Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het voorstel van decreet van Wilfried Vandaele, Tinne Rombouts, Gwenny De Vroe, Inez De Coninck, Stijn De Roo en Andries Gryffroy over afwijkingen op de gewestelijke omgevingsvergunningsplicht naar aanleiding van de civiele noodsituatie ten gevolge van de oorlog in Oekraïne.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Vandaele heeft het woord.
Collega’s, om de vluchtelingenstroom uit Oekraïne op te vangen, moet het mogelijk zijn dat er nooddorpen gebouwd worden, dat grote gebouwen worden omgevormd en dat er ook extra ruimtes komen om kinderen onderwijs te geven. Als we de normale procedures zouden doorlopen, dan vraagt dat behoorlijk wat tijd, te veel tijd in die omstandigheden. Daarom stellen we hier naar analogie met wat we destijds gestemd hebben voor de medische voorzieningen in het kader van corona, voor om de nooddorpen, het omvormen van grote gebouwen en die onderwijsvoorzieningen sneller tot stand te laten komen, uiteraard tijdelijk: het gaat hier over de Oekraïense vluchtelingen en het is beperkt in de tijd, want zodra de crisis voorbij is, moeten die constructies ook weer verdwijnen.
Er zijn ook een aantal voorwaarden. Het kan bijvoorbeeld niet in natuurgebied of overstromingsgebied. Er mag ook geen ontbossing mee gepaard gaan. Het kan ook niet in beschermde monumenten of beschermde dorpsgezichten.
Dat is in het kort waar deze tekst over gaat.
De heer Pieters heeft het woord.
Dit is natuurlijk een buitengewone en uitzonderlijke situatie, die oorlog in Oekraïne, en dat vergt ook een buitengewone oplossing. De tomeloze Russische agressie tegen de Oekraïense bevolking zorgt voor een onverwachte, ongeziene en massale toestroom van tijdelijk ontheemde Oekraïners in West-Europa.
In die optiek heeft onze Vlaamse bevolking haar warm hart getoond en de eerste golf van oorlogsvluchtelingen een veilige opvang geboden. Mijn partij richt dan ook een woord van dank aan al onze Vlaamse gezinnen die hun huizen hebben opengesteld. Het is nu echter de hoogste tijd dat de overheid de taak op zich neemt om zo snel mogelijk verder in de professionele opvang van die tijdelijk ontheemden te voorzien. Dit voorstel van nooddecreet komt dan ook geenszins te vroeg. We hebben er wel vier kritische bedenkingen bij.
In de toelichting stellen de indieners expliciet dat nooddorpen dienen te worden opgebouwd die goed omsloten zijn in het duurzaam vervoerssysteem met hogere knooppuntwaarden en op wandelafstand van veel basisvoorzieningen. Die nochtans pertinente en belangrijke voorwaarde wordt echter niet hernomen in artikel 5 van het voorstel van het decreet. Het staat alleen in de toelichting. Daarom stellen we de vraag aan de indieners of het vanuit rechtszekerheidsoogpunt niet opportuun is om die bepaling ook expliciet in het decreet op te nemen, aangezien het klassieke beoordelingskader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) en het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) deels buiten werking wordt gesteld.
Op basis van de in artikel 5, tweede lid, 3°, van het voorstel beschreven voorwaarden kunnen die nooddorpen niet alleen worden opgericht in voor wonen bestemde gebieden, maar ook in gewone agrarische gebieden die geen ecologische waarde hebben of zonder ecologisch belang zijn. We vragen aan de indieners om te verduidelijken of de theoretische mogelijkheid tot aansnijding van agrarische gebieden voor de oprichting van de nooddorpen al dan niet op een vergissing berust.
