Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het mentaal welzijn van jongeren na COVID-19
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik hoop dat u het mij vergeeft dat ik die vragen heb samengevoegd.
Geen enkel probleem. Dat is ook uw recht.
Dank u, collega Vaneeckhout. Zo genereus.
Ik ken mijn plek, maar ik ken ook mijn rechten. En ik ken ook uw rechten en plichten.
Minister, collega’s, iedere week opnieuw staan we hier met heel wat bezorgdheden voor de ministers en de Vlaamse Regering, die we zo overtuigend mogelijk proberen over te brengen. En dat is altijd vol passie, maar wanneer we echt vol passie moeten zitten, dan is dat als het gaat over de bezorgdheden voor onze toekomst, voor onze jeugd. Dat is zo als het gaat over kinderopvang, als we hier week na week de debatten over de schandalen die daar plaatsvinden, proberen te voeren. Dat is ook zo als het gaat over het mentaal welzijn van onze kinderen en jongeren.
Hoe willen wij dat de toekomstige generaties antwoorden formuleren op de grote uitdagingen van morgen? Denk aan de klimaatuitdagingen, een steeds complexer wordende samenleving, een niet-evidente arbeidsmarkt. Dat zijn allerlei gigantische uitdagingen. Hoe willen wij dat onze jongeren morgen klaar zijn om daar antwoorden op te formuleren, als we er vandaag als politiek, als beleid, als samenleving niet in slagen om het mentaal welzijn, de problemen die er zijn bij jongeren, aan te pakken?
Gisteren kwam de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) nog maar eens – dat is niet nieuw, dat is al jarenlang zo – met dramatische cijfers als het gaat over het mentaal welzijn van onze tieners, onze kinderen, onze jongeren. Voor de coronacrisis werd meer dan 9 procent van de jongeren geconfronteerd met depressieve gevoelens. Dat was toen al dramatisch. In 2021 was dat bijna 29 procent. Collega’s, een op de drie van onze jongeren wordt geconfronteerd met depressieve gevoelens en vandaag is dat nog altijd een heel stuk hoger dan voor corona.
Dit probleem is niet alleen coronagerelateerd, dit probleem is structureel. Voor het eerst in de geschiedenis sinds er gemeten wordt, zijn jongeren minder positief dan de oudere generaties over wat de toekomst brengt, minister. En het Vlaamse beleid slaagt er niet in om te doen wat er vandaag moet gebeuren: tijdig die jongeren opsporen, zorgen dat het voor hen duidelijk is dat ze hulp kunnen krijgen, dat ze hulp nodig hebben, dat ze ergens terecht kunnen. En dat is in België de Vlaamse verantwoordelijkheid, om vroeg en nabij – dat zijn woorden die u heel vaak gebruikt – jongeren kansen te bieden en hulp aan te bieden. Hoe zult u ervoor zorgen dat die cijfers eindelijk, na drie jaar – vanuit allerlei richtingen in de samenleving wordt die vraag gesteld – naar beneden gaan? (Applaus bij Groen)
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, tijdens de pandemie zijn er heel veel mensen geweest die het mentaal zeer zwaar hebben gehad. Het waren vooral de jongeren die zich slecht in hun vel voelden. Wat blijkt nu uit het nieuwe OESO-rapport? Dat tot op de dag van vandaag, zelfs nu, na de coronaperiode, er nog steeds heel wat jongeren zijn die het echt niet gemakkelijk hebben, en we zien dat eigenlijk in alle Europese landen. Vooral de groep 18- tot 29-jarigen kampt meer met angsten en depressieve gevoelens dan de oudere volwassenen, ook in ons land. Want we hebben cijfers van Sciensano die dat ook aantonen, dat jongeren het moeilijk hebben, zelfs nu nog. En we zitten zelfs nog niet op het niveau van voor deze hele coronacrisis.
Nu, het is natuurlijk niet gemakkelijk om dat te verklaren, maar er zijn toch twee zaken. Enerzijds weten we allemaal dat adolescentie, jongvolwassenheid, een belangrijke, kwetsbare periode is in de ontwikkeling. Maar anderzijds zien we ook dat mensen zich toch wel zorgen maken rond de economische situatie. Er zijn heel wat onzekerheden rond de financiële toestand en de impact die dat zal hebben, ook op de autonomie.
