Verslag plenaire vergadering
Verslag
Bespreking
Dames en heren, aan de orde is de bespreking van de conclusies van de Onderzoekscommissie naar de veiligheid in de kinderopvang.
Conform artikel 97, punt 8, van het Reglement van het Vlaams Parlement beraadslaagt de plenaire vergadering hierover in één enkele bespreking zonder stemming.
De drie verslaggevers zijn mevrouw Schryvers, mevrouw Groothedde en de heer Anaf. Ze hebben samen 15 minuten. Ik neem aan dat jullie dat onderling hebben afgesproken. Nadien heeft elke fractie een welbepaalde spreektijd. Ik geef die nog eens mee. De N-VA heeft 23 minuten, het Vlaams Belang 17 minuten, cd&v 15 minuten, Open Vld 13 minuten, Groen 12 minuten, Vooruit 12 minuten, en de PVDA 7 minuten.
Ik wil graag onderbrekingen toelaten. Anders krijgen we zeven monologen na elkaar. Dat lijkt me een beetje saai.
De bespreking is geopend.
Mevrouw Schryvers, verslaggever, heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het Bureau heeft ons een moeilijke opdracht gegeven om in vijftien minuten verslag te brengen, maar we gaan dat toch proberen zo goed mogelijk te doen.
Op 16 maart 2022 besliste dit parlement unaniem tot oprichting van een onderzoekscommissie die belast werd met een onderzoek naar de aanpak, vergunningen, inspectie en handhaving in de kinderopvang. De commissie kwam tot stand na het overlijden van een kindje in kinderopvang ’t Sloeberhuisje. De commissie wil dan ook eerst uitdrukkelijk haar medeleven betuigen ten aanzien van de familie van de overleden baby en bij uitbreiding ten aanzien van alle kinderen en hun familie die geconfronteerd werden met inbreuken op de fysieke of psychische integriteit in de kinderopvang.
Op 1 april vond de installatievergadering van de onderzoekscommissie plaats. Tijdens de weken nadien volgden diverse hoorzittingen en de commissie kreeg inzage in tal van documenten. Gisteren heeft de commissie haar verslag afgerond en werd dit toegelicht en goedgekeurd in de onderzoekscommissie zelf.
Voor ik hier als verslaggever samen met collega Anaf verslag doe over de vaststellingen en de 75 aanbevelingen, wens ik namens de commissie onze grootste appreciatie uit te drukken voor de dagelijkse toegewijde inzet en de zorg die bij de overgrote meerderheid van de kinderopvanginitiatieven centraal staan.
De aanbevelingen staan gegroepeerd in de eindtekst onder 7 thema’s met 26 topics. We zullen de aanbevelingen nu per thema toelichten. We doen dit niet in de volgorde zoals ze in de eindtekst staan, mochten jullie aan het volgen zijn.
Een eerste reeks aanbevelingen gaat over het klachtenbeleid bij Kind en Gezin. We hebben vastgesteld dat niet alle signalen omtrent een kinderopvanginitiatief – of dat nu gaat over een klacht, een melding of nog een ander signaal – op eenzelfde manier worden behandeld. Voor de commissie is het essentieel dat het gevolg dat wordt gegeven aan informatie die binnenkomt bij Kind en Gezin, afhangt van de inhoud van die informatie en niet van de vraag of het nu over een klacht of een melding gaat. Alle informatie moet ook samengebracht worden in één systeem zodat er niets verloren kan gaan. Voor ouders en andere belanghebbenden is het nodig dat er één contactpunt komt, de Kind en Gezinlijn, waar zij terechtkunnen in plaats van te werken met een aparte klachtenlijst.
Een tweede reeks aanbevelingen gaat over de manier waarop Kind en Gezin de opvolging en handhaving van kinderopvanginitiatieven organiseert. We hebben kunnen vaststellen dat Kind en Gezin vanuit een te strikt juridische logica naar opvolging en handhaving kijkt. De commissie beveelt aan om in plaats daarvan steeds uit te gaan van het voorzorgsprincipe, wat betekent dat men ook handelt bij signalen van verontrusting en niet enkel bij vastgestelde feiten.
Dat impliceert ook dat men proactiever aan risicoanalyse moet doen, waarbij men alle informatie over een opvanginitiatief samenlegt en op basis daarvan een analyse maakt over hoe het er in de opvang aan toegaat.
We stelden vast dat Kind en Gezin er momenteel niet in slaagt om alle informatie over eenzelfde kinderopvanginitiatief overzichtelijk samen te brengen. Ook de gevolgen die er gegeven worden aan signalen van verontrusting, moeten gerichter zijn en moeten korter op de bal worden opgevolgd. Het kan niet meer zo zijn dat een kinderopvanginitiatief jarenlang in een handhavingstraject blijft zitten, zonder dat de vastgestelde problemen echt worden opgelost.
Er zijn de afgelopen jaren stappen gezet binnen Kind en Gezin wat betreft de beslissingsketen rond opvolging en handhaving, maar de commissie stelde vast dat deze maatregelen onvoldoende garanderen dat alle mogelijke gevaarsituaties ook effectief kort op de bal worden opgevolgd.
Omtrent de beslissingsketen hebben we dus ook meerdere aanbevelingen geformuleerd, om te komen tot een transparantere en efficiëntere aanpak, met onder meer ook meer mogelijkheden van differentiatie.
De commissie formuleerde ook aanbevelingen met betrekking tot de integriteit van iedereen die werkzaam is in de kinderopvang. Onder meer de verplichting om een uittreksel uit het strafregister voor te leggen, niet enkel bij de start van een initiatief of tewerkstelling, maar elke drie jaar, moet daaraan bijdragen.
Ten derde formuleerden we aanbevelingen over de randvoorwaarden voor een goed werkend opvolgings- en handhavingsbeleid. Op verschillende vlakken stelden we vast dat het opvolgings- en handhavingsbeleid belemmerd wordt door gebrekkige informatieverwerking en informatiedoorstroming. Zo voldoet het huidige IT-systeem van Kind en Gezin absoluut niet om een goed overzicht te bewaren van alle informatie, inspectieverslagen en opvolging van een bepaald kinderopvanginitiatief. De ontwikkeling van een nieuw, performant IT-systeem is dan ook een belangrijke aanbeveling van de commissie.
Ook tussen Kind en Gezin en andere instanties wordt er te weinig informatie uitgewisseld. De commissie wijst op de nood aan betere informatie-uitwisseling met Zorginspectie en met het beleid, maar ook met de lokale besturen, die een rol te spelen hebben wanneer een kinderopvanginitiatief geschorst of gesloten wordt. Om er beter op te kunnen toezien dat mensen die niet over de nodige integriteit beschikken, ook niet in de kinderopvang werkzaam zijn, moet er ook vanuit de parketten de nodige informatie doorstromen naar Kind en Gezin. Voor ons is het bovendien essentieel dat ook ouders toegang krijgen tot voldoende informatie, en dat door een transparant beleid rond de klachten en inspectieverslagen. Ouders moeten ook zelf meer betrokken worden wanneer er signalen zijn omtrent verontrusting in de opvang waarvan zij gebruikmaken.
Een laatste, maar wel heel belangrijke randvoorwaarde voor een goed werkend opvolgings- en handhavingsbeleid is dat de diensten beschikken over voldoende personeel. Zowel bij Zorginspectie als bij de dienst dossierbeheer van Kind en Gezin stelden we een hoge werkdruk vast. Een gerichte personeelsversterking moet de goede werking van deze diensten verzekeren.
En ten vierde werd een aanbeveling opgenomen omtrent de rapportage aan het Vlaams Parlement. Het bleek de afgelopen jaren heel moeilijk te zijn om vanuit het parlement aan alle gevraagde informatie te komen. We willen vanuit de commissie dat er jaarlijks een terugkoppeling wordt gegeven aan het parlement wat betreft de klachten en vaststellingen die worden gedaan in de kinderopvang en de manier waarop die worden opgevolgd.
Voor het vervolg geef ik graag het woord aan collega Anaf. (Applaus)
De heer Anaf, verslaggever, heeft het woord.
Dank u wel, collega Schryvers.
We hebben inderdaad nog een aantal andere thema’s besproken. Een daarvan is Zorginspectie. We hebben uiteraard ook daaromtrent heel wat aanbevelingen en vaststellingen gedaan. Een eerste is dat we de inspectieprocedure bij signalen over inbreuken op de integriteit van kinderen moeten aanpassen. We hebben onder andere vastgesteld dat informatie over het pedagogische handelen pas op het einde van het verslag kwam, na heel veel praktische zaken, terwijl dat toch een van de belangrijkste aspecten is, en ook dat op dit moment derden, bijvoorbeeld ouders, buren, mensen die via een stage in de kinderopvang komen en werknemers, niet bevraagd worden in zo’n inspectie. We bevelen daar onder andere aan om een aangepaste snelle inspectieprocedure te voorzien, zodat we ook de mogelijke inbreuken op de psychische en fysieke integriteit van de kinderen sneller op het spoor kunnen komen, waarbij ook gefocust wordt op de pedagogische kwaliteiten van de organisator en de kinderbegeleiders, en dat daarbij ook derden, bijvoorbeeld buren of werknemers, bevraagd worden over hun ervaringen met zo’n kinderopvanginitiatief.
We stelden vast dat de manier waarop de inspecties vandaag worden georganiseerd soms of vaak geen goede weergave is van de reële situatie op het terrein. Er is weinig tot geen differentiatie en er zijn verschillende intervallen waardoor bepaalde tekorten of wantoestanden te lang onopgemerkt blijven. Ook het wegingsinstrument is niet fijnmazig genoeg waardoor het soms gebeurt dat ernstige signalen omtrent verontrusting niet altijd tot handhaving leiden. Inspecties vinden vaak niet plaats op de plaats waar de kinderen effectief worden opgevangen. En bij klachten met betrekking tot fysieke en psychische integriteit is het vaak nog woord tegen woord.
Daar bevelen we aan om meer gedifferentieerde adviezen van Zorginspectie mogelijk te maken waarbij ook de urgentie wordt aangegeven. We bevelen aan om te zorgen voor gelijke termijnen zodat elk kinderopvanginitiatief op gezette tijden inspectie krijgt. En, dat is toch wel belangrijk al lijkt het heel evident, aangekondigde inspecties mogen ook niet zo georganiseerd worden dat je ze eigenlijk kunt voorspellen.
MeMoQ, dat is het wegingsinstrument, het meet- en monitoringsinstrument van de pedagogische kwaliteiten in de kinderopvang van baby’s en peuters, is ondertussen een begrip geworden in de sector. We zien dat verschillende kinderopvanginitiatieven waar heel ernstige alarmsignalen rond veiligheid bestonden eigenlijk wel goed bleken te scoren op die MeMoQ. Dat was onder andere ook zo voor ’t Sloeberhuisje waar deze onderzoekscommissie mee is gestart. We vragen een snelle evaluatie van MeMoQ om te zien of dat moet worden bijgestuurd.
Voor de kinderopvanginitiatieven vinden we het belangrijk dat het beleidsvoerend vermogen mee opgevoerd wordt als startvoorwaarde. Dat staat er momenteel decretaal niet in voorzien. We vragen een duidelijke definitie en dat het als startvoorwaarde wordt opgenomen.
Nog een belangrijk punt hier is dat we aanbevelen om de kind-begeleiderratio te verlagen en ook het algemene kwaliteitsbeleid te versterken. Collega’s, we hebben de laatste maanden en langer al vanuit de kinderopvang heel veel signalen gekregen. Ook verschillende experten kaarten al langer aan dat er niet altijd op een kwaliteitsvolle manier kan worden gewerkt. Ondanks het feit dat we in onze dossiers vaststellen dat er kinderopvanginitiatieven zijn met een lage kind-begeleiderratio waar toch een aantasting is geweest van de fysieke en psychische integriteit van kinderen, hebben we er oog voor dat het aantal opgevangen kinderen en de leeftijd daarvan in verhouding tot het aantal aanwezige begeleiders wel degelijk een impact kan hebben op de werkdruk en dus op de kwaliteit en de veiligheid.
Het bredere thema kwaliteit in de kinderopvang was een voorwerp van een hoorzitting in de reguliere commissie Welzijn. We vonden het evident en belangrijk dat de veiligheid in de kinderopvang niet enkel een verhaal van controle en opvolging is, maar ook wordt bepaald door het algemene kwaliteitsbeleid. Daarom bevelen we ook in dit rapport aan om in eerste instantie waar structureel overtal wordt vastgesteld, waar consequent meer kinderen worden opgevangen dan er eigenlijk mogen worden opgevangen, daar altijd handhaving op te starten. Dat was nu niet het geval. Maar we bevelen ook aan om de maximale kind-begeleiderratio te verlagen op basis van een benchmark met de ons omringende landen, wetenschappelijk onderzoek en volgens een differentiatie naar leeftijd.
Er moet ook een tijdspad worden uitgezet om dat te realiseren. Het is niet realistisch om te zeggen dat dat morgen naar een op de vier, een op de vijf of een op de zes moet zijn. Dat is niet realistisch. Ze staan niet met drommen aan te schuiven om in de kinderopvang te gaan werken. Er moet ook geld voor worden voorzien. We vragen ook om de financiële leefbaarheid voor de initiatiefnemers van kinderopvang maar ook de betaalbaarheid voor de ouders, te garanderen. Het mag, met andere woorden, niet op conto van de ouders komen.
Om een idee te geven over de benchmark: in Duitsland is het momenteel 1 op de 5, in Frankrijk 1 op de 4, in Nederland werkt men met differentiatie. Daar zegt men: voor kinderen tussen nul en 1 jaar kiezen we voor 1 op de 3, tussen 1 en 2 jaar voor 1 op de 5, bij kinderen tussen 2 en 3 jaar voor 1 op de 6. Ik denk dat het belangrijk is om er niet zomaar een getal op te plakken maar om er samen met de wetenschap naar te kijken. Dat is een belangrijk engagement dat ook moet worden nagekomen, uiteraard.
Daarnaast pleiten we om de logistieke ondersteuning op de werkvloer te versterken om de kinderopvanginitiatieven meer zuurstof te geven en meer hun kerntaken te kunnen laten uitvoeren. Uiteraard is dit rapport niet los te lezen van wat er ook in de hoorzittingen die in de commissie Welzijn bezig zijn, zal worden gezegd. Het moet in dat ruimer perspectief worden gekaderd.
We stelden ook vast dat zaken niet altijd worden gemeld. We vragen een hogere alertheid voor het detecteren van inbreuken op de fysieke integriteit van kinderen bij alle inspecteurs. We vragen aan alle betrokken spelers om nog eens heel duidelijk te maken dat ze wel degelijk een meldingsplicht hebben bij Kind en Gezin als ze op de hoogte zijn van een verontrustende situatie.
Wat de begeleidingsdiensten betreft, vragen we een evaluatie en een kwaliteitskader waaraan alle begeleidingsdiensten moeten voldoen. Ze moeten ook transparant rapporteren aan Kind en Gezin over de ondersteuning die ze in opvanginitiatieven boden.
Collega’s, zo kom ik bij de verantwoordelijkheden. Dat is ook altijd een belangrijk aspect van een onderzoekscommissie. Daar hebben we twee grote blokken: ten eerste het management van Kind en Gezin. We hebben daar vastgesteld dat ze vaak antwoordden dat er procedures werden gevolgd, dat ze heel vaak vanuit een theoretisch kader antwoordden. Maar we stelden tegelijk vast, als we de dossiers bekeken, dat die procedures niet altijd op een consistente manier opgevolgd werden, en bovendien dat die procedures onvoldoende sluitend zijn.
We kwamen zelfs tot de vaststelling dat het dossierbeheer binnen Kind en Gezin eigenlijk omschreven kan worden als een puinhoop. Er zijn twee jaar lang vele alarmsignalen geweest die wezen op structurele problemen. We erkennen dat COVID-19 een grote impact heeft gehad op de werking, ook van het agentschap, maar toch stellen we vast dat er onvoldoende adequaat en niet met het gepaste urgentiegevoel werd gereageerd door de administrateur-generaal van het agentschap Opgroeien en de dienstverantwoordelijke handhaving binnen Kind en Gezin.
Ook nadat er een kindje overleden was, zelfs dan, was er niet de reflex om de eigen procedures en de werking in vraag te stellen. Zelfs na de vraag van de huidige minister om een herevaluatie te maken van al die kinderopvanginitiatieven waarnaar een gerechtelijk onderzoek is gestart, werd dat onvoldoende ernstig genomen, want dan bleek er een huiszoeking plaatsgevonden te hebben bij Kind en Gezin, terwijl de minister de boodschap kreeg dat alles daar veilig was.
