzake cultuur anders te gaan beoordelen dan buitengebieden?
Omdat cultuur niet langer in de periferie van de beleidsvorming ondergebracht wordt, maar in het kloppende hart. Cultuur moet helpen om de verzuring van de samenleving tegen te gaan. Het plakjesbeleid wordt vervangen door een geïntegreerd beleid.
Gemeenten in het buitengebied die in het verleden al inspanningen geleverd hebben om cultuur een vooraanstaande plaats te geven, hoeven trouwens niet bang te zijn: die inspanningen worden gewaardeerd en financiering blijft gewaarborgd.
Is cultuur misschien een exclusief voorrecht van de steden?
Helemaal niet. Wie zijn culturele werking op niveau houdt, zal er financieel zelfs op vooruitgaan, ook in de buitengebieden.
Het is zeker niet de bedoeling om inzake cultuurbeleid een onderscheid te maken tussen stedelijke en buitengebieden. Die indeling op basis van het Ruimtelijk Structuurplan geldt maar voor de culturele centra. Daar was dringend een ordening nodig, al was het maar om overlappende programmatie tegen te gaan. De inschaling gebeurt op basis van objectieve criteria en men houdt wel degelijk rekening met de werking uit het verleden. Het is trouwens fout om over een gemeenschapscentrum te denken in termen van degradatie.
Daar komt nog bij dat kleine gemeenten via intergemeentelijke samenwerking toch grootschalige projecten kunnen opzetten die anders hun krachten zouden overstijgen.
Het verbaast me een beetje dat de heer De Roo die vragen nooit in commissie is komen stellen.
Dat vind ik grof. Deze vragen houden me sterk bezig en ik stel ze nu in openbare vergadering, aangezien ik hier geen verslag meer krijg van het commissiewerk.
Met uw vraag loopt u vooruit op het debat. Een aantal interventies kunnen veel verduidelijken. Daarna kunt u dan desnoods uw onopgeloste vragen stellen.
De voorzitter heeft inderdaad gezegd dat de heer Keulen de krachtlijnen van het ontwerp zou toelichten, waarna een discussie kan volgen.
Door dit decreet wordt het cultuurbeleid zeker niet verengd tot een stedelijk cultuurbeleid. Men kiest voor een integraal cultuurbeleid, op maat van de gemeenten. En daarvoor worden de nodige middelen uitgetrokken. Uit het gemeentelijk effectrapport blijkt dat buitengemeenten hun middelen soms zelfs zien verdubbelen, als ze tenminste bereid zijn om een geïntegreerd cultuurbeleid te voeren. Wel wordt er een ordening inzake culturele centra doorgevoerd, zodat er betere programmatorische afspraken kunnen worden gemaakt.
Onder andere de VVSG heeft onderstreept dat dit ontwerp van decreet kansen biedt voor een goed functionerend jeugdbeleid. Het ontwerp van decreet heeft oog voor nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, maar bouwt tegelijk verder op wat al is. We staan open voor tussentijdse evaluatie en eventuele bijsturingen.
De landelijke gebieden en de kleine gemeenten worden geenszins benadeeld door dit ontwerp van decreet.
De culturele centra krijgen variabele en basissubsidies. De basissubsidies krijgen een categoriale invulling volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen; de variabele subsidies worden toegekend op basis van een kwaliteitsbeoordeling. Dankzij de bijkomende middelen kan cultuurbeleid uitgroeien tot een der belangrijkste beleidsaspecten op gemeentelijk niveau.
Tijdens het debat in de commissie werden verschillende amendementen ingediend. Het ontwerp van decreet werd aangenomen met 8 stemmen voor bij 2 onthoudingen.
Wat is het standpunt van de VLD-fractie? Met dit ontwerp van decreet wordt culuur een essentieel beleidselement op gemeentelijk niveau. Cultuur wordt uit de periferie van het beleid gehaald. Cultuur is onontbeerlijk als element van samenlevingsopbouw en netwerkversterking.