We treden verder het standpunt van de indieners bij dat de tijdelijke buitenwerkingstelling van de VCRO en het DABM berust op een noodsituatie. In die optiek is de bepaling van artikel 6, laatste lid van het voorstel voor ons van essentieel belang. Die bepaling luidt, en ik citeer: “De constructies met inbegrip van eventuele funderingen, nutsleidingen, verhardingen en reliëfwijzigingen en de functiewijzigingen worden verwijderd of ongedaan gemaakt uiterlijk zes maanden na de tijdelijke bescherming vermeld in het derde lid.” Dat gezegd zijnde baart ons echter zorgen, in het bijzonder indien dergelijke nooddorpen ook in agrarisch gebied zouden worden opgetrokken, dat in de toelichting bij artikel 5 echter gewag wordt gemaakt van de mogelijkheid om na het beëindigen van de tijdelijke bescherming voor die nooddorpen alsnog een omgevingsvergunning van mogelijk onbeperkte duur te verkrijgen, terwijl de economische levensduur van dergelijke woon- en klascontainers per definitie beperkt is in de tijd. Ik krijg graag enige verdere verduidelijking wat het nu zal zijn: worden die nooddorpen effectief afgebroken bij het einde van de beschermingsstatus of dreigt Vlaanderen op termijn opnieuw aanzienlijke open ruimte te verliezen aan zones vol noodbarakken?
Tot slot heb ik nog de volgende eindbedenking. In het voorstel wordt nergens gewag gemaakt van minimumkwaliteitsnormen waaraan de wooncontainers in die nooddorpen moeten voldoen. Er worden evenmin voorwaarden bepaald waaraan de nooddorpen moeten voldoen om verenigbaar te zijn met de goede ruimtelijke ordening. Kunnen de indieners daarover verdere toelichting verstrekken? Is het niet opportuun om een extra bepaling in te lassen die de Vlaamse Regering gelast om die normen en voorwaarden te bepalen?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, sinds 24 februari worden we elke dag geconfronteerd met beelden over oorlog en geweld in Europa, met de enorme vluchtelingenstroom vanuit Oekraïne tot gevolg. De Groenfractie pleit voor solidariteit voor alle mensen op de vlucht voor oorlog en geweld. Daar hoort voldoende opvangcapaciteit voor die mensen bij.
We steunen het initiatief dat erop inzet om te zorgen voor voldoende opvangcapaciteit. Mijn fractie heeft er altijd voor gepleit om in de eerste plaats in te zetten op collectieve opvang door de overheid in bestaande gebouwen. Dat is ook deels gebeurd en we gaan daarop verder. Dat is goed.
Er zijn ook al twee nooddorpen gebouwd of in opbouw. Nu, de eerste toestroom van vluchtelingen is iets gaan liggen maar we stellen wel vast dat het er niet naar uitziet dat de oorlog snel voorbij zal zijn. Of er nog veel toestroom zal zijn zal afhangen van de verdere evolutie. Dat is onduidelijk. Maar we kunnen of moeten er wel van uitgaan dat de opvang en de huisvesting die we nu organiseren voor veel langere tijd kan zijn dan we nu voor ogen hebben. Met andere woorden, als we inzetten op nooddorpen – en we denken dat dit niet anders kan, daarvoor ligt het voorstel van decreet hier voor – dan moeten we er echt rekening mee houden dat het niet voor enkele maanden zal zijn maar dat het wellicht heel wat langer zal duren. Natuurlijk, hoe sneller dit opgelost is, hoe beter, maar de realiteit doet ons vermoeden dat het anders zal uitdraaien.
Daarom is het voor de Groenfractie belangrijk dat dit nooddecreet ook voorziet in twee heel belangrijke voorwaarden. Ten eerste, dat het nooddorp goed is ingepland. Goed ingepland zijn betekent: dicht bij voorzieningen, bij openbaar vervoer, bij scholen, bij winkels en andere voorzieningen. Ten tweede, dat er ook bij de inplanning en bij de uitbouw van de nooddorpen rekening wordt gehouden met de leefbaarheid in zo’n dorp. We begrijpen de insteek van het nooddecreet, namelijk zo snel mogelijk zorgen voor extra capaciteit, maar we vinden dat in het voorstel van decreet zelf te weinig rekening is gehouden met die twee belangrijke elementen, namelijk een goede inplanning en de leefbaarheid. Daarom zouden we voorstellen om twee aanpassingen aan het voorstel van decreet te doen.