De aanbeveling daar is dat er dringend ingegrepen moet worden in organisatiebeleid en het management van het agentschap Opgroeien, om het vertrouwen in Kind en Gezin te herstellen. Om een performante en efficiënte werking te garanderen, moet er kritisch gekeken worden naar de eigen organisatie, en moeten de werking en de processen bijgestuurd worden.
Tot slot, wat de politieke verantwoordelijkheid betreft, zijn er hier in het parlement – zowel aan het spreekgestoelte als in de commissie – de voorbije twee jaar heel veel vragen gesteld over de veiligheid in de kinderopvang. Er is ook een artikelreeks geweest in Het Laatste Nieuws, van de hand van Jeroen Bossaert. De kinderrechtencommissaris heeft daarover een aantal keren geappelleerd. Als reactie op die signalen werden een aantal teams in het agentschap Opgroeien opgericht, maar we moeten vaststellen dat die niet geleid hebben tot maatregelen met voldoende effect op het terrein. We stellen dat van een minister verwacht wordt dat hij zijn administratie bijstuurt als het echt fout loopt, en dat minister Beke in gebreke bleef op dat vlak, en pas ingreep na het drama in ’t Sloeberhuisje, wegens – zoals hij het zelf verwoordde in de commissie – zijn te lang en te groot vertrouwen in zijn administratie.
De minister erkende, tijdens de hoorzitting in de onderzoekscommissie, dat hij en het agentschap Opgroeien korter op de bal hadden moeten spelen. We hebben het citaat daarvan opgenomen in ons eindverslag, maar ik zie dat mijn tijd op is, dus ik zal dat niet allemaal voorlezen. Maar het staat ook zo in het verslag. En ook daar zeggen we dat we begrip hebben voor de impact van COVID-19 op de werking en de werkdruk van het agentschap, het kabinet en de minister, maar dat we desondanks van oordeel zijn dat, gezien de aard en de frequentie van al die meldingen in de pers, maar ook in dit parlement, er doortastender had moeten worden ingegrepen. We stellen ten slotte vast dat de fouten die gebeurd zijn binnen de administratie, onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister vallen.
Collega’s, dit was het in het kort. Het is zeer moeilijk om alle nuances in zo’n verslag op zo’n korte tijd te brengen, maar we hebben, denk ik, geprobeerd om dat te doen. Ik zou ten slotte echt nog mevrouw Schryvers willen bedanken als medeverslaggever, maar ook alle mensen, zowel de medewerkers als de parlementsleden, die zich de voorbije weken heel erg hebben ingezet om dit eindverslag mogelijk te maken, en ook de diensten van dit parlement, die weer schitterend werk geleverd hebben om heel die onderzoekscommissie in goede banen te leiden. (Applaus)
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Ik ga proberen om het kort te houden, aangezien ik collega Daniëls ook de kans wil geven om straks een woordje te zeggen. (Opmerkingen)
Collega’s, de afgelopen maanden hebben we met de onderzoekscommissie door procedures, organisaties en dossiers gewroet. Bij het uitpluizen van dossiers zag ik telkens het gezicht van Wannes, mijn zoontje van 1 jaar, voor mij. Elke keer dat ik foto’s zag in dossiers of ik heel expliciete beschrijvingen las, dacht ik aan zijn gezichtje. Ik ga eerlijk zijn, dat heeft er vaak voor gezorgd dat ik mijn laptop opzij heb moeten zetten. Toch ben ik ervan overtuigd dat het nodig was dat we dit, als Onderzoeksommissie naar de veiligheid van de kinderen in de kinderopvang, aanpakten alsof het ging om ons eigen kindje, alsof elk incident ging over ons eigen kindje. Dat is immers wat we de ouders verschuldigd zijn. Ik ben er ook van overtuigd dat we dat als onderzoekscommissie hebben gedaan.
Collega’s, vooraleer ik verder in de details duik, wil ik één zaak heel erg duidelijk stellen: we hebben kunnen vaststellen dat er in Vlaanderen ongelofelijk goede kinderopvang wordt georganiseerd en dat er heel veel plaatsen zijn waar onze kindjes met veel plezier en volle teugen kunnen leren, spelen en genieten. Het zijn plaatsen waar we onze kinderen als ouder met een heel gerust hart kunnen achterlaten. Dat vertrouwen moeten we herstellen, want dat is er niet meer na al die situaties. Misschien wordt dat nog wel de moeilijkste opdracht, want dat vertrouwen komt te voet, maar het is al lang te paard vertrokken.
De dossiers die ik zal belichten, en die wij hebben belicht met de onderzoekscommissie, zijn uitzonderingen. Ik herhaal: het zijn uitzonderingen. Het is echt niet allemaal kommer en kwel. We hebben echter wel moeten vaststellen dat de opvolging van die uitzonderlijke dossiers structureel mank liep. Collega Anaf haalde het al aan, en het staat in ons verslag: het was een puinhoop. U weet allen dat de onderzoekscommissie er kwam na het overlijden van een kindje in een kinderopvang in Mariakerke, dat het daar al langer misliep en dat daar heel veel problemen waren. Voordat ik door enkele vaststellingen en aanbevelingen loop, zou ik eerst nog enkele andere dossiers willen schetsen, om u de breedte te tonen van de problemen die we hebben aangetroffen.
Ik start met een klacht die binnenliep bij Kind en Gezin, van een onthaalouder die kindjes beet. Wanneer een kindje een ander kindje gebeten had, dan beet de onthaalouder dat kindje. Er werd inspectie naartoe gestuurd en de onthaalouder gaf inderdaad aan dat ze kindjes beet als straf. Ze was zelf geschrokken, want dit keer was de beet vijf dagen in het armpje van dat kind blijven staan. Er volgde een goed gesprek en de onthaalouder zou het nooit meer doen. Er kwam geen verdere opvolging. Er was de belofte op het communiezieltje en daarmee was de kous af.
Over een andere kinderopvang werd gemeld dat kindjes er alleen thuis werden achtergelaten wanneer de onthaalouder weg moest. De inspectie daagde op voor dag en dauw om de situatie gade te slaan en kon effectief vaststellen dat een aantal kindjes in een auto stapten en een volwassene het pand verliet en mee in de auto stapte. Wanneer de inspecteur dan aanbelde deed er niemand open. De auto kwam terug, iedereen ging weer naar binnen, de inspecteur ging ook naar binnen en trof daar, naast al wie die al had gezien, een baby aan. Een baby van tien maanden oud was daar alleen achtergebleven. De onthaalouder erkende wat de inspecteur vaststelde, namelijk dat de baby er nog was toen de inspecteur ging kijken. De onthaalouder zei echter dat het geen probleem was, want die liet de voordeur openstaan, zodat de buurvrouw binnen kon als er een probleem was. De inspecteur vroeg daarop: “U laat de voordeur openstaan terwijl een tien maanden oude baby alleen binnen is, terwijl u weg bent?” Maar ook dat was blijkbaar geen probleem, want de persoon in kwestie woonde niet in een stad, “dus er zou toch geen kindje worden gekidnapt?” Opnieuw was er geen opvolging om echt van te spreken.
Een ander dossier gaat over een grotere groepsopvang en dit keer kwam er een klacht binnen via een stageschool. Enkele stageleerlingen hadden aangegeven dat er zwaar pestgedrag was van twee kinderbegeleiders, tegenover enkele kindjes. Ik zal u de details besparen, maar het kon echt niet door de beugel. De twee kinderbegeleiders werden door de organisator ontslagen, de organisator legde klacht neer bij de politie en de organisator en het kinderdagverblijf werden nauwgezet opgevolgd. Er kwam een strikt traject en ze moesten aan heel wat zaken voldoen, maar de kinderbegeleiders werden niet opgevolgd. Niet heel veel later startten zij een eigen kinderdagverblijf op, waarvoor er geen extra aandacht was. Het is dus niet erg verwonderlijk dat de eerste klacht, die zeer gelijkaardig was aan een eerdere klacht, niet veel later al binnenliep.
Collega’s, ik haal er met opzet niet de ernstigste dossiers uit, de dossiers over kinderen die gedwongen worden om te eten, kinderen die de opvang verlieten met striemen in de hals, blauwe plekken op het lichaam, spiraalfracturen in de ledematen, ellebogen uit de kom … Die dossiers zitten in mijn ogen namelijk niet eens een klein beetje in de grijze zone. Dat soort incidenten moet minstens leiden tot een onmiddellijke schorsing, uit voorzorg, een maatregel die zelden of nooit genomen werd. Ik haal deze dossiers aan om te duiden dat het zo vaak mis liep met het proces en de opvolging. Want we moeten vaststellen dat de verschillende signalen van ouders, van scholen, van tal van externen en van opvanginitiatieven zelf, niet op een vast punt binnenkwamen, niet allemaal in een systeem terechtkwamen en dat die al zeker niet consequent opgevolgd konden worden. Wij worstelden ons als onderzoekscommissie door eindeloze mappen met e-mailconversaties, meldingsfiches en Excelfiles: een Excel voor meldingen, een Excel voor de handhaving, een Excel voor de inspecties … Je kunt het niet bedenken of er was een Excel voor. Maar een overzichtelijke manier om per opvanginitiatief een dossier te raadplegen, ontbrak niet alleen voor ons. Daarover beschikken ook de dossierbeheerders niet. Een dossierbeheerder die tot 223 opvanginitiatieven moet opvolgen, moet zich beroepen op mapjes, op een mank ICT-systeem en kasten met fysieke stukken om een dossier bijeen te puzzelen. En we leerden tijdens de hoorzittingen dat er procedures zijn, dat die gevolgd worden en dat die nog werken ook. En ik zei het toen al en ik denk niet dat ik het beter kan stellen, collega’s: als er procedures zijn die gevolgd werden, dan zit je met een probleem. Als er procedures hadden moeten zijn die dit hadden kunnen voorkomen en die zijn niet gevolgd, dan zit je met een probleem. En als er niet ingezien wordt dat de huidige situatie een probleem is, dan zit je met een probleem. Dat leidt ertoe dat we, naast enkele vaststellingen en aanbevelingen over het systeem zelf, er ook enkele hebben moeten maken over het management en de politieke verantwoordelijkheid. En dat zijn geen onbelangrijke passages, collega’s.
Ik focus me vooral op de andere aanbevelingen omdat ik en mijn fractie ervan overtuigd zijn dat die in de eerste plaats de veiligheid van kinderen ten goede gaan komen maar bij uitbreiding ook goed zullen zijn voor de families van die kinderen, voor iedereen werkzaam in de kinderopvang en voor alle mensen die werken rond kinderopvang binnen de diensten van het agentschap en Zorginspectie. Die aanbevelingen stoelen eigenlijk allemaal op één simpele vraag: is er twijfel over de veiligheid van een kind? Dat lijkt echt een evidentie, als je het hier zo stelt. Dat lijkt een evidentie, maar dat was dus niet de situatie, dat was niet de basis. Er werd uitgegaan van een strikt juridisch kader. Ik vind het supergoed dat, wanneer een onderzoeksrechter of dergelijke op zoek is naar een schuldige en daar een straf aan moet koppelen, in ons rechtssysteem vervat zit dat bewezen moet worden dat de schuld bij de dader ligt. Maar het juridisch kader, dat is de verantwoordelijkheid van Justitie. Waarvan vertrokken moet worden bij het opvolgen van de kinderopvang, collega’s, dat is gewoon die ene simpele vraag: is het kindje daar veilig? En als je dat niet kunt vastleggen in al de vast te leggen maatstaven die je hebt, als dat niet gegarandeerd kan worden, dan moeten er stappen genomen worden. Daarom adviseren wij extra mogelijkheden, naast de huidige vijf – nogal karig – soorten handhaving, extra mogelijkheden als het schorsen uit voorzorg, als extra personeel bij een kinderopvanginitiatief ter toezicht en verschillende mogelijkheden om mensen te begeleiden en ondersteunen.
Want het gegeven van veiligheid in de kinderopvang is veel meer dan vatten en straffen. We hoorden over de hallucinante situatie waarbij iemand belt naar de lijn van Kind en Gezin en te horen krijgt dat hij, om een klacht te formuleren, moet inhaken en naar een ander nummer moet bellen, de klachtenlijn. Iedereen die in dit parlement werkt rond meldingslijnen en hulplijnen weet dat je de drempels moet verlagen als je wilt dat het werkt. Dat is dus ook wat we gaan doen.
Als er meldingen – of het nu een klacht, een suggestie, of een verzuchting is, noem het wat je wilt – binnenkomen, dan moeten die terechtkomen in het systeem en dan moeten die beoordeeld worden op de inhoud ervan en niet op de zwaarte van de term die je daaraan hangt. Opnieuw lijkt dat evident. Alles in één systeem onderbrengen, heeft natuurlijk enkel zin als dat systeem een vlot werkbaar instrument is. Een ICT-systeem moet de werklast verlagen voor de mensen van de diensten, moet het mogelijk maken dat je met een klik op de knop een overzicht krijgt van het opvanginitiatief.
Alleen zo ga je ervoor zorgen dat er geen signalen meer over het hoofd gezien worden, omdat net dat signaal in die map stak die opzij in de kast weggestoken was. Een schijnbare evidentie is opnieuw het volgende, collega’s: ervoor zorgen dat mensen die veroordeeld werden of waartegen een onderzoek loopt in het kader van het schenden van de fysieke of de psychische integriteit van kinderen, niet meer met onze kinderen in contact komen. Het lijkt een wild idee. Het werd niet of amper gedetecteerd dat bijvoorbeeld een inwonend gezinslid dat veroordeeld werd voor zedenfeiten, in contact kwam met kinderen in de opvang, omdat er geen systeem voor was.
Wanneer in het ene kinderopvanginitiatief een melding binnenliep over een grensoverschrijdend gedrag van een kinderbegeleider, dan was er geen manier in het systeem om dat te koppelen aan een kinderbegeleider. Die kinderbegeleider kon zo ergens anders beginnen en gewoon opnieuw hetzelfde doen. We ondervangen dat probleem door verschillende manieren van controle in te lassen.
Ik kan me voorstellen dat het runnen van een kinderopvang heel erg stresserend kan zijn. Dat begint met een kinderdroom van zorgen voor kindjes, maar mondt uit in een administratieve, logistieke en financiële wirwar. We stelden vast dat opvanginitiatieven vaak wel aan alle startvoorwaarden voldeden, maar toch geen kwalitatieve zorg konden aanbieden. Hen ondersteunen in het zogeheten beleidsvoerend vermogen, hun een bijscholing aanbieden en dat vooropstellen als startvoorwaarde, moet maken dat we dat probleem al bij de start ondervangen.
En dan kom ik nog bij de handen. In de eerste plaats, de handen om de dossiers op te volgen en inspecties uit te voeren. We moesten vaststellen dat een dienst, die het water aan de lippen heeft, niet kon rekenen op diens leidinggevend ambtenaar om dat alarmsignaal door te geven. Wel, beste dienst, de onderzoekscommissie hoorde het wel en vraagt om ook daar een antwoord op te geven.
Natuurlijk zijn er dan ook nog de handen die onze kindjes verzorgen. Dat is een element dat niet echt binnen de scope van de onderzoekscommissie zat, maar ontkennen dat het ermee verbonden is, is natuurlijk het licht van de zon ontkennen. We adviseren dus om ook dat probleem onder de loep te nemen. Het is een complex vraagstuk en er zijn geen simpele oplossingen, want je zit daar natuurlijk met verschillende factoren: je zit met die differentiatie qua leeftijden, je zit met het verschil tussen gezins- en groepsopvang. Collega Anaf lichtte al uitgebreid toe waarom we daar niet botweg een cijfer opgeplakt hebben. Maar het is duidelijk dat we het er allemaal over eens zijn dat het een puzzelstuk is in een groter gegeven, in het kader van de organisatie van onze kinderopvang. Collega’s, van de 75 aanbevelingen die wij deden, haalde ik er slechts enkele aan. Al ben ik ervan overtuigd, en met mij mijn fractie, dat elke van de 75 aanbevelingen een concreet antwoord biedt op een probleem dat zich nu stelt binnen de kinderopvang.
Dit verslag is, in die zin, zeker geen einde. Het is de start van een traject voor onze kinderopvang. Nu is het moment gekomen om door te zetten. Ik ben ervan overtuigd dat de collega’s die dat met vuur en volharding deden voor de start van de onderzoekscommissie en doorheen het verloop van die onderzoekscommissie, het ook nadien gaan blijven doen. Ik dank hen daar nu al voor. U weet het of u weet het niet dat, wat mezelf betreft, ik geen vast lid ben van de commissie Welzijn ben, maar u kunt er wel op rekenen dat ik de verdere evolutie op de voet volg, om mee stem te zijn voor hen die er zelf nog de woorden niet voor hebben, voor die kleinste kindjes. Ik dank u. (Applaus bij de N-VA, het Vlaams Belang, cd&v, Open Vld, Groen en Vooruit)
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik wil inderdaad ook starten waar collega Anaf mee geëindigd is. Een groot dankjewel aan alle parlementsleden die vanuit een groot verantwoordelijkheidsbesef en, eigenlijk, zonder politieke profilering, alle gesprekken hebben meegevoerd om tot dit verslag te komen. Ik wil ook een aantal medewerkers bedanken, van wie er enkele hier op de publiekstribune zitten, maar ook elders aan het luisteren zijn, evenals de secretaris Nico Lemaire en de diensten van het parlement, om op alle mogelijke momenten ook voor ons ter beschikking te zijn.
