Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2022
Ontwerp van programmadecreet bij de begroting 2022
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2022, het ontwerp van decreet houdende de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2022 en het ontwerp van programmadecreet bij de begroting 2022.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik wil nog heel even ingaan op twee punten. Wat de middelen betreft, zegt u dat er nog nooit zoveel budget is geweest voor exploitatie en investering. Wat is echter de realiteit? Wat de investeringen betreft, klopt het dat u dit jaar die 145 miljoen euro hebt opgetrokken tot 264 miljoen euro, maar voor de toekomst blijft dat budget ontoereikend, niet alleen voor de vergroening, maar ook voor de instandhouding en de inhaalbeweging die noodzakelijk is. Daarnaast is het ook zo dat er bij het budget voor de operationele werking de coronarekening is. Daar is nu bijgepast, maar er is nog altijd een tekort. Zal de overheid daar opnieuw bijpassen? Dat verlies zal zich immers ook de komende jaren nog doorzetten. Daarnaast is het ook zo dat er wegens de systematische besparingen ook qua operationeel budget extra geld nodig is om tot een efficiënte dienstverlening te komen.
Mijn opmerking met betrekking tot de basisbereikbaarheid is dat die voortdurend op de lange baan wordt geschoven. Eerst was het de mobiliteitscentrale. Dan waren het de Hoppinpunten. Nu zijn het de doorstromingsmaatregelen. Wat het morgen zal zijn, dat weet niemand. De realiteit op het terrein is echter wel dat alles stilstaat, dat dat operationeel niet langer haalbaar is. Er zijn immers heel veel zaken die moeten gebeuren. Basisbereikbaarheid ging dat oplossen.
Maar basisbereikbaarheid blijft ondertussen in de schuif zitten. En dat is de bezorgdheid, minister.
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, ik wil graag nog vier korte puntjes aanhalen. Ten eerste, het is goed dat u dat leerlingenvervoer eindelijk in handen neemt. We kijken uit naar de resultaten en zullen dat uiteraard opvolgen.
Ten tweede, de fietsinfrastructuur. Ik heb hier vandaag heel veel mensen steun horen geven om die provincies de kans te geven om de projecten die er liggen ook effectief uit te voeren en de gemeenten daarin te blijven ondersteunen. Collega Keulen heeft bevestigd hoe moeilijk het soms is om grote investeringsmiddelen ook effectief besteed te krijgen. Wel, we weten dat de provincies en de gemeenten daar met de middelen van het Fietsfonds ook effectief in slagen. En zowel in de commissie vorige week als in de plenaire vergadering vandaag hoor ik toch ook bij de N-VA-fractie en bij de CD&V-fractie steun om die middelen voor de provincies op te trekken. Ik zou er dus toch ten zeerste voor willen pleiten dat u dat nog eens in overweging zou nemen. Ik zou ook de collega's willen uitnodigen om dat amendement om die middelen voor het Fietsfonds volgend jaar met 10 miljoen euro op te trekken, te steunen.
Minister, u besteedt zoveel middelen aan fietsinfrastructuur dat we vandaag soms berichten krijgen – ik zeg ‘soms’ – dat bijna nieuw aangelegde fietspaden al worden heraangelegd. Er is binnen uw budgetten, die enorm groot zijn – en terecht, wij staan daar volledig achter – zeker de mogelijkheid om een aantal verschuivingen te doen zodat alles kan doorgaan. Ik denk dat er daarrond een heel grote politieke vraag bestaat.
Er is al heel veel gezegd over De Lijn. Ik zal al mijn punten daarover niet herhalen. Maar ik wil de zaken in perspectief plaatsen, minister. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is dit jaar een investeringsbudget van 1 miljard euro naar de MIVB gegaan. 1 miljard euro, dat is bijna zoveel als uw investeringen en uw uitbatingsmiddelen. Dat is toch een ongelooflijke discrepantie. En dat toont aan dat je in Vlaanderen veel meer moet doen als je van openbaar vervoer echt een succes wilt maken.
Kunt u afronden, mijnheer Bex? Want ook hier geldt de opmerking: u bent al heel veel tussengekomen, maar u was niet ingeschreven.
Maar ik heb tenminste geen brief voorgelezen, voorzitter.
Ik rond inderdaad af en kom tot mijn laatste puntje. Het betreft een punt waarover we het vandaag nog niet hebben gehad en dat is dat u, minister, er in al uw beleidsplannen van uitgaat dat er minder autoverkeer nodig is. En daar voert u eigenlijk zeer weinig beleid rond. U wilt naar een modal shift van 50 procent gaan en dat kan alleen maar als mensen hun auto laten staan en kiezen voor andere modi. Maar bij grote werken, zoals aan de Antwerpse of de Brusselse ring, blijft u kiezen voor extra autocapaciteit. Een vraag die ik u wil stellen, is: hoe gaat u de volgende jaren werk maken van, de slimme kilometerheffing – ik noem het simpelweg zo, al weet ik dat er in het kader van de klimaatdiscussies een andere naam op werd geplakt?
Minister Peeters heeft het woord.
Ten eerste, wat betreft de covidsteun voor De Lijn, mevrouw Robeyns, hebben we in ieder geval voor 2020 en voor 2021 die covidsteun gegeven. Recent heeft de Vlaamse Regering het engagement genomen om voor 2021 die bijkomende 40 miljoen euro in te vullen. Dat is al duidelijk. Wat 2022 betreft: daar zijn we natuurlijk nog niet, het is nog niet 2022. Maar we zullen ook daar bekijken wat mogelijk is. De Lijn is alleszins bezig met efficiëntieoefeningen. U zegt steeds dat De Lijn nood heeft aan een efficiënte dienstverlening. Dat klopt, maar u weet ook dat men al heel wat planprocessen heeft gedaan en dat er nog altijd efficiëntiewinsten te boeken zijn. En daar is De Lijn zelf zeker mee bezig.
Er wordt een vergelijking gemaakt met het budget van 1 miljard euro van de MIVB. Mijnheer Bex, ik wil graag iets verduidelijken over ons investeringsbudget van 264 miljoen euro dat De Lijn expliciet ter beschikking heeft. Wat zit daar bijvoorbeeld niet in vervat? De investeringen die De Werkgenootschap op dit ogenblik allemaal doet in het kader van het Brabantnet. Wat zit daar verder niet in? De investeringen die gepland zijn in het kader van Spartacus 1, 2 en 3, waar onder meer De Werkgenootschap op dit ogenblik volop mee bezig is. Wat zit er evenmin in? Een aantal spoorprioriteiten.
Ik ken het programma van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet in verband met die 1 miljard euro aan investeringen, maar gelet op al onze pps-projecten (publiek-private samenwerking) en alle elementen die wij hier bij andere entiteiten hebben, kan ik u verzekeren dat wij heel veel investeren in het openbaar vervoer.
Wat het Fietsfonds betreft, hoor ik u graag suggereren om gewoon 10 miljoen euro te verschuiven vanuit het investeringsplan naar het Fietsfonds. Dan nodig ik het parlement opnieuw uit om mij te zeggen welke lijntjes en welke regeltjes ik vandaag in ons investeringsplan moet schrappen ten behoeve van meer geld richting de provinciale entiteiten. Ik denk dat ik niemand zal horen, integendeel, ik heb al heel wat lokale besturen gehoord die vragen om nog een en ander toe te voegen. Ik kan een euro maar een keer uitgeven. Meer middelen blijven vragen is sowieso een moeilijke zaak, maar opnieuw, ik ga daar eerst het debat aan met de provinciale entiteiten – er is een overleg gepland – en zal dan zien wat er mogelijk is.
Wat het Kopenhagen-plan betreft, moeten de projecten worden ingediend tegen september 2022. We zullen ook dan evalueren wat daar mogelijk is en nagaan of daar eventueel verschuivingen richting fiets mogelijk zijn. Ik denk dat ik daarmee de bijkomende vragen heb beantwoord.
Dat denk ik ook. U hebt zeer uitgebreid geantwoord op de vragen van de parlementsleden.
Wonen en Onroerend Erfgoed
Dames en heren, we bespreken nu het onderdeel Wonen en Onroerend Erfgoed.
De heer Veys heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, het gaat niet goed met de Vlaamse Woonmarkt. Er is een probleem met de kwaliteit op de private markt en daarnaast wordt het kopen of huren van een goede woning steeds duurder en dus voor veel mensen steeds moeilijker. Los daarvan is er ook een gigantisch tekort aan sociale woningen. Terwijl vastgoedspeculanten en projectontwikkelaars de winsten opstapelen, zien de gewone Vlamingen de huur- en koopprijzen de pan uit rijzen. Voor de Vooruit-fractie is het heel simpel: er is een recht op wonen voor alle inwoners van dit land. Dat staat in de Grondwet maar ook in de Vlaamse Codex Wonen, de belangrijkste Vlaamse wettekst over wonen. De mensen slagen er niet in om dat recht op wonen vandaag te verwezenlijken. Het is dan ook overduidelijk dat de markt niet werkt, dat de markt niet zorgt voor een betaalbare woning.
Het is ook duidelijk dat een sterke overheid het verschil moet maken voor mensen die vandaag het gevoel hebben dat ze wel hun best doen maar toch stilstaan. We moeten ervoor zorgen dat zij opnieuw vooruit kunnen en een sterke overheid moet hen daarbij helpen. Maar wij maken ons ernstig zorgen, niet alleen over wat deze regering wel en niet doet, maar ook na het debat in de commissie van de afgelopen weken.
Ik begin met het positieve. Minister, u bent actief bezig met het versnellen en verbeteren van een aantal procedures om ervoor te zorgen dat die sociale bouwprojecten sneller kunnen gebeuren, maar u doet dat enkel aan de zijde van de procedure. Wij zijn ervan overtuigd, wij zien dat al jaren in de cijfers, dat verschillende gemeenten niet doen wat ze moeten doen. Er is een bindend sociaal objectief (BSO) maar u weet net zo goed als ik dat dat niet bindend is. Gemeenten die niet hun best doen of gewoon niets doen, raken daarmee weg. Er is geen impact wanneer ze niet doen wat ze moeten doen.
Hoe dan ook was 2021 op het vlak van sociale woningbouw een rampjaar, collega’s. Er werd een recordbedrag niet besteed. Dat betekent dat het ook niet werd omgezet in sociale en betaalbare woningen. Dat is tijdverlies dat deze regering zich misschien kan permitteren maar niet die 170.000 gezinnen op de langste wachtlijst ooit. Hoe trager we bouwen, hoe langer zij moeten wachten, wat natuurlijk geen goede zaak is. Maar er komt geen noodprogramma en gemeenten worden niet extra aangesproken. Dat is te weinig.
Wat de private huurmarkt betreft, zijn er twee goede zaken. U werkt aan oplossingen zodat er meer woningcontroleurs komen. Er was ook een tweede projectoproep noodwoningen. Ik heb gezien dat die op de agenda van de Vlaamse Regering staat en dat die succesvol was. Dat is een goede zaak: op die manier kan er meer controle en handhaving komen. Maar ook daar hebben de gemeenten natuurlijk een rol te spelen. Dus de stok op het vlak van de kwaliteit is er, maar van de wortel maakt u geen gebruik. En de uitgang is er ook niet. Als een woning onbewoonbaar wordt verklaard of niet kwalitatief is, moeten mensen naar een andere woning kunnen. Een noodwoning dient daar eigenlijk niet voor. Ze moeten naar een betaalbare huurwoning kunnen. Er moet dus meer sociaal aanbod zijn of een verbetering van de kwaliteit op de private huurmarkt.
We hebben zelf voorstellen gedaan: de geconventioneerde huur en de renovatiepremie voor verhuurders. Die voorstellen werden allemaal weggestemd, ook al werden sommige van die voorstellen enkele jaren geleden ook ingediend door meerderheidspartijen of zelfs door de voormalige minister van Wonen. Waarom die keuze nu niet wordt gemaakt, we hebben er het raden naar. Hoe komt dat toch? Waarom doen jullie niet wat nodig is? Waarom is die politieke wil er niet om de problemen echt aan te pakken? Want het kan toch niet dat jullie niet weten wat nodig is. Dat stond in de memoranda van woonorganisaties. Dat zegt iedere ernstige academicus die met de huurmarkt bezig is ook al jaren. De Vlaamse Woonraad zei dat ook, maar die is inmiddels afgeschaft, helaas.
Shift die focus. Richt u op de huurmarkt. Want als ik mij afvraag hoe het komt dat deze meerderheid daar niet op inpikt, moet ik me baseren op wat jullie zeggen. Ik heb de fractieleider van Open Vld vanochtend horen zeggen: ‘wie zelf een huis kan kopen, bespaart zichzelf heel wat kosten’. Het deed me ook denken aan de uitspraak van minister-president Jan Jambon: ‘een woning kopen, is uw beste levensverzekering’. Maar, collega’s, daarmee hebben jullie, vrees ik, enkel oog voor jullie eigen sociologische groep. Want 30 procent van de inwoners van Vlaanderen kan geen woning kopen. En ze zijn met steeds meer. We zien dat het vooral voor de lagere inkomensklassen moeilijker en moeilijker wordt om een woning te kopen. Zij worden veroordeeld tot huren. Maar dat is enkel omdat dit beleid ervoor kiest om de private huurmarkt een veroordeling te laten zijn. En stenen betogen niet, zei de minister vanmiddag. Sociale huurders doen dat eigenlijk ook niet. Mensen op de wachtlijst doen dat ook niet. Maar wat als ze dat wel doen? Wat als sociale organisaties zich verenigen om aan te klagen dat het Vlaams woonbeleid onvoldoende werkt inzake het recht op wonen? Dan wordt er – en ik citeer uit de krant – “kregelig gereageerd”. Dan schiet men wat in een kramp. Dat is vreemd, want er is nog geen uitspraak over die klacht die nog maar net is ingediend. Het beleid kan zich nog verdedigen. De bedenking die de Vooruitfractie zich dan maakt, is de volgende. Ofwel weet je dat je een slecht rapport hebt en wil je je niet hoeven te verdedigen. Ofwel kan je niet goed tegen opmerkingen vanuit het middenveld. Maar met Vooruit weten we wel waar we voor staan. Voor ons telt elke mens wel degelijk, collega’s, dat betekent ook de huurders. Wij blijven dus op die nagel kloppen van een echt huurdersbeleid, een woonbeleid voor iedere Vlaming, ongeacht het feit of hij een woning bezit of niet.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Voorzitter, ik wil nog even reageren op collega Veys. Ik wil vanuit de Groenfractie het pleidooi van collega Veys ondersteunen. Minister, de grote uitdaging voor u is wonen opnieuw betaalbaar maken. Het klopt dat het dan inderdaad vooral gaat over die huurmarkt, want de huurprijzen stijgen jaar na jaar. Steeds meer mensen komen daardoor in de armoede terecht. We zien die problematiek zich al meer dan zeven jaar opstapelen. De wooncrisis wordt scherper en kent vandaag een ongekende hoogte met 170.000 mensen die wachten op een sociale woning. Om al die wachtenden te helpen, zijn er ongeveer dubbel zoveel sociale woningen nodig. En nu komen we tot de kern van de zaak, minister, want daar knelt het schoentje. De belangrijkste taak in deze legislatuur voor u als minister van Wonen is zorgen voor meer sociale woningen. Maar wat zagen we het voorbije jaar? U slaagt daar niet in. Ten eerste hebt u een plafond ingesteld voor de bouw van sociale woningen, namelijk 15 procent per stad of gemeente. Ten tweede – en mijn collega heeft dat goed geschetst – hebt u wel steeds meer middelen, die echter steeds minder besteed raken. Dat is zeer problematisch. Ten derde hebt u de voorbije maanden alles in de steigers gezet om woonmaatschappijen op te richten. Maar in de praktijk zien we dat die woonmaatschappijen het ritme van de bouw van sociale woningen lijken te vertragen.
Minister, we bevinden ons dus vandaag in de situatie dat u een woonmarkt heeft waarin de armoede nog nooit zo hoog is geweest en waarin de bouw van sociale woningen, dé oplossing voor die armoede, maar niet op tempo geraakt. Daarom kunnen wij met Groen, net zoals Vooruit, vanuit de oppositie niet genoeg benadrukken dat u het geweer van schouder moet veranderen. Ten eerste: bouw meer en sneller sociale woningen. Ten tweede: zet in op huurpremies, zet in op die non-take-up, zet in op het uitbreiden van huurpremies. Ten derde: kijk inderdaad ook naar de pistes die de Woonzaak aanreikt, zoals geconventioneerd huren.
Dus, minister, ook vanuit Groen doen wij de oproep om het geweer van schouder te veranderen, en het recht op wonen voor iedereen, voor alle Vlamingen te garanderen. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Claes heeft het woord.
Onze Vlaamse samenleving ervaart heel wat uitdagingen om het recht op kwalitatief en betaalbaar wonen te garanderen, uitdagingen die deze Vlaamse Regering met beide handen vastpakt. Er werden nooit eerder zoveel middelen ter beschikking gesteld voor ons woonbeleid als in deze legislatuur. En Vlaanderen voert de grootste hervormingen uit wat betreft het woonbeleid.
