Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de audit van het Rekenhof inzake de begeleiding langdurig zieken
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter. Collega’s, het doet enorm veel deugd om hier opnieuw aan het spreekgestoelte te staan na zoveel maanden. Ik ben ervan overtuigd dat het u ook deugd doet om mij hier opnieuw aan het spreekgestoelte te zien. (Gelach)
Ik wens ook een bijzondere groet te brengen aan de 53 collega’s die vandaag tegen wil en dank, door wanbeleid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, van thuis moeten volgen.
Minister, u hebt het al een paar keer aangehaald: het is hallucinant. Er zijn meer langdurig zieken in dit land dan mensen werkloos. Hou u vast, collega’s: een op de tien werknemers is langdurig ziek. Dat is een ontzettend groot probleem. Dat is ook een ontzettend grote opportuniteit, zeker gelet op onze arbeidskrapte. Voormalig minister Muyters, die hier voor mij zit, heeft eerder ingezet op proefprojecten met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), waarin we langdurig zieken via slimme trajecten helpen om te re-integreren op de arbeidsmarkt. Niet zonder succes, toch een aantal van hen heeft daardoor duurzaam werk gevonden.
Minister, u bent ook niet bij de pakken blijven zitten. Op 12 februari hebt u een heel forse sterke nota door de Vlaamse Regering laten goedkeuren met een aantal elementen in, een verdubbeling van het aantal trajecten om langdurig zieken te begeleiden van vijfduizend naar tienduizend. Er is ook een mentaliteitsswitch. We hebben hier het VDAB-decreet gestart, waarbij VDAB niet enkel nog bevoegd is om mensen in werkloosheid te gaan begeleiden, maar ook mee te gaan focussen op mensen die langdurig ziek zijn. We hebben ook gezegd ‘laat ons focussen op wat mensen kunnen, niet meer op wat ze niet kunnen’. Herinner u het recente voorstel ook van de ‘fitnote’. U engageerde zich in die nota ook om in overleg te gaan met het federale niveau om een aantal drempels weg te werken.
Nu, datzelfde federale niveau heeft op 30 september gedebatteerd over het thema en minister Vandenbroucke zei dat hij naar de regering zal gaan met een allesomvattend plan, een sterk plan om langdurig zieken te re-integreren op de arbeidsmarkt. Bovendien zei hij, en dat verbaasde me wat, wilde hij de gewesten oproepen om daar ambitieuzer in te zijn. Minister, voelt u zich daartoe aangesproken en wordt u betrokken bij de opmaak van dat allesomvattend plan?
De heer Bothuyne heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter. Beste collega’s, minister, ik ben ook blij om hier te staan en ik hoop uiteraard dat u even blij bent om mij hier te zien staan. Straks doen we een kleine poll.
Er wordt hier vandaag een zeer belangrijk thema aangesneden. Bijna 500.000 mensen zijn een jaar of langer ziek in dit land. Ze zijn weg van hun werk, weg van hun werkgever. Ze hebben het ook moeilijk om terug te komen, door gezondheidsredenen, maar ook omdat er drempels ontstaan om opnieuw aan de slag te gaan.
Dat terwijl professor Godderis vanmorgen nog zei dat werk een belangrijke bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de gezondheid en de revalidatie van mensen die langdurig out zijn geweest. Het is een problematiek die honderdduizenden gezinnen en honderdduizenden werkgevers treft, en dat in tijden van een bijzonder krappe arbeidsmarkt.
Collega's, ik denk dat we blij moeten zijn dat er bijzonder veel beleidsaandacht gaat naar deze thematiek. Minister, u hebt in februari al een actieplan aangekondigd. We hebben hoorzittingen georganiseerd in het Federaal en het Vlaams Parlement, met alle actoren. We hebben daaruit geleerd dat er twee zaken cruciaal zijn om in deze problematiek succes te boeken. Dat is snelheid. Mensen moeten snel gevat worden met een aanbod op maat om hen opnieuw te betrekken bij de arbeidsmarkt, uitgaande van wat mogelijk is voor hen en met hen. Daarnaast is dat samenwerking tussen de verschillende instanties op het terrein en samenwerking tussen Vlaanderen en de federale overheid.
Minister, op welke manier kunt u samen met uw federale collega bijdragen aan een succesvolle aanpak om langdurig zieken weer te integreren op de arbeidsmarkt?
Minister Crevits, vooraleer u het zegt: wij zijn ook zeer blij om u hier opnieuw te hebben. U hebt het woord.