Collega’s, eigenlijk is de kern van wat er vandaag aan de hand is, is dat het lijkt alsof elke kinderopvang een gevaarlijke plaats is, alsof dat ouders zich elke ochtend moeten afvragen of hun kind daar wel veilig gaat zijn. Dat moet stoppen vanwege het gevoel bij de ouders, maar ook uit respect voor al die opvanginitiatieven, kinderbegeleiders, onthaalouders, die ongelooflijk hun best doen en bij wie het geweldig is om als baby, kind, peuter te zijn. Ook ik heb als ouder de eerste foto’s van mijn kinderen die zich rechttrekken, gekregen uit de kinderopvang.
Dat had te maken met het feit dat ik niet veel thuis was, maar ook met het feit dat ze zich daar voor de eerste keer hebben rechtgetrokken. Collega’s, dat is volgens mij de grootste uitdaging en ook de kern van de aanbevelingen: ervoor zorgen dat we dat weer herstellen. En hoe doen we dat? Door in die kinderopvanginitiatieven waar het inderdaad misgaat, opnieuw misgaat, tegen de begeleiders – want tot op dat niveau moeten we kijken – die het niet goed aanpakken te zeggen: “Sorry, voor u stopt het hier. U zult deze sector niet langer bezoedelen, u zult niet langer ouders ongerust maken.” En daarvoor hebben we een performant systeem nodig, collega’s. Er is gebleken dat dat eigenlijk niet heeft gewerkt.
Ik verwijs naar de verbazing die we met de parlementsleden in de onderzoekscommissie hebben ervaren. Ik zat onder andere naast de mensen van het agentschap Opgroeien. Ik stelde de verbazing vast dat er opnieuw werd gezegd: “Maar we hebben de procedures gevolgd.” Collega Perdaens heeft het ook gezegd. Ik heb het de minister hier een aantal keren horen zeggen en de laatste keer, tijdens de actuele vragen, geloofde ik hem. Ik geloofde minister Beke toen hij zei dat ze hem hadden gezegd dat de procedures werden gevolgd en dat hij niet meer antwoorden kon geven. Dat was dan inderdaad de aanleiding om de onderzoekscommissie te vragen.
Een tweede element dat ik heb vastgesteld, houdt verband met dat voorzorgsprincipe. Als je, zoals collega Perdaens zei, van een aantal situaties, hoort dan moet je toch niet beginnen na te denken en te plannen om de volgende week langs te gaan en te bellen voor een gesprek. Als dat een opvang is waar er een tweede zwaar incident is, dan is het voor mij relatief duidelijk: stap de auto in, we rijden naar daar. We rijden naar daar en we betrekken ook de ouders daarbij. We vragen de andere ouders naar hun ervaringen: hebt u dat ook meegemaakt? En als we het opvanginitiatief sluiten, lichten we die ouders in. Want ze moeten zich wel organiseren. ‘De opvang is dicht.’ ‘Ah ja, waarom?’ ‘Er is iets gebeurd.’ ‘Ja, wat? Wat is er gebeurd? Heeft mijn kind dat ook?’ Dan kunnen er nog ervaringen naar boven komen. Die betrokkenheid van de ouders willen we nu met onze onderzoekscommissie veel meer benadrukken.
Het voorzorgsprincipe houdt in dat we, als een kind in gevaar is, snel ingrijpen. Dat is ook in het belang van die opvang. Want stel, collega’s, dat er iets is gebeurd. Dat kan altijd. Iedereen die kinderen heeft, heeft weleens meegemaakt dat die serieus vallen. Dat kan, en dat kan ook in de opvang gebeuren. En als er niets mis is, dan moet die opvang zo snel mogelijk weer open. En dan moet het ook voor de ouders duidelijk zijn dat het inderdaad om een ongeval ging. Dan kun je die niets verwijten. Aan de opvang van onze kinderen hebben ooit de MUG en de ambulance gestaan voor mijn zoon. Is die opvang daardoor verdacht? Nee, want die heeft perfect gehandeld. Indien er toen een onderzoek zou zijn gekomen, dan zou die opvang de dag nadien weer open zijn geweest. Dat is wat we het voorzorgsprincipe noemen: snel handelen en snel duidelijkheid brengen voor iedereen.
Iets wat minder aan bod is gekomen en wat ik hier toch nog wil brengen, is de samenwerking met de juridische diensten. De parketten zijn in onze onderzoekscommissie aan het woord gekomen. Collega Schryvers heeft er in het verleden al een aantal keren naar verwezen. Parketten krijgen een klacht in de private sfeer of in de opvang. Zij doen een onderzoek, maar Opgroeien weet dat niet. Wij vroegen in de onderzoekscommissie of het parket een lijst kon geven met alle opvanginitiatieven waar ze ooit onderzoek naar hadden gedaan. Het antwoord was dubbel. Ten eerste zeiden ze dat ze dat eigenlijk niet weten, dat dat niet in een centrale databank zit. Ze zeiden dat ze wel eens konden rondbellen bij alle parketten met de vraag welke dossiers ze zich herinneren. Ten tweede zeiden ze dat ze bij de dossiers waarover ze zich heel veel zorgen maken, een sticker op de kaft kleven. Ik herhaal: anno 2022 kleven ze een sticker op de kaft. Die wisselwerking moet voor onze commissie ook worden versterkt, zodat het agentschap Opgroeien weet wat er aan de hand is.
Er was nog iets wat voor mij heel opmerkelijk was in die zogenaamde procedures. Op een bepaald moment beschreef een van de medewerkers die procedure in ons rapport. Zij was een van de eersten die erin geslaagd is om die procedure op papier te zetten: aandachtsvoorzieningen, meldingsfiches, handhavingsteam, nog een team, de dossierbeheerder die dat dan naar de gevarencoördinator moest escaleren. Wanneer men zulke complexe procedures maakt, dan moet men toch niet verbaasd zijn dat er zaken zijn die aan de aandacht ontsnappen. Dan hoeven er niet allerlei dingen te worden bijgebouwd maar moet er gewoon worden vereenvoudigd.
En dus, minister, hebben wij een heel duidelijk signaal gegeven over het organisatiebeleid en het management. Ik weet dat er vandaag in de pers heel erg wordt gekeken naar een persoon maar het gaat voor onze onderzoekscommissie over het organisatiebeleid. Ik heb vastgesteld dat u twee crisismanagers hebt aangesteld, en ik gebruik inderdaad het woord crisis, want dit moet snel worden aangepakt. Ik dank u voor de urgentie, ook rond het IT-systeem waar u al maatregelen voor hebt genomen. Men moet hier gaan naar duidelijke procedures in het volledige stuk van de overheid.
Collega Perdaens heeft het al gezegd en ik heb het ook in de onderzoekscommissie gebracht dat wanneer een burger belt naar de overheid met iets waar hij zich zorgen over maakt, hij zich niet op voorhand moet afvragen of dat nu een klacht is, een melding of een signaal. Een buur van een kinderopvang in een rijhuis die de hele dag geroep, getier en gebonk hoort, kan naar Kind en Gezin bellen omdat hij of zij dat niet normaal vindt. Daar vraagt men of het een klacht is, want in dat geval moet de naam worden genoteerd. Dat wil de burger niet omdat hij of zij geen burenruzie wil. In dat geval gaat het om een melding maar daar kan dan niet noodzakelijk gevolg aan worden gegeven. Echt waar, het gaat hier om een burger die belt en die zich zorgen maakt. Punt, stop, andere lijn. Doe daar gewoon iets mee.
De mensen die aan de telefoon zitten in dat agentschap, moeten daarvoor opgeleid en ondersteund worden. Ook dat moet worden meegenomen.
Collega’s, ik sluit af met het laatste punt uit ons verslag. We hebben heel bewust als laatste punt niet de verantwoordelijkheid genomen maar we hebben wel heel bewust met de N-VA, het Vlaams Belang, cd&v, Open Vld en Vooruit als laatste punt ‘structurele rapportage aan het parlement’ gekozen. Want het is inderdaad waar, collega's, dat het onderzoeksrapport niet het einde is. Dit is een heel duidelijk startpunt. Ik had eigenlijk gehoopt dat ik nooit voorzitter had moeten zijn van een dergelijke onderzoekscommissie naar de veiligheid in de kinderopvang. We hebben het nu gedaan en we zullen het verder opvolgen want dit moet inderdaad anders. (Applaus bij de N-VA, het Vlaams Belang, cd&v, Open Vld en Vooruit)
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Voorzitter, ik dank u voor de 17 minuten, ik weet niet of ik ze vol zal krijgen en ik hoop dat het korter kan.
Er is al heel veel gezegd en geschreven maar ik denk dat we een grote conclusie kunnen trekken namelijk dat het bij de administratie van Kind en Gezin effectief een puinhoop was. Erger nog, het was een nest en een kat vond er haar jongen niet in terug, helaas.
Ik begrijp natuurlijk dat die ambtenaren hun job niet hebben kunnen doen zoals dat moest. We moeten erkennen dat het heel moeilijk is om in dergelijke omstandigheden te werken. Ik denk echter dat het verder gaat dan dat. Minister, u zult investeren in het IT-systeem en dat is nodig want we moeten die dossiers van a tot z op een rijtje krijgen en we moeten er echt voor kunnen zorgen dat die klachtenmeldingen en signalen terechtkomen en vooral dat ze worden behandeld, om te kunnen garanderen dat onze kindjes in de opvang veilig zijn.
Maar de collega’s van de N-VA die mij zijn voorgegaan, hebben het niet zozeer gehad over de politieke verantwoordelijkheid en ook niet over de verantwoordelijkheid van het management. Dat ga ik wel doen. Want ik denk dat gedurende de persconferentie gisteren, maar ook gedurende de hoorzittingen die eraan zijn voorafgegaan, duidelijk is geweest dat er heel veel alarmsignalen en alarmbellen zijn afgegaan, dat er heel veel meldingen zijn geweest, zowel vanuit de pers als vanuit het parlement, en dat er in een aantal kinderdagverblijven zaken serieus fout gingen en dat men die ook niet heeft kunnen opvolgen zoals nodig was, met als gevolg het dramatisch overlijden van een kindje in Mariakerke.
Minister, als je zulke zaken in de privé doet, dan vlieg je buiten. Ik vind het eigenlijk straf om nu te moeten vaststellen – na de persconferentie van gisteren – dat u mevrouw Verhegge de hand boven het hoofd blijft houden. Sta mij toe dat hier zo te zeggen. Ik weet dat het pijnlijk is en dat het voor haar vermoedelijk ook pijnlijk zal zijn, om zo met de vinger gewezen te worden, maar wat zich in een aantal kinderdagverblijven heeft afgespeeld, was voor de ouders en de omgeving, en vooral voor de sector, ook zeer pijnlijk. Want die sector wordt nu – onterecht, denk ik – met de vinger gewezen, maar ook onterecht bekritiseerd. Men is het vertrouwen kwijt. Ze worden onterecht bestempeld als zijnde niet veilig, terwijl we er allemaal van overtuigd zijn dat alle kinderdagverblijven, met uitzondering van een aantal waar het fout gaat, dag in dag uit, met hart en ziel instaan voor de zorg van de kindjes.
U hebt gisteren verklaard, minister, dat mevrouw Verhegge wel degelijk in de fout is gegaan, wat ook uit de onderzoekscommissie naar voren is gekomen, maar u haar toch gaat aanhouden als topvrouw van het agentschap en gaat laten flankeren door twee crisismanagers en een ICT-manager. De kinderopvangsector reageert daar natuurlijk boos op. Zij vragen zich af, hoe kan het dat iemand die instaat voor onze wetgeving of iemand die verantwoordelijk is voor de kinderdagverblijven waar wij werken, zo beschermd wordt van bovenaf? Want de kinderopvangsector wordt nu geviseerd. Zoals het nu gaat, worden kinderdagverblijven zelfs bij het minste vermoeden gesloten. Hun inkomen wordt afgepakt, ze staan op straat, hun imago is besmeurd, ze hebben personeel dat ergens anders terecht moet. Ze zijn er heel slecht aan toe, ook mentaal. Het feit dat mevrouw Verhegge nu beschermd wordt en haar riant loon kan blijven houden, terwijl er zoveel initiatieven zijn die onterecht zonder inkomen komen te vallen, maakt hen boos. En ik begrijp dat ze boos zijn, want bij het minste vermoeden kunnen zij worden gesloten. Zij stellen zich nu natuurlijk de vraag wie er voor hen gaat zorgen. Er wordt wel gezorgd voor mevrouw Verhegge, maar de kinderopvang vraagt zich af: wie zorgt er voor ons? De kinderopvangbegeleiders hebben veel aan hun hoofd, hebben heel veel administratieve taken en hebben nu een drukke communicatie met ouders, omdat ze zich bij het minste moeten verantwoorden. Ook vanuit de inspectie worden ze geviseerd, worden ze op de vingers getikt en moeten ze zich voor alles verantwoorden. Die voelen zich nu een beetje ondergewaardeerd, nog altijd.
Ik vraag mij af, minister, hoe u dat aan de kinderopvangsector verantwoordt. Hoe kunt u eigenlijk verklaren dat mevrouw Verhegge geflankeerd wordt door crisismanagers en dat u de sector, die het toch ook wel moeilijk heeft, op dat gebied eigenlijk in de steek laat? Dat is een beetje het gevoel. Sta mij toe om hier eerlijk te spreken. U zult waarschijnlijk mails krijgen. Ik heb ook mails gekregen waaruit blijkt dat ze het allemaal niet meer begrijpen, want diegene die aan de knoppen draait en ook verantwoordelijk is voor de onderfinanciering, wordt beschermd, en al de rest wordt met de grond gelijkgemaakt. Want wie wil er op dit moment nog een job waarbij je onderbetaald wordt? Wie wil er nog een job waarbij je massa’s verantwoordelijkheden hebt en waarvoor je gigantische investeringen moet doen, terwijl ze je werk bij het minste vermoeden kunnen stilleggen en je inkomen kunnen afnemen? Wie wil er nog een job waarvan je weet dat je niet wordt ondersteund door Kind en Gezin, omdat ze het daar zelf ook niet weten? Uit de audit is ook gebleken dat niet elke klantenbeheerder een antwoord kan geven op de vragen, omdat er veel vragen zijn en te weinig klantenbeheerders, en dat men de telefoon niet meer kan opnemen en het antwoord zelfs uitblijft. De sector is dus natuurlijk het vertrouwen kwijt.
Minister, mijn vraag is dus met welk budget u die crisismanagers zult betalen. Komt daar dan ook direct budget vrij voor de sector? Want de sector is onleefbaar geworden, zij hebben het financieel moeilijk. Dus zij willen natuurlijk ook extra investeringen. In welke mate zult u voorzien in die extra investeringen?
Ik stel mij dan ook de vraag hoe u eigenlijk gekomen bent tot de aanstelling van die crisismanagers. Want in de pers is gebleken dat Katrien Verhegge een positieve evaluatie heeft gehad. Dan stel ik mij wel luidop de vraag of die crisismanagers van hetzelfde bureau komen als de mensen die die evaluatie hebben uitgevoerd. Welk budget wordt daarvoor vrijgemaakt? Zal die evaluatie onafhankelijk zijn, of zullen die crisismanagers onafhankelijk werken? Hoe zit de verhouding tussen u als minister en de administratie op dat vlak?
Hoe was het gevoel van mevrouw Verhegge zelf? Wat zegt zij zelf? Is het niet in haar opgekomen om zelf ontslag te nemen? Want in zo’n situatie, waar je zo geviseerd wordt, lijkt het mij logisch dat je toch ergens aan zelfreflectie doet. Ik vermoed dat het moeilijk is voor haar, want ze heeft gedurende die hele periode niet aan zelfreflectie gedaan, dat is sowieso ook gebleken. Misschien is het nu wel bij haar opgekomen of ze zelf niet moet opstappen. Moet ze zichzelf niet de vraag stellen of ze zelf nog voldoet als topambtenaar binnen dat agentschap? Heeft zij die druk niet gevoeld?
Hebt u ook het rapport met haar doorgenomen? Als u dat gedaan hebt, zou ik graag weten wat het resultaat daarvan is. Wat is haar gevoel, wat is uw gevoel? En vooral, hoe denkt u dat u al die aanbevelingen die uit de onderzoekscommissie zijn gekomen, zullen worden aangepakt?