En er worden duidelijke en moeilijke keuzes gemaakt, keuzes die noodzakelijk zijn om kwaliteitsvol wonen en betaalbaar wonen te houden. Ondanks stevige kritiek aan het begin van deze legislatuur schafte deze regering de woonbonus af. Daartegenover staat dat we de registratierechten voor de aankoop van de eerste woning fors naar beneden halen, en dat geldt vanaf 2022.
De investeringen in sociale huisvesting waren al hoog. Het relanceplan Vlaamse Veerkracht doet hier nog een schepje bovenop. Het plan zorgde voor een aanzienlijke extra investering van 250 miljoen euro extra in de bouw en renovatie van het sociale huurpatrimonium, waar ook in 2022 nog volop projecten op zullen worden aangerekend. En daarbij komt nog een tweede schijf van 15 miljoen euro relancemiddelen die verdeeld zullen worden voor de energetische renovaties van de sociale huurwoningen.
Minister, we beseffen heel goed dat het een uitdaging is om dit hoge investeringsritme aan te houden. En op dat vlak was corona zeker geen cadeau, maar wel een katalysator om versneld nieuwe, innovatieve concepten uit te denken en in te voeren. Nieuwe technieken komen op snelheid, en onze fractie heeft in het bijzonder hoge verwachtingen van de nieuwe 'design and renovate'-formule, waarbij de SHM’s ontzorgd kunnen worden op het vlak van renovaties.
Op het vlak van innovatie zit Vlaanderen niet stil. In nauw overleg met de sociale huisvestingsmaatschappijen werkt de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) aan een klimaatactieplan richting 2050 voor het sociaal woonpatrimonium. En in 2022 zal er ook een 'Mijn VerbouwPremie' komen, die eigenlijk alle premies bundelt gericht op energiebesparing en woningkwaliteitsverbeteringen.
Een tweede grote werf is de vorming van de nieuwe woonmaatschappijen tegen 2023. En dit jaar zijn de eerste voorbereidingen gedaan, zijn er stappen vooruitgezet en zijn de werkingsgebieden vastgelegd. En ook de werking van de sociale verhuurkantoren (SVK's) en de SHM's werden versterkt.
2022 wordt ook een belangrijk jaar voor de herziening van het sociaal toewijzingssysteem. Dit systeem – evenwichtig en transparant, waarbij ook duidelijk oog is voor de lokale binding, zonder echt het aspect van de woonnood uit het oog te verliezen – zal starten in 2023. Zo verhogen we het taalniveau, komt er een centraal inschrijvingsregister voor de kandidaat-huurders, stimuleren we de sociale huurder om een job te zoeken, en voeren we een regelgevend kader in voor het bewijs van het bezit van eigendommen in het buitenland. Ook het beheer van sociale huurwoningen die leegstaan in afwachting van sloop of renovatie wordt aangepakt. En ook de invoering van de middelentoets wordt onderzocht. En een andere belangrijke hervorming is natuurlijk de fusie van de VMSW met Wonen-Vlaanderen tegen 2023. Die oefening trekt misschien minder aandacht, maar dit traject loopt ook volop.
Naast die grote werven worden nog verschillende andere beleidsinitiatieven uitgerold. Er wordt bijvoorbeeld sterk ingezet op het verder verbeteren van de controle en de handhaving van de woningkwaliteit. En hiervoor brengen we het nieuwe kader, met een waarschuwingsprocedure, de rol van het conformiteitsattest, de professionalisering van de woningcontroleurs, enzovoort, op kruissnelheid.
Collega's, ook de private huurmarkt wordt niet vergeten. De huursubsidie en het huurpremiestelsel zijn belangrijke instrumenten om het betaalbaar huren mogelijk te maken. En het budget hiervoor bedraagt meer dan 105 miljoen euro. Beide stelsels kennen een stijging in het aantal rechthebbenden, dus ook in de voorziene budgetten. En net zoals de andere partijen hier, delen wij ook wel de bezorgdheid om de non-take-up van die premies. We kijken alvast uit naar de resultaten van de studie hierover van het Steunpunt Wonen.
En ten slotte: deze regering heeft grote ambities voor het Vlaamse woonbeleid. Minister Diependaele maakte belangrijke en gedurfde keuzes bij de start van deze legislatuur. Vlaanderen zit op schema om die grote hervormingen uit te voeren. 2022 wordt dan ook een belangrijk schakeljaar voor die belangrijke omslag. Dank u wel. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Veys heeft het woord.
Ik heb een korte vraag, collega Claes. U zegt dat de werkgebieden werden vastgelegd. Wanneer werd dat dan beslist? Want ik denk dat ik iets gemist heb dan.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dat klopt, inderdaad. Dat ligt op tafel, maar dat zal een dezer weken moeten gebeuren. U weet dat we dat in deze periode gingen afronden. Het zal nu een week of twee later zijn. Dat klopt.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, laat mij alvast positief van start gaan. U hebt enkele goede stappen vooruit gezet het afgelopen jaar. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de 11,5 miljoen euro die u hebt vrijgemaakt voor noodwoningen. Het afgelopen jaar heeft dan ook meer dan duidelijk gemaakt dat de overheid moet voorzien in dergelijke woningen voor mensen die door omstandigheden, bijvoorbeeld overstromingen, nood hebben aan hulp. Ik denk ook aan de verlaging van 6 naar 3 procent van de registratierechten voor een eerste woning.
Wat de stijging betreft van diezelfde registratierechten van 10 naar 12 procent voor de aankoop van een tweede woning, volgen we u echter niet. Er staan momenteel 170.000 mensen op de wachtlijst voor een sociale woning, 170.000 mensen die moeten worden opgevangen op de private huurmarkt. Mensen die willen investeren in een tweede woning om die te kunnen verhuren, worden op die manier afgestraft en zullen die meerkost dan ook doorrekenen aan de huurders.
Helaas, minister, is het lijstje met complimenten dus relatief kort. U zag afgelopen maandag hoogstwaarschijnlijk ook de cijfers van Statbel verschijnen. De prijs van woningen in Vlaanderen is in een jaar tijd ongeveer 10 procent gestegen, of het nu gaat om een open bebouwing, een rijhuis of een appartement. 10 procent, dat is werkelijk hallucinant, collega's.
Ik hoor hier vaak vele getuigenissen de revue passeren. Ik geef er u graag ook eentje. Als tweede jongste in dit parlement behoor ik momenteel zelf tot de leeftijdscategorie die op zoek is naar een woning en een woning wil aanschaffen. Enkele weken geleden zat ik met vrienden op café. En zoals wel vaker gebeurt, passeerde dit onderwerp ook de revue. Mijn vrienden, minister, kunnen zich helemaal geen woning aanschaffen. Mijn vrienden kunnen zich helemaal geen appartement aanschaffen. En mijn vrienden kunnen zich helemaal geen bouwgrond aanschaffen. Een vriendin vertelde mij geëmotioneerd over hoe ze oprecht schrik heeft dat ze voor de rest van haar leven zal moeten huren, omdat ze gewoon het geld niet heeft om een huis te kopen.
Als ik deze regering tijdens de bespreking van het klimaatakkoord dan hoor lachen en als ik u al lachend hoor zeggen dat duizenden euro's per jaar toch maar een gewone meerkost zijn: voor gewone gezinnen, minister, zijn duizenden euro's absurd veel. Alsof het allemaal niets is. Als ik u dan zo bezig hoor, minister, dan ben ik echt gedegouteerd, en samen met mij vele Vlamingen die u horen lachen over dergelijke prijzen. Jonge gezinnen kunnen met de huidige prijzen nu al onmogelijk een betaalbare woning vinden, laat staan dat ze betaalbaar kunnen renoveren. De maatregelen die deze regering wil invoeren wat betreft de renovatieverplichting, getuigen dan toch ook van een ontzettende wereldvreemdheid. Om een woning naar een energieniveau D te krijgen, kun je al vlug rekenen op een meerkost van zo’n 37.000 euro. Om ze naar een energieniveau A te krijgen, kun je al vlug rekenen op een meerkost van 100.000 euro.
U kunt die mensen dan allemaal een renteloze lening aanbieden, maar die moet ook afbetaald worden, naast de gigantisch dure hypotheek die mensen al moeten afsluiten. Hebt u enig idee hoeveel mensen u hiermee in de armoede duwt? Denk maar aan de verplichting van warmtepompen bij nieuwbouw. Volgens de SERV spreken we al gauw over een jaarlijkse meerkost van 900 euro in vergelijking met aardgas, de kostprijs dan nog niet meegerekend. En ik moet het u niet uitleggen, collega's: een warmtepomp werkt op elektriciteit, en de elektriciteitsfactuur wordt dan ook nog eens kunstmatig ongelooflijk hoog gehouden door deze overheid. Meer dan 50 procent van de elektriciteitsfactuur zijn belastingen.
Dat door de verlaagde kosten voor energie die leningen zichzelf afbetalen, klopt ook niet. Er zal bij de eindafrekening een terugbetaling gebeuren van de voorschotten op aardgas. Dat klopt. Maar de verhoogde elektriciteitskosten door de warmtepompen bij een gebruik van gemiddeld 4.000 kilowattuur per jaar zullen niet mals zijn. Kunt u met cijfers aantonen dat de totaalfactuur van energie, elektriciteit inbegrepen, aan de huidige elektriciteitsprijzen de voordelen niet zal overstijgen? Hebt u daar reeds onderzoek naar gedaan? Collega’s, voor ons is het dan ook duidelijk: geen verplichtingen en verboden zonder dat het alternatief op zijn minst evenveel kost of goedkoper is.
Minister, er is ontzettend veel werk aan de winkel, en met het beleid dat u momenteel voert, zal er niet veel veranderen. U zet alvast een stap in de goede richting, maar meteen daarna weer twee stappen achteruit. Herpak u, laat zien dat u als Vlaams-nationalist het hart op de juiste plaats draagt en steun onze mensen in nood. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister Diependaele heeft het woord.
Eerst en vooral, mevrouw Blancquaert, beschouw het als een goede raad: probeert u zich niet te meten met mijnheer Tobback want hij is er een meester in om van die fijne debattrucjes te gebruiken en te insinueren dat er iemand in de commissie, van meerderheid of oppositie, zou gelachen hebben met bedragen van 1000 euro. Dat is gewoon niet waar, u weet dat best. Ik denk dat iedereen in de commissie op een oprechte manier zijn bijdrage levert aan het debat. Dat zijn van die heel flauwe debattechnieken die u trouwens totaal niet sterker maken in het debat.
Maar goed, dank u wel voor de paar complimenten voor het beleid – bij de een al wat meer dan bij de ander. Het zijn natuurlijk de moeilijke zaken die ons het meest interesseren. Ik deel de bezorgdheden die werden geuit. We zitten inderdaad met een probleem. Het is over heel Europa. We proberen er ook wat zicht op te krijgen. In de rest van de wereld, of de rest van Europa, probeert men oplossingen te bieden waarvan we misschien kunnen leren. Kijk maar naar Duitsland, Nederland en Frankrijk. We proberen een paar zaken bij te leren om eventueel ook in Vlaanderen stappen te zetten. De stijgende woningprijzen zijn dus een probleem dat over heel Europa speelt. In Vlaanderen is dat nog weinig, nog het minst van al. En er zijn ook de stijgende huurprijzen. Dat heeft met twee zaken te maken.
Eerst en vooral is er een stijgende migratie. Dat is een puur demografische toename. Daar kun je niet omheen. Ik vind dat dat ook een onderdeel moet uitmaken van het debat. Ten tweede heb je meer wooneenheden nodig door de gezinsverdunning. U kent de systematiek: we gaan meer en meer naar eenpersoonsgezinnen. Dat zorgt ervoor dat we meer woningen nodig hebben. Een tekort op de markt leidt altijd tot een hogere prijs. Dat is evident. Dat zijn de grote uitdagingen. Ik deel die bezorgdheden samen met jullie.
Wij proberen daar wel degelijk zoveel mogelijk iets aan te doen. Dat gebeurt langs twee kanten. Eerst en vooral ten aanzien van de sociale woningen. Mijnheer Veys, ik kan het lijstje overlopen. We hebben dat al meerdere keren gedaan. Nogmaals, ik deel uw bezorgdheid, maar we zullen inderdaad proberen om sneller te bouwen, die procedures nog te verkorten. Ik denk dat we daar ettelijke maanden kunnen van afnemen. Dat zijn de plannen die nu op tafel liggen.
Daarnaast zullen we ook kijken naar het buitenland. Ik heb het juist gezegd: welke ideeën daar eventueel zijn en wat we nog zouden kunnen doen. Dat zijn projecten voor de komende maanden. U hebt ook verwezen naar de gemeenten. Dat is iets wat ik leer uit de sector zelf. De laatste tijd komt het vaker voor dat er bij gemeenten meer weerstand is. Dat hangt natuurlijk ook af van de lokale autonomie. We hebben die discussie al gehad. Ik ben er geen voorstander van om zomaar een stok boven te halen om de lokale besturen te verplichten. Maar dan verplaatst het probleem zich want zij zijn ook bevoegd voor het geven van vergunningen. Je kunt dus niet veel doen. Ik denk dat dat ook niet echt productief zou zijn. Ik vind wel dat de gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten nakomen. We proberen dat door een opvolging, door een aanklampend beleid te verwezenlijken. Maar dat er een probleem is, is zeker waar.
Mijnheer Veys, u zegt dat we als overheid niet te hard zouden mogen inzetten op dat eigenaarschap. U zegt dat dat maar voor één sociologische groep is. Neen. Ik vind absoluut dat eigenaarschap belangrijk is en, ja, ik vind dat dat de belangrijkste muur, dijk, dam is tegen armoede. Dat is de beste pensioenpijler die er bestaat. Maar u hebt gelijk, dat moet voor iedereen zo zijn. Daar moeten we naar streven.
En dat is ook wat we proberen te doen. De verlaging van de registratierechten van 6 naar 3 procent die betaald wordt door een verhoging van 10 naar 12 procent, is exact dat. Ik ben nog altijd bijzonder trots op die maatregel, want die zorgt ervoor dat voor jonge gezinnen … Mevrouw Blancquaert, uw vrienden kunnen het blijkbaar niet. Ik kan dat aannemen, maar dit zal in elk geval al een kleine bijdrage zijn om het iets gemakkelijker te kunnen. Daarenboven hoeven ze ook geen concurrentie aan te gaan met een beleggingskoper, een investeringskoper die een woning koopt als belegging voor zijn spaargeld. Die zal wel iets terughoudender zijn wegens de 2 procent extra die hij aan belastingen zal moeten betalen. Dat is exact waarvoor we het doen, namelijk om ervoor te zorgen dat iedereen die woning kan kopen. Dat betekent niet dat eigenaarschap van een woning nog altijd de doelstelling is van de overheid.
Het betekent ook niet dat we de huurmarkt niet als volwaardige markt mogen beschouwen. Dat is wel degelijk het geval, maar het ene hangt ook vast aan het andere. Je kunt het niet los zien van elkaar. Je moet de woningmarkt ook een beetje afkoelen om ervoor te zorgen dat de huurprijzen verlagen.
Mevrouw Moerenhout, u hebt eigenlijk een tussenkomst gedaan zonder op de sprekerslijst te staan, maar geen probleem, en u hebt een beetje hetzelfde gezegd als de heer Veys. U hebt een extra punt aangehaald, namelijk de vertraging door de woonmaatschappijen. Ik ben me daarvan bewust. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er de laatste maanden ook wel meerdere keren verrast van heb opgekeken. Laat ons zeggen dat ik op dat gebied veel heb bijgeleerd. Wij proberen vanuit de Vlaamse Regering een oefening op poten te zetten die echt niet gemakkelijk is om ervoor te zorgen dat de sociale huurder op langere termijn – en mevrouw Claes heeft er terecht naar verwezen – beter bediend moet worden door zowel een sterkere bouw, meer bouw van sociale woningen, als een betere dienstverlening, een centraal inschrijvingsregister en lokale besturen die meer de aansturing kunnen doen van dat woonbeleid doordat er nog maar één woonactor in het gemeente zal zijn. Maar ik ben er inderdaad ook van geschrokken dat het niet zo evident is om iedereen mee te krijgen in dat verhaal, en al zeker niet om ze mee te krijgen in dat verhaal en tegelijkertijd hun eerste opdracht, hun kernopdracht, op een deftige manier verder te zetten. Ik zal niet te hard met stenen gooien, want ik heb er ook begrip voor dat het geen gemakkelijke opdracht is, maar ik ben er toch van geschrokken dat de sociale doelstelling blijkbaar niet overal even erg doorweegt.