Dus ik denk dat het heel belangrijk is dat we die jongeren vooral vroegtijdig en snel kunnen opsporen, en toeleiden naar de juiste hulp. Vandaar ook mijn heel simpele vraag: wat gaat u eraan doen om deze jongeren tijdig en snel te bereiken?
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega's. Eerst en vooral, het resultaat van het OESO-onderzoek raakt mij uiteraard ook. Ik denk dat iedereen die jongeren kent begaan is met het wel en wee van jongeren. Jongeren hebben periodes waarin het wat minder goed gaat, en dat is op zich niet ongewoon. Maar als je ziet dat het algemeen geluksgevoel zeer fors gedaald is, dan weet je dat het niet goed gaat.
Collega Saeys, u zegt het zelf: het is een fenomeen dat niet alleen in Vlaanderen voorkomt. Dat is ook logisch, de wereldproblemen zijn heel groot. Het is een algemeen fenomeen.
Maar wat ik belangrijk vind, collega’s Saeys en Vaneeckhout, is dat jongeren die zich minder goed voelen, op tijd ergens terechtkunnen. U hebt absoluut een punt dat we moeten bekijken wat we beter kunnen doen.
Er zijn twee zaken waarin ik nu al extra wil investeren. Ten eerste: de onlinehulp. U weet dat ik er aanvankelijk sceptisch over was en dat ik me afvroeg hoe dat toch mogelijk was. Maar ik merk dat men heel gemakkelijk de stap zet. Ten tweede: vorige week was ik op bezoek bij het OverKop-huis in Gent. Daar heb ik gezien hoe men geïntegreerd gaat werken met jongeren. Ik verwijs naar ‘Vroeg en nabij’. Dat is ook de reden waarom ik extra budget uittrek om die OverKop-huizen een stuk sterker te maken.
Ten derde moeten we ook eens over het muurtje kijken. Ik vind het bijzonder goed dat de terugbetaling van de psychologische eerstelijnsbegeleiding in orde is. Dat is federaal geregeld. En dat gaat dan niet over preventie, maar over hulp.
Voor mij is het echt belangrijk dat we bruggen bouwen, dat we de jongeren duidelijk maken dat die hulp kan worden geboden en dat het niet speciaal is om die hulp ook effectief te gaan zoeken.
Het is een strijd op vele fronten. Er zijn ook bruggen te leggen met onderwijs. Vooral, ten eerste, de extra investeringen in onlinehulpverlening en, ten tweede, de extra investeringen in de OverKop-huizen zijn heel concrete maatregelen die ik vanuit Vlaanderen wil nemen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Iedere dag krijg ik mails, signalen en noodkreten van leerkrachten die aangeven dat het niet te doen is. Gisteren waren die er ook in de pers. Ik krijg hetzelfde signaal van jeugdwerkers. Ik krijg iedere dag het signaal van studenten die zeggen dat ze hulp nodig hebben en dat ze vier, zes, acht maanden tot een jaar lang op wachtlijsten staan vooraleer die hulpverlening er komt.
U zegt – en dat is deels terecht – dat jullie antwoord onlinehulpverlening en OverKop-huizen is. Maar dat is nog altijd een drempel. Ieder onderzoek wijst uit dat, wanneer jongeren niet tot hulpverlening komen, dat heel vaak te maken heeft met het idee dat ze het zelf wel zullen oplossen.
En waar moet je dus naartoe? Je moet ervoor zorgen dat de jongeren niet zelf de drempel over moeten, maar dat de drempel voor hen wordt overgestoken. U moet dus naar de plaats waar de jongeren zijn. U moet hen niet vragen om naar het OverKop-huis te komen, maar zelf naar de school gaan. U moet op andere plaatsen in het jeugdwerk, in de jeugdsector, in de jeugdhuizen aan de slag.
Uw collega, minister Weyts, is net binnengekomen. Wij horen alleen maar dat de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB's) vandaag niet de ruimte hebben om die psychologische dienstverlening aan kinderen en jongeren op school te kunnen bieden.
Zult u zo meteen in overleg gaan met uw collega om de CLB’s fundamenteel te versterken en op die manier echt op het terrein uw werk te kunnen doen? (Applaus bij Groen)
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, u sprak over onlinehulpverlening. We hebben er daarnet ook al een vraag over gehad. Dit kan zeker een belangrijke aanvulling zijn, net als de OverKop-huizen. Maar als we kijken naar echte depressies, angststoornissen en ook eetstoornissen – want die hebben we enorm zien toenemen – dan zal dat niet voldoende zijn. En dan moeten we inderdaad kijken naar andere hulp.