Want de vraag van de sector is ook een vraag naar de financiële leefbaarheid, minister. Een van die punten is uiteraard dat we de werkdruk willen verlagen. We weten allemaal dat, hoe meer kindjes je hebt, hoe meer impact dat ook heeft op de werkdruk. De kinderbegeleiders zijn daarvoor al op straat gekomen, en die zeggen dat zij het niet meer aankunnen. Zij hebben te veel aan hun hoofd. Om alle taken te kunnen uitvoeren hebben ze extra mensen nodig, zeggen ze. Ze vragen naar extra mensen op de werkvloer die hen kunnen ontlasten, die voor hen zorgen, maar die ook zorgen dat de kinderbegeleiders kindvrije uren hebben, zodat ze de kans hebben om tijd te maken voor die kwaliteitshandboeken, die crisisprocedures, die registratie van het personeel. Maar er is ook de facturatie die moet gebeuren, want de zelfstandigen in trap 1 moeten nog zelf hun facturen maken. Zij willen dus echt meer begeleiding.
Hoever gaan de investeringen die u zult doen? Is het voor u prioritair om eerst te zorgen dat we die kindratio verlagen, met bijgevolg natuurlijk meer helpende handen op de werkvloer? Wat is de stand van zaken, en binnen welke termijn ziet u dat, minister?
Dan kom ik ook nog bij de politieke verantwoordelijkheid, bij minister Beke. Hij is er niet meer, en we hebben helaas ook vastgesteld dat er ook bij hem weinig schuldbesef was. Hij heeft ook gezegd dat hij te laat boos is geworden en te veel vertrouwen heeft gehad in zijn administratie. Maar wat ik eigenlijk een beetje mis bij hem, is dat hij geen schuldbekentenis heeft gedaan, en dat hij ook niet tot dat inzicht gekomen is. Hij heeft ook niet aan de sector duidelijk gemaakt dat hij daar wel degelijk fouten heeft gemaakt. Dus voor onze fractie is het duidelijk dat ook de minister boter op zijn hoofd heeft. Mijn fractie en ik zijn dan ook blij dat dat ook zo opgenomen is in het verslag. Want we hebben er toch belang aan gehecht dat er politieke verantwoordelijkheid is. Het is natuurlijk ook hij die nagelaten heeft om mevrouw Verhegge en mevrouw Van den Berghe aan te sturen en hen aan te manen tot actie.
Minister, er zijn heel veel goede aanbevelingen uit gekomen, en ik ben blij dat we daaraan hebben kunnen meewerken. Maar ik merk ook dat er bij de sector wel enige ongerustheid is, omdat ze zeggen dat ze nu ongelijk behandeld worden, maar dat ze die ongelijkheid willen wegwerken. Ze zouden ook graag gelijk behandeld worden op het gebied van inspectie, want het zijn nu natuurlijk de minst gesubsidieerden die het meest geïnspecteerd worden. En bij de onthaalouders, die onder een dienst werken, gaat men veel minder langs. Dus de vraag van de sector is vooral dat zij willen dat er een gelijk speelveld is, waar er ook gelijklopende inspecties zijn.
Nu klinkt dat natuurlijk heel mooi in theorie, dat men daar korter op de bal gaat spelen en meer toezicht gaat houden, maar dat vergt natuurlijk heel veel investeringen, ook investeringen in manschappen, niet het minst bij Zorginspectie, waar er ook in mensen zal moeten worden voorzien. Minister, zult u daar budget voor vrijmaken? Kunt u daar een timing op plakken? Hebt u er een idee van aan hoeveel extra mensen er nood is? Een van de aanbevelingen van het rapport is immers om bij de klachtenbehandeling met twee inspecteurs op pad te gaan. Ook vanuit mijn ervaring begrijp ik dat dat nodig is, want het is als inspecteur moeilijk om iets vast te stellen als je met een woord-tegen-woordsituatie te maken hebt. De ene zegt immers zus, de andere zo, en als je daar dan alleen staat, dan ben je onzeker. Zeker als het dan echt fout loopt, ga je je afvragen of je dat niet had moeten zien. Ik vind het dus een terecht voorstel om een klachtenbehandeling met twee inspecteurs te gaan onderzoeken. Bent u dat idee genegen? Daar hebben we in de pers immers nog niks over gelezen.
Minister, mijn algemene beschouwing is dat ik vooral heel veel vragen heb. Ik kijk uit naar uw antwoorden. Ik kijk er vooral naar uit dat u geen heksenjacht voert in de sector, maar dat u zich beroept op uw redelijkheid en dat ook doortrekt naar de administratie. We kennen u immers als een redelijk persoon. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de voorbije maanden waren intense maanden. We kregen ontzettend veel informatie te verwerken. We hebben heel wat hoorzittingen georganiseerd. Er waren heel veel documenten die we konden inkijken. Ik moet eerlijk zeggen dat het vaak een warboel was om eruit wijs te geraken: honderden mapjes die niet op een goede manier waren georganiseerd, met een titeltje waaruit je zou kunnen opmaken wat erachter zat. Het is dus een hele zoektocht geweest, maar we hebben veel geleerd. We hebben ook veel vastgesteld. We zijn verbijsterd geweest, we zijn verbaasd geweest, we zijn boos geweest en we zijn vooral heel vastberaden geweest, vastberaden om pijnpunten die we hebben gedetecteerd, te doen verbeteren. Er werken elke dag immers duizenden mensen in de kinderopvangsector, met hart en ziel, keihard, met een heel groot hart en heel veel warmte voor kinderen.
Elke dag zetten heel veel ouders bijna honderdduizend kindjes af aan de deur, geven hen een kus en zwaaien hen uit. Zij moeten kunnen voelen en denken dat hun kind daar veilig is. Zij moeten er gerust in kunnen zijn dat, wanneer ze ’s avonds terugkomen, hun kind die dag niet alleen veilig is geweest, maar ook goed heeft gespeeld en lekker heeft gegeten. We hebben vastgesteld dat dat op veel plekken gelukkig ook heel goed gebeurt, maar dat er ook een aantal zijn, en gelukkig zijn dat geen grote getallen, waar dat niet zo is. We hebben ook vastgesteld dat er op geen goede manier wordt omgegaan met handhaving, meer nog, dat het inzake opvolging en handhaving op een aantal vlakken schrijnend schort.
En omdat we ons een aantal vragen stelden vanuit dit parlement op basis van signalen is er een aantal maanden geleden, na het overlijden van een baby in ’t Sloeberhuisje, een onderzoekscommissie opgericht. Door ons werk is heel veel naar boven gekomen, dingen die we anders niet wisten, niet hadden kunnen detecteren. Dat er zaken niet helemaal oké liepen, dat voelden we. Maar waar die pijnpunten zich juist bevonden, wisten we niet. We hebben heel veel geleerd doorheen onze vele hoorzittingen en besprekingen nadien.
Wat voorligt, is een lijvig document met vaststellingen en aanbevelingen op heel wat terreinen. We zijn aan de slag gegaan met de commissie, over partijgrenzen heen. Dat er zo’n verslag uit voortkwam, niet alleen met de vinger op de wonde, maar ook met heel concrete en duidelijke aanbevelingen om te verbeteren, dat is onze taak als parlementslid. Daarvoor zitten we hier allemaal. Dat is de taak die we met velen in de onderzoekscommissie heel erg ter harte hebben genomen. Het signaal van dit sterke verslag naar de ouders en heel de kinderopvangsector is heel belangrijk en sterk. Het thema verbindt ons immers allemaal. Het gaat over de allerkleinsten. Dat ligt iedereen na aan het hart. Heel velen van ons hebben het zelf gedaan: onze kindjes naar de kinderopvang gebracht. We zien het elke dag in onze familie en onze buurt. Het is zo dichtbij.
Dat één partij er dan toch voor koos om de samenwerking in de commissie stop te zetten, ik geef het eerlijk toe, dat zindert eigenlijk nu nog altijd na. We hebben ons daar niet door uit het lood laten slaan, we hebben gezegd dat onze doelstelling duidelijk was: gaan voor verbetering en voor concrete en positieve aanbevelingen. Dat hebben we gedaan. Door de stekker eruit te trekken, is niemand gebaat, allerminst de sector zelf. Het mag geen afbreuk doen aan de rest van het traject dat we samen hebben gelopen en aan het eindresultaat dat nu voorligt.
Dat resultaat, ik geef het toe, is hard. Het legt erge pijnpunten bloot, maar bevat ook concrete aanbevelingen voor verbeteringen en oplossingen. Na onze voorstelling gisteren, las en hoorde ik de vele commentaren. Vandaag las ik die van de sector zelf, namelijk dat de commissie haar werk heel ernstig heeft genomen. Dat is voor mij het beste bewijs van de noodzaak en de verwachtingen om hier de grenzen van de politiek te overstijgen.
De afgelopen twee jaar zijn hier veel vragen gesteld over de manier waarop aan handhaving en controle wordt gedaan. We hebben signalen opgepikt vanuit het terrein dat geweld op kinderen in de opvang niet op een adequate en systematische manier werd aangepakt. Door onze commissie hebben we die knelpunten – en het zijn er verdraaid veel meer dan we ooit hadden kunnen denken – kunnen blootleggen.
Vervolgens hebben we een reeks gerichte aanbevelingen geformuleerd, 75 in totaal. We hebben ze gisteren – samen met collega Anaf als verslaggever – allemaal overlopen. We gaan dat hier niet meer doen. Dit is geen verslag meer, daar hadden we ook al zo weinig tijd voor. Ik wil er wel een paar noemen die ik zelf ontzettend belangrijk vind. Het zijn er 5.
Ten eerste, het voorzorgsprincipe. We hebben vastgesteld dat er veel te veel vanuit een strikt juridisch kader werd gewerkt. Dat betekent dat men op zoek ging naar bewijzen, materiële bewijzen. Maar geef toe, jullie weten dat toch allemaal: als er een tegel losligt, is dat gemakkelijk om vast te stellen. En dan kun je zelfs ook heel gemakkelijk zeggen dat je de volgende maand terugkomt om te kijken of het hersteld is. Maar als je een melding hebt gekregen van een kindje dat geslagen is, is het natuurlijk veel moeilijker. Want als je dan ter plekke gaat en je confronteert het kinderopvanginitiatief of de onthaalouder ermee, dan is het woord tegen woord. ‘Wat zegt men? Wat wordt er gedacht? Dat is helemaal niet waar. Wij doen dat hier niet. Dat gebeurt niet. Dat is niet gebeurd.’ Niet bewezen, geen advies tot handhaving, wordt er dan gezegd, tot misschien een volgende keer in dezelfde kinderopvang er weer zoiets gebeurt.
Collega’s, dat kan niet meer. Dat mag niet meer. Signalen moeten veel sneller erkend worden. We moeten onze procedures zo maken dat er bij signalen een risicoanalyse wordt gemaakt en dat we veel sneller zeggen dat er iets niet in orde is. We kunnen het misschien niet aantonen. We hebben geen materieel bewijs. Maar we voelen het. En dan moet er geageerd worden vanuit het voorzorgsprincipe.
Ik weet dat het agentschap daar altijd tegen heeft opgeworpen dat het dan mogelijk procedures tegen zich krijgt omdat het onterecht heeft gesloten. Ik heb liever een procedure tegen het agentschap voor een onterechte sluiting dan een kind dat in een risicovolle situatie blijft. Dus, dat voorzorgsprincipe en loskomen van dat strikt juridische kader, dat moet de leidraad zijn. We mogen dus niet wachten met handelen tot er een formeel bewijs is gekomen.
Mijn tweede punt gaat over één contactpunt, de Kind en Gezinlijn. Niet de manier waarop iets gemeld wordt of welk vakje wordt aangevinkt mag bepalend zijn voor het vervolg dat eraan gegeven wordt, maar wel wat er gemeld wordt, welk signaal er gegeven wordt. En iedereen die iets wil melden of die een signaal wil geven of een klacht heeft, moet dat eenvoudig kunnen en op één plek. En daar moet bepaald worden, op basis van de inhoud, wat ermee moet gebeuren, en niet andersom.
Mijn derde punt gaat over ouderbetrokkenheid. Wie zet er elke dag zijn kind af aan de kinderopvang? Dat zijn toch de ouders zelf? Die gaan soms mee binnen. Voor de rest weet je niet wat er achter de deur gebeurt. Het zijn zij die heel vaak weten wat er aan de hand is. Dus we moeten ons oor veel meer bij hen te luisteren leggen, en zelfs niet alleen bij hen, als het erop aankomt, maar ook bij buren, ook bij medewerkers. Zij kunnen ons allemaal veel meer informatie geven dan alleen maar de initiatiefnemer of de organisator. Leg uw oor bij hen te luisteren, en je zult veel puzzelstukken krijgen die mee de puzzel leggen of het er veilig is of niet.
Ten vierde: de integriteit van medewerkers. Wie feiten gepleegd heeft ten aanzien van kinderen, of wie daarvan verdacht wordt, heeft gewoon geen plek in de kinderopvang, punt. Niet meer, niet minder. Dat is het. Dat betekent dat wie veroordeeld is voor feiten tegenover kinderen, niet mag starten of dat die niet mag blijven werken. Maar dat betekent ook dat we daarvan op de hoogte moeten zijn. En daarom gaan we uittreksels van het strafregister veel sneller opnieuw vragen, niet alleen bij het begin, bij de opstart, maar om de drie jaar. Daarom moeten we ook zorgen voor informatie-uitwisseling met de parketten, zodat we op de hoogte zijn wanneer er een onderzoek loopt tegen iemand die werkzaam is in de kinderopvang.
En ten vijfde moeten we ook zorgen voor inspectieverslagen waar ouders iets aan hebben. Mensen hebben het recht om te weten aan wie ze hun kindje toevertrouwen. Ze moeten dat dus ook kunnen inkijken. We moeten gaan – en u hebt daar al stappen voor gezet, minister – voor die transparantie van inspectieverslagen. En we moeten eigenlijk nog veel verder gaan. De inspectieverslagen moeten anders opgebouwd worden dan ze tot op heden waren, niet alleen met handhaving of geen handhaving. Er moet ook altijd een conclusie in staan, waarin duidelijk wordt aangegeven hoe de kinderopvang werkt: negatieve punten, leerpunten, maar ook positieve punten.
We weten toch allemaal dat iets positiefs iemand vleugels geeft. En ook ouders hebben het recht om dat te weten. Laat ons daarvoor zorgen.
Er zijn nog een aantal andere belangrijke aanbevelingen. Ik denk aan informatiedoorstroming bijvoorbeeld, aan differentiatie van maatregelen en zo verder, maar mijn tijd is te beperkt om daar verder op in te gaan.
Collega’s, ik herhaal het toch nog eens graag: de veiligheid van de kinderopvang is geen verhaal van opvolging en handhaving alleen. Dat beseffen we allemaal heel goed. Het moet ook gaan over het algemene kwaliteitsbeleid en dat debat voeren we ook, ook in de commissie Welzijn. Toch heeft de onderzoekscommissie een aantal aanbevelingen op dat vlak gedaan, onder meer over de verlaging van de kind-begeleiderratio. Want we weten dat het aantal opgevangen kinderen en de leeftijd daarvan in verhouding tot het aantal begeleiders een impact kan hebben op de werkdruk.
Collega’s, het intensieve werk van de onderzoekscommissie ligt achter ons. Een kwadraat van dit werk ligt nu op de tafel.
Minister, ik ben tevreden dat u de voorbije weken al signalen vanuit de onderzoekscommissie en vanuit de audit hebt opgepikt. Dat u die ernstig nam getuigen onder meer de investering in IT die zo broodnodig was. Gisteren hoorden we ook al dat u onze aanbevelingen heel ernstig neemt en dat u op korte termijn werk maakt van een implementatieplan van al onze aanbevelingen. We beseffen allemaal dat dit geen eenvoudige opdracht is. Maar de zovelen die met hart en zien in de kinderopvangsector werken verdienen dat, zodat het vertrouwen in de sector wordt hersteld. En ook de ouders hebben daar recht op. Want zij moeten het allerkostbaarste dat ze hebben – hun kind – met een gerust hart ’s morgens kunnen achterlaten. En bovenal de kindjes zelf: ze zijn klein en kwetsbaar. Laat ons geen enkel risico nemen als het gaat over hun fysieke en psychische integriteit. (Applaus)
Mevrouw Saeys heeft het woord.
We hebben de afgelopen weken hard en constructief gewerkt. Ik moet zeggen dat ik de afgelopen weken met plezier aan politiek heb gedaan. Want wij hebben over de partijgrenzen heen, meerderheid en oppositie, goed samengewerkt. Wij hadden eenzelfde doelstelling. We wilden iets brengen, concrete aanbevelingen waarbij we echt een maatschappelijk verschil willen maken door de partijpolitiek achterwege te laten. Dat heeft me echt enorm geraakt. Het is ook waarom ik aan politiek wil doen.