De idee van integratie van culturele centra en bibliotheken in één decreet leefde al toen de heer Dewael minister van Cultuur was. Toen was het water echter te diep. Nu kan het eindelijk. De idee van het ruimtelijk structuurplan als aanknopingspunt is origineel. Cultuur wordt zo ingebed in de ruimere beleidsvoering. Er worden voldoende middelen uitgetrokken. Niemand gaat erop achteruit. Het ontwerp van decreet biedt kansen voor wie het wil. We juichen de idee toe van intergemeentelijke samenwerking : dat is essentieel voor een behoorlijk bestuur. Het ontwerp van decreet moet tijdig geëvalueerd worden. Eventuele startproblemen moeten op tijd aan het licht gebracht worden.
Ik wil de grote rol van onze voorgangers in dit verband in de verf zetten. Het decreet bibliotheekwerk van 1978 en het decreet betreffende de culturele centra van het begin van de jaren 90 getuigen van de dynamiek die in Vlaanderen al zo lang leeft.
De kwaliteitsnotie is een nieuw element. Het gaat om een zeer belangrijk beleidsaspect.
We zullen het voorliggende ontwerp van decreet met overtuiging goedkeuren. Het biedt ruimte voor subsidiariteit. De tienduizenden mensen waarop dit ontwerp van decreet betrekking heeft zullen er dankbaar en erkentelijk voor zijn. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Omdat we niet met een tweekamerstelsel werken, moeten we beseffen dat zorgvuldig decreetgevend werk tijd vraagt en moeten de parlementaire procedures en afspraken gerespecteerd worden. Dat was niet het geval bij de behandeling van dit ontwerp in commissie. Het voorbereidende werk en het overleg met de sector daarentegen waren wel ruim voldoende. Ik geloof zelf niet in e-mailinspraak maar bij de infovergaderingen kreeg de sector de kans om de ontwikkeling van dit ontwerp te volgen. Het is echter noodzakelijk hun duidelijk te maken dat het gaat over voorbereidend werk en dat de besproken teksten nog niet in voege getreden zijn.
Doordat de Raad van State te lang draalde met het advies, werd uiteindelijk een advies bij hoogdringendheid gevraagd. Hoewel dat niet de bedoeling van de minister was, betreur ik dat het advies daarom beperkt is tot de bevoegdheid.
Ik begrijp gedeeltelijk de bezwaren bij de onorthodoxe werkwijze. De minister heeft de formele noodzakelijke adviezen gevraagd en zelf bijkomende manieren van inspraak georganiseerd. Dat is goed maar men moet ermee leren omgaan en blijven benadrukken dat het gaat om voorbereidende werkzaamheden.
U bevestigt enkel mijn woorden. Wij verwonderen ons dat er geen kindeffectpport of advies van de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur is, terwijl er wel een gemeentelijk effectenrapport is. Wij hopen dat er voor de uitvoeringsbesluiten wel adviezen zullen gevraagd worden van de Raad van State, de Raad voor Cultuur en de Raad voor Volksontwikkeling en dat deze adviezen in de commissie kunnen besproken worden. Hoewel ook hier de tijd kort zal zijn, heeft de minister het voordeel dat de overgangsperiodes ruim zijn.
Het overschakelen van kwantitatieve normen naar kwalitatieve is een enorme opdracht, en vraagt goed opgeleid personeel voor de begeleiding van opmaak en goedkeuring van de cultuurbeleidsplannen. Ook andere actoren zoals de steunpunten, de organisaties voor belangenbehartiging en de adviesorganen moeten een belangrijke rol vervullen.
Hoewel de eerste ontwerpen verregaand leken, blijkt uit het huidige ontwerp dat er geen sprake is van een geïntegreerd lokaal cultuurbeleid. Bijsturingen zullen nog nodig zijn. Men kan moeilijk spreken van een geïntegreerd lokaal cultuurbeleid, want men gebruikt hetzelfde model voor de landelijke gemeenten en de grotere steden, met uitzondering van de drie grootste.
Hoe benadeelt dit ontwerp de landelijke gemeenten?