Collega's, ik ben ook heel blij om hier weer te mogen staan. Wij hebben anderhalf jaar ‘mogen’ zitten. Maar van te lang zitten word ik heel zenuwachtig. Ik ben dus blij dat ik opnieuw mag rechtstaan om een antwoord te geven.
Collega's, het is een zeer trieste statistiek dat we in Vlaanderen meer langdurig zieken hebben dan mensen die werk zoeken. Ik vind dat totaal onaanvaardbaar. De vraag is: hoe lossen we dat op? Een eenduidige oplossing in een-twee-drie zal er niet komen.
Dat is de reden waarom we in februari een actieplan opgemaakt hebben om de re-integratie van langdurig zieken te verbeteren. We hebben niet alleen naar de federale overheid gekeken. We hebben ook naar onszelf gekeken. Wat kunnen we zelf beter doen? Hoe kan ik de Europese middelen die er zijn, beter inzetten om mensen en werkgevers te begeleiden?
Zoals de collega's vragen, vragen we ook een aantal extra medewerkingen van de federale overheid. Ten eerste vind ik dat het overleg al bij al goed verloopt. Er is duidelijke openheid, zowel van collega Dermagne als van collega Vandenbroucke, want zij zijn beiden bevoegd, om met ons te overleggen en te kijken wat Vlaanderen precies nodig heeft.
Ten tweede wordt het tijd dat er beslist wordt. Alle puzzelstukken liggen op tafel. We hebben in technische werkgroepen een aantal zaken al doorgesproken. Er moet actie worden ondernomen. In feite is er een ding vooral van belang voor ons, en daarom pleiten wij ook voor asymmetrie, namelijk dat, gelet op het groot aantal mensen dat langdurig werkzoekend is, onze diensten veel nauwer en sneller betrokken worden bij het revalidatieproces van mensen. U hebt gehoord dat uit onderzoek blijkt dat een aantal mensen vragende partij is om de kans te krijgen om te werken, ook al zijn ze langdurig ziek. Nu is het zo dat als je, al dan niet langdurig, ziek bent, je eerst volledig arbeidsongeschikt moet worden vooraleer je een re-integratietraject kunt starten. Ik vind dat persoonlijk niet meer van deze tijd. Er zijn mensen die zelfs tijdens een behandeling graag een stukje zouden willen werken. Natuurlijk, wat voor de ene persoon kan, kan totaal niet voor de andere persoon. Maar nu zijn er een aantal mogelijkheden gewoon niet.
VDAB wordt vaak heel laat in het proces betrokken, nadat mensen al een jaar langdurig ziek zijn. Dit is een gemiste kans. Als we mensen een re-integratie willen laten starten binnen het jaar nadat ze ziek geworden zijn, stijgen de kansen om hen opnieuw goed aan het werk te krijgen. Dat is nog meer het geval als mensen nog een arbeidsovereenkomst hebben. Daar moet op worden ingegrepen. De federale overheid kan ons daarbij helpen.
Wij staan klaar met VDAB om onze re-integratietrajecten te laten toenemen tot tienduizend in 2023. Dat hebben we ook in ons actieplan gezet. De resultaten van die re-integratietrajecten zijn niet goed. Ook de Vlaamse re-integratietrajecten hebben een slecht resultaat. Hoe komt dat? Als we dieper gaan kijken zien we dat mensen heel laat worden betrokken in het proces, op een moment dat ze al meer angst hebben om opnieuw naar de arbeidsmarkt te komen. Ik vraag echt dat we de kans krijgen om te bewijzen dat als we vroeger in het proces kunnen worden betrokken, we betere resultaten kunnen boeken.
Ik vond in die zin de coaches waar federaal minister Vandenbroucke over heeft gecommuniceerd, op zich goed. Ze kunnen helpen, maar natuurlijk moet je dat inbedden in een totaal plan, waarin de Vlaamse diensten mee kunnen begeleiden.