Het verlies van het kindje in ’t Sloeberhuisje en dat van andere ouders die een kindje hebben verloren in de kinderopvang, daar kunnen we jammer genoeg niets meer aan doen. Waar we wel iets kunnen aan doen is ervoor te zorgen dat we in de toekomst zoveel mogelijk de veiligheid van onze kinderen kunnen garanderen en dat zulke zaken in de toekomst niet meer mogelijk zijn. We moeten zulke drama’s proberen te vermijden.
Ik wil ook zeggen – ik denk dat dat heel belangrijk is om te benadrukken – dat het overgrote deel van de kinderopvang elke dag schitterend werk levert. Ze zijn met duizenden. En de dossiers die we hebben gelezen zijn daar maar een heel klein deel van. Door alles wat er nu de afgelopen twee jaar naar buiten is gekomen, is de sector onterecht in een slecht daglicht gesteld. Ik was door de dossiers die wij te lezen hebben gekregen emotioneel geraakt. En ik denk dat ik ook mag spreken voor de collega’s. We hebben het daar heel regelmatig over gehad. We deelden ook de verontwaardiging hoe het mogelijk is dat kinderdagverblijven die klachten, tekorten, echt gevaarlijke situaties opstapelen jarenlang open kunnen blijven. Dat is ongelooflijk.
Maar eigenlijk, als we dan kijken, met al die hoorzittingen, zagen we dat het heel die keten was, die een probleem is. Zowel van het begin, met een klacht, als wanneer het gaat over handhaving. Als ik dan begin met het eerste, het klachtenbeleid. Collega’s, we hebben het al gezegd: moeten we nu een melding doen, of een klacht, is het een signaal dat we moeten melden? Niemand weet het. Maar het draait niet om dat woord. Het draait om de inhoud die gezegd wordt. Daar moeten we mee aan de slag gaan. Dat moet in de toekomst gebeuren. Op één punt, zodat mensen duidelijk weten waar ze naartoe kunnen gaan. Dat moet voor ons de Kind en Gezinlijn zijn.
Wat betreft de inspectie, zien we dat er onvoldoende inspecteurs zijn. We hebben kinderdagverblijven gezien die vijf, zes of zeven jaar niet geïnspecteerd zijn geweest. Dat is eigenlijk ongelooflijk. Dat is onaanvaardbaar. Er moeten gewoon meer inspecteurs aangeworven worden.
We hebben ook gezien dat opvanginitiatieven eigenlijk ongelijkwaardig behandeld worden. Sommige crèches moeten twee keer geïnspecteerd worden binnen de drie jaar, terwijl dat bij anderen slechts om de vijf jaar moet. In de casussen van waar er gevaar was, hebben we gezien dat dat verschil totaal onrechtvaardig was. Of het gaat om een gezinsopvang, een groepsopvang, eentje die veel gesubsidieerd wordt, of om de andere die bijna niets krijgt … daar draait het niet om. Overal moet er inspectie zijn, en overal moet er gezorgd worden dat het veilig is.
We zagen ook, bij het lezen van de dossiers, dat uit het wegingsinstrument dat Zorginspectie gebruikt, geen advieshandhaving uitgerold werd. Hoe is dat mogelijk? Ik heb daar echt een niet-pluis-gevoel bij. Bij het systeem dat we nu gebruiken geven we ofwel advieshandhaving – Kind en Gezin moet dan maar bepalen wat dat moet zijn – of we geven geen advies. Het is op dit moment dus eigenlijk een heel binair systeem. Wij zeggen dat dit niet kan. Dat wegingsinstrument moet opnieuw geëvalueerd worden. Het is duidelijk dat sommige initiatieven wel een advieshandhaving moeten krijgen. De exacte inhoud van het advies is ook een aandachtspunt dat zeker en vast moet worden meegenomen.
We hebben gezien dat dossiers waar er ernstige incidenten waren, onder andere in ’t Sloeberhuisje, eigenlijk een positieve score hadden bij de MeMoQ. Dat verbaast wel enorm, als je heel de voorgeschiedenis zag van inbreuken op psychische en fysische integriteit. Die scoorden goed op welbevinden. Dat is een teken dat er iets fout is. We moeten ook weten wat die score nu betekent voor het al dan niet geven van een handhaving. Ik denk dat dat ook zeer belangrijk is om mee te nemen naar de toekomst.
Je zou kunnen verwachten dat Zorginspectie de instelling is die inspecteert, en dat Kind en Gezin handhaaft. Die twee moeten toch met elkaar praten? Wat blijkt? Dat ze misschien wel af en toe een mail sturen naar elkaar, maar constructief en structureel overleg zien we daar eigenlijk niet. De problemen die elk van hen heeft, worden eigenlijk zeer weinig besproken. Casusoverleg in probleemdossiers gebeurt niet structureel of periodiek. Dat is heel bizar, want ik denk dat casusoverleg bijzonder belangrijk is. Iemand die op het terrein is geweest, heeft informatie die hij moet kunnen meedelen aan Kind en Gezin. Er is ook casusoverleg nodig met de politie, met vertrouwenscentra, met het parket. Op dit moment gebeurt dat allemaal niet. Dat moet in de toekomst ook gebeuren.
Qua handhaving is er heel veel werk aan de winkel. We hebben in bepaalde casussen gezien dat er niet of te laat is opgetreden. Er zijn initiatieven met een hele historiek van tekorten, inbreuken en zware feiten die zelfs tot op de dag van vandaag gewoon open zijn. Ik haal er één initiatief uit – ik denk dat ik het op elke hoorzitting heb aangehaald – waar een eerste kind een schedelbreuk opliep. Een volgend kind kreeg een dijbeenbreuk en nog een volgend kind stond vol blauwe plekken. Dat initiatief is tot op de dag van vandaag open. Ik stel me daar enorme vragen bij.
Kind en Gezin heeft eigenlijk hoofdzakelijk gewerkt vanuit een strikt juridische logica, namelijk woord tegen woord. Als men het niet kon bewijzen, was het er niet. Wij, als parlement, willen echter echt gaan voor het voorzorgsprincipe. Als we er niet zeker van zijn dat een kind veilig is, dan moet de boel dicht tot we zeker weten dat het kind daar veilig is. Als er preventief wordt geschorst, moeten er inderdaad flankerende maatregelen worden genomen, onder andere voor het inkomen van de medewerkers en de organisator. Voor ouders moet er ook een opvangplaats zijn. Die flankerende maatregelen moeten wij sowieso nemen. Dat is een heel belangrijke nuance daarbij, denk ik.
Ik zal niet te veel meer ingaan op het IT-systeem, want daar is al heel veel over gezegd. Ik heb me daar enorm over verbaasd tijdens de eerste hoorzitting. Ik dacht dat men de computer kon openen en bijvoorbeeld ‘Het Kapoentje’ of ‘Het Kaboutertje’ kon intikken, dat het dossier dan verscheen en dat men zo kon kijken naar inspectieverslagen en klachten. Maar dat is niet zo, dat kan men niet. Ze moeten op verschillende plaatsen gaan zoeken, wat bijeensprokkelen en hopen dat ze dan alle informatie hebben. Dat is heel bizar, want eigenlijk is het een no-brainer dat men zo’n systeem heeft en patronen kan herkennen. Dat men, als er een klacht binnenkomt, kan zien of dat initiatief al eerder klachten kreeg, of er al inbreuken waren, of ze negatieve inspectieverslagen gekregen hebben. Maar dat is er niet. Dat moet dus veranderen.
Wat betreft de dossierbeheerders, laat ons daar heel eerlijk in zijn: die mensen hebben wel in heel moeilijke omstandigheden gewerkt tijdens de afgelopen jaren. Ze hadden een slecht IT-systeem, een gebrek aan personeel, een hoge werkdruk enzoverder. Ik wil hier dus echt wel benadrukken dat die mensen meer man- en vrouwkracht nodig hebben, alsook een betere opleiding. Die mensen hebben ook heel veel individuele verantwoordelijkheid gekregen, maar ik denk dat die verantwoordelijkheid meer in groep moet worden opgenomen. De verantwoordelijkheden moeten ook duidelijk zijn, zodat iedereen exact weet wat hij of zij moet doen. Er werden immers heel veel teams opgericht, zoals het Multiteam, het team Handhaving, de samenwerking met het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling en het Comité van Toezicht. Het is een hele resem, maar eigenlijk wisten ze niet echt van elkaar wat de ene wel en niet deed en hoe ze zich tot elkaar verhielden. Daar moet dus eens een goede schoonmaak in gebeuren: wat behouden we, wat niet en hou verhoudt zich dat tot elkaar?
Ik zal niet meer ingaan op de aanbevelingen van organisatoren, het beleidsvoerend vermogen, meldingen of het stafregister. Dat heeft de collega al gedaan.
Als ik spreek over verantwoordelijkheden is het eigenlijk duidelijk dat er zwaar tekort is geschoten op het vlak van veiligheid. Ik wil daarbij erkennen dat de coronacrisis zowel voor het agentschap, het kabinet als de minister een zeer zware periode is geweest. Ik denk dat het ook maar eerlijk is om dat te zeggen. Er zijn echter zeer veel signalen geweest, ook op frequente basis, zowel hier in het parlement als in de media. Men had dus veel sneller moeten ingrijpen. We zien bij het agentschap dat dossierbeheer een complete ramp is. We hebben ook bewust letterlijk in het rapport geschreven dat het een puinhoop is. Het management heeft daar echt onvoldoende adequaat opgetreden, er was een gebrek aan een sense of urgency.
Ik weet dat ik bijna van mijn stoel viel in de hoorzittingen toen ik doorhad dat men het nog altijd niet doorhad. Had men nog altijd geen zelfreflectie, geen besef dat er hier heel dringend opgetreden moest worden? En ik vraag mij af of dat er vandaag eindelijk is, zeker na alles wat er nu gezegd en gebeurd is en na de conclusies van ons rapport. Ik vraag me dat af.
Wat voormalig minister Beke betreft: hij heeft inderdaad veel te veel vertrouwen gehad in zijn administratie. Hij heeft dat ook toegegeven. Ik denk dat hij echt wel korter op de bal had moeten spelen.
De scope van deze onderzoekscommissie was controle en handhaving, maar als onderzoekscommissie zijn wij niet blind voor de bredere context en willen wij ook komen tot een brede kwalitatieve kinderopvang. Daarbij is die kind-begeleiderratio inderdaad essentieel. We willen ook kijken naar de ons omliggende landen en ons baseren op wetenschappelijk onderzoek om te kijken hoe we die ratio moeten aanpassen. Ik wil daarbij een kanttekening maken: als we de ratio verlagen, blijven we nog altijd zitten met een krapte op de arbeidsmarkt. We vinden de mensen niet; de vacatures die openstaan, raken niet ingevuld. Dat is iets belangrijks wat we wel moeten meenemen: zelfs als we de ratio verlagen moeten we nog altijd de mensen vinden. Ik denk dat dat toch iets is wat we goed in het achterhoofd moeten houden.
Ik denk dat die logistieke ondersteuning wel iets is wat we op korte termijn kunnen doen om kinderbegeleiders echt de kans te geven om zich te focussen op hun pedagogische taken. Daarbij moeten we ook rekening houden met de opleiding van kinderbegeleiders, met hun verloning en – niet onbelangrijk – ook met de financiering van de verschillende types kinderopvang. We moeten een zeer grondig debat voeren in onze commissie Welzijn. Ik denk dat, als we hervormingen willen doorvoeren, dat steeds in dialoog moet zijn met de sector en met de mensen op de werkvloer.
Mijn conclusie is dus: er is heel veel werk aan de winkel. Ik hoop echt dat onze aanbevelingen worden vastgepakt, maar echt vastgepakt, want dat woord hebben we duizenden keren gehoord. ‘We hebben de dossiers vastgepakt.’ Ik wil dat ze nu écht worden vastgepakt en dat ze ook impact gaan hebben op de veiligheid in onze kinderopvang. Ik ben ervan overtuigd dat ik dit, samen met de collega’s die allemaal samengewerkt hebben in de onderzoekscommissie, zeer kritisch zal opvolgen. (Applaus)
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Voorzitter, ik wil niet onderbroken worden.
Dat is goed, dan kunnen eventuele vragen nadien gesteld worden.
Het is al meer dan twee jaar geleden dat we in dit parlement de eerste signalen ontvingen dat er wat schortte aan de handhaving in de kinderopvang. Deze onderzoekscommissie is er gekomen na heel dramatische gebeurtenissen. Gezinnen en mensen in de kinderopvang hebben een diep en heel heftig verdriet gehad en er zijn gezinnen die de zwaarste prijs hebben betaald die mensen zich kunnen inbeelden. Wij zijn het verplicht om ook vandaag nog ons medeleven aan hen uit te spreken.
Het is al meer dan twee jaar dat de problemen en de crisis in de kinderopvang aanzwellen. En de structurele problemen bleven aanzwellen tot ze uit de hand gelopen zijn. Mensen in de kinderopvang hebben de afgelopen jaren heel regelmatig aangegeven bang te zijn voor ongelukken in de omstandigheden waarin ze vandaag moeten werken. En toen kwamen er de heel dramatische berichten, ook breder, week na week. En het werd duidelijk dat het bij die incidenten lang niet altijd ging om kwaadmenende mensen of om rotte appels maar heel vaak om overbelaste mensen, om mensen die die drama’s hun hele leven zullen meedragen.
Het werd ook duidelijk dat het niet ging over door de mazen van het net glippen, want het net was gescheurd. De problemen gaan niet over uitzonderingen, niet over kwaaddenkende mensen maar over heel overbelaste mensen die heel belangrijk werk doen in de Vlaamse gemeenschap. De dossiers van Kind en Gezin hebben ook getoond dat de mensen in heel veel opvanginitiatieven uitgeput zijn, dat er risico’s zijn voor kindjes, juist door een gebrek aan kwaliteit en investering.
Dat werd ook herhaald in de hoorzitting waarin werd aangetoond dat de norm, die vandaag wordt opgelegd in de Vlaamse gemeenschap, namelijk acht à negen kinderen per persoon, te veel is voor de veiligheid maar ook voor goede en veilige kinderopvang. Er werd ook, door heel veel sprekers, gezegd dat bij elk kind het risico stijgt. Analyses van de dossiers van Kind en Gezin toonden ook de link tussen incidenten en overtal in een opvang. De link tussen nog meer kleintjes opvangen dan de wettelijke norm en pedagogische problemen zoals kinderen onbehoorlijk of ongepast behandelen, was heel opvallend.
Uitgeputte mensen hebben zichzelf, tegenover Zorginspectie, beschreven als ‘op’, als moe. Dat gaat over stress waarvan we heel goed weten dat risico-incidenten zoal het shakenbabysyndroom daardoor heel hard worden verhoogd. Maar die mensen moesten toen wel vaak verder werken zonder het stoppen of het schorsen van het initiatief. Meer kwaliteit in de kinderopvang en meer mogelijkheid tot kwaliteit hebben, zorgen voor minder risico’s.
Die jarenlange structurele onderinvestering van de Vlaamse Regering, terwijl de kinderopvang bleef aangeven dat de situatie escaleerde en erger werd, heeft zijn gevolgen gehad. Een paar dagen geleden is de audit van Audit Vlaanderen gepubliceerd die ook toonde dat het net kapot was bij Kind en Gezin en Zorginspectie. Dat wisten we ook al uit de hoorzittingen maar hier werd het wel heel duidelijk geduid. Er waren de managementproblemen die verschillende collega’s al hebben aangehaald en die ook Audit Vlaanderen heel duidelijk heeft aangegeven. Er is daar iets heel duidelijks mis. Maar ze legden ook heel erg en heel duidelijk de nadruk op de problemen van de gewone mensen op de vloer. De dossierbeheerders en de inspecteurs waren overbelast, omdat ze ook te veel taken hadden die ze niet meer vervuld kregen en ze kregen weinig aansturing.
De afgelopen jaren waren essentiële taken ook al weggevallen. Audit Vlaanderen zei vooral dat ze wegbespaard werden. Essentiële diensten waren weggevallen door kaasschaven en koppenbesparingen. Audit Vlaanderen zei dat die sensibilisering en die outreachend werkende preventie net heel belangrijk zijn om juist die veiligheid te garanderen. Ze haalde ook de grote achterstand in opvolging aan. Zoals we weten, zijn er ook diensten voor de kinderopvang nodig en die worden geleverd door diezelfde mensen. In het afgelopen jaar, in volle crisis, hebben die diensten zo hard niet kunnen volgen dat, op een bepaald moment, zelfs de telefoonlijnen voor de kinderopvang gedeeltelijk werden lamgelegd
Je kunt mensen niet controleren of handhaven in omstandigheden waarin ze verdrinken, je moet hen eerst ondersteunen, maar de diensten kwamen zelfs niet meer aan controle of handhaving toe. Bij Zorginspectie is er nu een achterstand van, voorzichtig geschat, zo’n 4,5 jaar. Bij Kind en Gezin liggen er naar schatting honderden dossiers met grote bezorgdheden die absoluut moeten worden geherevalueerd.
