Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Robots, meewerkende robots – die noemen we dan cobots –, exoskeletten, dat zijn structuren die een lichaam ondersteunen in zijn beweging, bijvoorbeeld voor de schouders en de rug, virtual reality, dashboardsystemen, die bij elke stap in het proces controleren of het goed is gebeurd of niet, en opleidingen met virtual reality, waarbij je iets sneller kunt aanleren: dat zijn allemaal zaken die deel uitmaken van ons ‘Industrie 4.0’-plan dat een onderdeel is van onze ‘Visie 2050’.
Men heeft daarvoor ook, in het kader van werkbaar werk, beslist om daar proeftuinen rond op te richten. We gaan proberen ongeveer 750 bedrijven te bereiken, we hebben daarvoor een budget van 2,4 miljoen euro. Wat is de bedoeling van zo’n proeftuin? Dat is eigenlijk gaan kijken hoe we de theorie in de praktijk kunnen omzetten. Hoe doen we dat? We doen dat door demonstratieprojecten.
U bent recent in Pelt naar zo’n demonstratieproject gaan kijken. De twee belangrijkste doelstellingen van zo’n demonstratieproject zijn enerzijds de acceptatie te verhogen, en anderzijds te kijken welke toepassingen er allemaal mogelijk zijn. Rond de acceptatie zijn soms heel wat problemen. De bedrijfsleider in Pelt heeft zelf ook gezegd dat het in het begin niet eenvoudig was om de mensen te laten aanvaarden dat ze misschien gecommandeerd gaan worden door een computer. Je kunt het hen ook niet opdringen. Het is een discussie over verplichten of niet verplichten.
De technologie kan soms ook vrij duur zijn, een aantal tools moeten soms op maat gemaakt worden. Met andere woorden, de introductie van dergelijke technologie verloopt niet altijd even vlot, maar we hebben die proeftuinen en dat is de eerste stap. De volgende stap moet de implementatie zijn.
Dat is dan ook mijn vraag: wat zijn de volgende stappen nu de eerste proeftuinen hun resultaten opleveren?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega. Het is vandaag zo dat ik als minister van Werk nergens kan komen, geen enkel bedrijf kan bezoeken, zonder steeds dezelfde vraag te krijgen: minister, geef ons volk. We zitten met een enorme krapte. Voldoende mensen voor de vacatures vinden is een grote uitdaging, maar een uitdaging die misschien nog veel groter is, is om de mensen duurzaam aan de job te binden. Daarvoor is werkbaar werk cruciaal, en werkbaar werk gaat over de fysieke en mentale werkbaarheid. En dat is exact wat we met het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) en de proeftuin 4.0 ‘Technologie voor Werkbaar Werk’ willen doen. We willen de komende drie jaar bij achthonderd bedrijven in de maakindustrie concreet aantonen hoe technologieën concreet kunnen bijdragen aan meer en beter werkbaar werk.
U hebt verwezen naar een aantal mooie voorbeelden op dat vlak, we denken aan lichtsignalen om taken sneller aan te leren en aan virtual reality om complexe of gevaarlijke handelingen te kunnen oefenen met exoskeletten, om fysiek zwaar werk te verlichten.
Belangrijk is ook de focus, op die groep van mensen die eerder kwetsbaar genoemd kunnen worden: ouderen, mensen met een beperking en mensen die meer onder druk staan. Zoals u aangeeft is dit een eerste belangrijke stap. De bedrijven zijn vandaag niet op de hoogte van al die ondersteuningsmogelijkheden op het vlak van innovatieve technologieën. Het is belangrijk dat we hen daarbij ondersteunen.