In eerste instantie betreft het een wijziging met betrekking tot de capaciteit. Wij lezen in de toelichting dat de Vlaamse Regering in haar nota voor een gefaseerde aanpak van noodopvang vaststelt dat een ideale opvangcapaciteit in nooddorpen ongeveer 200 tot 250 wooneenheden is om een operationele beheersbaarheid te kunnen garanderen. In dit voorstel van decreet gaat men ervan uit dat er minimaal wordt vertrokken van 200 woningen. Wij begrijpen die keuze niet. Daarom zouden we voorstellen om een maximum van 250 wooneenheden op te leggen, zodanig dat we de leefbaarheid in die dorpen kunnen garanderen, ermee rekening houdende dat het niet voor enkele maanden zal zijn maar dat het voor heel wat langer kan zijn. En ten tweede, willen we ook dat de mensen uit Oekraïne zoveel mogelijk kansen krijgen om de draad zo goed mogelijk op te pakken en aan te sluiten in onze maatschappij. Dan is die nabijheid heel belangrijk. Het gaat om nabijheid van een bakker, een slager, scholen, openbaar vervoer … van alle voorzieningen die we nodig hebben om die draad te kunnen oppikken. Dat vinden we veel te weinig terug. Het wordt wel vermeld in de toelichtingen, maar er worden geen voorwaarden aan gekoppeld. Daarom is onze vraag om die nabijheid als voorwaarde te gaan opnemen. Wij vragen dat niet alleen. Het is ook een vraag die werd gesteld in een open brief door de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP), door vluchtelingenorganisaties als ORBIT en Mondiale Werken, en sociaal-ruimtelijke onderzoekers die echt pleiten om die ruimtelijke visie en die nabijheid aan elkaar te koppelen zodanig dat die mensen die hier op de vlucht zijn ook snel kunnen meegaan in onze voorzieningen zonder dat daar extra ondersteuning voor nodig is. Wij steunen dit voorstel van decreet op voorwaarde dat die twee aanpassingen kunnen worden doorgevoerd.
De heer Schiltz heeft het woord.
Collega’s, dank voor uw opmerkingen en bezorgdheden. Ik denk dat het een evidentie is dat de best gelegen plaatsen eerst worden ingenomen. Het is echter vandaag bijna onmogelijk om in te schatten hoeveel noodwoningen of nooddorpen er nodig zullen zijn. Een te stringente afbakening of te specifieke voorwaarden zouden de flexibiliteit die nodig kan zijn om deze vluchtelingencrisis te bestrijden, in het gedrang kunnen brengen. Zoals terecht opgemerkt zijn er in de toelichting al een aantal richtkaders opgenomen. De parlementaire werkzaamheden geven ook richting aan de manier waarop een decreet moet worden uitgevoerd. In die zin wil ik u toch vragen het vertrouwen aan de regering te geven om te beslissen op welke manier dit concreet kan worden gerealiseerd.
Het gaat over een tijdelijke situatie, die duidelijk afloopt na een bepaald moment. Als het innemen van agrarisch gebied tijdelijk opportuun is, ja, dan is dat opportuun. Collega’s, het is alle hens aan dek. De vluchtelingenstroom is voorlopig iets minder desastreus dan verwacht, maar zoals collega Schauvliege aangeeft, weten we niet wat er zal gebeuren. In die zin denk ik dat er in het voorstel van decreet voldoende aanwijzingen staan om de best geplaatste locaties eerst in te vullen, maar kunnen we minder opportune of minder ideale locaties wat inknoping of mobiliteitsknooppunt of voorziening betreft, niet per definitie uitsluiten.
In die zin denk ik dat het voorstel van decreet beantwoordt aan de noden die er vandaag zijn en dat het effectief wel aan de regering de nodige flexibiliteit geeft om op te treden waar en hoe nodig.
De heer Vandaele heeft het woord.
Aanvullend wil ik nog wat antwoorden geven op de collega's, vooral op collega’s Pieters en Schauvliege.
Ten eerste, woondorpen moeten goed gelegen zijn. Dat staat inderdaad in de toelichting. Ze moeten toegankelijk zijn, nutsvoorzieningen moeten in de buurt liggen en ook mobiliteit is belangrijk. Voor ons volstaat het inderdaad dat het in de toelichting is opgenomen, collega's.