Mevrouw Blancquaert, de verplichte renovatie. We hebben het debat al verschillende keren gevoerd. Ik begrijp ook dat dat bij mensen soms moeilijk binnenkomt. Ik merk dat in mijn omgeving ook voor alle duidelijkheid. Maar we zitten hier nog maar aan het begin van wat we mogen verwachten. Als je kijkt naar de vooruitzichten op de internationale markten, dan zal de stijging van de energieprijzen niet tijdelijk zijn. Ik weet niet of u het artikel een paar weken geleden hebt gelezen, maar daar is men zich al aan het voorbereiden op doortrekkingen – ik ga niet zeggen dat ze erover gaan – voor de winter van 2022-2023. Daar worden nu al posities ingenomen op die markt. Dat betekent dat het wel degelijk zo zal zijn dat we de stijgende factuur kunnen afbouwen of milderen door mensen aan te zetten tot renovatie en dat dit de grootste kost van de renovatie zal betalen. Ik ben daar heilig van overtuigd.
Het is daarnaast niet alleen voor klimaatmaatregelen, maar ook een absolute noodzaak in Vlaanderen om te werken aan het woonpatrimonium, dat in bijzonder slechte staat is vergeleken met andere landen in Europa – de ons omringende landen dan, want we moeten natuurlijk niet te ver gaan kijken. Ik ben ervan overtuigd dat mensen door deze maatregel uitgenodigd zullen worden om op het moment dat ze gaan lenen om een aankoop te doen, al zullen kijken wat ze nog aan renovatie moeten doen en dat al meenemen in de lening. Dat is natuurlijk wat men moet doen. Praat met uw vrienden en vraag hen hoe ze naar de bank zijn gegaan. De meeste mensen gaan met een loonbrief en vragen hoeveel ze kunnen lenen. De bank zegt dan een bedrag op een bepaalde termijn en dan gaan de mensen naar de woningmarkt en zullen ze waarschijnlijk nog iets bijdoen bij wat ze eigenlijk kunnen lenen. Als ze nu het signaal krijgen van zowel de overheid als van de bank – we hopen die daarin mee te krijgen – dat ze zoveel kunnen lenen, maar dat ze rekening moeten houden met wat ze nodig hebben voor een eventuele renovatie, dan zal dat ervoor zorgen dat de biedingen op de markt afkoelen. In die zin heeft die maatregel niet alleen een klimaatoogpunt, maar ook een potentieel milderend effect op de woningprijzen, en dat is uiteindelijk mee de bedoeling geweest. Dat is samen met de stijgende energieprijzen de reden geweest waarom het in 2019 niet in het regeerakkoord stond, maar waarom ik ervan overtuigd ben dat dat vandaag wel degelijk een goede maatregel is.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Niemand zegt dat de verlaging van 6 naar 3 procent slecht is, integendeel zelfs. Ik heb u er ook een pluim voor gegeven. De stijging van 10 naar 12 procent is daarentegen iets helemaal anders. Misschien moet u volgende keer ook beter luisteren. Ik heb nergens gezegd dat er lacherig gedaan werd tijdens onze commissiebesprekingen. Integendeel zelfs, ik apprecieer de manier waarop de verschillende fracties binnen de commissie werken, in onze commissie toch, enorm. Ik heb u ook al bedankt voor de manier waarop u steeds uitvoerig antwoordt geeft, wat niet van alle ministers gezegd kan worden. Als u daarvoor nogmaals een pluim wilt, geen probleem, ik zal ze u nog eens geven. Maar ik had het wel over de manier waarop u, en ook minister-president Jambon, sprak over die meerkost van duizenden euro’s per jaar, tijdens de besprekingen van het klimaatakkoord. Ik heb u er toen ook op gewezen, en u hebt er toen niets op gezegd. Het was dat waar ik naar verwees.
Brussel en Vlaamse Rand
Dan kunnen we overgaan naar het onderdeel Brussel en Vlaamse Rand, met slechts één spreker: vijf minuten voor de heer Vanlouwe.
Collega’s, zoals ik deze ochtend met de fractieleiders heb besproken: zowel minister Weyts als minister Demir zitten in quarantaine. Zij zijn er vandaag dus niet. Dit debat zal dus met minister Dalle zijn, maar Onderwijs, en Omgeving en Energie zullen zonder de minister doorgaan.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Collega’s, minister, namens mijn fractie was ik het voorbije jaar steeds aanwezig in de Werkgroep Institutionele Zaken. In die werkgroep speelde mijn stad, onze hoofdstad Brussel, toch wel de olifant in de institutionele kamer, steeds een bijzonder belangrijke rol. In elke maar dan ook elke zitting kwam onze hoofdstad aan bod tijdens de hoorzittingen en de debatten. Van academici en experten op het terrein hoorden wij herhaaldelijk hoe de financieringswet de deelstaten te weinig responsabiliseert. We hoorden hoe dat des te meer geldt voor Brussel, en hoe de zesde staatshervorming in feit ook een ‘bail-out’ was, met alle gevolgen van dien, collega’s.
Het budgettaire beheer van Brussel is een puinhoop. De situatie is gênant, zoals het Rekenhof onlangs aantoonde in een vernietigend rapport. De Brusselse minister van Begroting omschreef zijn eigen blunder van 770 miljoen euro als ‘vervelend’. De vraag is natuurlijk: hoe lossen we dit op? Hoe zorgen we ervoor dat de institutionele opbouw van dit land, met de deelstaten Vlaanderen, Wallonië maar uiteindelijk ook Brussel, niet verder blokkeert, maar net een krachtdadig beleid stimuleert? Door herfederalisering? Groot vraagteken! Daarvoor hoorden we bijzonder weinig pleidooien. Er werd steevast gepleit voor verregaande homogene bevoegdheidspakketten, bijvoorbeeld op het vlak van energie, arbeidsmarkt en gezondheidszorg, om zo komaf te maken met de huidige bric-à-brac in dit land. Daarvan ondervinden de burgers, maar ook de ondernemingen, dagelijks de vele nadelen. We hoorden in de commissie pleidooien voor confederalisme, federalisme met vier, federalisme met twee, met alle varianten daartussen. Ook een volwaardig vierde gewest, met dus ook de gemeenschapsbevoegdheden waar wij nu voor bevoegd zijn, kwam daarbij aan bod. Maar uiteindelijk waren het interessante debatten, en de vele afwezigen hadden duidelijk ongelijk. Zelden of nooit kreeg ik bij dit laatste model, het model met vier, een afdoende antwoord op mijn vragen over de positie van het Nederlands van de Brusselse Vlamingen. Hoe kon die gegarandeerd worden in dat volwaardig vierde gewest? Of hoe zou de financiering van het onderwijs in Brussel uiteindelijk verlopen? En hoe kan de zorg in de eigen taal gegarandeerd worden? Dat is toch wel een mensenrecht, zou ik zeggen.
Zo sterken de hoorzittingen mij in mijn overtuiging dat een sterke Vlaamse Gemeenschap nodig blijft in Brussel, om te gaan van een verdeelde naar een gedeelde stad, met sterke banden met Vlaanderen maar uiteindelijk ook met Wallonië. Wat we zelf doen, doen we beter, zeker niet altijd, maar ik denk in Brussel toch wel.
Als Brusselse Vlaming ben ik dan ook verheugd dat uit deze begroting Vlaamse ambitie en visie voor de hoofdstad blijkt. Met een totaal van meer dan 1 miljard euro per jaar vloeiden er nog nooit zoveel middelen naar Brussel vanuit Vlaanderen. Vlaanderen laat Brussel niet los, nooit. We bouwen verder aan het Vlaamse kwaliteitslabel in onze hoofdstad, voor een excellent Nederlandstalig onderwijs in Brussel, voor die sterke kunst- en muziekacademies, voor die vele cultuurtempels, de Ancienne Belgique (AB), het Kaaitheater, de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS), Bronx, en voor de vele welzijnsinstellingen.
Vlaanderen herhaalt onomwonden zijn aanbod aan Brussel: Brussel, wil jij dan ook onze hoofdstad zijn en blijven? Wij tonen als Vlamingen dat wij van Brussel houden en dat wij hier veel investeren. Maar kan Brussel zich misschien ook eens aantrekkelijk tonen aan Vlaanderen? Dat, collega’s, is nodig. De problemen in Brussel zijn legio, de cijfers bij de aanwervingen in de gemeenten waar de wet niet wordt nageleefd, zijn dagelijkse praktijk. De Nederlandstalige zorg die onder druk komt te staan, de verloedering, de verpaupering in bepaalde wijken zijn schrijnend. Ik nodig u uit om eens naar het Zuid- of Noordstation te gaan straks en eens door bepaalde wijken te trekken, de gigantisch hoge werkloosheid en armoede te zien, maar ook het fundamentalisme dat hier nog heerst en de onveiligheid.
Ik kom tot mijn conclusie. Van een Vlaamse minister voor Brussel verwacht ik ambitie, assertiviteit en die echte Vlaamse aanpak voor Brussel, niet zomaar gezellige saaiheid. U moet waken over de synergie tussen het beleid van Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). U moet optreden als brugfiguur tussen Vlaanderen en de Brusselse instellingen. U moet de belangen van Vlaanderen en de Brusselse Vlamingen overal en altijd verdedigen. De Vlaamse Regering is de enige instantie die dit doet. Ik verwacht dat u binnen de VGC op de tafel slaat, zodat zij niet langer faalt in haar opdracht, onder meer inzake de vaccinatie en de tweetalige dienstverlening. U weet hoe het in Brussel gesteld is met die tweetaligheid en hoe de Brusselse klasse al jaren wegkijkt van dit probleem. U weet hoe de band tussen Brussel en Vlaanderen onder druk staat door een bepaalde houding van sommige Brusselaars ten aanzien van Vlaanderen waarbij het veelal zogenaamde Nederlandstalige Brusselaars zijn die als eerste de tak afzagen waarop ze zitten.
Wij moeten die Vlaamse meerwaarde voor Brussel blijven benadrukken. Samen met ons moet u, minister, de Brusselse overheden wijzen op hun verantwoordelijkheid. We moeten hen aansporen tot beleid voor alle Brusselaars, inclusief de Brusselse Vlaming en dit in het belang van Brussel. (Applaus bij de N-VA en CD&V)
U was ook hier niet ingeschreven, mijnheer Bex, maar u krijgt toch kort het woord.
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, ik zal zeer kort zijn. Ik zal niet alle positieve dingen van Brussel vermelden want u zult mij niet zo lang laten spreken.
Ik wil zeggen dat wij met onze fractie de begroting van minister Dalle gesteund hebben, omdat wij vinden dat hij een goed beleid voert in overleg met de VGC en gericht op die meertalige diverse stad die Brussel is en de rol die de Vlaamse Gemeenschap daarin kan opnemen. Wij staan daar volledig achter.
Mijnheer Vanlouwe, ik vraag me opnieuw af, net zoals collega Brouwers vorige week deed, of u een interpellatie houdt tegen de minister? Zal er een motie volgen?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Collega Bex, het klopt inderdaad dat er steun was van uw fractie voor het toch wel goede beleid van deze Vlaamse Regering in Brussel. Het staat natuurlijk haaks op de begroting die in Brussel zelf toch wel desastreus kan worden genoemd. Mijn fractie steunt er alvast deze begroting niet omdat ze zeker niet in het belang van de Brusselaar is, nog minder in het belang van de Brusselse Vlamingen.
U zegt dat u het pleidooi van de Brusselse Regering steunt voor een meertalige diverse stad. Dat klinkt altijd bijzonder mooi, maar meertaligheid begint bij tweetaligheid. Begin daar eerst eens aan vanuit die Brusselse Regering die er telkens opnieuw in faalt, ook in de gemeenten waar uw partij aan de macht is. (Applaus bij de N-VA)
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, ik dacht de hele dag al dat we de begroting in het Vlaams Parlement bespraken, maar volgens de heer Vanlouwe zitten we in het Brussels Parlement.
Maar u bent er wel over begonnen. Sorry.
Minister Dalle heeft het woord.
De begroting van de GGC en van het gewest, dat is natuurlijk wat het is. Wij zijn verantwoordelijk voor de Vlaamse begroting en in de begroting voor 2022 worden opnieuw sterke banden tussen Vlaanderen en Brussel bevestigd, met sterke investeringen in Brusselse instellingen, in het Brussels netwerk, ook met relancemiddelen in dat Vlaamse Brussels netwerk. Het is heel duidelijk dat we daarmee blijven investeren in onze hoofdstad en dat we die banden blijven versterken, ook een goed partnership trouwens met de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Onderwijs en Vorming
Collega's, dan kunnen we overgaan naar het onderdeel Onderwijs en Vorming, zoals u weet, in afwezigheid van de minister die in quarantaine zit. Dat is vanmorgen afgesproken met de fractieleiders.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Collega's, voorzitter, ik hoop in de eerste plaats dat de minister niet al te ziek is. Mocht hij toch ziek zijn, dan wensen we hem evident heel veel beterschap. Ik ben er zeker van dat collega Daniëls, maar ook minister Diependaele, zoals we ze kennen, ervoor zullen zorgen dat alle puntjes op de i staan.
– Kris Van Dijck treedt als waarnemend voorzitter op.
Onderwijs. Het is een begrotingsdebat en toch zal ik niet beginnen met de cijfers. Als het over onderwijs gaat, meer bepaald over de kwaliteit van het onderwijs, wordt dit niet in de eerste plaats bepaald door de centen die er naartoe gaan. Als er ons dit jaar – maar we zijn er al een tijdje mee bezig –, allemaal een opdracht wacht, dat is het wel om te trachten de kwaliteit omhoog te krikken. In mijn woorden is dat: de drempel laag houden en zorgen dat heel veel mensen toegang krijgen tot onderwijs, maar de lat mag hoog liggen en hoger dan vandaag het geval is. Ik weet dat dat misschien niet bij iedereen even goed zal vallen.
Bij elke onderwijsvraag die er wordt gesteld, wordt er dan ook heel gemakkelijk gevraagd waar de middelen zijn en of men meer geld krijgt. Men krijgt meer geld, daar zal ik dadelijk op in gaan. Het is niet zo dat de middelen bepalen hoe goed het onderwijssysteem het doet. Ik geef een voorbeeld: een land als Estland – ja? – haalt dezelfde output als Vlaanderen, dus hetzelfde resultaat op het vlak van onderwijs als Vlaanderen, maar gebruikt daarvoor 40 procent minder middelen. Dat is onvoorstelbaar. 40 procent! Met andere woorden, we doen er goed aan om met een budget dat een derde van het totale budget van de Vlaamse overheid is, heel grondig en heel gedetailleerd te kijken of de euro's die we erin steken, ook hun effect bereiken en of we de kwaliteit daarmee omhoog kunnen krikken.
Tweede punt: dat is eigenlijk altijd al een moeilijke uitdaging, maar dat is nog veel moeilijker in coronatijd. Dat is ook frustrerend. Als meerderheid hebben we dit project opgenomen en gezegd dat we gaan werken aan de onderwijskwaliteit en een aantal bijsturingen doen, dat we de krachten gaan verenigen en zorgen dat de resultaten naar omhoog gaan. Dan kom je in corona en dan zie je dat de leerachterstand in plaats van te verminderen, alleen nog vergroot. Recent onderzoek wijst uit dat er in geval van schoolsluitingen vooral op het vlak van kennis van het Nederlands een leerachterstand optreedt. Dat is onze onderwijstaal en dat is dus bijzonder belangrijk. Een vak als begrijpend lezen wordt problematisch voor een hele generatie. Als zoiets een jaar gebeurt, dan kan je trachten bij te benen. Dat doen we ook. Kijk naar de zomerscholen. Maar als zoiets ons niet één jaar maar twee jaar, drie jaar, ik vrees zelfs nog een paar jaar langer, achtervolgt, dan zijn we echt een hele generatie achteruit aan het stellen op het vlak van onderwijskansen.
Dus mijn tweede opmerking is, dames en heren, dat we moeten trachten, ook binnen het budget dat vandaag voorligt, om de scholen maximaal open te houden en niet openhouden om ze open te houden. We moeten met zijn allen proberen om structurele veranderingen in het onderwijs te krijgen. De luchtreinigers en de manier waarop de luchtkwaliteit een rol speelt, kunnen helpen om scholen open te houden. Digitale tools die er nu zijn, moeten op een andere manier ingeschakeld worden. Niet van ‘we hebben dat eens een keer gedaan en nu gaan we weer over tot de orde van de dag’. Neen, maak daar een instrument van dat je kunt inzetten. Dat helpt ook leerlingen die, als er geen volledige klassen moeten toegaan, maar wanneer ze eens af en toe moeten thuisblijven, anders gaan denken. ‘Never waste a good crisis.’
Ik denk, collega's, dat we daar nog niet in geslaagd zijn. Ik denk dat we nog te veel blijven steken in het gevoel dat we een crisis de baas moeten kunnen en trappelen om boven water te blijven, en dat we nog onvoldoende bezig zijn om die crisis echt te gebruiken om dingen te veranderen.