Ik zal daar straks op antwoorden.
Gemeenten kunnen kiezen of ze al dan niet intreden in de bepalingen van dit ontwerp. Ze moeten enkel een adviesraad en een bibliotheek hebben. Culturele centra zijn dus afhankelijk van het gemeentebestuur om al dan niet middelen van dit ontwerp te krijgen. Het vertrouwen in de gemeente is groot. Zij moeten het advies over de begroting van de culturele adviesraad niet meer vragen. Zij hebben de verplichting om een bibliotheek te hebben, maar of zij al dan niet verdere inspanningen leveren, bepalen zij zelf.
Drie aparte decreten zijn met het nodige knip- en plakwerk omgevormd tot één ontwerp. Dat bevordert de leesbaarheid niet. De afstemming van het lokaal cultuurbeleid beperkt zich tot de afstemming van de respectievelijke onderdelen van het beleidsplan. We kunnen alleen maar hopen dat al die plannen uitgevoerd worden.
Het ontwerp van decreet verwacht veel van gemeenten op gebied van infrastructuur. Kleine gemeenten, met een beperkte culturele infrastructuur kunnen niet voldoen aan de bepalingen van dit ontwerp.
U hebt gelijk. Maar de gemeenten hoeven geen eigenaar te zijn van de infrastructuur. Ze mogen bijvoorbeeld ook huren. De gemeenten hoeven dus niet te investeren. Bovendien wordt nog een aantal andere bepalingen versoepeld.
Wij hebben vertrouwen in de gemeentebesturen, maar mevrouw Van Hecke duidelijk niet. Wij gaan uit van de verantwoordelijkheidszin bij de gemeenten om op basis van dit decreet duidelijke keuzes te maken. Zij zegt dat ze slechts zullen investeren als ze daartoe verplicht worden.
Ik heb alle vertrouwen in de gemeentebesturen, maar de middelen zijn beperkt en de financiële verplichtingen enorm. Bovendien moeten de gemeenten alleengebruiker zijn van de infrastructuur. Ik ben mijn licht gaan opsteken bij een aantal kleine gemeenten en zijn beschouwen deze bepaling als een belangrijke drempel.
De middelen worden voortaan ieder jaar vastgelegd. Wie zich als eerste aanmeldt, zal ook als eerste bediend worden. Als evenveel gemeenten bereid zijn te werken volgens dit decreet als in het meest optimistische scenario, vrees ik dat een aantal gemeenten pas na vier jaar bediend zullen worden.
Het budget wordt toch verhoogd. Dit decreet treedt pas volgend jaar in werking en tegen 2004 is het budget al groot genoeg voor alle gemeenten.
Ik sta achter de doelstellingen, maar vrees dat het instrumentarium lang niet zal volstaan. Ik verzet met absoluut niet tegen kwaliteitsnormen, maar we moeten daartoe wel voor objectieve kwaliteitsnormen zorgen. We moeten een evenwicht vinden tussen kwaliteit en kwantiteit.
De gemeenten zullen ingedeeld worden op basis van de ruimtelijke ordening en enkele economische criteria. Dat is niet het aangewezen uitgangspunt om infrastructuur in te planten. Bovendien wordt het verleden ten onrechte over het hoofd gezien. Het is perfect mogelijk dat een gemeente een cultureel centrum kan erkennen, maar haar buurgemeenten niet.
De overgang van cultuureel naar gemeenschapscentrum is volgens de minister geen degradatie. Maar veel goedwerkende centra zullen daardoor geen eigen programmatie meer kunnen opstellen en afhankelijk worden van het lokale aanbod. Heeft men al eens nagedacht wat dat betekent voor onze uitvoerende artiesten?
Wie zegt dat de gemeenten geen middelen zullen verliezen, vergeet een en ander. Het budget is inderdaad gestegen, maar dat is ook bestemd voor de cultuurcoördinator terwijl het culturele centrum geen middelen krijgt.