Heel belangrijk hier is dat het altijd gaat om door de Vlaamse Regering gesubsidieerde en erkende initiatieven. De Vlaamse Regering kan en zal daar in de praktijk ook voorwaarden aan koppelen. Dat hoeven we niet meteen in dit verhaal op te nemen. Maar we weten dat de Vlaamse Regering, als ze bijvoorbeeld zulke woondorpen inricht – het gaat natuurlijk ook over de omvorming van bepaalde grote gebouwen –, daar in elk geval voorwaarden aan zal koppelen, bijvoorbeeld wat de nabijheid van voorzieningen betreft.
Collega Pieters, daarbij aansluitend wil ik zeggen dat het inderdaad geen vergissing is dat het ook in agrarisch gebied zou kunnen. Maar rekening houdend met de voorwaarde van nabijheid van voorzieningen enzovoort denk ik dat de kans dat het daar gebeurt kleiner is dan in woongebied. In een enkel geval zal dat misschien wel kunnen in agrarisch gebied, maar doorgaans zal dat moeilijker gaan dan in woongebied.
En ja, inderdaad, het derde punt: het moet inderdaad worden afgebroken nadat de crisis voorbij is, tenzij het initiatief intussen een vergunning heeft gekregen. Maar ook daar zal zo’n initiatief in de praktijk enkel in woongebied, in woonzone zo’n vergunning kunnen krijgen, om dan eventueel ook na die opvangperiode iets anders te doen.
Voorzitter, dat waren volgens mij de belangrijkste elementen.
De heer Pieters heeft het woord.
Ik heb nog een vraag aan de heer Vandaele. Hij zegt dat het eventueel zou kunnen in woongebieden, als zo'n dorp daar wordt ingericht. Maar kan er dan ook niet worden ingeschreven dat het, op plaatsen waar het ruimtelijk gezien en wat betreft omgeving niet kan, zeker geen woonzone, geen woonuitbreiding kan worden?
De heer Schiltz heeft het woord.
Maar enfin, dat is toch de logica zelve. De Codex Ruimtelijke Ordening is voor alles en iedereen van toepassing in Vlaanderen. Nu wordt er een tijdelijke versoepeling voorgesteld voor die nooddorpen, gekoppeld aan de vluchtelingencrisis. Op het ogenblik dat de crisis voorbij is, vervalt die flexibilisering en herneemt de normale Codex Ruimtelijke Ordening en moet elke constructie voldoen aan de goede ruimtelijke ordening en alle voorschriften die van toepassing zijn. Het heeft dus geen zin om in te schrijven: ‘Dit is maar tijdelijk. Maar voor het geval dat het niet tijdelijk zou zijn, hernemen we de niet-tijdelijke regels.’ Dat is een contradictio in terminis.
Maak u geen zorgen, met dit voorstel van decreet is het onmogelijk – ónmogelijk – om de algemeen geldende regels inzake ruimtelijke ordening definitief ongedaan te maken. Het is heel duidelijk een tijdelijke situatie die automatisch vervalt zodra de vluchtelingencrisis achter de rug is.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Collega Vandaele, u hebt eigenlijk niets opgemerkt over de capaciteit. We hebben gezien dat er in het voorstel van decreet een minimale drempel van tweehonderd wooneenheden is ingeschreven. Wij maken ons ernstige zorgen over de leefbaarheid in die dorpen. Want wij gaan ervan uit – en vandaar ook onze opmerkingen – dat mensen daar relatief lang in zullen moeten blijven leven. We hopen van niet, maar we moeten daar rekening mee houden.
Jullie hebben zelf in jullie toelichting aangegeven dat we, om zo’n dorp beheersbaar en leefbaar te houden, rekening moeten houden met een capaciteit van 200 tot 250. Nu leggen jullie de minimale drempel op 200, zonder maximale drempel. Dat betekent dat dat kan leiden tot megalomane dorpen. Het gaat hier over wooneenheden. Het gaat niet om 1 inwoner per wooneenheid, maar om 2 tot 3. Dat gaat dus eigenlijk al over 600 en meer vluchtelingen, over echt heel grote groepen van mensen op de vlucht. Wij denken dat het, omwille van de leefbaarheid en de leefkwaliteit in die dorpen, toch belangrijk is om daar een maximum op te zetten, namelijk het maximum dat u zelf hebt aangegeven als datgene dat nog beheersbaar is. Ons voorstel is dus om het te beperken tot 250. Wij begrijpen niet waarom jullie beginnen aan 200 terwijl jullie zelf zeggen dat die leefbaarheid gegarandeerd kan worden tussen 200 en 250. Jullie doen geen uitspraken over aantallen daarboven. Jullie leggen in dit voorstel van decreet een drempel op vanaf 200. Ik begrijp het dus niet. Wij stellen het omgekeerde voor. Ik had eigenlijk wel graag een toelichting gehad over waarom jullie die drempel op 200 hebben gelegd.