Volgens het rapport is het evident dat kwaliteit en veiligheid essentieel zijn in de kinderopvang en het is goed dat dat benadrukt wordt. Ik wil u daarvoor danken. Wij hebben op dat punt altijd gehamerd, ook lang voor de start van de onderzoekscommissie, en dat is heel belangrijk. Het is ook goed dat u een ratioverlaging wilt invoeren. De eerste reacties daarover waren eenparig positief. Het aantal kinderen per begeleider is een integraal deel van kwaliteit en kwaliteitscontrole. Het is wel nodig dat er een substantiële verlaging komt. Het moet heel duidelijk veel minder en al jaren worden er door experten en groepen de ratio van een begeleider op de vijf kinderen aangehaald. Daarbij is ook opleiding een heel belangrijk deel dat daar absoluut mee verbonden is.
En die goede opleiding moet er staan, maar er moeten ook een werkvloer en een carrière zijn die werkbaar zijn. Want op dit moment is er al een groot personeelstekort doordat al heel veel mensen zijn uitgestroomd, net omdat het niet haalbaar was, omdat ze zo niet konden blijven werken. En daardoor is ook de instroom op dit moment minder. Dit zál mensen teruglokken, als het signaal groot genoeg is. Maar uw signaal is goed en belangrijk. We vertrouwen, rekenen en hopen er dan ook op dat er ook in de begrotingstoets voor 2023, minister – ik zie u al glimlachen –, een inspanning wordt gedaan voor die mensen op de vloer. Want zij hebben heel erg afgezien en hebben dat nu nodig. Zij hebben nu een duidelijk toekomstperspectief nodig.
Er zijn verder nog andere punten. Ook het voorzorgsprincipe wordt beschreven. Ook op dat vlak wordt een inspanning gedaan. We hebben nog altijd enige bezorgdheid dat er bij deze omschrijving in bepaalde gevaarsituaties niet zal worden ingegrepen, dat er te weinig zal worden geschorst, dat het gevaar niet duidelijk genoeg is beschreven. We hopen dat die vrees ongegrond is.
Dan zijn er uiteraard de besparingen op Kind en Gezin en Zorginspectie van de drie afgelopen legislaturen. Die worden summier beschreven, maar waren wel heel substantieel en hebben invloed gehad op het werk. Er is de pure achterstand in dossiers, maar uit de audit van Audit Vlaanderen en uit de hoorzittingen blijkt ook dat die mensen grote besparingen moesten ondergaan en dat de grote uitval, ziekte en verloop daarvan het gevolg zijn, maar ook van het feit dat, ook al kregen ze minder taken en werden er essentiële taken afgevoerd, de taken die overbleven desondanks nog veel te zwaar wogen.
Audit Vlaanderen zegt dat het heel belangrijk is dat we nu aan sensibiliserend werk, aan outreachend werk, aan preventief werk doen. En dat is werk dat op dit moment volgens Audit Vlaanderen niet of nauwelijks wordt gedaan tegenover de kinderopvang zelf. En nochtans moet daar vertrouwen worden hersteld. Dat is ook al door andere collega’s aangehaald, expliciet of minder expliciet. De kinderopvang heeft de afgelopen maanden en jaren zo veel kritiek over zich heen gekregen. Die mensen zijn oververmoeid en doen ontzettend belangrijk werk en daarom is dat preventief, sensibiliserend en outreachend werk daar heel belangrijk. En daarom ook is het belangrijk dat er door die diensten en de kinderopvang zelf aan één zeel kan worden getrokken. Maar daarvoor is het inderdaad nodig dat zij hun taken kunnen vervullen, dat er niet meer op basis van wantrouwen moet worden gewerkt.
Er is nog iets wat ik even wil aanraken. Administratieve en financiële controles klinken heel saai. Die klinken als bijkomend en als last, maar die geven vaak wel structurele problemen aan. Met datamining kun je heel eenvoudig inspecteren of er ergens te veel kinderen in de opvang zitten, ook buiten de momenten van inspectie. We willen dan ook benadrukken dat dat belangrijk is.
Maar buiten die kanttekeningen is er een opening gecreëerd. Die opening is belangrijk, die opening komt er voor het eerst en is heel goed. Die moet nu worden uitgediept en gerealiseerd in samenwerking met de sector. Ook de stem van de mensen in de kinderdagverblijven en op de vloer zelf moet luid genoeg klinken. Zij moeten mee aan tafel zitten. Het moet nu duidelijk worden dat in kwaliteit, in toegankelijkheid, ook en vooral zelfs voor kwetsbare gezinnen en in het belang van de vele mensen die in de kinderopvang en de administratie elke dag zo’n belangrijk werk doen, het roer structureel moet worden omgegooid. Daar hopen wij samen met u op. (Applaus bij Groen en de PVDA)
De heer Anaf heeft het woord.
Collega’s, er stierf een kindje in de kinderopvang, niet zomaar een kinderopvang maar een kinderopvang waar ook eerder al zaken waren gebeurd. Op woensdag 16 maart nam Vooruit hier in dit parlement het initiatief om deze onderzoekscommissie op te starten. We deden dat natuurlijk niet zomaar, ik heb het daarstraks tijdens het verslag ook al gezegd. Meer dan twee jaar lang zijn hier op verschillende momenten vragen gesteld naar aanleiding van andere zaken die waren gebeurd. Er is een artikelenreeks geweest, de kinderrechtencommissaris heeft aan de alarmbel getrokken enzovoort. We hebben vaak hier in dit parlement aan de minister gevraagd om op te treden, om ervoor te zorgen dat strenger werd toegekeken op die paar uitzonderingen waar het misliep, dat die dossiers zouden worden vastgepakt en dat daar een antwoord op zou komen. En eerlijk gezegd kregen we die antwoorden hier in het parlement niet. We werden aan het lijntje gehouden en er kwam geen actie tot op het moment dat er een drama gebeurde. Een van de grote vaststellingen die we ook met deze onderzoekscommissie hebben gedaan, is dat er heel veel alarmsignalen zijn geweest maar dat men te laat in actie is geschoten. Signalen zijn genegeerd en men heeft niet op tijd de juiste maatregelen genomen om die veiligheid te garanderen.
Ik wil nog eens heel duidelijk zeggen dat die wantoestanden gelukkig maar in een heel kleine minderheid van onze kinderdagverblijven voorkomen. Het is echt heel belangrijk om te benadrukken dat heel veel kindbegeleiders en heel veel organisatoren van kinderopvang dat met hart en ziel doen en hun werk ook heel goed doen. Maar precies daarom verwacht men dat extra scherp wordt gekeken naar die kinderopvanginitiatieven waar het wel misgaat, om te voorkomen dat dit soort van drama’s gebeurt maar ook dat de hele sector mee in het bad wordt getrokken. Het is aan het beleid om alles in het werk te stellen en de voorwaarden te creëren om wantoestanden te vermijden.
We hebben vastgesteld dat dit niet goed liep maar we hebben vooral ook met de onderzoekscommissie heel veel aanbevelingen gedaan om het in de toekomst wel goed te laten lopen. Uiteraard is de grootste doelstelling van deze onderzoekscommissie en van het parlement ervoor te zorgen dat die veiligheid in de toekomst wel voldoende wordt gegarandeerd. Ik kan niet alle punten overlopen maar wil toch bij een aantal punten nog even stilstaan.
Ten eerste is het belangrijk dat alles veel transparanter en eenvoudiger wordt. Weg met te lange en onduidelijke procedures, weg met al die teams waarvan niemand nog precies weet wat ze eigenlijk doen. Zelfs de minister wist niet wie nu precies wat moest doen, welke team wanneer was opgericht en wie allemaal actief was. Zelfs de mensen zelf kregen het nauwelijks uitgelegd. Inderdaad hulde aan de medewerkster van mevrouw Schryvers die dit allemaal heeft uitgeklaard zodat wij dit konden opnemen in ons rapport.
Er moet een grondige hervorming komen van het handhavingsproces en er moet kordater worden gehandeld. Ik denk dat iedereen daarbij gebaat is. We willen geen inefficiënte procedures meer met heel veel tussenstappen maar een heel duidelijk en efficiënt beleid. Als er iets misloopt of als de kans bestaat dat iets misloopt, dan moet snel en op tijd worden opgetreden.
Er moet ook meer transparantie komen voor ouders. Elke klacht moet ernstig worden genomen. Ouders hebben ook het recht te weten wat er gebeurt met hun klacht. Het gaat immers over hun kind. Inspectieverslagen moeten zo snel mogelijk openbaar worden gemaakt. We laten de ouders niet meer in de steek.
Hoe moeilijk het soms ook is voor ouders om te horen dat er zaken fout lopen in de kinderopvang waar hun kind naartoe gaat, met het leven van kinderen speelt men nooit Russische roulette. Is er gevaar, dan moet meteen worden geschorst of gesloten. Ik denk dat we ook rond het voorzorgsprincipe de heel duidelijke aanbeveling hebben gedaan dat dit altijd moet primeren. Men moet niet eerst nadenken over welke juridische procedures men misschien op zijn dak zal krijgen. Wanneer er twijfel is over de veiligheid van de kinderopvanginitiatieven, dan moet men altijd eerst optreden. Liever achteraf een juridische procedure op je dak waarin je uitleg moet geven dan achteraf te moeten uitleggen waarom je niet hebt opgetreden.
We moeten het ook veel sneller weten wanneer er iets misloopt zodat effectief kan worden ingegrepen en de situatie niet eerst hoeft te escaleren. Daarom ook die meldingsplicht voor alle betrokken partijen. Ik denk dat dat een goede zaak is.
Collega’s, we hebben een aantal heel pijnlijke vaststellingen gedaan over wat er allemaal misliep maar ook over het beleid. Zo hebben we, net als in de PFOS-commissie, vastgesteld dat de overheid een aantal kerntaken, namelijk het beschermen van haar burgers, niet nakomt. En het gaat hier over de allerkwetsbaarsten onder ons, zij die het ons zelf niet kunnen vertellen wanneer er iets misloopt, onze allerkleinste kindjes die in de meeste gevallen nog niet eens kunnen praten. Dat is een heel pijnlijke vaststelling.
Ik denk dat we daar met onze aanbevelingen aan tegemoetkomen.
We bevelen ook aan om Zorginspectie en het team Handhaving van Kind en Gezin opnieuw te versterken, om ervoor te zorgen dat er weer meer inspecteurs zijn, maar ook dat er meer mensen zijn bij Kind en Gezin die kunnen optreden. Ik denk dat dat broodnodig is. Die mensen zitten op hun tandvlees, zij moeten versterking krijgen.
Maar natuurlijk gaat de veiligheid van de kinderopvang breder dan controle en handhaving alleen. Daarom vonden wij het, als Vooruit, zo belangrijk dat er ook een heel luik in stond over de kind-begeleiderratio, over de versterking van het kwaliteitsbeleid. Hoewel dat in se niet rechtstreeks de scope was van de onderzoekscommissie, kan niemand natuurlijk ontkennen dat alles verbonden is met elkaar. Een betere kwaliteit en een lagere kind-begeleiderratio komt de veiligheid binnen de kinderopvang ten goede. In tegenstelling tot anderen zijn wij blijven pleiten om de verlaging van de kind-begeleiderratio op te nemen in het eindrapport en ook aan tafel zijn we blijven pleiten om ervoor te zorgen dat dat sterk in het eindrapport aan bod kwam. Ik ben er dan ook heel tevreden over dat we dat zo fors in dat rapport hebben kunnen opnemen.
Is het werk daarmee af? Uiteraard niet. Collega’s van de meerderheid, vergis u niet, deze oefening is niet voorbij. Ze gaat verder binnen de commissie Welzijn, wanneer we het hebben over de algemene kwaliteit van de kinderopvang. Want het gaat over meer dan over de ratio alleen. Dat gaat over de werkomstandigheden, dat gaat over de opleiding van de kinderbegeleiders, dat gaat over de financiële leefbaarheid van de kinderopvanginitiatieven, dat gaat over ondersteuning van de mensen op de werkvloer. We hebben nu wel samen, in het belang van de hele kinderopvangsector en de veiligheid van onze kindjes – want dat was onze opdracht –, een sterk rapport geschreven. En ik ga nu wel uit van de bereidheid om samen ook op die vlakken voor nog meer vooruitgang te zorgen en voor goede zaken binnen de kinderopvangsector te zorgen, zodat er in de nabije toekomst ook bereidheid zal zijn om er ook dan, over grenzen van meerderheid en oppositie, akkoorden over te maken en voor te zorgen dat men daar vooruitgang kan boeken.
Ik ga er uiteraard ook van uit dat de aanbevelingen die we nu geschreven hebben ook in de praktijk zullen worden gebracht. Want anders hebben we al dat werk voor niks gedaan. Dat zou bijzonder jammer zijn, niet per se voor ons, omdat wij daar onze tijd in hebben gestoken, maar vooral voor al die mensen op het terrein, voor de kinderen die naar de kinderopvang gaan, voor de ouders, maar zeker ook voor de mensen die werkzaam zijn in de kinderopvang. En daar gaan investeringen voor nodig zijn. En dan kijk ik inderdaad naar u, minister Crevits, en naar de eerste afspraak in september, bij de begroting 2023. We gaan u uiteraard elke keer opnieuw met dit rapport ‘ambeteren’, zeg maar, om ervoor te zorgen dat die aanbevelingen ook echt in de praktijk kunnen worden gebracht.
Eerlijk gezegd heeft de eerste stap mij toch wat ongerust gemaakt. Een van de vaststellingen die we gemaakt hebben – een heel duidelijke vaststelling – was dat er heel veel structuren zijn en veel teams opgestart zijn binnen Kind en Gezin, zodat niemand nog weet wie nu juist allemaal wat doet. En dan weet ik echt niet of een extra structuur, of nog twee extra consultants naast de top zetten, zoveel gaat oplossen. Gaat dat het probleem niet eerder nog verergeren dan verbeteren? Ik ben daar, eerlijk gezegd, toch wel zeer ongerust over.
Collega’s, als initiatiefnemer van deze onderzoekscommissie, maar ook als verslaggever, zou ik toch ook nog wel willen stilstaan bij de rol van een onderzoekscommissie en eigenlijk ook bij onze rol, die van het parlement. Als er zoiets ernstigs gebeurt, als er een kindje sterft in een kinderopvang die goedgekeurd is door ons, door de Vlaamse overheid, en er wordt een onderzoekscommissie opgericht, dan kijkt men naar ons om met oplossingen te komen en om vaststellingen te doen, harde vaststellingen. En dan kun je een aantal dingen doen. Je kunt langs de zijlijn staan roepen hoe het allemaal beter moet en daar misschien een eenmalige persoonlijke profilering mee halen. Maar dan zeg ik: ‘Fuck de zijlijn!’ Iedereen maakt zijn eigen keuzes, maar zo doen wij, bij Vooruit, aan politiek. Als het moeilijk wordt, lopen wij niet weg, maar dan trekken we onze ‘botten’ aan en gaan we in de modder staan en proberen we mee voor oplossingen te zorgen. Dat is ook waarom ik zelf aan politiek doe, dat is waarvoor ik naar het parlement ben gekomen. Niet om hier gewoon wat te komen zeveren, maar om dingen ‘in verandering te zetten’, ook vanuit de oppositie.
Eerlijk gezegd, vaak is dat heel frustrerend, collega’s. En dan kijk ik toch wel naar de meerderheid. Al die goede voorstellen die wij doen – niet alleen vanuit de Vooruitfractie trouwens –, die hier worden weggestemd, dat is soms frustrerend. Maar dan is het des te fijner en meer deugddoend als je een aantal dingen wel samen kunt doen en ervoor kunt zorgen dat er wel dingen vooruitgaan. Uiteraard zijn er kritische noten bij het rapport. Uiteraard wordt er gezegd dat het niet ver genoeg gaat op het vlak van kwaliteit in de kinderopvang. Dat hebben we, denk ik, ook zelf gezegd in het rapport, dat het op dat vlak een eerste stap is, maar dat het belangrijk is dat we dat toch benoemden, ook in ons rapport. Maar ik denk dat de reacties algemeen heel positief zijn en dat we hier echt stenen hebben verlegd. Het is als parlementslid, of dat nu in de meerderheid of de oppositie is, niet zo gemakkelijk, om echt stenen in die rivier te verleggen.