En ja, we blijven geconfronteerd met die wachtlijsten. En dat kan enorm schrijnend zijn. Want we willen juist niet dat een situatie escaleert, omdat het dan alleen nog maar erger wordt. We moeten dus zo vroeg mogelijk kunnen ingrijpen. Ik weet dat er al belangrijke stappen zijn gezet, zowel hier op Vlaams als op federaal niveau. Er is echt een inhaalbeweging als het gaat over het mentaal welzijn.
Bij de introductie van de ggz-netwerken (geestelijke gezondheidszorg) en de eerstelijnspsychologische functie merk ik dat er op het terrein heel wat verschillen zijn. Sommige werken goed, andere werken minder goed. Wat is uw zicht op die ggz-netwerken en de eerstelijnspsychologische functie?
De heer Daniëls heeft het woord.
De impact van de coronapandemie is groot geweest op jongeren. Als je luistert naar jongeren, is die ontstaan omdat ze geen contact meer hadden met elkaar. Niet meer met elkaar kunnen spreken, is een groot stuk van het probleem. Ik denk dat er twee belangrijke zaken zijn. Naast het gegeven van psychologische en professionele ondersteuning is er ook het inzicht, collega’s, dat we eigenlijk nooit nog scholen, universiteiten, plaatsen waar jongeren elkaar ontmoeten, mogen sluiten. Dat is belangrijk. Maar we moeten jongeren ook doen inzien dat het belangrijk is met elkaar te spreken. De oprechte vraag ‘hoe is het met jou?’, is een belangrijk stuk van de oplossing. Als ik naar het hoger onderwijs kijk, zijn die verschillende facetten belangrijk, waarbij het samen erover spreken curatief en niet enkel preventief werkt. Ik wil die oproep ondersteunen, naast hetgeen de minister heeft aangebracht.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
De pandemie heeft ervoor gezorgd dat er meer angst en depressieve gevoelens leven bij onze jongeren. De cijfers zijn nog altijd zeer dramatisch. Het is essentieel dat er aandacht wordt besteed aan de oorzaken en dat die worden aangepakt. Maar daarnaast is het ook heel belangrijk om in te zetten op preventie en het weerbaar maken van onze jongeren.
Onze fractie vraagt, minister, om werk te maken van een integrale aanpak om onze jongeren te ondersteunen en hulp te bieden, waar nodig, zodat zwaardere mentale problemen kunnen worden voorkomen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik wil de vele vragen ondersteunen die tegemoetkomen aan een verbeterd aanbod en meer aandacht besteden aan het mentaal welzijn van kinderen en jongeren. Als het gaat over corona en mentaal welzijn, verwijs ik graag naar het initiatief van onze fractie om rond coronamaatregelen en de communicatie daaromtrent, de zogenaamde mentale welzijnstoets in te voeren, omdat we daar echt de effecten zagen.
Minister, onze vraag is om op twee sporen te blijven inzetten. Natuurlijk moeten de wachtlijsten ingeperkt worden en moet het aanbod meer toegankelijk en leesbaar worden. Maar we moeten ook op zoek naar de echte oorzaken. Anders blijven we dweilen met de kraan open. Wat u doet met de OverKop-huizen en eerste hulp bij psychologische vragen, is waardevol. Het is een gratis aanbod voor eender wie – daar kun je met je wijkcomité naartoe, of de jeugdleiding kan daarnaartoe, of het oudercomité – om te leren omgaan met mensen in je omgeving die aangeven dat het niet goed gaat. Dat zijn belangrijke initiatieven om met iedereen in de samenleving dit probleem aan te pakken. Want enkel en alleen vanuit de hulpverlening zal het niet lukken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, niet enkel angst en stemmingsklachten zijn gevoelig verhoogd sinds de coronapandemie, maar ook suïcidaliteit bij jonge mensen. Wat mij veel zorgen baart, is dat ik de laatste tijd nogal eens signalen krijg dat de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) de neiging hebben om, wanneer een jongere een mislukte poging heeft ondernomen, de begeleiding van die jongere compleet stop te zetten. Zij vinden dat een soort van risicobeheersing voor henzelf. Ik vind dat ze zo het risico voor de jongere enorm verhogen. Want die heeft een band opgebouwd met iemand, die is in begeleiding. We weten dat na een mislukte poging verdere begeleiding zeer belangrijk is. Gelukkig lukt niet elke poging. En gelukkig zijn er veel mensen die dat te boven kunnen komen. Mijn vraag is: kunt u met de CGG’s in gesprek gaan om ervoor te zorgen dat, wanneer iemand een suïcidepoging onderneemt, dat niet betekent dat de begeleiding onmiddellijk wordt gestopt? Het zou zeer verontrustend zijn dat men zelfs in tweede lijn zou zeggen: “Nu doen wij het niet meer met jou.”