Nochtans liggen de middelen om dat te doen wel op tafel. We gaan naar een onderwijsbegroting van 13,7 miljard euro, dat is zonder de coronamiddelen, met 1,6 miljard extra ten opzichte van twee jaar geleden. Daar kan het in elk geval niet aan liggen. Er zijn dan ook nog bijzondere coronamiddelen die worden uitgetrokken om in te zetten op de digitale omslag. Dat zijn dingen die we absoluut noodzakelijk willen.
Ik rond af. Als ik die oproep mag doen, en het is in het kader van een begrotingsbespreking dat ik ze doe: laten we onszelf overstijgen over de grenzen van partijen heen om te trachten ervoor te zorgen dat dit geen verloren coronageneratie wordt en om de kwaliteit van het onderwijs omhoog te krikken, zelfs al zijn de omstandigheden moeilijk. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Laeremans heeft het woord.
Mevrouw Rutten, u zegt dat Estland het even goed doet als wij, of even slecht zou je kunnen zeggen, maar toch niet al te best wat resultaten betreft van de PISA-testen (Programme for International Student Assessment) en zo, met 40 procent minder middelen. Maar bij ons is meer dan 80 procent van de middelen van onderwijs voor wedden en lonen. Hoor ik u er nu voor pleiten om die te bevriezen of niet op te trekken? Dat zou toch niet goed overkomen denk ik.
Ik ben het natuurlijk met u eens dat de kwaliteit naar omhoog moet. Dat denken we allemaal in de commissie. U zegt dat u schoolsluitingen wilt vermijden. Maar het is toch wel Open Vld in de Federale Regering die er mee voor gezorgd heeft dat een aantal weken zijn toegevoegd aan de vakanties om de scholen te sluiten. Ik vind dat een beetje contradictorisch.
Dat mag u vinden, maar dat is het helemaal niet. Wat ik heb gezegd, is dat je moet proberen te vermijden om bij elke discussie die zich in onderwijs stelt, te roepen dat je meer centen moet hebben. Als je naar de totale budgetten kijkt – ze stijgen, want er komt sowieso 1,6 miljard bij –, we gaan naar 13,7 miljard euro, alleen voor Onderwijs. Dat volume aan middelen in totaliteit zou moeten volstaan om kwaliteitsvol onderwijs te voorzien, zeker als je dat vergelijkt met andere landen.
Dat gezegd zijnde, zal die vergelijking niet een-op-een kunnen. Wij hebben de vrijheid van onderwijs. Wij hebben een heel eigen geschiedenis in onderwijs. Dat klopt. Ik pleit er ook niet voor om lonen te bevriezen, maar ik pleit er wel voor, samen met de collega’s van de meerderheid, om meer leerkrachten in de klas te hebben en minder lonen te betalen om mensen uit de klas te halen. U zult zich herinneren dat ik daarover met de minister nogal heb geclasht, omdat ik het een van de minder goede dingen in de cao vind dat er wordt toegelaten om leerkrachten uit de klas te halen om vakbondstaken te doen. Dat is maar een klein voorbeeld, maar ik vind het wel een significant voorbeeld.
Mijn punt is – en een crisis als corona laat ons toe om dat te doen – of we niet een aantal dingen fundamenteel kunnen herdenken. Kunnen we in het secundair onderwijs niet eens gaan kijken op welke andere manier er kan worden lesgegeven? Want die uitdaging stelt zich en zal zich volgend jaar en het jaar daarop ook stellen. Mensen, corona is niet weg na deze winter, dus daarom moet je zelf de taak opnemen om dingen anders te organiseren. Dan kan het niet meer van hetzelfde zijn. We gaan al naar 13,7 miljard euro. We kunnen nog naar 15 miljard euro gaan, maar daarmee heb je gewoon niets opgelost. Dat is mijn pleidooi.
Mijn tweede punt gaat over het openhouden van de scholen. Ik vind dat een van de dingen waarin de minister heel rechtlijnig en heel moedig is. Hij legt dat pleidooi heel consequent op tafel en ik steun hem daar ook in. Maar, er is een maar. Als je die scholen mordicus wilt openhouden, dan heb je ook de verdomde plicht om ervoor te zorgen dat je ook veilig les kunt volgen. Daarom zal ik hier week na week staan om te vragen of die luchtreinigers en die CO2-meters er zijn, of leerkrachten kunnen worden getest en dergelijke meer, want dan kan het. Zeker als je kijkt hoeveel middelen we voor digitalisering krijgen. Die zijn er. Zet ze dan ook alsjeblieft in om kwalitatief, digitaal les te geven. Dat kan, maar al te vaak als het over leerstof gaat die je moet inhalen, is een land als Nederland nog steeds een betere richtingaanwijzer, met heel educatieve, goede filmpjes over leerstof van het secundair onderwijs. Al te vaak blijft het hier nog steken op een leerkracht die een les inspreekt. Ik zeg niet dat ze dat slecht doen. Als je een goede leraar hebt, zal dat filmpje fantastisch goed zijn, maar dat is iets anders dan een filmpje maken dat educatief ook los van de leraar kan worden gebruikt. Dan voorzie je leerstof die ter beschikking staat van iedereen en ik vind dat we daar meer naartoe moeten.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega’s, ik wilde toch even tussenkomen als het over cijfers in het onderwijs gaat. Ik heb daar toch wel een aantal bedenkingen bij. We hebben die 13,7 miljard euro. Dat is een zeer groot bedrag. Wat mij betreft, is dat een mooi bedrag om aan onderwijs te besteden, maar we moeten toch appels met appels en peren met peren vergelijken. De vergelijking wordt gemaakt met andere landen en dan worden er linken gelegd met de PISA-resultaten enzovoort, maar als we kijken hoeveel onderwijs er in Vlaanderen wordt georganiseerd, dat gesubsidieerd en gefinancierd is, dan is dat 97 procent van het onderwijs. Weet, collega’s, dat dat bijvoorbeeld in Duitsland maar 87 procent is, in Nederland 88 procent, in Frankrijk 91 procent. Dus ik denk dat we die vergelijking, die cijfers, moeten meenemen als we het over de financiering en subsidiëring van ons onderwijs hebben.
Persoonlijk, en ik denk dat ik in naam van mijn fractie spreek, ben ik heel fier op ons onderwijslandschap zoals het nu is, en we moeten dat ook koesteren. Dat wilde ik even meegeven.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik wilde kort reageren. Besparen op het onderwijs is wat ons betreft het domste wat je kunt doen, maar ik vind het wel een interessante piste om inderdaad na te denken over hoe we met de middelen die er zijn efficiënter, kunnen werken. Dat is een debat dat we hoe dan ook in de commissie Onderwijs moeten voeren. Ik ben heel benieuwd naar de ideeën die u daarover hebt, want ik denk dat we daar inderdaad werk van moeten maken.
Ten tweede zult u in ons ook een partner vinden om na te denken over een strategie rond leerachterstand. Daar wordt te weinig over gezegd, daar wordt te weinig over nagedacht. Akkoord, er zijn een aantal losse initiatieven gelanceerd, zoals Zomerschool Vlaanderen, Bijsprong, Leerbuddy Vlaanderen, waar we niets meer over horen, maar ondertussen blijft de leerachterstand oplopen. Ik denk ook dat ze daar in Nederland veel verder in staan. We moeten ons daar in de commissie opnieuw over buigen, maar ik kijk natuurlijk naar de meerderheid om met een heel concrete strategie te komen.
In ieder geval, het debat is losgeweekt ondertussen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Rutten, dank u wel om er inderdaad op te wijzen dat je met geld niet alles oplost, dat je met geld niet noodzakelijk onderwijskwaliteit koopt. Ik denk dat dat waar is. Ik wou echter nog even ingaan op uw luidop brainstormen over digitale lessen en hoe we dat moeten aanpakken. Ik geef maar één zaak mee. Op een bepaald moment werd geopperd dat men via de VRT lessen zou kunnen laten draaien. Dan waren er natuurlijk direct vragen. Voor wiskunde heb je verschillende programma’s. Niet alle kinderen zijn er op hetzelfde moment. Je hebt verschillende niveaus, verschillende leraren, verschillende leerjaren, men is er op verschillende momenten. Men kwam dan tot de conclusie dat één les die bruikbaar is voor één iemand, de facto eigenlijk niet te maken is.
Ik woon zelf vlak tegen de Nederlandse grens. Ik kan dus heel goed vergelijken met mensen die bij mij over de vloer komen. Het valt me op dat die vooral heel blij zijn dat in Vlaanderen het onderwijs open blijft. Ook komt men steeds meer naar het Vlaamse onderwijs net vanwege wat u ‘digitale lessen’ noemt. Daar is dat de zelfstudie, en eigenlijk is dat veeleer ‘trek je plan’. De aanpak die ik bij onze scholen en onze leerkrachten heb gezien, gericht, met Klasse, via Teams overhoren en antwoorden, en ook daar waar iemand zich bevindt in de leerstof, daar is men toch wel tevreden over. Kunnen we onze leerkrachten daar nog meer in vormen en ondersteunen? Ja. Ik verwijs ter zake naar KlasCement. Ik denk dat we daar heel veel materiaal op moeten zetten dat nu, tijdens de coronacrisis is gemaakt en dat we niet verloren mogen laten gaan.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Mijn tussenkomst sluit daar eigenlijk naadloos op aan. Mevrouw Rutten, ik wou eigenlijk zeggen dat ik uw discours voor een groot deel volg: met geld gooien lost niet altijd alles op. Ik vind echter dat dat enigszins is gebeurd met de Digisprong. U zegt zelf dat de leerkrachten vaak nog niet onderlegd genoeg zijn, maar wat is er nu gebeurd? Er is heel veel geld naar die hardware, naar die computers en zo verder gegaan, terwijl ik dat anders had gedaan als ik minister van Onderwijs was geweest. Ik had namelijk eerst de leerkrachten versterkt in hun digitale vaardigheden en zo verder, en dan eventueel de hardware, of de combinatie van de twee. Dat blijft onze voornaamste kritiek: wij vinden dat het geld te veel enkel naar de hardware is gegaan. Voor de heer Daniëls me dadelijk onderbreekt, er is ook wel geld daarnaartoe gegaan, maar naar ons aanvoelen, en ook naar het aanvoelen van bijvoorbeeld van de ICT-coördinatoren, niet genoeg.
De heer Danen heeft het woord.
Koken kost nu eenmaal geld, maar het is natuurlijk niet zo dat als je meer geld in een recept steekt, het automatisch een betere maaltijd wordt. Wat je echter wél nodig hebt, is een goed recept, ofwel een heel visionaire kok. Wij hebben hier in Vlaanderen noch het ene noch het andere als het over onderwijs gaat. Er is geen visionaire kok. Ik beschouw de minister niet als een visionair iemand die het onderwijs in goede banen laat leiden. Er is ook geen samenhangend plan. We weten niet waar we precies naartoe willen. We weten wel dat we beter onderwijs, een betere onderwijskwaliteit willen. Er zijn wel wat vage indicaties van wat we willen, maar wat we precies willen, dat weten we niet.
Ik verwijs naar Nederland. Zij hebben een langetermijnagenda voor een versterking van de onderwijskwaliteit. Ze willen een tienjarenplan maken met tussentijdse doelstellingen waarop ze zich kunnen enten om te zien of ze al dan niet op de goede weg zijn. Dat ontbreekt hier. De minister heeft nog tweeënhalf jaar de tijd. Ik hoop dat hij, wanneer hij beter is, en ik gun hem dat van harte, werk maakt van zo’n samenhangend plan.
De heer De Witte heeft het woord.
Mevrouw Rutten, u verwijst naar Estland. Ik hoor u dat graag zeggen. Estland, daar werkt men, zoals in het Finse systeem, eigenlijk met een brede eerste graad. Zij houden het onderwijs dus breed, deels zelfs tot in de tweede graad, tot 15 jaar. Dan pas volgt de keuze en de opsplitsing in allemaal hokjes. Zoals u weet, verdedigen wij al lang dat standpunt. Als u het Estse model zo graag wilt navolgen, bent u dan ook voor zo’n brede eerste graad en deels brede tweede graad?
Een hele kluif, mevrouw Rutten.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Een hele kluif, maar wel interessant.
Eerst en vooral, ik heb op geen enkel moment de leerkrachten met de vinger willen wijzen. Mevrouw Vandromme, ik denk dat we dat delen: dat is een professionele groep die wat mij betreft het voorbije anderhalf jaar heeft laten zien en heeft bewezen hoe enorm veerkrachtig hij is. Leerkrachten doen hun uiterste best. Iemand die kiest voor het onderwijs, kiest daar in mijn overtuiging nog altijd in eerste instantie voor vanuit een passie en een roeping. Dus zij doen zeker hun best, dat wil ik niet zeggen.
Maar – en dat zie je ook in de klas – zelfs al is lesgeven – daarover ben ik het met u eens, mijnheer Daniëls – persoonlijk contact, bij die kinderen staan, bij leerlingen staan en daar contact mee hebben, nog altijd de beste manier, toch moeten we opletten dat we niet de kans missen en dat we achteraf zeggen: “We hebben een les ingesproken, we hebben die les dan maar online gezet en dat was het dan.” We gaan enorm veel middelen investeren om die Digisprong te maken, wel voor wat mij betreft, moet ook de manier waarop er daarmee les wordt gegeven complementair zijn. En dat hoeft geen eenheidsworst te zijn, daarin hebt u gelijk. We houden niet van eenheidsworst. Dat hebben we dan gemeen.
Maar komaan, Vlaanderen is zo'n creatieve regio! Wij maken series die worden verkocht aan de rest van de wereld, wij zijn top als het gaat over creativiteit. De heer Parys – hij zit hier nu niet – zal mij gelijk geven: met Flanders District of Creativity (DC) staan we hoog aangeschreven.
Diezelfde creatieve sector wordt door corona ontzettend hard getroffen. Waarom kunnen onderwijs en de creatieve sector zich niet méér vinden om educatief materiaal te maken dat je kunt gebruiken om te ondersteunen, dat je kunt gebruiken om basislessen te geven, dat je kunt gebruiken om te verdiepen voor wie wil. En dan komt voor die leerkrachten tijd en ruimte vrij om persoonlijk, op maat, met vraag en antwoord leerlingen bij te werken. Ja, je kunt er met dat soort van systemen voor zorgen dat sommigen zichzelf bijwerken en verdiepen en dat, wie dat niet nodig heeft, kan worden bijgewerkt. Ik doe gewoon een oproep: dat moet kúnnen. Want het besef moet neerdalen dat we hier niet in januari of februari vanaf zullen zijn en dat we dan kunnen zeggen: we slapen op onze twee oren, de scholen zullen niet meer sluiten. Ik vrees dat hier meer zal nodig zijn. En dat is ook de reden, puur structureel dan, waarom we zo ons best doen om luchtreinigers te krijgen in de klassen, een ventilatieplan moeten hebben en dergelijke meer.
Dat gezegd zijnde, is een minister van Onderwijs – u mag daar allemaal uw eigen appreciatie over hebben – natuurlijk geen tovenaar. Vrijheid van onderwijs betekent dat er heel veel daadkracht en macht zit bij de scholen en vooral bij de netten zelf en zij moeten daar ook in mee willen. Maar ik ben ervan overtuigd, als we vanuit dit parlement eenzelfde signaal geven en laten voelen dat het ons menens is om ons onderwijs op het juiste spoor te krijgen, dat het kan.
En ik herhaal het nogmaals: het zal helaas pas binnen een aantal jaren duidelijk worden. Maar de leerkwaliteit was al aan het dalen. En gelukkig zijn alle bellen afgegaan. De hoofdrichting van deze meerderheid en van minister Weyts is het omhoog krijgen van de kwaliteit. Maar net op het moment dat we dat gingen doen, kwam corona erdoor. En de leerachterstand die pas volgend jaar, het jaar nadien, binnen vijf jaar zichtbaar zal worden, zal drámátisch zijn, mensen, dramatisch! En dat is de toekomst van Vlaanderen. We hebben dus echt de plicht om ervoor te zorgen dat we dat allemaal samen ingehaald krijgen. Het zijn onze hersenen die onze toekomst zullen bouwen. Dat is onze verdomde plicht. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, ik wil kort aangeven dat we in de commissie misschien toch even aandacht moeten hebben voor alles wat er momenteel al leeft rond innovatie en wat mogelijk is. Ik geef een voorbeeld: er zijn ongelooflijke stappen gezet op het vlak van i-Learn en het gepersonaliseerde leren. Misschien moeten we dat toch eens in de commissie bespreken.
Ik ben verder blij te horen dat u de vrijheid van onderwijs ook zo hard steunt.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ook wij zijn uitgebreid tussengekomen in de commissie. Ik zal dat proberen samen te vatten in vijf minuten.
Allereerst wil ik het hebben over een stokpaardje van mijn collega Laeremans. De regering maakt 23 miljoen euro vrij om extra kinderverzorgers in te zetten in de kleuterklas. Zo zouden 550 extra voltijdse kinderverzorgers kunnen worden aangetrokken die kleuterleerkrachten in de klas moeten helpen.