Ik denk dat we dat hier heel fundamenteel doen. Dat geeft energie want er ligt dus nog heel veel werk op de plank voor onze kinderopvang. In elk geval: al die kinderbegeleiders, al die organisatoren van kinderopvang, al die ouders, kinderen kunnen erop rekenen dat wij als Vooruit ons altijd constructief zullen blijven opstellen. Wij gaan met heel veel voorstellen komen. Maar voor ons primeert in elk geval altijd de vooruitgang in de kinderopvang boven politieke spelletjes. Wij gaan ook vanuit de oppositie blijven bijdragen aan de herwaardering van onze kinderopvangcentra. (Applaus bij Vooruit, de N-VA, het Vlaams Belang, cd&v en Open Vld)
De heer D’Haese heeft het woord.
Ik vervang uiteraard mijn collega Lise Vandecasteele, die jammer genoeg door een coronabesmetting geveld is en er daardoor niet bij kan zijn en jammer genoeg ook het opstellen van het rapport niet mee heeft kunnen afwerken.
Beste collega’s, voor ons ligt een rapport met heel wat terechte vaststellingen, terechte aanbevelingen. Maar ik wil ook beginnen, zoals veel collega’s voor mij begonnen zijn, met te zeggen dat er terecht de nadruk op gelegd wordt dat door de overgrote meerderheid van de kinderopvanginitiatieven goed werk geleverd wordt, dat mensen met hart en ziel voor kinderen zorgen en daar het beste van zichzelf geven. Tegelijkertijd is het toch wel belangrijk om te zeggen dat die initiatieven waar men het over heeft, ook wel voortdurend aan de alarmbel trekken als het gaat over loon- en arbeidsvoorwaarden, als het gaat over de omstandigheden waarin zij vandaag moeten werken. Daarom vind ik dat er vandaag terecht veel gesproken is over vaststellingen, aanbevelingen, inspectie, handhaving, over hoe het beter kan, over het voorzorgsprincipe. Maar voor mij en voor de PVDA staat de herfinanciering van de kinderopvang vandaag echt centraal om ervoor te zorgen dat we de basis van die problemen wegnemen.
Het verlagen van de kindnorm is essentieel. Daarom ben ik blij dat het opgenomen is in het verslag. Het had wat scherper gekund. Wij hebben acht of negen kinderen per begeleider. In de buurlanden gaat het, afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, over zes, vijf, vier tot zelfs drie. Daar moeten we naar beneden gaan. Dat is een van de belangrijkste conclusies van dit verslag.
Dan is er natuurlijk meteen de vraag of daar de nodige middelen voor vrijgemaakt zullen worden. Want meer mensen die moet je betalen. Bovendien is hier ook al gezegd dat we die mensen moeten vinden. Mevrouw Saeys zei dat er vandaag al veel vacatures openstaan. Het antwoord daarop is het verbeteren van de loon- en arbeidsvoorwaarden. U bent er ook al op ingegaan. Als we dat niet doen, dan gaan we die mensen niet vinden. Als we niet zorgen dat die job aantrekkelijker wordt, gaan we die mensen niet vinden. Maar als we dat wel doen, ben ik ervan overtuigd dat we die mensen wel gaan vinden. Als we inzetten op het aanpakken van die vlakke looncurve, op het aanpakken van die onvrijwillig deeltijdse contracten, het gebrek aan opleiding en het gebrek aan begeleiding, als we dat kunnen oplossen niet met flexijobs, maar met degelijke statuten, degelijke contracten waar mensen in kunnen groeien, dan geloof ik dat we kinderopvang erbovenop kunnen brengen.
Ten tweede, het rapport is terecht scherp voor de manier waarop er leiding gegeven is aan de inspectie en de handhaving in onze kinderopvang. Het is terecht scherp voor het agentschap Opgroeien, een agentschap dat doorheen de verschillende hoorzittingen van de commissie kinderopvang een agentschap in chaos gebleken is waar niemand wist waaraan en waaraf en zeker niet de mensen die aan de top stonden. Er wordt ook terecht gesteld dat de toenmalig bevoegde minister Beke daar tekort geschoten heeft. De minister heeft verschillende talloze herhaaldelijke signalen gemist. Hij heeft jammer genoeg zelf mee de verwarring gecreëerd. Hij heeft nooit de hand in eigen boezem gestoken. Die twee samen hebben gemaakt dat we voor inspectie en handhaving van onze kinderopvang met een stuurloos schip te maken hadden, een schip waar eigenlijk niemand nog wist in welke richting het ging, wie op welk dek moest staan, wie de commando’s gaf en in welke richting die dan gingen. Dat schip was niet alleen stuurloos, het was ook lek en er zaten grote gaten in de zeilen.
Dit is de tweede onderzoekscommissie op nog geen half jaar tijd die tot dezelfde vaststelling komt, beste collega’s. De besparingen van deze, de vorige en de regering daarvoor hebben een heel zware tol geëist. Als we er hier opnieuw naar kijken: termijnen die niet gehaald konden worden omdat er te weinig personeel was, een te hoge werkdruk, ‘de limiet van het besparen is bereikt en overschreden’ werd gezegd in de onderzoekscommissie. Voor iemand die niet deze onderzoekscommissie maar wel de PFOS-onderzoekscommissie mee gevolgd heeft, klinkt dat jammer genoeg heel bekend in de oren.
Alle administrateurs-generaal die ik al heb zien passeren in onderzoekscommissies, zeggen exact hetzelfde: de limiet van de besparingen is bereikt en overschreden. Men zit niet op het bot, men zit erdoor. De aanbeveling om opnieuw te investeren in die diensten, is dus niet meer dan terecht. Ik hoop dat men zal beginnen met het schrappen van de besparingen die nog gepland zijn. Het zou bizar zijn, mocht dat nu niet gebeuren.
Ik denk echter dat we ook breder moeten kijken. Ik hoop dat we niet moeten wachten op de volgende onderzoekscommissie, over Wegen en Verkeer, Jeugdhulp, weet ik wat, om te moeten vaststellen dat we ook daar door het bot zijn gegaan. Ik hoop dat dit zorgt voor introspectie bij de beleidsmakers hier in Vlaanderen: de grens is bereikt van hoe sterk je op openbare diensten kunt besparen, zonder dat er gevolgen zijn voor de dienstverlening, voor de kwaliteit die zij leveren.
De aanbeveling om opnieuw te investeren is dus terecht, maar ik wil toch oproepen om daarbij te luisteren naar de mensen op de werkvloer. We hebben met heel wat mensen gesproken van de inspectie en Kind en Gezin. Wat zij ons zeiden, was dat zij níet uit de lucht vielen toen dit naar boven kwam, dat zij al lang aan de alarmbel trokken, maar geen gehoor vonden, zelfs in zeer concrete dossiers die in de onderzoekscommissie zijn besproken. Als ik vandaag hoor dat men crisismanagers en externe experts zal inzetten, dan is dat goed, maar als ik dan hoor dat men een consultancybureau als KPMG gaat inschakelen om de boel recht te trekken, dan zitten we volgens mij op een verkeerd spoor. Externe expertise, absoluut, maar dan wel graag mensen die expertise in kinderopvang hebben. Laten we niet wachten op de volgende onderzoekscommissie om vast te stellen dat hetzelfde gebeurt bij andere administraties. Laat dit een wake-upcall zijn.
Ik denk dat het absoluut heel belangrijk is om de hoofdaanbeveling van de kinderrechtencommissaris, die meermaals op tafel heeft geklopt en toch bijzonder weinig is gehoord, nu eindelijk in de praktijk te brengen en externe en interne experts mee het nieuwe handhavingsbeleid te laten uittekenen.
Beste collega’s, anderen hebben het voor mij ook al gezegd: deze onderzoekscommissie is afgerond, maar het werk begint nu pas om de kindnorm te verlagen, te investeren in kinderopvang, te zorgen voor betere loon- en arbeidsvoorwaarden voor kinderbegeleiders en te investeren in sterke openbare diensten die sterke dienstverlening kunnen bieden en die ondersteunend kunnen werken voor de mensen op het terrein. Luister naar de mensen, betrek externe experts en maak zo onze kinderopvang nog veel beter. (Applaus bij de PVDA en Vooruit)
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel.
Ik heb met heel veel aandacht geluisterd naar alle uiteenzettingen. Ik wil eerst en vooral de onderzoekscommissie en alle parlementsleden, die het beste van zichzelf hebben gegeven, maar ook de medewerkers van de parlementsleden en de diensten van het parlement oprecht danken voor de enorme energie die ze hebben besteed aan het verslag, maar vooral voor de serene wijze waarop tussen meerderheid en oppositie een akkoord is bereikt.
Het behoeft geen betoog dat kinderopvang iets is wat ook mij na aan het hart ligt. Ik ben ondertussen sinds twee jaar een zeer trotse grootmoeder. Velen zeggen dat je niet zou zeggen dat ik grootmoeder ben. Dat is omdat ik er zo jong uitzie. (Gelach)
Ik heb een kleindochtertje van twee jaar en een kleinzoon van zes maanden. Het is heel vreemd hoe gemakkelijk je die kleine ukken toevertrouwt aan iemand – in ons geval zijn dat een dagmoeder en een dagvader, die ook ‘oma’ en ‘opa’ worden genoemd – en hoe intens de begeleiding is die naar ons terugkomt. Je krijgt bijna elke dag een filmpje over hoe het gaat met de kleinkinderen, ook de oma’s en de opa’s. Je krijgt feedback over de evolutie van de kleinkinderen. Je krijgt eigenlijk de kans om heel veel momenten in dat jonge leven trots mee te beleven. Collega’s, ik geef dit voorbeeld – anderen hebben het ook gedaan – om toch nog maar eens het ongelooflijke belang van onze kinderopvang in Vlaanderen te onderstrepen. Mijn vorige bevoegdheid was Werk, en ik heb in dat kader heelder dagen mensen, ook jonge mensen opgeroepen om aan de slag te gaan. Als men aan de slag wil kunnen gaan, moet er echter kinderopvang zijn, moeten mensen weten dat ze hun kinderen op een veilige wijze in handen van anderen kunnen geven. Er zijn vandaag in Vlaanderen meer dan zesduizend kinderopvanginitiatieven. Meer dan zesduizend. Honderdduizenden mensen zijn op een of andere wijze betrokken bij die kinderen die worden opgevangen.
En alle collega’s hebben het gezegd: in het overgrote deel van de gevallen gebeurt de opvang goed en kwalitatief. Ik ben het eens met de leden die hebben gezegd dat die mensen hard moeten werken voor wat ze verdienen. Dat is juist. Het is niet alleen hard werken, zij beschouwen dat vaak niet eens zo, het is puur engagement. Dat hoor je als je met hen praat. Je moet bijna een extra zintuig hebben om het te willen doen, om het graag te doen. We hebben die mensen zo nodig.
Daarom, collega’s, doet dit rapport mij zoveel pijn. Het is een rapport waarmee op een schrijnende wijze een acute crisis blootgelegd wordt in de kinderopvang. En niet alleen in de kinderopvang, ook in mijn administratie. De mensen op de administratie die dag in dag uit keihard werken, zijn ook een beetje ontredderd. Ze zeggen dat ze zo hard werken en toch de wind van voren krijgen, dat ze met te weinig zijn; dat ze niet overal tegelijk kunnen zijn. Dat moet veranderen.
Collega’s, ik kan vandaag natuurlijk nog niet op alle aanbevelingen reageren, maar om het in één zin samen te vatten: we moeten van crisis terug naar vertrouwen. We moeten dat vertrouwen dat op het veld nog bestaat bij zo vele gezinnen terugkrijgen in de administratie en op het terrein. Daarvoor zal een en ander nodig zijn. Jullie hebben allemaal aanzetten gegeven, maar ik ben als bevoegd minister een beetje beschaamd om met zo’n rapport geconfronteerd te moeten worden. Wat erin staat, is niet goed. De aanbevelingen zijn snoeihard, leggen schrijnend een aantal fout gelopen toestanden bloot. Ik ga daar niet flauw over doen. Ik ga geen enkele inspanning doen om zaken die slecht lopen goed te praten of te verdedigen.
Ik ga wel eventjes met jullie naar de toekomst kijken. Dat is wat we vandaag moeten doen. Het is hier door sommigen gevraagd. Ik heb gisteren twee uur samengezeten met de leidend ambtenaars van Opgroeien en van Zorginspectie. Ik wilde weten hoe het zit met dat engagement, hoe zij kijken naar de aanbevelingen, of ze inzicht hebben in de fout gelopen zaken, hoe geëngageerd ze zijn om aan de slag te gaan.
Ik heb twee dames, waarvan één met nog twee begeleiders, gezien die zwaar onder de indruk waren, maar tegelijk zeer gemotiveerd om met de aanbevelingen aan de slag te gaan. Ik weet dat velen onder jullie – ik kreeg gisteren al bezorgde reacties – zich afvragen waarom ik geen korte metten heb gemaakt met het mandaat van mevrouw Verhegge. Het is hier ook al gesteld. Ik heb daarover nagedacht, omdat dit verslag zo intens en zo schrijnend is. Maar ook hier primeert op dit ogenblik mijn bezorgdheid voor alle mensen in de administratie. Als ik één persoon wegneem, zijn de problemen niet opgelost en creëer ik nog een beetje meer chaos. Ik moet het managementprobleem en de organisatorische problemen opgelost krijgen en dat moet nu gebeuren. Dat verdraagt geen aanwervingsprocedure op korte termijn, het moet nu gebeuren. Ze gaan dit nu met drie doen, terwijl dat vroeger één persoon was. Ik doe dat uit veiligheidsoverwegingen. Ik zal uitleggen waarom ik tot deze beslissing kwam.
De heer Van Loo, bevoegd voor hervorming van de ICT – jullie kennen hem –, zetten we naast mevrouw Verhegge. We geven hem de volle verantwoordelijkheid om de ICT-investeringen te implementeren. Hij neemt die verantwoordelijkheid binnen het agentschap Opgroeien. Hij is geen leidend ambtenaar maar neemt die verantwoordelijkheid. Ik wil de garantie dat van de audit van Audit Vlaanderen, besteld door toenmalig minister Beke, en van de audit van de heer Van Loo zelf, waar ik geen woord van kritiek over gehoord heb, alle elementen worden uitgevoerd. Ik kan me geen betere garantie voorstellen dan het te laten doen door de persoon die het gepercipieerd heeft. Dat is één. Dat is geen nieuwe structuur, we leggen gewoon de verantwoordelijkheid daar.
Twee, de externe crisismanager of het managementteam. Het is eigenlijk normaal gezien maar één iemand. We hebben, om de organisatie te verbeteren, externe begeleiding nodig, collega’s. Jullie hebben aanbevelingen geschreven waaruit blijkt dat er op zoveel fronten werk aan de winkel is. Wel, ik kan dat niet met de mensen intern alleen. Ik heb externe begeleiding nodig. En dan kun je weer keuzes maken. Ofwel is het begeleiding van buiten, ofwel geef je die mensen onmiddellijk een bevoegdheid, om zeker te zijn dat er ook effectief zal worden ingegrepen. Dat zijn de twee kanalen, collega’s, waarom ik beslist heb om een driekoppig team te maken, voorlopig, tot het einde van het jaar, om de dingen die zo urgent zijn, zowel informatica als organisatie, geïmplementeerd te krijgen.
Collega’s, ik ga niet alles wat moet veranderen, nu opsommen voor jullie. Maar ik vind dit dermate acuut, dat ik beslist heb om gisteren al die communicatie te doen, onmiddellijk na het verslag, om geen dag tijd te verliezen.
Wat de positie van mevrouw Verhegge betreft, weet u dat er over enkele maanden ook nog een evaluatie voorzien is. Dat is ook altijd zo. Voor mij is dit hét kritieke moment. We moeten nu aan de slag. Er zijn nog een aantal documenten die ik ook moet ontvangen. Dit dossier houdt mij dag en nacht bezig, ook al zijn er nog zoveel andere uitdagingen in Welzijn, maar u zult het met mij eens zijn dat de wijze waarop we met de meest kwetsbaren omgaan, ook de kwaliteit van een samenleving toont. Dat betekent dat er nu moet worden ingegrepen.