Collega's, ik hoop dat er straks, met de verklaring in het federaal parlement, misschien ook witte rook zal komen om meer hefbomen en meer mogelijkheden te voorzien om mensen die ziek zijn of langdurig ziek zijn, te begeleiden in een traject naar werk. Collega Bothuyne en collega Ronse zeiden het al: dat is ook goed voor het zelfvertrouwen, voor het zelfbeeld, en in sommige gevallen ook voor de genezing van mensen.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, u zegt heel terecht dat het probleem met de trajecten vandaag is dat we te laat in actie komen, te laat betrokken worden. Nu, in ons regeerakkoord staat dat we gaan voor een systeem waarbij we binnen de drie maanden dat iemand langdurig ziek wordt, samen met de persoon kijken of er re-integratie mogelijk is – hetzij bij de huidige werkgever, hetzij bij een andere. Als beslist wordt dat het mogelijk is, leggen we een inspanningsverbintenis op, geen resultaatsverbintenis, om een traject naar werk op te starten. Tenzij ik het mis voor heb, heb ik begrepen dat dat binnen het asymmetrisch beleid nog niet toegestaan is. Acht u de kans mogelijk dat we die passage uit ons regeerakkoord, dat engagement dat we met de Vlaamse regering hebben genomen, erdoor krijgen?
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik heb het antwoord op de bijkomende vraag van collega Ronse al: ‘ja’. We achten dat toch allemaal mogelijk. Collega's, als er iets is waar kamerbrede steun voor is, ook bij de collega's die in de Federale Regering vertegenwoordigd zijn, dan is het wel het voeren van een beleid om mensen kansen te geven op de arbeidsmarkt. Ook mensen die langdurig ziek zijn, op lange termijn zijn uitgevallen, willen we opnieuw kansen geven en integreren op de arbeidsmarkt. Ik kan me niet voorstellen dat er partijen in dit land zijn die daar niet achter kunnen staan. Als men Vlaanderen dan extra kansen wil geven omdat we inderdaad al die kennis en ervaring hebben bij VDAB om snel een aanbod op maat te formuleren, dan is dat maar de logica zelve, denk ik.
Maar er is meer, minister. Er is niet alleen de kant van de werknemer, er is uiteraard ook de kant van de werkgever. Onderzoek wijst uit dat veel werkgevers het moeilijk hebben om om te gaan met mensen die langdurig uitvallen. Ze hebben het ook moeilijk om bijvoorbeeld mentaal welzijn op de werkvloer bespreekbaar te maken. Op welke manier kunnen we werkgevers ondersteunen en begeleiden, om ervoor te zorgen dat er minder mensen uitvallen, en dat de mensen die uitvallen, op een goede manier opnieuw integreren op de werkvloer, zodat een nieuwe uitval vermeden wordt?
Mevrouw Gennez geeft het woord.
Ik dank de sprekers voor de nuance in het debat, en ik dank de minister, die ruiterlijk toegeeft dat de huidige re-integratietrajecten eigenlijk niet werken. Snelheid is inderdaad belangrijk, maar ook het onderscheid tussen een manifeste werkonwillige die niet wil werken, en iemand die langdurig ziek is – een kankerpatiënt of iemand die een burn-out heeft – en eigenlijk wel werkwillig is, maar met de beste wil van de wereld geen aangepast aanbod krijgt. Dus ik denk dat we in de eerste plaats, met de volle Vlaamse bevoegdheden die we hebben, moeten inzetten op werkbaar werk, op de dialoog met de werkgevers, om die aangepaste, individuele trajecten aan te bieden. En dat kan zeer aanvullend zijn, collega Ronse, op het federale plan van aanpak waar er ‘terug naar werk’- coördinatoren in het leven geroepen zijn, en waar de Vlaamse aanpak dan aanvullend en samenwerkend kan zijn.
Het zou moeten kunnen werken – stel je voor – om in dit land met verschillende overheden het algemeen belang te dienen: mensen die willen werken, en die tegenslag hebben, aan de slag houden. Dat zou pas een inzicht zijn dat velen van dienst zou kunnen zijn.
De heer Ongena heeft het woord.
De collega's hebben het al gezegd: er zijn in ons land 500.000 mensen die langdurig ziek zijn, die niet actief zijn, en dat op een moment dat onze arbeidsmarkt natuurlijk alle handen kan gebruiken. Ik denk dat het echt wel belangrijk is dat we nagaan in welke mate we toch een deel van die 500.000 mensen – uiteraard niet iedereen, collega Gennez – weer aan de slag kunnen krijgen. Ik denk dat die sense of urgency er bij alle overheden is, en dat is een goede zaak. Want we zullen dit probleem ook pas kunnen oplossen als we kunnen samenwerken, denk ik. We rekenen dus op die Federale Regering, dat die daar eindelijk knopen in doorhakt, en dat die daar met grondige hervormingen komt, zodat we dat probleem kunnen aanpakken.