Ik ben het daar niet mee eens : er werden correcties doorgevoerd op basis van de inspraakrondes. Het bedrag dat werd toegekend aan de gemeenten die in het nieuwe decreet geen cultuurcentrum hebben, maar wel een gemeenschapscentrum, werd verhoogd zonder dat de bedragen voor culturele centra die cultuurcentra worden, verminderd worden. Ook voor de gemeenschapscentra hebben we een variabele subsidie ingevoerd. Men zegt dat de gemeenten weliswaar meer krijgen, maar dat men het geld dat naar de culturele centra gaat, daarvan moet aftrekken. Door de variabele subsidie die bijkomend ingevoerd wordt, wordt het mogelijk dat een tiental gemeenschapscentra die door hun werking een bepaald kwaliteitsniveau hebben bereikt, voor een beleidsperiode een bedrag van twee miljoen frank per jaar ontvangen. Iedereen met die enig zicht heeft op de wereld van de culturele centra, weet welke tien centra er bovenuit steken. De gemeenten die over dat bedrag beschikken zijn verplicht het door te geven aan de gemeenschapscentra en bovendien beschikken ze over meer geld om het lokale cultuurbeleid tot stand te brengen.
Ik heb nog geen enkel goed argument gehoord voor de bewering dat de kleine gemeenten benadeeld worden.
Zoals ik verwacht had, verwijst de minister dus naar de recente verhoging van de middelen voor de gemeenschapscentra. Deze projectsubsidie is echter bedoeld voor initiatieven met een uitzonderlijk karakter en dat betekent dat er geen zekerheid gecreëerd wordt. Dit artikel staat trouwens open voor alle gemeenschapscentra en ik weet niet hoe de minister deze middelen zal voorbehouden voor het tiental centra waarvan hij denkt dat ze kwaliteitsvol werken. Ik hoop wel dat alle gemeenschapscentra die kwaliteitsvol willen werken een aanvraag voor deze projectsubsidie kunnen indienen, en dat het dus niet gaat om een voorkeursbehandeling voor tien centra.
Als minister kan ik de beoordelingscommissie richtlijnen meegeven om het bedrag van 120 miljoen frank niet te verspreiden over 120 gemeenten, maar wel een kleine groep gemeenschapscentra uit te kiezen die een groter bedrag krijgen. De keuze zelf is evenwel aan de beoordelingscommissie.
Dit bedrag kan dus niet gebruikt worden voor de structurele werking die de culturele centra nu ontplooien, want het moet gaan om initiatieven met een uitzonderlijk karakter.
We zullen mekaar niet overtuigen. Er is nog één amendement dat we in de plenaire vergadering opnieuw zullen indienen. De culturele centra die op basis van de toepassing van het RSV uit de boot vallen, zouden eenmalig de kans moeten krijgen om in het decreet te stappen, door middel van een erkenning in categorie C.
Dan heb ik nog een aantal specifieke opmerkingen. Eén van de doelstellingen van het ontwerp is : een aanzet geven voor intergemeentelijke samenwerking. In dat verband ben ik het eens met de opmerking van de inspecteur van Financiën dat daar geen middelen tegenover hoeven te staan. Dat is immers een evidentie voor iedere gemeente die een goed lokaal cultuurbeleid wil voeren. Verder menen we dat een steunpunt Gemeentelijk Cultuurbeleid geen goed idee is. Het veld is immers veel te verspreid en sommige onderdelen van de werking beschikken al over een steunpunt.
De provincies hebben nog een rol in het bibliotheeklandschap : ze moeten voorzien in een streekgericht bibliotheekbeleid. Het is echter onduidelijk hoe de provincies deze taak zullen opvatten en dat leidt tot onduidelijkheid bij de verantwoordelijken van de gemeentelijke bibliotheken. Op dit ogenblik zijn er structurele middelen voor de werking en de infrastructuur en het is onduidelijk of de provincies gaan zorgen voor bijkomende middelen voor de lokale werking.
Mevrouw Van Hecke heeft een amendement ingediend dat tegemoet kwam aan een vraag van de Vlaamse Vereniging van Provincies naar meer vrijheid om te bepalen wat ze met het geld gaat doen. Tegelijk volgt ze ook de vraag van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG), waarin de gemeenten duidelijkheid vragen over de besteding. Wij volgen het standpunt van de VVSG.