Daar zijn we zeker tevreden over, want een gegeven paard moet je niet te veel in de bek kijken. Maar voor het Vlaams Belang kan en moet deze toevoeging van enkele uren kinderzorg per school toch nog beter. Volgens ons zou in de kleuterschool vanaf 120 leerlingen of zodra er 40 kinderen op peutertuin- en eerstekleuterklasleeftijd zijn, een voltijdse kinderverzorger moeten komen. Voor ons is dat toch wel een minimum gezien de hoge werkdruk die momenteel bestaat bij kleuterleiders. Bepaalde stakeholders willen daar zelfs nog verder in gaan.
Wat de besparingen betreft, wordt er tweemaal 28 miljoen euro bespaard op de aanleg van het fonds Digisprong. De eerste van die twee schijven wordt in 2022 afgetrokken. Mijn collega Roosmarijn Beckers wees al meermaals op de nood aan een structurele verankering en financiering van de gemaakte Digisprongaanzet. Een kwaliteitsvol digitaliseringsbeleid is niet zomaar laptops geven, maar bestaat erin om scholen een structureel digitaliseringsplan te doen opzetten met de nodige constante professionalisering en verhoogde inzet van ICT-coördinatoren. Het is dus primordiaal dat er bij de Digisprongoperatie voldoende recurrente middelen volgen.
De minister verwees in de commissie altijd naar de middelen uit de post Digisprong en relancemiddelen die wel nog in de pot bleven. In 2022 en 2023 is dat 5 miljoen euro, maar als je weet dat de regering zich eigenlijk eerst had geëngageerd om daar voor die jaren 33 miljoen euro in te stoppen, is dat toch wel erg wrang. Het is alsof je je kind ’s ochtends 100 euro zakgeld heeft maar dan ’s middags plots beseft dat je nog kosten hebt en 80 euro terugvraagt en dan tegen je kind zegt dat het niet moeilijk moet doen, omdat het toch maar mooi 20 euro heeft gekregen.
Collega’s, we zijn ook niet te spreken over het schrappen van de meelooptrajecten voor aspirant-directeurs, allemaal om een jaarlijkse besparing van 2 miljoen euro door te drukken. Dat is onbegrijpelijk in tijden waarin schooldirecteur een knelpuntberoep is geworden als gevolg van de grote uitval door psychosociale problemen.
Ook in het hoger onderwijs komt er een besparing door de eerdere financiële inkanteling van de graduaten. Het versneld laten ingaan van de groeikrimp van de graduaatopleidingen kan op weinig sympathie rekenen. Uitgerekend in het jaar van de opleiding komt er een beknibbeling op deze opleidingen waarin veel kwetsbare studenten en werkstudenten zitten in het kader van levenslang leren. Hierdoor worden hogescholen die een sterke groei kennen in hun innovatieve graduaten benadeeld.
Wat de financiering van het volwassenenonderwijs betreft, speelt in eerste instantie nog altijd de vraag of de aftopping van de groei geldt per studiedomein of op het geheel. Ten tweede is er de onzekerheid voor de toekomst door corona. Er is een overbruggingskrediet, maar de fall-out van deze crisis op de inschrijvingen zal langer duren. Dit zijn heikele maar essentiële punten waarover voor de centra voor volwassenenonderwijs toch dringend duidelijkheid moet komen.
En dan kom ik bij het meest schadelijke punt, de besparingen op de toekomstige beleidsstimulansen. In 2022 gaat het over 10 miljoen euro, in 2023 en 2024 komt dit op kruissnelheid en is dat telkens 46 miljoen euro. De verwachting was dat het merendeel van de middelen zou dienen voor nieuwe injecties in het lerarenpact om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken.
Apart van de reguliere begroting is er een provisiepot van 252 miljoen euro, maar daarmee moeten al heel wat maatregelen uit de onderwijs-cao XXII voor een bedrag van 188 miljoen worden bekostigd. Het volgende rekenjaar komt er door de inflatie ook nog een indexsprong die de lonen van het onderwijspersoneel zal doen stijgen, wat ook moet worden bekostigd. En dan is er ook nog de recente Sinterklaas-conceptnota, het resultaat van de tien kladjesvoorstellen die de minister bij het actualiteitsdebat bracht met maatregelen die ook nog eens moeten worden bekostigd. Veel extra budgettaire ruimte blijft er dus niet meer over.
Collega's, binnen het onderwijsveld horen we dat veel van die initiatieven wel mooie aanzetten zijn maar overal horen we dat ze niet ver genoeg gaan om ons onderwijs, de kwaliteit, het lerarenberoep echt aantrekkelijk te maken. Daar slaagt deze regering tot nog toe jammer genoeg niet in. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Danen heeft het woord.
– Liesbeth Homans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
Collega’s, ‘Van achterstand naar voorsprong’, dat was de gevleugelde titel van de begrotingstoelichting van minister Weyts. Dat zijn vier mooie woorden, maar om dat echt te kunnen bewerkstelligen, om een achterstand om te buigen in een voorsprong, is natuurlijk veel visie nodig en op die visie dient een plan geënt te worden. En dat mis ik hier. Er zijn natuurlijk wel maatregelen genomen, maar dat zijn maatregelen naast elkaar die toch een zekere samenhang missen. Dat betreur ik.
Omdat dat globale plan ontbreekt, ga ik zelf een aantal werven toelichten, namelijk drie werven die wij als partij belangrijk vinden, die deel zouden kunnen uitmaken van zo’n geïntegreerd plan. Het eerste punt gaat over kostenbeheersing in het onderwijs, een thema dat jarenlang onder de radar is geschoven maar vandaag de dag actueler is dan ooit. Studeren, ook voor kinderen in het lager onderwijs, ook voor jongeren in het secundair onderwijs, kost geld, en voor heel wat van hen veel geld. Mevrouw Schryvers zei daarstraks dat het aanpakken van kinderarmoede een zaak is van alle beleidsdomeinen. Ik denk dat het goed zou zijn om die boodschap ook eens naar minister Weyts te sturen, omdat ik vaststel dat in de hele begrotingstoelichting de woorden ‘armoedebestrijding’ of ‘kostenbeheersing’ misschien een- of tweemaal voorkomen. Dat is toch wel bijzonder jammer, want weet u dat 3 procent van alle scholieren het schooljaar niet kan starten omdat ze de facturen voor schoolboeken niet kunnen betalen? U zult misschien zeggen dat het maar 3 procent is, maar dat gaat wel om duizenden kinderen en jongeren. 14 procent van de kinderen leeft in armoede of heeft een verhoogd armoederisico. Ook hier gaat het over tienduizenden kinderen en jongeren. De schoolkosten lopen op. Het is dus van belang dat we ook aandacht hebben voor de kostenbeheersing.
Een tweede element gaat ook over een voorwaarde om goed onderwijs te kunnen geven, zeker in tijden van covid en binnenkort misschien in postcovidtijden, namelijk ventilatie en luchtzuivering. Collega Meuleman heeft hier al vaak op het spreekgestoelte gestaan om daar een pleidooi voor te houden. Gisteren ging het er hier nog over. Mevrouw Rutten heeft daarover een vraag gesteld. We kunnen toch geen begrotingsdebat houden zonder het daarover te hebben. Ik heb begrepen van minister Weyts dat er na de kerstvakantie – en ik hoop dat dat vlak na de kerstvakantie zal zijn – een plan wordt opgeleverd rond de luchtkwaliteit in de scholen. Ik ga ervan uit dat dat plan ook aanleiding zal geven tot uitvoering. Ik ga ervan uit dat dat plan ook zal zorgen voor ontzorging voor de scholen. Dat zal in dit geval dus wel geld kosten. Ik zie in de begroting echter geen middelen om zo’n luchtkwaliteitsplan voor scholen echt uit te rollen. Mijn vraag is dus: waar zijn de middelen? Die zijn echt nodig. Ik heb die vraag ook gesteld in de commissie. Toen zei de minister: “We gaan inzetten op informeren en sensibiliseren.” Wel, dat is niet genoeg. De hamvraag is: hoe kunnen we scholen echt aanzetten tot actie op dit vlak?
Dan kom ik tot de derde werf die ik kort wil toelichten, en dat is ook de laatste. Jullie zeggen als regering in te zetten op het lerarentekort. Nu, er zijn wat maatregelen genomen om het lerarentekort te lijf te gaan, dat wil ik zeker erkennen. Maar de vraag is natuurlijk of het voldoende is, en of het doelmatig is. Want de belangrijkste werf, namelijk de starters die massaal uittreden, die lijkt u vergeten te zijn.
Nu, ik wil een discussie over het lerarentekort altijd wel starten met te zeggen dat leerkracht zijn een fantastische job is. Kinderen en scholieren en jongere studenten iets bijleren is fantastisch, en hen laten groeien is bijzonder boeiend en uitdagend. Leerkrachten geven zo mee vorm aan de toekomst van onze samenleving. Het is eigenlijk een topjob.
Maar ik stel vast dat veel mensen die instappen, heel snel weer uitstappen. En dat vind ik problematisch, vooral ook omdat de voordeur nu wordt opengezet voor zijinstromers, wat wij steunen, maar de achterdeur wordt niet voldoende dichtgedaan. Dus ons pleidooi is om ook in te zetten op die starters, om ervoor te zorgen dat wie kiest voor het onderwijs, daar goesting in krijgt en blijft krijgen, en dat het blijft hangen. Daar valt de meeste maatschappelijke winst te halen.
Nu, ik wil eindigen waar ik begonnen ben, door te zeggen dat leerkracht zijn een fantastische job is. Maar we stellen toch vast dat in ons land, maar ook in onze buurlanden en in heel veel landen van de wereld, de maatschappelijke waardering voor de job te wensen overlaat. En dat betreuren we. Dat is een probleem dat niet van vandaag op morgen kan worden opgelost, maar ik wil wel aan de regering vragen om een plan op te stellen om daar structureel iets aan te doen. Want ons onderwijs en de leerkrachten verdienen dat. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega Danen, ik hoor u er hier natuurlijk graag voor pleiten om de leerkrachten in ons onderwijs te houden. Maar ik wil dan ook wel dat u heel eerlijk bent en dat we ook allemaal weten dat het hele inclusieverhaal dat we momenteel voeren, er ook toe bijdraagt dat onze leerkrachten het moeilijk hebben in onze scholen. Wij pleiten allemaal voor inclusie, we zijn er ook allemaal voor. Maar we zijn daar niet allemaal even realistisch in. En als ik praat met leerkrachten, dan zeggen zij heel vaak dat de job te zwaar wordt omdat het niet meer haalbaar is. Ze vragen meer handen in de klas, en we proberen dat via de ondersteuningsnetwerken wel te bewerkstelligen, maar heel het inclusieverhaal blijft wel heel zwaar.
En daar wil ik toch ook wel iets benadrukken. Inclusie? Ja. Maar dat realisme is daar toch wel heel belangrijk. U zegt tegen mij: 'U spreekt zichzelf soms tegen, want u spreekt van inclusie, maar u pleit ook voor het buitengewoon onderwijs en de uitbreiding van het buitengewoon onderwijs.' U zegt dat de minister het gemakkelijker zal maken om buitengewoon onderwijs in te richten omdat er maar één type nodig is. En dat zou dan in tegenspraak zijn met inclusie. Maar dat is het niet. Het is heel belangrijk dat we kinderen die we in het gewoon onderwijs kunnen houden, ook daar houden, met een bepaald realisme. Maar kinderen bij wie dat niet kan, gaan dan naar het buitengewoon onderwijs. Ik denk dat dat een heel belangrijke factor is om de werkdruk binnen ons onderwijs haalbaar te houden, en zo ook onze leerkrachten in de klas te houden en op de school.
Ik wil daar misschien twee dingen over zeggen. Als ik het heb over starters, dan gaat het vaak over jonge mensen die geen volledige opdracht hebben, die van hot naar her worden gestuurd, die een onzeker lesrooster hebben. Dus voor hen is zo’n opdracht totaal niet interessant, zeker wanneer de arbeidsmarkt aantrekt en ze in andere sectoren gemakkelijk stabiele jobs krijgen. Dat wilde ik in de eerste plaats zeggen.
Nu, dat inclusieverhaal vergt natuurlijk een heel eigen debat. Ik weet niet of we dat hier echt moeten voeren. Ik wil alleen zeggen dat ik het niet normaal vind dat we in Vlaanderen het hoogste aantal kinderen in het bijzonder onderwijs hebben van heel Europa: 7 procent. Het is gestegen van 47.000 naar 51.000. En er moeten er nu nog bij komen. Wel, dat wil ik echt niet accepteren. Ik vind dat eigenlijk onrecht doen aan sommige kinderen, die dat niet echt nodig hebben.
Ik denk dat we moeten zoeken naar een goede middenweg, en we moeten zeker vandaag geen stappen zetten die inclusie tegenhouden. Als we nu dus nog meer scholen buitengewoon onderwijs gaan maken, dan denk ik niet dat dat de goede weg is. Het kan natuurlijk wel zijn dat er hier of daar toch een school nodig is omdat er in de omtrek echt geen aanbod is, dat wil ik zeker erkennen. Maar ik denk echt dat het nodig is om na te denken over hoe we kinderen met minder problematische beperkingen toch in de buurt van of in een reguliere school proberen te brengen.
Er is verwezen naar Estland. Ik denk dat ze er daar op een heel goede manier mee omgaan. We kunnen echt wel leren van buitenlandse voorbeelden. Ik heb op dat vlak ook geen dogma’s of taboes. Ik denk dat het goed is dat we kunnen zoeken naar een goed model. Maar wat ik niet goed vind, is dat de minister er prat op gaat om het buitengewoon onderwijs nog groter te maken. Versterken of verdiepen misschien wel, maar vergroten? Daar kan ik echt niet bij. Hebben we echt meer kinderen met problemen in Vlaanderen dan in Nederland, Duitsland of Frankrijk? Ik geloof dat niet.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik ga het debat over inclusie en het Begeleidingsdecreet en zo hier niet voeren. Maar, mevrouw Krekels, als u zegt dat de nieuwe leerkrachten daarom uitstromen, kan ik het toch niet laten om daar nog iets aan toe te voegen. Uiteraard is dat waar, maar we mogen ook tucht- en ordeproblemen niet vergeten. Leerkrachten moeten vaak politieagent spelen, en ze zijn daar niet voor opgeleid. In de lerarenopleiding is daar weinig aandacht voor. Dat wou ik maar even toevoegen aan het debat, Want dat is ook een van de grote redenen, naast, zoals u zegt, bijvoorbeeld het interimhoppen enzovoort. Maar dat is dus ook een belangrijke reden. Uiteraard moet daar in de lerarenopleiding meer aandacht voor zijn, maar uiteraard is het ook een maatschappelijk probleem dat groter is dan onderwijs alleen. Maar ik denk dat dat ook zeker een reden is van de grote uitstroom van jonge leerkrachten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, hier wordt toch een beetje de indruk gewekt dat er één probleem, en dus één oplossing is in het lerarentekort. Maar dat is uiteraard niet zo. Ik geef het maar aan, omdat we nu dreigen te gaan naar: dat is het probleem en dat is het probleem. Dat is het niet. Het is een ruimer debat.
Ik wou nog heel even ingaan op de cijfers die u gaf. U zei dat het opnieuw gestegen is, van 47.000 naar 51.000, maar u moet natuurlijk wel kijken naar waar we vandaan komen. Daar zat het M-decreet tussen. Daar zien we dat kinderen in het gewone onderwijs zitten, maar het lukt niet. Voor deze meerderheid zijn daar drie belangrijke passages, waarom we zeggen naar wat we moeten kijken. Eén: het kind met de bijzondere onderwijsnoden zelf moet leerwinst hebben en moet vooruit gaan. Dat willen we voor alle kinderen, ook voor hen. En dan gaat het over wat nu de beste plaats en de beste context is om hen leerwinst te geven.
Twee, collega Krekels verwijst er zeer terecht naar, en ik heb het deze ochtend ook gezegd: de draagkracht van onze leerkrachten. Als je met leerkrachten spreekt, is inderdaad dat M-decreet van ... Een klas, dat zijn geen 23 kinderen die allemaal braaf en vlot mee kunnen en dan 1 kind dat extra noden heeft. Dat is niet zo. Die klassen hebben we niet meer in Vlaanderen. Dus daar zit die druk op de leerkrachten, waar we met het Leersteundecreet inderdaad terug naar realistische proporties gaan.
En ten derde gaat het over die andere leerlingen, die er natuurlijk ook nog zijn. Die mogen we niet vergeten. Die moeten ook vooruitgaan.