De heer Pieters heeft het woord.
Ik wil even reageren op wat de heer Schiltz aangeeft. Ik heb namelijk de ervaring in de politiek dat je, als men zegt in een meerderheid dat je je geen zorgen hoeft te maken, je je meestal zwaar zorgen moet beginnen te maken.
De heer Vandaele heeft het woord.
Hierover kunnen we natuurlijk van mening verschillen, collega Schauvliege. Ik denk dat er, in de discussies die we hierover hebben gehad en in de lectuur hierover, inderdaad altijd gezegd is dat het moet gaan over 200 tot 250 woongelegenheden. Ik denk dat niemand van plan is om daarboven te gaan. De reden voor die 200 is dat we het hier hebben over nooddorpen. We hebben het niet over grootschalige initiatieven als de ombouw van voorzieningen als kloosters en dergelijke. Dat bestaat ook. Er is ook de kleinschalige opvang door gemeenten en andere. Dat bestaat ook. Hier gaat het echt over nooddorpen. Als het nodig is, als we die grote toestroom op een bepaald moment in de toekomst niet meer aankunnen – en gelukkig kunnen we dat vandaag nog steeds wel –, dan kunnen we inderdaad werken met die grootschalige systemen. En dan is 200 toch een schaal waarmee we kunnen werken. Maar dat moeten er inderdaad geen 500 zijn. Ik denk dat iedereen het daarmee eens is. Maar ook wat die voorzieningen betreft is het de keuze geweest om, als het dan toch moet – want het heeft ook heel wat voeten in de aarde om zo’n dorp te bouwen –, het beter niet te doen op 100 plaatsen maar misschien maar op 10. Dat is de redenering die hierachter zit. Ik herhaal dat we hierover van mening kunnen verschillen. Maar dat is de redenering die hierachter zit. Dan kun je ook, als dat nodig is, in dat dorp een aantal voorzieningen ter beschikking stellen op het vlak van onderwijs en dergelijke. Als dat niet kan in het reguliere systeem, dan kan dat ook in zo’n dorp worden georganiseerd.
De heer Schiltz heeft het woord.
Mijnheer Pieters, ik begrijp wel dat u – niet mijn woorden – de uitdrukking dat er geen zorgen nodig zijn, aanneemt als voldoende om u zorgen te maken. Maar ik verwijs graag naar artikel 5 van het voorstel van decreet, waarin heel duidelijk het volgende staat – en het is niet mijn mening en niet mijn geruststelling –: “de afwijkingsregeling, vermeld in het eerste lid, houdt op uitwerking te hebben zes maanden na het einde van de tijdelijke bescherming die is ingevoerd bij uitvoeringsbesluit (…)”. Dan volgt nog een reeks Europese vorderingen. Het is met andere woorden een neutrale, objectieve datum, waaraan geen enkele politicus iets vermag te veranderen. De afwijking zal automatisch beëindigd worden. Is dat niet geruststellend? (Opmerkingen van Kris Van Dijck en Leo Pieters)
Ik denk het wel.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2021-22, nr. 1247/1)
– Artikel 1 en 2 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement op artikel 3. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2021-22, nr. 1247/2)
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Ik zal het nogmaals herhalen. Wij vragen dat de minimale drempel van 200 wooneenheden wordt verlaten en dat er een maximale drempel wordt ingeschreven van 250 wooneenheden.
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
– Artikel 4 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
Er zijn amendementen op artikel 5 en 6. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2021-22, nr. 1247/2)
De stemmingen over de amendementen en over de artikelen worden aangehouden.
– Artikel 7 en 8 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het voorstel van decreet houden.