De middelen van de provincie hoeven niet naar de lokale overheid te gaan.
We hebben een amendement ingediend dat bepaalt dat de bedragen moeten afgesproken worden in een convenant met de Vlaamse regering.
De taken van de provincie moeten vastgelegd worden in het kerntakendebat.
Men gaat ervan uit dat niet alleen de collectievorming, maar nu ook de bijkomende vorming van het personeel en de kosten voor werking en infrastructuur ten laste vallen van de gemeenten.
Ik betreur ook de manier waarop er gediscussieerd werd over de privaatrechtelijke bibliotheken. Deze hebben in 1993 een erkenning gekregen waaruit bleek dat ze in orde waren met de kwaliteitsnormen van de Vlaamse overheid. Nu komt er een einde aan de subsidiëring en hebben deze bibliotheken zes maanden gekregen om een overname te regelen. Het verheugt me wel dat er overgangsmaatregelen getroffen werden.
We hebben in de commissie toch geen symbooldiscussie gehouden over de privaatrechterlijke bibliotheken? We hebben er wel een amendement over ingediend.
Dat gebeurde pas na het voeren van de discussie.
Voor mijn eindconclusie maak ik gebruik van de liedjesregel 'Is that all there is?' Ik blijf zitten met drie fundamentele bedenkingen. Volgens mij worden de sterkere gemeenten alleen maar sterker, en de zwakkere zwakker. Ik betwijfel ook of de lokale overheden hun vrijwillig engagement op het vlak van de bibliotheken zullen waarmaken. En het voeren van een cultuurbeleid op basis van principes van ruimtelijke ordening is niet correct, zeker als dit gebeurt zonder respect voor de inspanningen uit het verleden.
Om mevrouw Van Hecke te antwoorden, maak ik gebruik van de regel 'All this useless beauty'.
Ik wil de in de commissie gevoerde discussie niet overdoen. Het zinloos herkauwen van de verschillende argumenten kan de opendebatcultuur ook in gevaar brengen. Ik wijs er alleen op dat we onder meer vragen en bedenkingen hebben geformuleerd over de decretale werkwijze, de herprofilering van de cultuurcentra, de nieuwe verhouding met de gemeente, de projectsubsidies, de evaluatie en de term integrale benadering.
In het verleden werd steeds gestreefd naar een evenwichte culturele spreiding met een fijnmazig netwerk en dit heeft geresulteerd in het bestaan van een aantal grote centra in combinatie met kleine lokale centra. Het resultaat vind ik nog niet zo slecht. Dit proces heeft geleid tot een gemeenschapsvorming, waarbij voldoende ruimte was voor een professioneel aanbod. Inbreuken op de bestaande toestand moeten dan ook nauwkeurig worden geëvalueerd. Deze waarschuwing komt niet voort uit een angst voor verandering, maar uit de overweging dat een cultuurbeleid voorrang moet geven aan de plaatselijke culturele autonomie.
Voor mij betekent een cultuurbeleid het cultiveren van maatschappelijke oases. En oases ontstaan op een natuurlijke manier, zij laten zich niet construeren. Onze fractie zal zich bij de stemming over dit ontwerp van decreet onthouden. (Applaus bij het VB)
Wat de timing en de procedure betreft, ben ik het helemaal niet eens met mevrouw Van Hecke. Of we nu in een e-mailmaatschappij leven of niet, officiële instanties moeten nog steeds wachten op officiële documenten, in dit geval een publicatie in Het Belgisch Staatsblad en het rondsturen van een omzendbrief.
De commissie heeft op korte tijd inspanningen geleverd om op een efficiënte manier over dit onderwerp te discussiëren. Ik ben van mening dat er voldoende tijd werd uitgetrokken voor de hoorzittingen en de bespreking van het decreet.