Het is voor ons belangrijk om ook verder te kijken dan dit project in het kader van het werkgelegenheidsakkoord met zijn vier pijlers. Een van die pijlers is werkbaar werk. Er is de afspraak gemaakt om in te zetten op de zorgsector. Als er één sector is waar we vandaag handen tekort hebben, één sector die enorm onder druk staat, is het de zorgsector. Daarom gaan we daar met innovatie en innovatieve technologieën binnenkort een rol in spelen ter ondersteuning van het zware en vele werk om het werk er nog meer werkbaar te maken.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Het werkbaar werk is inderdaad een superbelangrijke factor, maar het gaat er niet alleen om om zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden, maar hen ook zo lang mogelijk aan het werk te houden. Uw voorbeeld rond de zorg en de cobots die daarin van toepassing kunnen zijn, is daar heel belangrijk in.
De vraag is hoe we dat gaan doen. Ik denk niet dat wij als overheid moeten zeggen welke technologie toegepast moet worden. Wij moeten technologieneutraal zijn. De overheid moet wel een bepaalde context of kader creëren. Door die proeftuin die er al geweest is, is men op bepaalde regelgevende grenzen gebotst – zonder verstikkend te zijn, want anders kan de technologie voorthollen op wat we zelf willen doen – en zou het nuttig zijn om dergelijke proeftuinen om te zetten in een regelluwe zone zodat men kan experimenteren mocht er een bijkomend regelgevend kader nodig zijn.
De heer De Roo heeft het woord.
Voorzitter, minister, werkbaar werk is een term waar technologische evolutie heel wat aan kan bijdragen. Door technologie kan men zwaarder werk of psychisch inspannend werk ondersteunen. Die kansen moeten we ten volle kunnen grijpen. Onlangs hadden we in de commissie een gedachtewisseling over reshoring naar aanleiding van het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Zij gaven aan dat dat soort technologieën er ook voor kan zorgen dat bedrijven opnieuw de stap naar Vlaanderen zullen zetten. Dat is een kans die we niet mogen laten liggen.
In de proeftuin zitten belangrijke innovatieve technologieën verwerkt. In een aantal ervan hebben we als overheid nog een verantwoordelijkheid, zoals het uitrollen van de 5G-technologie om al dat soort toepassingen met elkaar te laten spreken en de augmented reality en andere ook effectief ingang te laten vinden. Maar de instapprijs voor ondernemingen is zeer hoog. Minister, hoe kunnen we ervoor zorgen dat ondernemingen verder die stap kunnen nemen?
De heer Annouri heeft het woord.
Die industrie 4.0 is er vandaag al. Audi Brussel werkt met exoskeletons voor hun medewerkers. Zorabot wordt in de zorgsector al ingezet om het werk lichter te maken en mensen te helpen. Daar gebeurt al van alles. We hebben het heel hard nodig om daarnaar te blijven onderzoeken en daarin stappen vooruit te zetten, zowel voor de competitiviteit als voor de werkbaarheid. Daar ben ik het helemaal mee eens.
Mensen zo lang en zoveel mogelijk proberen aan de slag te houden, dat begrijp ik, maar de bedoeling is natuurlijk dat we hun situatie verbeteren en dat zo kwalitatief mogelijk.
Minister, we hebben dat nodig, we moeten daar meer op inzetten, we gaan daar in Vlaanderen iets te traag op in. Worden werknemers voldoende betrokken bij de vragen die ze hebben om de technologie op de juiste manier in te zetten zodat zij er het meeste baat bij hebben? Zodat we niet enkel werknemers langer en meer aan de slag krijgen maar ook kwalitatief zodat iedereen erop vooruitgaat?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Collega’s, we hebben in Vlaanderen geen grondstoffen in de grond zitten. We hebben slechts onze handen en hoofden, de talenten van onze arbeiders op de arbeidsmarkt. Elk talent dat we verliezen, is dus een verlies voor onze welvaart. We kunnen het ons in Vlaanderen niet langer permitteren om nog talent te verliezen. Werkbaar werk is daar een cruciaal element in. Zorgen dat mensen aan de slag kunnen blijven en dat ze niet uitvallen, is cruciaal. We moeten daar dus alles op inzetten: elk talent dat we aan de slag houden, winnen we nadien dubbel en dik terug.