Als minister Weyts dan terecht zegt dat we het op bepaalde plaatsen weer mogelijk moeten maken dat je bijvoorbeeld niet twee programmaties moet doen, niet twee types, maar één type waar we op die plaats een tekort aan hebben, dan is dat wel nodig. Want dat is het debat dat we daarnet gevoerd hebben over leerlingenvervoer. We hebben nood aan een type 3, een type 2, kinderen met een diep mentale beperking, kinderen met gedragsstoornissen, kinderen met een heel specifieke problematiek. En die eerste school die we tegenkomen, zit vol. Dan zitten we bij het debat over het leerlingenvervoer. Dan denk ik dat het ook onze taak is om te kijken of we meer nabij die specifieke types kunnen uitbreiden.
De basistypes, zijnde kinderen met dyslexie en dergelijke meer, of zware dyspraxie, dat moet inderdaad dichterbij kunnen. Dat is die ondersteuning, en ook de versterking in de ondersteuning die we willen inzetten, maar dan gerichte ondersteuning, in de klas, in de school, zodat de leerkracht dat voelt, zodat de leerkracht ziet dat die ondersteuning er is.
Ik wil daar nog een laatste punt aan toevoegen, over de beginnende leerkrachten die weer uitstromen. Dat is die praktijkschok. Dat hebben we hier eigenlijk al heel dikwijls besproken. En dat is ook een oproep die we ook vanuit het parlement kunnen doen richting de lerarenopleiding. We moeten ook zorgen dat voor die gasten die van die schoolbanken komen, wat ze daar geleerd hebben, overeenstemt met de realiteit en dat ze dan verder worden begeleid met de versterkte aanvangsbegeleiding. Ik denk dat we ook die oproep moeten doen, want die praktijkschok – ‘ik heb het zo geleerd, en die klas ziet er anders uit’ – daar is niemand bij gebaat. Ik denk dat we daar ook bondgenoten in zijn, om daar kritisch naar te kijken.
De heer Coel heeft het woord.
Ik wil ook nog kort even ingaan op die nood aan bijkomende capaciteit voor het buitengewoon onderwijs. Over het leerlingenvervoer heeft collega Daniëls al gezegd dat dat een van de problematieken is waar we de voorbije weken geregeld over in debat zijn gegaan en dat dat moest worden opgelost. Het is natuurlijk niet zo dat we dat louter met capaciteit kunnen oplossen. Er zijn ook manieren om dat via vervoer op te lossen. Maar ik denk dat een goede inplanting van verschillende types, gespreid over de regio, wel degelijk kan helpen. Maar daar heeft collega Daniëls het al over gehad.
Een tweede invalshoek op dat vlak is het Inschrijvingsdecreet waarover we in de commissie ook al een paar keer hebben gedebatteerd. Het zal deze legislatuur nog hervormd worden. Als je dan in gesprek gaat met de koepels die buitengewoon onderwijs aanbieden, blijkt dat ook daar de problematiek bestaat. Ik wil nog in het midden laten of het normaal is of die groep van 47.000 naar 51.000 aangroeit. Het M-decreet speelt zeker een rol. Je merkt dat er druk staat op de aanbieders van dat onderwijs. Zij moeten kinderen weigeren. We hebben dat voor wat betreft het buitengewoon onderwijs iets minder goed in kaart dan voor het regulier onderwijs. Ook daar zijn wel redenen om aan te nemen dat er voor bepaalde types extra capaciteit nodig is.
En dan een derde element. We hebben heel veel middelen voor infrastructuur. We merken dat de middelen goed uitgegeven geraken voor een nieuwbouw of een verbouwing in het regulier onderwijs. Maar het valt regelmatig voor in het buitengewoon onderwijs dat je middelen ter beschikking hebt waarbij je weet dat het in een bepaalde regio goed zou zijn om een type bijkomend aan te bieden, maar dat je niet iemand vindt om daar een gebouw te zetten of een school uit te baten en die investering te trekken. Daarom is het goed dat de minister het initiatief heeft genomen om de drempel wat te verlagen. Als een van de voorwaarden – die twee types die je moet aanbieden – een drempel zou zijn, dan wordt deze nu weggenomen door ze te herleiden naar één. Daardoor komen er extra plaatsen vrij. Daar zijn kandidaten voor. Ik denk dat dat een goede zaak is en dat we dat niet te binair moeten bekijken, zo van er is te weinig of te veel plaats. Elk kind dat op die manier een gepaste plaats kan krijgen, is een gewonnen zaak, zowel voor het kind als voor de ouders maar ook voor het onderwijs.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Er zijn veel uitdagingen voor ons onderwijs. Wat mij betreft zijn de twee belangrijkste de kwaliteit van ons onderwijs en, daaraan gekoppeld, het lerarentekort. Collega’s, laat ons niet in de val trappen om dan één oorzaak aan te duiden voor het lerarentekort, of om met de vinger te wijzen naar een bepaalde doelgroep. Wat ons betreft mogen dat dan toch zeker niet de leerlingen zijn met een specifieke leernood. Laat ons de leerkrachten sterker maken. Collega’s, ik denk dat dat net de bedoeling is van het nieuwe Leersteundecreet: het versterken van de leerkrachten. Niet alleen de individuele leerkracht, maar zeker ook de leerkracht die in een team werkt. We zien dat daar nog stappen te zetten zijn. Ook waar er een sterk team is en een sterke directeur. We moeten de directeur versterken. Dat is de uitdaging. We moeten dat doen. Maar laat ons alstublieft niet in de val trappen van iemand met de vinger te wijzen.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Ik maak graag twee bedenkingen bij uw tussenkomst. In het geval van buitengewoon onderwijs gaat de slinger soms helemaal in de verkeerde richting. Het kan niet de bedoeling zijn om kinderen uit het regulier onderwijs te duwen en ze gemakshalve naar het buitengewoon onderwijs te sturen. Als u dat bedoelt, ben ik het met u eens. Het is inderdaad juist dat er hier in Vlaanderen in vergelijking met andere landen proportioneel niet meer kinderen zullen rondlopen die ondersteuning of maatwerk nodig hebben. Maar omgekeerd mogen we de slinger ook niet helemaal naar de andere kant laten gaan. Dat vind ik niet juist. Mordicus willen zeggen dat iedereen dan maar in het regulier onderwijs terechtkan, is ook niet noodzakelijk goed voor elk kind.
We hebben voor Europa een heel uniek systeem: het buitengewoon onderwijs. Dat laat toe om kinderen maatwerk te geven. Het zal daarom ook nodig zijn om daarin te investeren. Als je ziet hoe de wachtlijst eruitziet – ik spreek vanuit de ervaring in mijn eigen stad –, dan is dat nodig. Wij zullen een nieuwe school bouwen. Maar we gaan niet gewoon bakstenen zetten. We zullen het project in Aarschot aangrijpen om het buitengewoon onderwijs op een andere manier vorm te geven, om dat veel beter af te stemmen op het regulier onderwijs, om het daarin in te bedden en om ervoor te zorgen dat speelplaatsen kunnen gedeeld worden, dat de overgang van regulier naar buitengewoon mogelijk wordt. Ik denk dat dat de manier is. Laat de slinger niet naar de ene kant gaan en ook niet naar de andere kant. Laat hem juist in het midden eindigen.
Ten tweede, misschien nog een opmerking over het lerarentekort waaraan we, voorzitter, nog maar eens een volledig debat aan zouden kunnen wijden.
Jullie zijn wel grotendeels ingeschreven op de sprekerslijst.
Dat zal ik niet doen. Ik wil een element meegeven: het verloop in het onderwijs zelf. Er zijn heel veel mensen die met goede wil beginnen en die snel heel ontmoedigd afhaken.
Mocht dat in mijn stad gebeuren of mocht ik een bedrijf hebben en het zou in mijn bedrijf gebeuren dat ik zie hoeveel mensen er afhaken of – wat deze week in de pers was – hoeveel mensen wel het juiste diploma hebben maar er niet eens aan willen beginnen, dan moet het onderwijs zich ook zelf afvragen hoe dat komt. Daar hangt alles aan alles: veel te veel regeltjes, veel te veel planlast, een nagel waar deze regering op klopt en waarvan ik hoop dat we er echt iets aan kunnen doen. Je moet zorgen dat het ook een aangename plaats is om te werken. Dat is die hele grote ketting en dat spiraal dat we samen moeten trachten te doorbreken.
De heer Danen heeft het woord.
Ik zal eerst nog kort ingaan op het lerarentekort. We kunnen daar natuurlijk uren over discussiëren, maar ik zal dat niet doen. Ik denk dat het belangrijk is dat we alle instrumenten aangrijpen om de aantrekkelijkheid van het beroep voor ieder profiel dat bij onderwijs kan passen, te verhogen. Een groot bedrijf – u weet dat allicht beter dan ik – dat vandaag op zoek moet naar moeilijke profielen, zet alles in om dat te doen, de gekste dingen. Ik zeg niet dat we de gekste dingen moeten inzetten, maar ik denk wel dat we die groep die een specifiek onderwijsdiploma heeft en toch niet kiest voor het onderwijs … Ik vind dat raar. Natuurlijk zal iedereen er individueel wel een goede reden voor hebben, maar het kan niet dat zo'n grote groep zegt: 'ik studeer om leerkracht te worden maar vervolgens begin ik er zelfs niet aan, of ik begin eraan maar stap er heel vlug uit. Ik vind dat niet normaal. We moeten dat zeker verder onderzoeken. Ik denk dat we op dat vlak wel partners kunnen zijn.
Wat betreft het buitengewoon onderwijs wil ik dat debat ook niet tot in den treure voeren, want dat is een eigen debat. Ik hoop ook echt dat we het niet gepolariseerd zullen voeren, maar ik geloof wel, mevrouw Rutten, dat de slinger wel in de ene richting aan het gaan is. We hadden 47.000 en nu 51.000. Minister Weyts zegt dat hij nog wat meer wil investeren in het buitengewoon onderwijs. Maar willen we dan 60.000, 70.000 of 80.000? Ik vind het echt niet normaal dat we zoveel kinderen in het buitengewoon onderwijs hebben. U weet ook dat, als we een school bouwen, die gevuld zal worden. Als we een school bouwen – scholen willen natuurlijk leerlingen –, dan zal die gevuld worden. Ik zou echt willen vragen om daar goed over na te denken. En dat debat zullen we allicht in de commissie wat grondiger voeren.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, ondanks het feit dat meester Weyts er niet is, gaat de klas en de les toch door en is er een vervanger gevonden in minister Diependaele en zijn er een aantal zeer gedreven leerlingen. Zo is het in coronatijden ook gegaan in de scholen en de klassen: zoeken, schakelen. Ik wil namens de N-VA-fractie eerst starten met alle scholen, leerkrachten, directeurs, CLB's, ondersteuners te danken voor hun inzet. Ik heb gigantisch creatieve zaken gezien in het onderwijs in Vlaanderen in deze tijden. Onderwijs kan veel.
Af en toe had ik ouders die tegen me zeiden: ‘Ja, maar ja.’ En dan zei ik ‘Wees blij, want ze organiseren iets. Ze rijden rond met boeken. Ze doen van alles.’ Ik denk dat de mensen van onderwijs trots mogen zijn op hun werk.
Ik hoor hier vragen of er wel een plan is en zo verder. Er is geld. Er komt 1,7 miljard euro bij en er is een plan, en dat plan draagt de titel Onderwijskwaliteit. Daarstraks hebben we debatten gevoerd over armoede en kinderarmoede. Collega's, ik blijf er rotsvast van overtuigd – en met ons de N-VA als gemeenschapspartij – dat onderwijs het sterkste wapen is voor elk kind, wat zijn achtergrond ook is, om sociaal mobiel te zijn. Dat is ook de reden waarom we erop inzetten. En helaas, de resultaten zult u niet volgend jaar of in 2024 zien, want onderwijs is een traag medium, maar we keren wel de tanker.
Ik doe de oproep aan alle geledingen, want alleen hier in het parlement en met de minister zullen we het niet doen. Waarom niet? De lerarenopleiding, ondersteuning, begeleiding, koepels: onderwijs is een geheel van heel veel mensen, ook inrichtende machten. Als leerkrachten bij jou op school niet lang blijven, wat kun je daar zelf aan doen, hoe kun je daar zelf mee aan de slag, als je ziet dat dat op andere scholen minder het geval is?
Daarom haal ik een aantal dingen aan, collega’s, die vandaag nog niet naar voren zijn gekomen. Ik focus op twee zaken.
Ten eerste: de onderwijsmiddelen inzetten waar ze voor dienen. Ik denk dat dat de cruciale vraag is die we ons allemaal moeten stellen. Ik denk aan de SES-middelen (socio-economische status), die vanuit Vlaanderen worden gegeven aan scholen, aan kinderen met bepaalde noden? Het Rekenhof heeft daar in het verleden al kritische vragen over gesteld. We stellen nu ook die vraag aan de onderwijsinspectie: kijk na wat daarmee gebeurt. Ik vind dat een hele terechte vraag. Het is een bekommernis die we allemaal hebben. Gaan die kinderen daarmee vooruit? En als het gaat over Nederlands, dan is er altijd een groot debat in dit parlement: je gaat toch niet beginnen over Nederlands? Maar, collega’s, Nederlands is de taal van onze gemeenschap, het is de onderwijstaal, het is de taal waarin je leert, waarmee je vrienden maakt. Dat is toch de kern waarop we moeten inzetten? Als je de leraar niet verstaat, dan zal je de inhoud ook niet begrijpen. Ik denk dat het vrij logisch is waarom we daarop inzetten.
Een ander punt waar ik nog even op wil wijzen is de kwestie van de eindtermen. De eindtermen zijn niet zomaar iets, het is het zaadje dat we planten om in de toekomst weer die basis te hebben. Je hebt kennis en vaardigheden en attitudes, maar de basis is o zo belangrijk. Dat horen we ook terugkomen in het hoger onderwijs. Langs de kant van het hoger onderwijs krijgen we kritiek, omdat de leerlingen die bij hen binnenkomen een aantal zaken niet kennen. We hebben afgelopen woensdag nog het debat gevoerd over de viertrapsraket: juist oriënteren, informeren, begeleiden, remediëren. Maar, collega’s, dat start al vroeger. Ik begrijp niet dat ik signalen krijg van hogescholen dat ze instroom in de lerarenopleiding krijgen van leerlingen die het niveau Nederlands van leerlingen uit het vierde leerjaar lager onderwijs niet halen. Die studenten hebben een getuigschrift basisonderwijs en een diploma secundair onderwijs, van het Nederlandstalig onderwijs, en de hogeschool zegt dat ze het niveau van het vierde leerjaar lager onderwijs niet hebben. Dan moeten we ons toch terecht de vraag stellen, en dat doen we met deze meerderheid.
Wat betreft de acties die we ondernemen rond het lerarentekort: er is helaas geen ‘silver bullet’. Als die er was dan hadden alle voorgaande ministers die al gebruikt, dat is heel eenvoudig. Er zijn inderdaad velerlei facetten: arbeidszekerheid, de vaste benoeming, de aanvangsbegeleiding zit er ook in, kijken naar de lerarenopleiding, daar komen we ook op terug. Er is de planlast, de zijinstroom die andere mensen aantrekt naar het onderwijs. En zou de anciënniteit meer mogen zijn? Ja, maar dan rijden we vast op een advies van de Raad van State dat zegt dat we dan alles met terugwerkende kracht moeten doen. Die middelen zijn er niet.
Dus, collega’s, ik besluit: is er een plan? Ja, zie de septemberverklaring, zie het regeerakkoord, zie de beleidsnota. Sommige mensen zullen zeggen dat er te veel afkomt op het onderwijs: ‘hold your horses!’. Is er geld? Ja, we stijgen met bijna 1,7 miljard sinds 2019. Er is een plan, er is geld, en het doel is: onderwijskwaliteit. Dank u wel voor jullie enthousiaste steun daarvoor. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Danen heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Daniëls. Als u zegt dat er een plan is en dat er geld is, ja ik heb die documenten natuurlijk allemaal gelezen. Maar wat ik moeilijk vind is: wat zijn dan precies de doelstellingen? Die zijn wat mij betreft niet ‘smart’ zoals dat heet. Ze zijn niet concreet, er is geen tijdspad opgezet. Ik denk dat het plan dus nog wat beter zou kunnen worden als we dat wel zouden doen. Wat als we binnen drie jaar vaststellen dat wat we zouden willen, namelijk betere onderwijskwaliteit, niet echt aan het lukken is? Hoe gaan we dan bijsturen? Een plan is maar een plan als je tussentijdse doelstellingen zet, en als je bijstuurt wanneer dat nodig is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega Danen, wat is het doel? Het doel is onderwijskwaliteit, en ik denk dat we daar inderdaad dagen mee kunnen vullen, wat daarmee bedoeld wordt. Wat wij bedoelen met onderwijskwaliteit is inhoud. Ik kijk dan eerst en vooral naar internationale vergelijkingen. Daarover is het hier daarnet al gegaan. We moeten zorgen dat onze leerlingen daar, in de verschillende niveaus, terug hoger geraken. Ik heb het dan over alle leerlingen. Wat zagen we in die internationale vergelijkingen? Onze groep topleerlingen, die we al jaren hadden, wordt kleiner en de topscores dalen. Maar we zien ook dat we aan de onderkant te veel leerlingen hebben die eigenlijk niet de basis halen die je nodig hebt om in onze maatschappij mee te draaien.