De inhoud van dit ontwerp van decreet sluit trouwens aan bij het principe van de decentralisatie en responsabilisering van de gemeenten en bij de beleidsnota van de minister. Ik verwijs graag naar het boekje 'Esthetica voor beslissers', waarin staat dat de steden en gemeenten een belangrijke autonome rol hebben te spelen in het cultuurbeleid, waarbij de nood aan onderling overleg zeer groot is.
Dit ontwerp van decreet is een stap vooruit in het stimuleren van de gemeenten om hun culturele taak op zich te nemen. Het betekent geenszins een breuk met de positieve dingen die in het verleden werden gerealiseerd, zoals de werking van de bibliotheken. We gaan er wel van uit dat er een nieuw soort van bibliothecaris zal opstaan, die zich niet langer kan beroepen op een decreet, maar zijn gemeente zal moeten overtuigen van wat hij wil realiseren.
Ik eindig met twee kritische bedenkingen. We moeten de reacties van de plaatselijke besturen op dit ontwerp van decreet nog afwachten. Bovendien zal de betrokken administratie heel wat extra inspanningen moeten leveren om dit ontwerp van decreet op te volgen. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
De democratie is synoniem van georganiseerde meningsverschillen. Ik wil er wel op wijzen dat, toen onze partij nog deel uitmaakte van de oppositie, wij wel onze steun verleenden aan goede decreten. Ik ben ervan overtuigd dat dit ontwerp van decreet in de toekomst het verschil zal maken. En dat wordt bevestigd door de hoorzittingen, waar zeer veel positieve geluiden te horen waren. Er worden niet alleen meer middelen uitgetrokken, maar we maken ook goede inhoudelijke keuzes.
De CVP hanteert blijkbaar een ander uitgangspunt dan onze fractie. Wij zijn ervan overtuigd dat de gemeentebesturen in staat zijn om een verantwoordelijk lokaal cultuurbeleid te voeren. Wij menen dat zij daarvoor geen Brusselse schoonmoeder nodig hebben. Bovendien kan ook de lokale cultuursector zeer goed voor zichzelf opkomen bij de gemeentelijke verantwoordelijken.
Het ontwerp van decreet bevat nog enkele pijnpunten. Zo is er de rol van het provinciaal bestuur : ik voel me niet zo goed bij de keuze die we daarover hebben gemaakt. Voor de provinciebesturen is er een duidelijker taakstelling nodig.
Een ander pijnpunt is de indeling in cultuur- en gemeenschapscentra. De VVSG sprak van een evenwicht tussen een historisch gegroeide situatie en de planning, maar het blijft spijtig dat bepaalde culturele centra gemeenschapscentra worden en zo hun structurele subsidies fors zien dalen. De projectsubsidie is echter zeer positief en op die manier zullen we een kwaliteitsbewaking kunnen realiseren.
Mijn fractie zal dit ontwerp van decreet goedkeuren en de uitvoering ervan opvolgen. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Dit decreet op de cultuurspreiding is een decreet van de tweede generatie. De decreten van de eerste generatie - het bibliotheekdecreet en dat op de culturele centra - hebben onmiskenbaar zeer grote verdiensten gehad, maar nu worden er nieuwe klemtonen gelegd : meer decentralisatie, meer communicatie, meer planning. Er komt dus een dynamischer beleid, en dat leidt automatisch tot minder absolute zekerheid. Dynamiek is immers gelijk aan evaluaties, beoordelingscommissies, variabele subsidies, en daar staan velen huiverachtig tegenover. Daarom zeg ik samen met de vertegenwoordigster van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten dat dit decreet net op tijd komt, niet te vroeg, niet te laat.
Het decreet legt voorts de klemtoon op gemeenschapsvorming als wezenlijk onderdeel van het cultuurbeleid, en ook dat juichen wij toe.