De heer D’Haese heeft het woord.
Ja, angstklachten, depressieve gevoelens, eetstoornissen, als we die cijfers zien, die zijn onwaarschijnlijk hoog. Het verbaasde mij jammer genoeg niet, maar die komen wel aan. Het doet mij nadenken over het soort samenleving waar wij in leven, dat, na die coronacrisis, jongeren op die manier nog steeds geraakt worden.
Als het gaat over oplossingen, dan zijn er interessante zaken. Voor het gemakkelijker toegankelijk maken van hulp hebben we TEJO, de OverKop-huizen, de jongerenadviescentra enzovoort. Ik denk dat daar nog een grote stap te zetten valt met het injecteren en introduceren van psychologen en grafisch psychologen in die groepspraktijken, om ervoor te zorgen dat je gewoon naar de psycholoog kunt gaan zoals je naar de dokter gaat. Het gaat over de psychologen dan. Er werden vanuit de Federale Regering psychologen aan 10 euro beloofd. Dode letter tot op vandaag. Ik ben nog niemand tegengekomen die ervan heeft kunnen gebruikmaken. Dat zijn zaken waar nog veel vooruitgang nodig is.
Maar ik denk dat het inderdaad begint voor hulpverlening. Hoe komt het dat er zoveel jongeren zijn die zich slecht voelen vandaag? En ik denk dat dat begint met luisteren naar jongeren. En ik voel mij een beetje ongemakkelijk, als we zoveel jongeren in de zaal hebben, dat we er hier ondertussen onder volwassen over discussiëren. Mijn vraag aan u is, minister: hoe wilt u het gesprek met jongeren aangaan? Ze zijn misschien ook volwassen, maar toch jonger dan ik, en zeker jonger dan jullie. (Gelach)
Ik heb niets gezegd over u, mevrouw de voorzitter.
Uw tijd is om. (Gelach. Applaus)
Hoe wilt u, minister, het gesprek aangaan om te kijken hoe we de oorzaken van dat mentaal welzijn aanpakken?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor alle vragen en aanvullingen.
Eerst en vooral, ik ben het ermee eens dat preventie natuurlijk de beste remedie is. Vroeg genoeg leren spreken over hoe je je voelt, is zo belangrijk. Ik heb het zelf nog niet zo lang geleden gezegd: als je uiterlijk iets hebt, dan kun je er gemakkelijk over spreken. Dan zeg je dat je op reis bent geweest en dat je gevallen bent. Dat is geen probleem. Maar als je je slecht voelt in je hoofd, dan is dat iets wat zo moeilijk bespreekbaar is. In West-Vlaanderen is daar echt een specifieke campagne rond gevoerd, over dat je erover moet spreken. Er zijn zelfs liedjes over gemaakt door Brihang, over dat kiezeltje in de schoen waar we toch maar niet over spreken. Hopelijk heb ik nu wel juist geciteerd.
In elk geval, ik ben akkoord dat die preventie zo belangrijk is. Maar dat is ook de reden waarom er op dit ogenblik een bevraging loopt – ik ben de naam vergeten – in het derde middelbaar naar hoe jongeren zich voelen, net om die zaken bespreekbaar te maken. Dus ik vind dat eigenlijk wel een stap voorwaarts. En doordat we beter meten, zien we natuurlijk de volledige omvang. Misschien hebben we ook jarenlang de ogen wat meer dichtgedaan. Dan denk je dat je geen probleem hebt, want er wordt eigenlijk niet naar gevraagd. Dus er is geen probleem. Nu, denk ik, maken we het wel bespreekbaar op alle mogelijke manieren.
Collega Vaneeckhout, ik ben het ermee eens dat we de stap moeten zetten naar waar die jongeren zijn. Maar ik vind dat online hulpverlening net zo’n stap is. Het kan vanuit je slaapkamer, het kan vanuit de keuken, het kan vanuit de school, het kan van overal. Daarnaast is het ook zo – zo heb ik mij toch laten informeren – dat de terugbetaling van de psychologen op vindplaatsniveau is. Dat betekent dat je dus naar de plaatsen waar de jongeren zijn, kunt gaan. Die mogelijkheid is er dus.