Dat is voor mij en deze meerderheid het absolute doel. Waarom zijn die zaken zo belangrijk? Omdat dat net onze Vlaamse samenleving maakt; zowel om samen te leven als burger, als als deel van onze gemeenschap, als om bij te dragen aan onze gemeenschap door te werken, heb je al die profielen nodig, allemaal. Het gaat dus ook over een goede oriëntering, al die trapsgewijze stappen, ook in het hoger onderwijs, zodat we kunnen voorkomen dat men daar blutsen en builen oploopt door foute keuzes, omdat men niet goed weet welke richting men moet kiezen.
Wat is de vinger aan de pols? Dat zijn uiteraard die Vlaamse toetsen. Nu moesten we telkens wachten op internationale vergelijkingen om te weten waar we staan. Vier, vijf, zes jaar moesten we wachten, een volledige legislatuur moesten we wachten om te weten waar we staan. Daarvan heeft deze meerderheid gezegd: dat gaan we niet meer doen, dat is te lang. We willen valide, betrouwbare toetsen om de vinger aan de pols te houden, niet alleen beleidsmatig, maar ook richting school. En ik zeg het er direct bij: niet om dat in de kranten te zetten. We hebben daar die hoorzitting over gehad, we zullen er nog over debatteren, maar we willen de vinger aan de pols hebben als school en als overheid. We willen niet meer wachten op internationale toetsen. We willen kijken naar onszelf. Dat zijn voor mij – in het korte bestek van deze plenaire vergadering – twee belangrijke zaken om te weten in welke richting gaan we, wat willen we bereiken en hoe we de vinger aan de pols houden.
Ik haal nog iets aan dat cruciaal is voor de leerkrachten. Waar halen zij voldoening uit? Eén, uit een grote dankjewel van de ouders en van ons. Twee, uit het zien dat hun leerlingen iets bereiken. Dat is ongelooflijk.
Ik haal een voorbeeld aan. Ik heb een oud-leerling uit verzorging en zij runt nu twee minicrèches. Zij is keihard blijven werken. Ik heb een andere, dat was heel confronterend: je gaat naar het ziekenhuis en je krijgt daar zo’n kort schortje dat vanachter niet dicht kan. Een van mijn oud-leerlingen kwam binnen en groette mij met: ‘ha, mijnheer Daniëls’. (Gelach)
Ik vroeg me dan af hoe ik met die leerling was omgegaan. Nog veel belangrijker was dat die leerling met de basis die ze gekregen had – ze was via hbo5 in het ziekenhuis gekomen – vervolgens was blijven verder studeren voor een bachelor. Dat zijn zaken die een leerkracht trots maken. Dat moeten we leerkrachten gunnen, dat ze zien wat hun bijdrage is geweest: dit heb jij mee gerealiseerd. Door zulke zaken maken leerkrachten leerlingen sterker door hun impact.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Mijnheer Daniëls en minister Diependaele, ik heb een opmerking. Minister, u bent er gisteren tijdens de actuele vragen niet echt op ingegaan. Ik heb een suggestie en ik doe een oproep. Zeker in het onderwijs maken taalgebruik en de juiste en goede woorden een wereld van verschil. Laten we over starttoetsen spreken in plaats van over ijkingstesten. Laten we over mijlpalen spreken in het hoger onderwijs die je kunt halen in plaats van over harde knippen. Dat is enorm belangrijk. Het is niet mevrouw Rutten die dat zegt, daar is wetenschappelijk onderzoek naar gedaan om te zorgen voor de juiste motivatie. Voor ‘Vlaamse toetsen’ heb ik nog geen woord gevonden. Dat klinkt alsof je een toets krijgt met kennis over Vlaanderen, dat kan in een andere context belangrijk zijn, maar dat is hier niet de realiteit.
Laten we samen nadenken over de juiste woorden voor wat we willen doen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik zal de suggestie doorgeven, dank u wel. Dat lijkt me een zeer belangrijke opdracht die u mij meegeeft.
Toen het ging over schortjes die vanachter niet dicht kunnen, klonk een harde knip ook niet goed. (Gelach)
Alstublieft, verzin daar een ander woord voor.
Lag je op je buik of op je rug? (Gelach)
De heer Daniëls heeft het woord.
Sta me toe daar niet verder op in te gaan, maar het schortje was niet volledig dekkend.
Ik wil nog even ingaan op wat collega Rutten zei. Het zijn starttoetsen, dat is de benaming die er nu staat. We spreken niet meer over niet-bindende toelatingsproeven, we spreken niet meer over ijkingsproeven, maar over starttoetsen. Het woord is twee weken geleden al op de regering gepasseerd. U kunt gerust zijn: minister Weyts zelf heeft het voorstel gedaan waarmee de Babylonische spraakverwarring over niet-bindende proeven is opgelost.
Wat de Vlaamse proeven betreft, dekt het wel degelijk wat het is. Er zijn internationale vergelijkende proeven, die zijn wat ze zijn. Met Vlaamse proeven kunnen we het project meenemen dat we samen in Vlaanderen hebben uitgebouwd rond Vlaamse veerkracht. Vlaamse proeven zijn net die veerkracht die de leerwinst van de leerling mee in kaart brengen, naast de internationale proeven. Ik denk dat we daarmee dus absoluut kunnen vatten wat die proeven doen.
De heer De Witte heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ons onderwijs staat voor enorme uitdagingen. Ik denk dat we het daarover eens zijn.
Ik ga kort in op de drie belangrijkste punten voor onze fractie en ik maak de link met de begroting. Het zal u niet verbazen, maar het eerste is natuurlijk het lerarentekort. Dat is geen nieuw probleem, want we zien het al tien jaar aankomen. Er is meermaals aan de alarmbel getrokken. De instroom van nieuwe leerkrachten in de lerarenopleiding is gehalveerd. Het gaat dus niet alleen over de arbeidsmarkt, voor alle duidelijkheid. Vandaag zijn er zelfs scholen die dreigen te sluiten door een lerarentekort. Toen het probleem hier begin oktober op tafel werd gelegd in dit halfrond, kwam de minister met zijn tienpuntenplan dat meteen de wind van voren kreeg uit het onderwijsveld.
Ook in deze begroting wordt het lerarentekort onvoldoende aangepakt. Ik geef drie voorbeelden. Iedereen heeft lof voor het lerarenplatform: werkt goed, belangrijk, nuttig voor startende leerkrachten. Waarom wordt het dan afgebouwd? In het basisonderwijs gaat het aantal plaatsen achteruit. Dat begrijp ik niet.
Tweede punt zijn de masters. De mensen in het basisonderwijs die de moeite doen om een masterdiploma te halen, worden niet betaald volgens dat diploma. Dan is men verbaasd dat die mensen vertrekken. Op bijna alle andere plaatsen in de overheid worden ze wel betaald volgens een masterdiploma. Dat begrijp ik ook niet.
Een derde punt zijn de zijinstromers. De zijinstromers krijgen nu tien jaar anciënniteit. Maar de chef van het katholiek onderwijs in Vlaanderen, de grootste koepel, zegt dat de mensen die komen veertigers zijn. Als men dus komt en men tien jaar anciënniteit krijgt, ontbreekt er nog altijd tien jaar. Twee weken geleden heeft de minister hier uitgelegd dat tien jaar anciënniteit over 400 euro gaat. Welnu, collega's, 400 euro is een groot verschil. Voor veel mensen is dat een groot verschil. Het probleem is op een aantal assen echt nog niet opgelost.
Een tweede grote uitdaging is de groeiende armoede en ongelijkheid in het onderwijs. Jullie hebben wellicht de reportage van Lieve Blancquaert in De Morgen van begin oktober gezien. Eén op de zes kinderen in Vlaanderen groeit op in armoede en een steeds grotere groep van die kinderen komt naar school met een Kinder Bueno in de brooddoos, een beetje chips of zelfs niks in de brooddoos. Groeiende armoede.
En Lieve Blancquaert was daarover terecht gechoqueerd en ze heeft daar een hele reportage over gemaakt. Want leren met een lege maag, collega's, dat gaat natuurlijk niet. Wat is nu de link met de begroting? Wel, de link is dat in het verleden en nu ook geknipt werd in de werkingsmiddelen van de scholen. Vele scholen zijn kosten gaan aanrekenen aan kinderen, gezinnen en ouders en zijn diensten gaan uitbesteden aan commerciële firma's. Het gaat over boeken, warme maaltijden op de middag, kosten voor toezicht enzovoort. Wij zijn allang pleitbezorger van een maximumfactuur, samen met een verhoging van de werkingsmiddelen. De twee moeten samengaan. Wij vinden dat de ambitie in deze begroting op die as veel te veel ontbreekt.
Vervolgens heb ik het over de kwaliteit. Dat is ook al aangehaald hier. Er is druk op de kwaliteit van ons onderwijs. Dat hangt natuurlijk ook samen met die stijgende ongelijkheid. Want leerlingen leren het meest van elkaar. Daar is veel onderzoek over verschenen. Ik ga dat hier niet allemaal opsommen. We hebben al onderwijs dat draait op twee snelheden. Je hebt scholen met hoge concentraties van leerlingen die het moeilijk hebben en je hebt scholen met hoge concentraties van leerlingen die het beter hebben. Wij zijn ‘top of thee world’ in de segregatie. Het plan om iets te doen aan die schreeuwende ongelijkheid ontbreekt volledig.
Bovendien, collega's, wordt er bespaard op de pedagogische middelen om ons onderwijs te verbeteren. Ik heb het dan over de 7,5 miljoen euro die verdwijnt bij de pedagogische begeleiding. Dat betekent dat veel begeleiders onder andere in scholen waar veel kinderen zitten die het moeilijker hebben, gaan verdwijnen. Dat zal een impact hebben op de kwaliteit van ons onderwijs.
Tot slot heb je op die as van kwaliteit ook nog de CLB's. De CLB’s zeiden vorige week dat hun kerntaken worden uitgehold en dat ze geen ruimte meer hebben om hun kerntaken uit te voeren, onder meer rond verhoging van kwaliteit, begeleiding van scholen, pedagogische aanpak en mentaal welzijn van leerlingen. Collega's, lerarentekort, groeiende ongelijkheid en dalende kwaliteit zijn volgens ons de belangrijkste uitdagingen van ons onderwijs. En natuurlijk is er geen ‘silver bullet’. Er is niet één oplossing voor die dingen. Ik begrijp dat. Ik zeg dat ook niet. Je krijgt dat niet zo ineens opgelost. De middelen die wij steken in onderwijs zijn al aanzienlijk, en terecht. Maar wat ik niet begrijp, collega's van de meerderheid, is dat jullie de bovenstaande punten niet meer problematiseren, dat jullie zeggen ‘we gaan vooruit, we gaan er zo geraken’, terwijl het duidelijk is dat we er zo niet zullen geraken. Rond die drie assen hebben we nog altijd cruciale problemen. Problematiseer het. (Applaus van Jos D’Haese)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega De Witte, ik wil toch ingaan op twee zaken die u zegt, ten eerste over de zijinstromers. Ik ben een zijinstromer geweest. Ik zit nu in de politiek, dus ik ben er al terug uit, maar ik ben een zijinstromer geweest en ik heb dat gedaan toen er nul jaar anciënniteit verkregen werd. Waarom heb ik dat gedaan? Omdat ik op een bepaald moment in mijn loopbaan dacht een meerwaarde te kunnen zijn voor de kinderen in het onderwijs. Ik heb daar heel bewust voor gekozen. Ik heb daar een opleiding voor gevolgd, zodat mijn pedagogische kwaliteiten zich konden ontwikkelen. Ik ben een negental jaar in het onderwijs actief geweest, tot de politiek onverwacht op mijn pad kwam. Waarom heb ik dat gedaan? Vanwege de ideologie, niet omwille van het geld. Was het een tegenslag? Ja, het was een tegenslag, want mijn loon ging inderdaad ver naar beneden. Maar ik heb dat gedaan uit ideologie. Ideologie is ook een belangrijke drijfveer. We moeten geen zijinstromers hebben die naar het onderwijs gaan omdat het gemakkelijk verdiend is. We moeten zijinstromers hebben die echt willen zeggen dat ze echt een meerwaarde zijn, want ze willen wat ze in hun professioneel leven bereikt hebben, doorgeven aan de leerlingen in het basisonderwijs, het secundair onderwijs of whatever. Dat speelt. Die ideologie mag je niet onderschatten.
Het was toen nul jaar anciënniteit en het is nu tien jaar anciënniteit en je kan nog tot tien jaar extra meenemen. Je kan nog tot twintig jaar meenemen als je bepaalde ervaring en dergelijke kunt voorleggen. Het is nu al veel beter dan daarvoor. Als je dan iets ergs zou mogen vinden, dan is het eigenlijk dat het niet met terugwerkende kracht kan zijn, omdat we daar inderdaad de middelen niet voor hebben.
Mocht ik nu nog in het onderwijs gezeten hebben en zien dat mijn collega, een zijinstromer, tien jaar anciënniteit krijgt, dan verdient die evenveel als ik terwijl ik al tien jaar bezig ben. Ik heb dan ondertussen ook tien jaar anciënniteit verworven, maar ik heb natuurlijk geen winst, want ik krijg niets met terugwerkende kracht. Dat is misschien ergens een spijtig iets, maar om nu te zeuren over die tien jaar terwijl het twintig jaar zou moeten zijn, sorry, maar er speelt ook een stukje ideologie mee. Dat vind ik heel belangrijk. Ik vind het al fantastisch dat we nu tien jaar aan die mensen kunnen geven. Uiteraard, als het twintig jaar kon zijn, dan zou ik dat ook goed vinden, maar we moeten wel een bepaalde realiteit voor ogen houden.
Ten tweede volg ik u dat het CLB het inderdaad moeilijk heeft en dat er veel van hen verwacht wordt met de contacttracing en dergelijke meer. Ik wil toch ook wel benadrukken dat de minister hier echt wel zijn best heeft gedaan. Er zijn 307 voltijdequivalenten bij gekomen om te proberen zoveel mogelijk de reguliere opdrachten te kunnen opnemen. Om nu te zeggen dat we daar niets voor gedaan hebben, is dus een beetje een brug te ver.
De heer De Witte heeft het woord.
Mevrouw Krekels, ik heb heel veel respect voor u omdat u die stap hebt gezet, echt waar, uit de grond van mijn hart. Maar ik denk dat voor heel veel mensen 400 euro wel veel is. Ik denk dat dat wel echt een drempel is en dat we dat niet zomaar oplossen met ideologie. Dat is uiteraard een as en het is belangrijk dat we mensen aantrekken in het onderwijs die willen lesgeven en die ervoor willen gaan en zich willen engageren, want er is engagement in het onderwijs. Mijn moeder heeft heel haar leven in het onderwijs gestaan. Ik weet dat elke avond de laptop opnieuw op tafel kwam. Maar als je zo’n loonverlies lijdt, is dat voor heel veel mensen een drempel.
In heel de redenering van de N-VA begrijp ik iets niet goed: stel dat we voldoende leerkrachten hadden en stel dat de instroom niet zo sterk was afgenomen en we niet vier op de tien leerkrachten verloren binnen de vijf jaar, dan hadden we die leerkrachten toch ook moeten betalen? Als we zeggen dat we naar veel meer leerkrachten willen gaan en dat we het leerkrachtentekort willen wegwerken, dan gaan we toch naar een loonuitgave die ook die anciënniteit meeneemt? In de toekomst zullen we toch op een hoger budget voor die lonen landen, tenzij – wat mevrouw Rutten daarstraks leek te insinueren – we naar een brede eerste graad gaan, iets waar we helemaal voor zijn. Als we dat echter niet doen en met die schotten blijven zitten en vanaf 12 jaar die keuze blijven opdringen, dan gaan wij naar hogere loonuitgaven. Ja, ik vind dat u dat gewoon kunt zeggen. Het is duidelijk, we zullen meer moeten besteden. Dan bent u eerlijk.
Uiteraard heb ik veel respect voor de CLB’s. Ik heb niet gezegd dat er niemand bij komt, er komen inderdaad mensen bij, maar de CLB’s zelf hebben de afgelopen week gezegd dat ze er niet toe komen om met de leerlingen te werken. Ze komen niet tot de kerntaken, namelijk het mentaal welzijn van de kinderen, de pedagogische begeleiding van de scholen en de begeleiding van leerlingen om in deze situatie toch verder te blijven gaan. Ze steken nagenoeg al hun energie in de pandemie, en dat is natuurlijk een groot probleem. Ook daarvoor was dat al een probleem.
Dat zijn de twee punten die ik wilde opmerken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil gewoon meegeven dat de zijinstroom en het meenemen van de anciënniteit geld kosten. Daar is extra geld voor voorzien. De minister heeft daar al op geantwoord in de commissie. Op kruissnelheid gaat dat over 17,3 miljoen euro. We hebben dat geld voorzien.