Er is inderdaad snel gewerkt in commissie, maar toch ook grondig. Een karwats heb ik nooit gevoeld. Van die grondige dialoog getuigen de talloze amenderingen. Ook nu in plenaire vergadering willen we bij amendement nog technische verfijningen aanbrengen. Sommigen vinden dat zo een open dialoog met herhaaldelijke tekstwijzigingen tot onzekerheid leidt en te weinig houvast biedt. Misschien wel, maar het is mijns inziens de enige methode die we in de toekomst kunnen volgen. Dialoog, ook met het werkveld, werpt uiteindelijk de meeste vruchten af. Zo waren de hoorzittingen over deze tekst heel nuttig om de argwaan van de mensen uit de sector weg te nemen.
Een opmerking nog bij amendement nummer 37 dat op artikel 69bis slaat. In de toelichting bij het amendement spreekt men van een overgangstermijn van twee jaar tijdens dewelke met de diplomavereisten voor bibliotheekpersoneel soepel zou worden omgesprongen. In de eigenlijke tekst van het amendement wordt die termijn niet gespecifieerd, en dat strookt met de bedoeling van de indieners.
Dit ontwerp van decreet stimuleert de kwaliteit, de dynamiek, het democratische gehalte en het gemeenschapsvormende aspect van het lokaal cultuurbeleid. Alle groepen binnen de VU&ID-fractie zullen het dan ook goedkeuren. (Applaus)
Als minister moet ik me dienend opstellen, maar dat neemt niet weg dat ik bijzonder blij en trots ben met dit ontwerp van decreet en met de behandeling ervan in de commissie, waar heel wat opbouwende kritiek werd geleverd. Vandaag in plenaire vergadering klonk uit een bepaalde hoek de reactie 'is het dat maar?' en dat is de ergste reactie die iemand kan krijgen op een werkstuk dat hem na aan het hart ligt. Is men in deze plenaire context misschien bezig een partijpolieke strategie uit te werken?
Door het geïntegreerde cultuurbeleid dat we hier voorstaan, wordt cultuur ingebed in de globale visie van een gemeenschap. Het is niet langer een randfenomeen, maar de hele gemeente zal zich moeten bezinnen over cultuur als centraal en bindend element. Culturele centra, bibliotheken, kortom alle culturele actoren zullen buiten hun geborgen hokje moeten treden en de interactie moeten aangaan met de ander actoren en met heel de gemeenschap. Iedereen moet verantwoordelijkheid dragen en verantwoording afleggen. Het is niet onze bedoeling om te betuttelen, want wie niet mee wil doen, hoeft dat niet, maar moet die beslssing dan wel verantwoorden tegenover de bevolking.
Het is evenmin de bedoeling om de kleinere gemeenten in de kou te laten staan. We wilden wel een ordening aanbrengen tussen de culturele centra, en dat gebeurt op basis van objectieve criteria, zoals het bevolkingsaantal. Ook aan deze ordeningscriteria werden door het gesprek met de sector correcties aangebracht : inspanningen uit het verleden zullen worden gehonoreerd. Ik besef dat het decreet verre van ideaal is, maar het zet wel een grote stap in de richting van meer overleg bij de programmatie en meer intergemeentelijke samenwerking.
Een aantal culturele centra zullen voortaan gemeenschapscentra heten. In mijn ogen is dat zeker geen degradatie, maar veeleer een eretitel. Wat is er immers nobeler dan culturele programmatie te paren aan gemeenschapsvorming, waarbij ook amateurkunstenaars en lokale verenigingen hun plaatsje vinden?
Dit is geen ideaal ontwerp van decreet, maar het biedt wel kansen om cultuur opnieuw dichter bij de mensen te brengen. Daartoe worden voldoende financiële middelen uitgetrokken. Een evaluatie binnen vijf jaar werd decretaal verankerd. Op dat moment kan er kritiek geformuleerd worden. Het is echter duidelijk dat dit ontwerp van decreet heel wat kansen biedt. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid.
De artikelsgewijze bespreking is geopend.
- De stemmingen over de amendementen op de artikelen 7, 22, 39, 71 en 72 en de over de artikelen 7,22, 39, 71 en 72 worden aangehouden.
- De stemming over het amendement tot invoeging van een nieuw artikel 76bis wordt aangehouden.
- De overige artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.