Als ik dan bij het beleid kom, collega’s, denk ik dat we in de toekomst op drie assen moeten werken. Over de eerste as heb ik het al gehad. Dat is de operationele organisatie. Er zijn bijzonder veel uitdagingen. Ten eerste, en jullie hebben het over de partijgrenzen heen allemaal gezegd, zijn er de handhavingsprocedures die absoluut aan herziening toe zijn. Dat gaat dan over het uitbreiden van het arsenaal aan handhavingsmaatregelen – wat kunnen we doen bij een verontrustende situatie? – maar ook over preventiever en proportioneler kunnen optreden. Het gaat ook over het communiceren met andere mensen, met stakeholders. Als we preventief denken en handelen, en zeker ook dat voorzorgsprincipe zo in de kijker zetten, denk ik dat het ook van belang is om kritisch naar onze startersselectie te kijken. Ik zie ook een aantal initiatieven waar het zo belangrijk is om aanvangsbegeleiding en ondersteuning te voorzien. En sommigen van jullie hebben het ook opgemerkt: voor mij is het zo belangrijk dat we ook inzake dat bewijs van goed gedrag en zeden – collega Schryvers heeft het zeer fors vermeld – echt sprongen voorwaarts maken.
U hebt verwezen naar de procedure rond klachten en meldingen, collega’s. Mijn klomp breekt ook. Met een klacht of een melding als je bezorgd bent, moet je op één punt terecht kunnen. Dat is een van de belangrijke aanbevelingen die op zeer korte termijn uitgevoerd moeten worden. Maar ik steek niet onder stoelen of banken dat dat voor mij ook impliceert, collega’s, dat er meer mensen zullen moeten zijn.
ICT kan ervoor zorgen dat je met één druk op de knop een toestand van een bepaald initiatief krijgt. Wie was het die het had over de databanken? Ik heb het ook gezien. Dat is een computer die eigenlijk de vervanging is van de kast. Dat betekent dat je dus in allerlei lades informatie moet gaan zoeken, waardoor de kans op fouten bijzonder groot is. Er komt nu een nieuw systeem, dat de verbinding legt tussen al die andere dingen. Je zult dus met één druk op de knop iets moeten zien. Maar, collega’s, er zijn te weinig inspecteurs en er zijn te weinig mensen die al die klachten kunnen opvolgen. En ik wil daar nog iets bij zeggen. Het aantal klachten is sinds de crisis ver-x-voudigd. Betekent dat dat er zoveel meer verontrustende situaties zijn? Niet noodzakelijk, maar het betekent wel dat mensen misschien alerter zijn, als ze iets horen, om onze administratie te verwittigen. Jullie hebben allemaal gezegd dat elke klacht bekeken moet worden. Wel, het is niet de computer die dat zal bekijken, het zullen mensen zijn die dat zullen doen. Dus ook hier zal ik een dossier opmaken richting september. Er is geen tijd te verliezen.
Jullie hebben er als commissie ook voor gepleit om een tevredenheidsmeting over Opgroeien te houden bij ouders en initiatieven. Ik kan u op dat vlak ook al goed nieuws melden. Het onderzoeksbureau Market Analysis & Synthesis (M.A.S.) uit Leuven zal daar vanaf september mee starten, zowel bij ouders als bij kinderopvanginitiatieven. En als het gaat over het herstellen van het vertrouwen, denk ik dat het ook wel belangrijk is om eens te meten bij mensen hoe zij dit voelen. Ik ben ervan overtuigd dat bij het overgrote deel van de kinderopvanginitiatieven in Vlaanderen daar zeer positief over zal worden gesproken en dat de tevredenheid op dat vlak ook wel groot zal zijn.
Dat is de organisatie. Ten tweede is er de samenwerking.
Het gaat over samenwerken tussen actoren, tussen het agentschap Opgroeien en onze Zorginspectie. Als je de audit leest en als ik jullie aanbevelingen lees, dan voel je dat daar spanning op zit. Ik had soms het ‘over de haag’-gevoel. Ik weet niet of jullie dat kennen? Je doet je job en je smijt het dossier over de haag en dan komt het bij iemand anders. Die moet ook zijn job doen en die smijt het dan terug over de haag. Wel, collega’s, dit moet stoppen. Als ik als bevoegd minister – het is een voorbeeld uit het leven gegrepen in mijn jonge carrière op deze bevoegdheid – aan het agentschap Opgroeien vraag ‘check voor mij alle initiatieven waar u zich benadeelde partij hebt gesteld en check de status vandaag’, dan verwacht ik dat het agentschap en de inspectie samen aan de slag gaan. En dan verwacht ik niet dat één iemand dat doet, het dossier aan mij bezorgt en dat ik dan vervolgens een opdracht moet geven aan de inspectie om te zeggen ‘check dat toch nog maar eens’. Dat is wat er op dit ogenblik gebeurt. Het was mijn eerste moeilijke moment op de nieuwe bevoegdheid. Dit moet stoppen. De rolluiken moeten naar beneden en het moeten open vensters worden. (Opmerkingen. Gelach)
De rolluiken moeten omhoog. De rolluiken moeten weg, voilà, en de muren moeten gesloopt worden. Het recht op privacy is voor mij heel belangrijk, collega’s, maar het mag niet worden ingeroepen als het gaat over de beoordeling van een gevarensituatie. Dat weet iedereen toch. Maar goed, we zijn daarover goede afspraken aan het maken.
Waar hier minder over gesproken is, maar wat ik zeer belangrijk vind, is de hernieuwde samenwerking met de parketten. En twee, u weet dat de contacten met de vertrouwenscentra voor kindermishandeling lopen via het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling (VECK). Ik denk dat ook daar versterking nodig zal zijn. Die mensen doen heel goed werk en kunnen op een goede wijze verontrustende situaties beoordelen, maar ook hier zijn we op dit ogenblik aan het kijken wat daar nodig is.
Collega’s, ik denk ook dat er wat minder schroom aan de dag gelegd moet worden als het gaat over het uitwisselen van informatie bij signalen van verontrusting. Want het verontrust mij een beetje, u zult dat daarnet al gehoord hebben, dat zoveel zaken in hokjes blijven zitten. We zullen meer moeten integreren. En dat is geen werk dat binnen een jaar moet gebeuren, dat is een werk dat nu eigenlijk al bezig is.
Collega’s, het derde luik is niet minder belangrijk: het beleid. Veel van de aanbevelingen zullen decretaal werk vragen. Ik ga daar niet flauw over doen. Als we het hebben over evaluatie van de vergunningsvoorwaarden of op welke wijze we organisatoren sterker kunnen responsabiliseren, als we het hebben over het beter verankeren van het voorzorgsprincipe, dan zijn dat zaken waarvan ook mijn administratie zegt dat we daarvoor een decretale ingreep nodig hebben. Ik reken niet alleen op mezelf, mijn administratie en mijn kabinet, maar ook op jullie om daar werk van te maken.
En dan tot slot, collega’s, velen onder jullie hebben er ook naar verwezen, moet er inderdaad geïnvesteerd worden in kwaliteit. “Om voldoende ontwikkelingskansen in een veilige omgeving te garanderen, moeten kinderbegeleiders de kinderen in een warm en stimulerend klimaat kunnen opvangen en moeten ze kunnen inspelen op individuele noden en behoeften.” Ik citeer deze zin letterlijk uit jullie verslag omdat ik dit zo’n belangrijke zin vind. Kinderopvang is zoveel meer dan pampers vervangen. Kinderopvang is kinderen begeleiden in de eerste jaren van hun leven en als jonge oma zie ik en word ik er weer aan herinnerd hoe belangrijk de eerste twee jaren zijn en welke stappen een kindje maakt van het geboren worden tot het naar de kleuterschool gaat.
Jullie doen aanbevelingen om een goede benchmark te doen rond de kindratio. We zullen moeten kijken aan welke kadans dat kan gebeuren maar ik heb hier niemand horen zeggen dat het morgen moet veranderen. We moeten eens zien op welke termijn dat kan gebeuren. Ik vind persoonlijk dat er een groot verschil is tussen baby’s en tweejarigen. Als je acht of negen baby’tjes onder je hoede hebt, of je hebt kindjes die over een paar maanden naar de kleuterklas gaan waar ze soms met vijftien, twintig of meer in de klas zitten, dat is een verschil.
Dus ik denk dat het goed zou zijn om daar ook eens de blik op te werpen, als dat kan, want technisch zijn er blijkbaar een paar problemen om dat te doen.
Collega’s, er is bijzonder veel werk aan de winkel, maar voor jullie zit een zeer gemotiveerde minister. Ik ben nu bijna twee maanden minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ik kan voortbouwen, collega’s, op een aantal initiatieven die mijn voorganger Wouter Beke genomen heeft. Hij is het die de audit besteld heeft bij Audit Vlaanderen. Hij is het die de audit inzake de ICT-investeringen die moeten gebeuren, besteld heeft. Hij is het die politieke verantwoordelijkheid genomen heeft, en gezegd heeft dat het zo niet verder kon.
Collega’s, het is nu aan ons, aan ons gezamenlijk, en hopelijk over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, zoals de commissie het ook gedaan heeft, om dat toekomstplan voor onze kinderopvang te schrijven. Er zijn vandaag duizend vacatures die niet ingevuld raken. Dat zijn duizend mensen die we zoeken om het beste van zichzelf te geven om voor onze kinderen die zo noodzakelijke begeleiding te voorzien in die jonge levensjaren. We zullen dat niet kunnen blijven doen met de sector in crisis. We zullen er alleen maar in slagen om mensen aan te trekken, als we dat toekomstplan snel geschreven krijgen.
Het is mijn ambitie, collega’s – en ik weet dat timings geven lastig is – om tegen begin september of half september de aanbevelingen vertaald te zien in een actieplan op korte, middellange en langere termijn. Het zal aan jullie zijn om daarover te oordelen, maar ik zal gewapend met die vertaling ook naar de begrotingsonderhandelingen stappen, en ik zal daar zeer geëngageerd mee de onderhandelingen voeren. Ik hoop dat jullie mij het vertrouwen kunnen geven, en ik hoop dat de aanbevelingen vandaag ook goedgekeurd raken. Ik ben daar ook van overtuigd. (Opmerkingen)
Oh, dat hoeft niet? Ze zijn al goedgekeurd? Voilà, jullie zijn het ermee eens. Ik dank jullie nog eens voor de inspanningen, en we zullen met zijn allen – ook met mijn beide administraties, collega’s – het beste van onszelf geven om te verbeteren wat moet, en om hoop en perspectief te geven aan al die duizenden mensen die aan de slag zijn in de sector. (Applaus)
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden. Ik ben blij dat ook u die kwaliteit in de kinderopvang zeer belangrijk vindt, maar om kwaliteit te kunnen leveren is er natuurlijk veel geld nodig. Ik zal niet te technisch worden, maar het is natuurlijk zo dat we binnen dat subsidiesysteem met een trappensysteem zitten dat ervoor moet zorgen dat de kwaliteit overal gegarandeerd is, en dat iedereen dezelfde kwaliteit moet leveren, maar dat de middelen die de voorzieningen daarvoor ter beschikking krijgen, anders zijn. Naargelang trap 0, 1, 2b, 2a of 3, krijgt men alsmaar meer middelen.
Ik krijg vanuit de sector heel veel berichten dat dat zo onleefbaar is, en als je dan gaat naar een lagere kind-begeleiderratio, wat ook nodig is om de werkdruk te verlagen, dan zal dat extra investeringen vragen. Het is nu al financieel onleefbaar voor een aantal. Als u zult zeggen dat ze naar één op vijf moeten gaan, en ze komen nu al niet rond met één op negen, dan verwachten we daar extra investeringen, zodat de mensen op een gelijk speelveld kunnen zitten.
Nu is dat natuurlijk een zeer moeilijke oefening. Ik ben me daar ook van bewust. U spreekt over een actieplan, maar ik stel me dan de vraag of u de financiële leefbaarheid van de sector mee zult onderzoeken in dat actieplan. Of zult u dat op een andere manier doen? De verhoudingen nu zijn eigenlijk discriminerend, want de ene krijgt meer dan de andere, alhoewel de kwaliteit die ze moeten leveren wel gelijk is. Dat is dus een belangrijk punt voor de kinderopvanginitiatieven. Ik had van u graag vernomen op welke manier u dat zult onderzoeken, hoe u dat zult aanpakken en tegen wanneer.
De heer De Reuse heeft het woord.
Ik heb, naar aanleiding van het antwoord van de minister, nog twee vragen. Het over-de-haagprincipe is zeer mooi, maar mag ik daaruit afleiden, minister, dat de hele Vlaamse Regering verantwoordelijk is voor wat gebeurd is? In de eerste hoorzitting hebben we mevrouw Moykens gehoord, die zei dat ze drie keer aan haar minister, minister Beke, gezegd heeft dat ze meer mensen nodig had. We komen mensen tekort, wilt u alsjeblieft eens naar de Vlaamse Regering gaan met die boodschap.
Minister Beke is ermee naar de Vlaamse Regering gegaan en hij is onverwijld ter zake moeten terugkeren. Hij had inderdaad het dossiertje over de haag gegooid, zijnde bij de Vlaamse Regering, maar die hebben het dan inderdaad ook gewoon teruggegooid. We kunnen hier dus inderdaad concluderen dat de volledige Vlaamse Regering, en niet enkel minister Beke, verantwoordelijk was.
Dan is er natuurlijk ook nog de positie van mevrouw Verhegge. Ik heb daar een heel andere mening over dan u. U zegt dat er nu wel wat continuïteit moet zijn, maar ze heeft een puinhoop achtergelaten. Ik veronderstel dat we daar toch geen continuïteit zullen zoeken? U zegt zelf dat u er twee mensen zult bijzetten die eigenlijk een beetje haar werk zullen doen, om te voorkomen dat het weer zo erg wordt. Zeker bij de medewerkers roept dat natuurlijk heel wat vragen op: wat moet er eigenlijk gebeuren vooraleer er sancties worden getroffen? Ik denk dat dat heel slecht zal zijn voor de sfeer. Dat ten eerste.
Ten tweede stel ik mijn afsluitende vraag: hoe gaan we nu om met evaluaties in de toekomst? Mevrouw Verhegge had immers een goede evaluatie. Wat zijn die evaluaties echter nog waard als wij, de commissie, daar nu inderdaad eens naar kijken op een ruimere termijn en vaststellen dat het daar eigenlijk een puinhoop is? De vraag is dus: wat zijn evaluaties van managementmensen dan nog waard?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Malfroot, ik heb u gezegd dat ik de aanbevelingen in een actieplan zal vertalen. Ik zal er nu geen voorschot op nemen. Rond de kindratio is eigenlijk gevraagd om internationaal onderzoek te doen naar een benchmark, al erken ik ook wel dat de sector moet worden versterkt. Ik wil u een voorbeeldje geven: om de kindratio met 1 te verlagen, zou 90 miljoen euro nodig zijn. Dat is een bondige samenvatting van wat er nodig is. We zullen dus zien op welke manier we dit al kunnen verwerken, maar ik wil wel dat alle aanbevelingen tegen begin september vertaald zijn in een plan. Dan zal het aan ons en het parlement, dat daarover zal discussiëren, zijn om te bekijken wat we wanneer kunnen doen. Het is dus wel mijn bedoeling om die problematiek ook zeker mee te nemen.
Collega De Reuse, ik begrijp uw standpunt absoluut. Ik heb respect voor elkeen zijn standpunt, maar het is een keuze die ik voorlopig heb gemaakt in het belang van de continuïteit van de dienst. Ik heb ook uitgelegd dat dit geen structuur is die we erboven zetten, maar dat het eigenlijk een soort bevoegdheden zijn die nu tijdelijk door anderen worden uitgeoefend, om het management en de hele structuur van de werking grondig te herzien. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, als voorzitter van de onderzoekscommissie wil ik er toch op wijzen dat dit de bespreking was van de aanbevelingen en vaststellingen van de onderzoekscommissie. Met de vragen die nu worden gesteld zijn we de scope eigenlijk aan het verruimen. Die scope was: vergunningen, inspectie en handhaving. Ik heb absoluut begrip voor de bijkomende vragen die ook gaan over begeleiding, budgetten en dergelijke meer, alsook de vraag rond de verschillende subsidietrappen en de voorwaarden die er tegenover staan. Dat zijn terechte vragen, denk ik, die we ook in de commissie voor Welzijn aan het bekijken zijn en die daar uiteraard debat en vervolg zullen kennen.
In de goede samenwerking die we hebben gehad in de onderzoekscommissie en met de sterke vaststellingen en aanbevelingen die we hebben gedaan, is het goed dat de minister daar inderdaad een actieplan aan koppelt om daar gevolg aan te geven. Dat zal uiteraard niet gebeuren ten aanzien van alle zaken die we ook in de commissie voor Welzijn zullen meenemen, maar in elk geval kijken we met de leden van de onderzoekscommissie die hier verantwoordelijk aan toe hebben bijgedragen, zeker uit naar de opvolging ervan.
Ik ben er zeker van dat het ook in de commissie voor Welzijn zal worden meegenomen, maar laat ons nu toch niet beginnen met die twee debatten op een hoop te gooien. Dan zijn we immers nog verder af en zouden een aantal aanbevelingen hier ook ondergesneeuwd geraken, wat volgens mij niet de bedoeling kan zijn.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De bespreking is gesloten.