Mijn vraag gaat over de proeftuin ‘Technologie voor Werkbaar Werk’. Als ik het goed begrepen heb, gaat het vooral over advies geven aan bedrijven. Voor de verdere uitrol zijn er andere steunkanalen. Op welke manier volgt u op dat bedrijven die zijn ingestapt in de proeftuin, ook nadien met die adviezen aan de slag gaan en zich eventueel verder verdiepen en andere kanalen aanboren, maar ook ervoor zorgen dat er op de werkvloer werk wordt gemaakt van dat werkbaar werk door technologie? (Applaus bij Vooruit en van Meyrem Almaci)
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de bijkomende vragen.
Collega Gryffroy, in verband met uw vraag die aansluit bij die van collega Verbeurgt: ik denk inderdaad dat het belangrijk is om het goed op te volgen en te evalueren. Want als blijkt dat we op regelgeving botsen die de evolutie en de innovatie op dat vlak tegenhoudt of daarvoor een obstructie zou zijn, dan moeten we dat in vraag durven te stellen. Ik ben absoluut voorstander, transversaal over heel wat beleidsdomeinen heen, van een regelluw kader als ons dat kan vooruit helpen –we doen dat van het onderwijs tot de industrie –, indien uit een evaluatie blijkt dat dat een meerwaarde zou kunnen betekenen.
Collega De Roo, ik denk dat het inderdaad belangrijk is om bedrijven daarin mee te nemen, maar aansluitend op wat collega Gryffroy zegt, is het natuurlijk ook aan de bedrijven zelf om op een bepaald moment een investering te doen. Je moet ze alle mogelijkheden bieden. We hebben er nu 800 in de scope die dat de komende jaren gaan uitproberen, en dan is het aan ons om dat mee uit te dragen over Vlaanderen.
Collega Annouri, wat u aanraakt, is fundamenteel. Dat gaat over personeelsbeleid, en dat doe je per definitie samen. Via het overlegmodel in het bedrijf betrek je je werknemers bij de verbetering van de werkomstandigheden. Dat is mijn kijk op hoe je naar werk en werkbaar werk kijkt. Er zijn de werkbaarheidscheques, die toch ook wel aanslaan, om samen met je personeel aan de slag te gaan om te kijken hoe dat de werkomstandigheden nog beter kunnen zijn, er nog meer flexibiliteit en ruimte voor de werknemers kan zijn, en dat allemaal in functie van de kwaliteit op de werkvloer en de arbeidsomstandigheden. Als je je goed in je vel voelt, dan heeft dat natuurlijk een positief effect en voorkomt dat ook uitval, een thema dat u nauw aan het hart ligt. Ik geloof heel sterk in overleg als basis voor een goed personeelsbeleid, waar dit ook een onderdeel van kan zijn.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we het kamerbreed over de basisstelling eens zijn. We willen dat zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk en op een kwalitatieve manier aan het werk kunnen. Mensen vragen daar echt naar, zij willen langer werken, maar wel op een kwalitatieve manier.
Ik denk dat er drie pijlers zijn waar we op moeten inzetten voor de toekomst. Ten eerste moeten we voor de bedrijven die dat effectief willen doen, maar waar de financiële kost zeer hoog is, zoals collega De Roo zegt, kijken welke ondersteuning gepast is. Ten tweede moeten we als overheid – parlement en regering – opletten dat we zoveel mogelijk blijven streven naar een regelluw kader. Regeltjes mogen niet plots verstikkend werken voor nieuwe technologieën en innovatie. En ten slotte moeten we ervoor zorgen dat er zo’n hoog mogelijke acceptatiegraad komt bij de mensen. Want mensen kunnen het ervaren als iets vreemds, dat ze verplicht worden om zich te laten commanderen door een computer. En ik denk dat je via communicatiestrategieën mensen moet kunnen overtuigen van de voordelen die er zijn dankzij deze technologieën en innovaties. Dank u wel. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.