Is dat al perfect, collega’s? Neen. Het is nieuw, er moeten conventies gemaakt worden. Ik vind dat verschrikkelijk moeilijk, als ik dat mag zeggen, maar ik ga er, als bevoegd minister, wel mee op toezien dat die conventies er komen en dat ze operationeel worden. Want anders hebben we er natuurlijk niet veel aan. Dat overleg moet dus zeker gevoerd worden, maar het toont wel aan dat we sensitiever aan het worden zijn en dat we mee zoeken naar manieren waarop jongeren zich kunnen laten helpen. Ik kan jongeren niet gelukkig maken. Ik kan er wel voor zorgen dat er instrumenten zijn waarmee men, als dat nodig is, zeer laagdrempelig en gemakkelijk hulp kan krijgen.
Sowieso, denk ik, collega Jans, dat het belangrijk is om te zoeken naar wat de oorzaken zijn. Dat kunnen heel veel oorzaken zijn. Ik denk dat iedereen die nadenkt over zijn jeugd – ik heb dat toch – ook wel eens mindere periodes heeft gehad. Dat kan de Weltschmerz zijn, dat kan een liefdeshistorie zijn, er zijn zoveel mogelijke problemen. Het belangrijkste is dat je ze niet opsluit in je hoofd, maar dat je er met iemand over kunt praten. En die mogelijkheden kunnen nog verbeterd worden, maar die zijn toch al een stukje ruimer.
Collega Van den Bossche, het choqueert mij een beetje, wat u zei over die CGG’s. Een gesprek wordt zeker opgenomen. Ik ga dat checken, of dat klopt, en zo ja, wat de redenen zijn en toch wel pushen dat dat niet zo bruusk zou gebeuren, als dat absoluut zo is. Maar ik ben wel een beetje optimistisch in die zin dat de mogelijkheden voor jongeren om hulp te vragen toch een pak verruimd zijn. Dat we in het operationeel maken, collega Saeys, en zeker collega Vaneeckhout, nog wat stappen voorwaarts te zetten hebben, is juist, maar het kader om hulp te verlenen is absoluut aanwezig, dus laat er ons ook samen een succes van maken. En het resultaat zal te vinden zijn in hoe jongeren gebruik kunnen maken van de tools die er zijn.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Collega’s, minister, twaalf jaar: het duurt gemiddeld twaalf jaar voor een jongere die een geestelijk gezondheidsprobleem ontwikkelt, hulp zoekt. Een 15-jarige die vandaag op school vaststelt dat hij niet helemaal goed in zijn vel zit en dat er iets niets klopt, zoekt en vindt dus gemiddeld op 27 jaar iemand die hem kan verder helpen. Dat is dramatisch. Dat zorgt voor drama’s bij die persoon, maar het is ook voor de samenleving dramatisch en onaanvaardbaar.
Minister, ja, onlinehulpverlening is een eerste stap en verlaagt gevoelig de drempel. Maar ja, je moet op het terrein aanwezig zijn. En dan blijft daar de noodkreet van de CLB’s, van de directies, van de sector, van de leerkrachten, van de jeugdwerkers, van de hele vrijetijdssector om hun extra ondersteuning aan te bieden, om op de plaatsen waar jongeren zichzelf zijn en ontdekken dat er een issue is en dat ze met iets aan de slag willen, ze meteen de nodige hulp te kunnen aanbieden. Dus, versterk die CLB’s, ga het gesprek aan, en ga ermee aan de slag. Want de jongeren kunnen niet wachten. Onze toekomst kan niet wachten. (Applaus bij Groen en van Jos D'Haese)
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, het is natuurlijk onthutsend dat we nog altijd zien dat er heel wat jongeren stil lijden, zoals ik het noem. Want, wanneer je mentale problemen, angst- of depressieve gevoelens hebt, moet je daar eerst en vooral over durven te praten. Dat is inderdaad de eerste stap die genomen moet worden. Maar als men dan uiteindelijk toch de drempel om erover te praten over geraakt, moet er natuurlijk hulp klaar staan. En daar botsen we nog altijd op muren. Ik denk dat daar echt nog verder werk van moet worden gemaakt. Ik weet dat er al heel wat inspanningen gedaan zijn, en daar ben ik enorm blij mee. Maar ik roep zeker en vast op om dat verder met de federale collega te doen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.