U zegt dat we meer moeten doen. Nogmaals, ik begrijp die vraag, maar het advies van de Raad van State zegt dat als je meer dan acht of tien jaar anciënniteit wilt geven, de loonspanning zo groot wordt dat je moet kijken naar de retroacta. Je moet dan kijken naar de mensen die acht, tien, twintig jaar geleden zijn ingestapt en je moet die mensen allemaal meenemen en allemaal betalen. Als we dat doen, is de maatregel onuitvoerbaar. Dat is wat Pascal Smet heeft ervaren, want toen was het idee dat ze twintig jaar anciënniteit wilden geven. Dat gaat niet. In een rechtstaat – je kunt dat nu willen of niet willen – zijn we daar nu eenmaal aan gebonden.
We hebben dus het maximum opgezocht. Wat is het maximum? Dat is die acht, die tien jaar voor de knelpuntvakken, en daarbovenop nog die tien jaar nuttige ervaring voor de praktische en technische vakken. Dat lukt, en dat is inderdaad hetgeen waarmee we nu mensen aantrekken, maar nogmaals, met geld alleen gaan we het niet doen. Het gaat ook over andere zaken, over de planlast, over de goede voorbereiding, over een opleiding die daarbij aansluit, over ervoor zorgen dat de kinderen die in die klas zitten, Nederlands kunnen, over het bekijken van de benoeming om sneller zekerheid te krijgen, wat ook de zijinstromers nu krijgen. Dat is het pakket maatregelen die nodig zijn om mensen te overtuigen. Het is daarnaar dat ik verwees. Men moet naar dat pakket kijken, en niet naar die ene of die andere maatregel. Het is het geheel. Daar hebben we in de commissie ook al over gesproken, denk ik. Er is echter uiteraard voorzien in die middelen.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Voorzitter, voor het verslag, de collega tracht mij woorden in de mond te leggen. Collega, u suggereert dat ik dingen insinueer. Helemaal niet, maar ik ga het u ook niet gunnen om hier nog een half uurtje een debat te voeren over de brede eerste graad. Dat is een semantische discussie. Ik ben er zeker van dat wij daarover behoorlijk van mening verschillen, maar u hoeft dus niet in mijn plaats te denken. Dat doe ik zelf wel.
De heer De Witte heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, u antwoordt niet op de kern van de vraag. Als we naar een wegwerken van het lerarentekort gaan, stel dat we vanaf het begin meer hadden ingezet op die opleidingen, meer hadden gezet op het lerarenplatform ... Dat is immers niet de enige maatregel die ik aanhaal. Ik zeg: vergoed de masters als masters, zorg dat het lerarenplatform goed werkt, dat mensen in het begin van hun loopbaan niet zitten te sukkelen tussen al die statuten die ze daar hebben, met dalingen qua inkomen en dergelijke. Stel dat we dat hadden gedaan, en er was geen lerarentekort, dan hadden we ook lonen moeten betalen voor die mensen en voor de opgelopen anciënniteit. Dat is net het hele punt. Het onderwijsveld zegt zelf ook dat we daar op termijn toch gaan landen. Op zich heeft de Raad van State natuurlijk gelijk: men kan niet zomaar ineens zeggen dat men iemand nu twintig jaar extra gaat geven en 800 euro meer, en dat iemand die daar een half jaar zit, dat niet krijgt. Neen, maar op termijn gaan we toch daar landen.
Ik verwijt u niet dat het niet simpel is en zo. Ik zeg ook dat het niet simpel is. Wat ik u wel verwijt, is dat u zegt dat dit een oplossing is. Het is maar een kleine oplossing, want de meerderheid van de mensen die willen intreden, zijn veertigers, en die zijn niet geholpen met die tien jaar anciënniteit. Niet ik zeg dat. Dat zegt de chef van de grootste koepel in Vlaanderen. Dus, zeg dat gewoon en leg het uit, ook aan uw collega’s: we gaan nog meer middelen moeten uittrekken.
Mevrouw Rutten, ik verwees niet naar Estland. U verwees ernaar. Iedereen weet dat Estland op dat punt totaal verschillend is. Ja, natuurlijk financieel, maar vanaf 12 jaar de keuze opleggen dat iemand bakker of ingenieur gaat worden, dat is duur. Wij zijn daar pedagogisch gezien niet voor. Wij zijn voor het Estse systeem, voor het Finse systeem, maar u komt hier zeggen dat die het allemaal met minder geld doen. Als u a zegt, mag u ook b zeggen. (Applaus van Jos D’Haese)
De heer Coel heeft het woord.
Collega De Witte, het probleem van het lerarentekort is niet dat er geen budget is om leerkrachten aan te nemen, maar dat de scholen de kandidaten niet vinden om de plaatsen waar budget voor is – in die lonen is voorzien – in te vullen. Uw stelling dat we ineens veel budget te kort zullen hebben als we ze allemaal invullen, klopt dus niet.
Wat de zijinstroom betreft, men kan die maatregel op twee manieren bekijken. Die maakt deel uit van een pakket van maatregelen om het lerarentekort op te lossen. Dat is dus zeker niet de zaligmakende oplossing, maar het is wel een element ervan. Als ze instappen, hadden ze in het oude systeem 0 jaar anciënniteit, en in het nieuwe systeem hebben ze tien jaar. Dat scheelt voor die mensen 400 euro per maand. Ik denk dat we het er alle twee over eens zijn dat dat een mooi bedrag is. Je kan ook kijken naar uw uitgangspunt: ze hadden al twintig jaar anciënniteit en hebben nu nog maar tien jaar. Dat is echter eigenlijk geen eerlijke vergelijking, want we doen een opschaling. In het vorige scenario vielen ze terug van twintig jaar op nul jaar anciënniteit. In uw berekening hadden ze 800 euro minder.
In het nieuwe systeem hebben ze 400 euro minder, wat nog altijd een engagement is dat je moet nemen, een stap die je moet willen zetten. Niemand verplicht hen daartoe, voor de duidelijkheid. Maar het is toch evident dat je, door van 0 euro naar 400 euro te gaan, een stimulans geeft, een barrière probeert weg te werken om mensen ervan te overtuigen om in te stromen. Ik snap niet goed waarom u daar zo op blijft hameren, terwijl die invalshoek toch vrij evident is, namelijk dat 400 euro geven toch aantrekkelijker is dan 0 euro geven.
De heer Danen heeft het woord.
Ik heb er bij de bespreking van Onderwijsdecreet XXXI ook voor gepleit om die anciënniteit op te kunnen trekken en wel hierom. Het lijkt mij interessant dat ze in het onderwijs veertigers en vijftigers kunnen krijgen die uit de chemiesector komen, uit de bancaire sector, uit de administratie, zeker in deze arbeidsmarkt waarbij steeds meer mensen – dat zien we overal – niet meer voor het leven kiezen voor een bepaalde job, maar jobhoppen gedurende hun loopbaan, wat ik heel normaal vind. Wel, die mensen moet je een gelijkaardig loon kunnen geven. Ik zeg niet dat dat precies hetzelfde moet zijn, maar je gaat hen toch niet vergoeden als een dertigjarige die ook in het onderwijs staat. Een vijftigjarige vergoeden als een dertigjarige die zeven of acht jaar lesgeeft, dat vind ik echt niet normaal. We moeten echt meer en beter kunnen. En ik ben ervan overtuigd dat we dat ook zullen doen als het geld er is. Onderwijsdecreet XXXII zal op dat vlak ook wat vooruitgang bieden. Ik ben alvast benieuwd en ik zal het mee bepleiten.
De heer De Witte heeft het woord.
Mijnheer Coel, ik wil heel kort reageren. Je vergelijkt vanuit de realiteit. Ik zeg het nog eens: Lieven Boeve zegt dat de meerderheid die wil komen, veertigers zijn. En wat zij nu meemaken, is een loonverlies van om en bij de 400 euro. Voor velen is dat een grote drempel. Zég dat toch gewoon. Zeg gewoon: “Inderdaad, we hebben een stap gezet, maar voor velen is de stap die we hebben gezet, niet groot genoeg. En dat is een ernstig probleem voor de verdere oplossing van het lerarentekort.” Als minister Weyts dat op tafel legt, als hij dat eerlijk zegt in de pers en op tafel van de Vlaamse Regering legt, ja, dan moeten we verder zoeken naar budgetten. Gaat dat morgen al? Nee, niemand zegt dat dat morgen moet gaan. Maar nu wordt er gedaan alsof dit een oplossing is, terwijl dit, zoals de heer Danen het juist beschrijft, voor vele mensen geen oplossing is. Momenteel is de loonkloof nog altijd veel te groot.
De heer Daniëls heeft het woord.
Als iemand alleen naar het onderwijs wil komen om hetzelfde loon te houden ... U knikt zelf van nee. Dat is inderdaad de hoofdreden niet. Want dan ben je op zoek naar een andere job. Ik kijk ook naar de jobinvulling, naar wat je gaat doen. Ik kijk ook naar die aanvangsbegeleiding. Want u zegt de hele tijd dat we niet mogen kijken naar één maatregel, maar u blijft wel enkel kamperen op dat geld. U moet natuurlijk wel kijken naar de totaliteit van de job: het team waarin je terechtkomt, werken met jonge mensen. Ik begrijp dat de heer Boeve dat naar voren brengt, dat dat een van de vragen is die hij heeft. Het lijkt mij ook een terechte vraag, dat heb ik daarnet ook gezegd.
Maar zoals daarnet ook al is gezegd, moet men ook aan de kant van de werkgevers – en dat is niet het parlement, dat is niet de regering, dat is niet de minister, maar dat zijn de lokale scholen – over sommige zaken durven na te denken. Als nieuwe leerkrachten starten, dan moet je er als school over durven na te denken of je die wel de moeilijkste klas geeft. Dat kunnen wij niet in een decreet schrijven, want definieer dat maar eens in decreet: “De beginnende leerkracht mag niet de moeilijkste klas hebben.” Dat zou een heel speciaal debat worden. Maar dat is natuurlijk wel werkgeverschap. Ook daarover moet je nadenken. Als leerkrachten iets willen kopiëren, zouden ze geen 34 formulieren moeten invullen. Ik verwijs ook naar wat ik deze week nog heb aangetoond. Een leerkracht zei mij: “Koen, ik moet deze papieren allemaal klaar hebben voor de inspectie.” Ik heb die lijst doorgenomen. Van de 19 formulieren die hij volgens zijn directie moest hebben voor de inspectie, bleef er 1 over. 1. Ik heb gewoon op de lijst van Onderwijs Vlaanderen gekeken welke documenten er nodig waren. Al de rest werd op die leerkracht afgevuurd als ‘te moeten’, maar niet door ons, niet door de regering. Daarom roep ik de heer Boeve en de werkgevers ertoe op om daar samen met ons naar te kijken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, voorzitter, collega’s, vandaag hebben al een aantal collega’s zich nogal blootgegeven over onderwijs. Ik zal dat niet doen, maar als laatste in de rij wil ik een pleidooi houden voor een sterke pedagogische ambitie in ons onderwijs. Dat moet ons kompas zijn, collega’s, wanneer we het hebben over de toekomst van ons onderwijs.
Die pedagogische ambitie kan wat ons betreft alleen maar vorm krijgen wanneer onze leerkrachten, schoolteams, directies en schoolbesturen zelf ook aan het stuur kunnen staan, wanneer ze voldoende vrijheid en autonomie krijgen om hun koers te varen zonder natuurlijk de vanzelfsprekende maatschappelijke verantwoording uit het oog te verliezen. Die pedagogische ambitie kan alleen maar vorm krijgen in onze scholen waar ook het pedagogisch moment ligt. Het is dan ook goed, minister, dat de Vlaamse Regering onlangs ook een conceptnota over de herwaardering van de leraren goedkeurde. Daar staan broodnodige acties in op korte en middellange termijn, want, collega’s, pedagogische ambitie zonder voldoende leerkrachten, dat is als het ware een contradictio in terminis.
Het is ook goed dat de middelen waar scholen recht op hebben, flexibeler kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld voor bijkomende ondersteuning in de klas. Maar wat er volgens ons nog op de werkplank ligt, is een breed gedragen langetermijnvisie en langetermijnaanpak waarbij alle onderwijssectoren vanuit een soort gedeelde sense of urgency al hun durf en creativiteit aan de dag leggen. Voor onze fractie moet die langetermijnvisie er eigenlijk voor zorgen dat het zwaartepunt van het hr-management van scholen steeds meer op het lokale niveau ligt, op het niveau van de school en het schoolbestuur. Daarom is ons pleidooi ook om die schooldirecteurs en schoolbesturen te versterken.
Het codewoord is dus ambitie, pedagogische ambitie, zeker ook voor die leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Vandaar dat het goed is dat we investeren in dat leersteunkader en dat, zoals daarnet al is gezegd, de grenzen tussen het gewone onderwijs en het buitengewoon onderwijs verder vervagen, waarbij we als het ware naar een open continuüm gaan waar de deuren tussen beide samen met de klinken zijn verdwenen. En daarom is het ook goed dat we zeer snel en kordaat het leerlingenvervoer voor het buitengewoon onderwijs optimaliseren.
Collega’s, die pedagogische ambitie is er wat ons betreft ook in het hoger onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs (DKO), het volwassenenonderwijs en de CLB’s, die allemaal zijn geïmpacteerd door corona. Corona heeft ons trouwens allen uitgedaagd, maar ik wil toch heel specifiek nog even een grote dank u wel zeggen aan iedereen in het onderwijs die een tandje heeft bijgestoken.
Namens de CD&V-fractie uit ik ook graag mijn appreciatie ten aanzien van de inspanningen die de Vlaamse overheid leverde om de Vlaamse onderwijsmiddelen op peil te houden en gestaag te laten stijgen, zowel binnen de reguliere financiering als voor de relancemiddelen. Ook de extra cao-middelen zijn een belangrijke stap voor directeurs, kinderverzorging en de uren beleidsondersteuning.
Maar laat ons toch ook aandachtig en waakzaam zijn voor het steeds terugkerende verhaal dat ons onderwijs te duur zou zijn, dat we een te groot deel van ons bruto binnenlands product (bbp) besteden aan ons basis- en secundair onderwijs, en dat het nu wel frappant zou zijn dat we niet tot beste van de klas zouden behoren op internationaal vergelijkende toetsen, zeker ten aanzien van die landen die minder investeren in het onderwijs. Ik denk dat er daarvoor een aantal redenen zijn.
Ten eerste is 97 procent van ons onderwijs gesubsidieerd en gefinancierd. We hebben leerplicht tot 18 jaar. We zijn wereldkampioenen in de kleuterparticipatie. Collega’s, wat onze fractie betreft, zijn dat net de zaken die we moeten koesteren. Laten we er dus vooral voor zorgen dat er één sterk onderwijslandschap is, net door de combinatie van grote vrijheid en grote vrijheid van inrichting. En laten we vooral blijven investeren in ons onderwijs, in de grote pedagogische ambitie en hoge verwachtingen ten aanzien van ieder kind en iedere jongere. Het is immers in het onderwijslandschap dat ik net schetste, dat leerkrachten, schoolteams, directies en schoolbesturen hun verantwoordelijkheid opnemen. Zij zijn het die die pedagogische ambitie ten aanzien van al onze kinderen en jongeren hoog en waar nodig nog hoger zullen leggen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Nu ik als instantminister van Onderwijs naar al die vragen om meer centen geluisterd heb, wil ik nog een kleine opmerking maken – in het kader van de begroting, trouwens – gericht aan de heer Slagmulder. U hebt op een bepaald moment gezegd dat het zo vreemd is dat er nu bespaard wordt op de middelen voor Digisprong. Maar eigenlijk is dat niet het geval. Ik wil aantonen dat wij zeer conservatief en voorzichtig geweest zijn bij het opstellen van onze begroting en ook bij het uitdelen van relancemiddelen. Voor relancemiddelen met betrekking tot digitalisering hebben we geleerd uit het verleden en hebben we ervoor gezorgd dat we, als we nu eenmalige middelen uitgeven, altijd ook 10 procent recurrente middelen opnemen in onze begroting. We doen dat omdat we weten dat je bij digitalisering altijd ongeveer 10 procent nodig hebt voor opvolging, ondersteuning, softwarevernieuwing en dergelijke, om die hardware waarin je eenmalig zwaar investeert, te onderhouden. Je hebt dat natuurlijk pas nodig na verloop van tijd. We hebben die 10 procent daarom gespreid over een langere termijn. Je kunt dat in het begin een beetje laten stijgen. Dat is een opmerking die voor alle beleidsdomeinen geldt, maar die ik nu wil meegeven voor het domein Onderwijs, omdat u ernaar verwees. Eigenlijk is dat gewoon een heel voorzichtige manier van omgaan met digitaliseringsmiddelen, vooral vanuit het besef dat de aankoop van een computer nog iets anders is dan er effectief draaiende software op zetten.
Kan dit volstaan? (Instemming)