Maar we rekenen natuurlijk ook op u, minister, en heel concreet op VDAB. Zij spelen een cruciale rol en zullen een nog crucialere rol spelen. Daarom is mijn vraag heel concreet welke stappen er al zijn gezet binnen VDAB om zich voor te bereiden op die mogelijke nieuwe rol. Wat is daar al gebeurd? Ik denk dat het ook belangrijk is dat we die druk daar goed hoog houden.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, het wordt eigenlijk een spijtige gewoonte van deze regering dat wij die plannen, en in dit geval zelfs de resultaten van de uitgevoerde audit van het Rekenhof, via de pers moeten vernemen. Dat getuigt eigenlijk van weinig respect voor het parlement.
De audit heeft aangetoond dat de re-integratie van de langdurig zieken niet werkt, integendeel zelfs, dat de re-integratietrajecten zelfs veeleer worden gebruikt om mensen definitief ongeschikt te verklaren of zelfs te ontslaan, in plaats van ze te begeleiden naar werk of ze opnieuw aan het werk te gaan zetten. Het wordt voor u dus een moeilijke opdracht. Ik denk dat het ook veel politieke moed zal vragen om toch een aanvaardbaar plan of een aanvaardbaar traject naar voren te brengen, dat het probleem aanpakt en dat het probleem niet voor zich uitschuift, waardoor de druk op de sociale zekerheid alleen maar zwaarder zou worden.
Minister, welke stappen hebt u al gezet om de mensen sneller aan het werk te zetten?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik wil aansluiten bij de slotinsteek van collega Bothuyne daarnet. Tot nu toe hebben we het vooral gehad over activering van mensen die langdurig ziek zijn. Dat is natuurlijk heel terecht. Vlaanderen is daar ook voor bevoegd. Maar Vlaanderen is ook bevoegd voor het preventieve luik. Nog veel belangrijker dan mensen activeren, is ervoor te zorgen dat in de toekomst minder mensen uitvallen.
We zien dat de werkbaarheidsgraad in Vlaanderen gedaald is tot ongeveer 50 procent. Dat wil zeggen dat ongeveer 50 procent van de werknemers hun job eigenlijk weinig werkbaar vindt. Ik denk dat daar een grote uitdaging ligt, ten eerste in het werkbaarder maken van de job, maar ten tweede ook, zoals collega Bothuyne zegt, in het meer bespreekbaar maken en het meer geletterd maken van werknemers en werkgevers rond mentaal welzijn, en ervoor zorgen dat het gesprek daarover en het herkennen van bepaalde signalen tijdig gebeurt.
Hoe wilt u, vermoedelijk in samenwerking met collega Beke, erop inzetten om dat inzicht en die bereidheid om rond mentaal welzijn te werken, zowel bij werkgevers als werknemers, te vergroten? Want dat lijkt mij net echt de kraan dichtdraaien.
De heer De Witte heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vorige spreker. Ik hoor u altijd spreken, minister, over nieuwe richtlijnen voor de zieken, snelle inschakeling van VDAB bij de zieken, terugkeercoaches die in gesprek gaan met de zieken, maar waar blijven de richtlijnen en de maatregelen voor de werkgevers?
Mijnheer Bothuyne, u zegt dat werk een belangrijke factor is in het herstel. Dat is waar, maar zoals mijn collega net zei, is werk bij een op twee mensen ook een belangrijke factor in het ziek worden.
Minister, ik heb het regeerakkoord nog eens nagelezen op het punt van de activering. De term ‘werkbaar werk’ komt in twaalf bladzijden één keer voor. Ik vraag dus, zoals de vorige spreker, daar echt aandacht voor. Wat gaat u concreet doen om het werk werkbaarder te maken? En komen er ook dwingende maatregelen ten aanzien van de werkgevers?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de zeer geïnteresseerde extra vragen. Ik probeer in volgorde te antwoorden.
Collega Ronse, u vroeg naar de kansen om de bepaling rond de drie maanden erin te krijgen. Uiteraard – hoop doet leven – ben ik er echt van overtuigd dat dat moet lukken, omdat ik gemerkt heb dat er bij de federale collega’s ook wel besef is dat het belangrijk is om aanklampend beleid te voeren.
Collega Gennez, u had het over ‘aanvullend op elkaar’. Daar houd ik niet zo van. We moeten hier de handen in elkaar slaan. Ik vind het niet oké dat je eerst een federale terug-naar-werkcoach hebt, en dan VDAB. Dat gaat niet. Ik wil er nogmaals voor pleiten – en het wordt langzaam maar zeker hartstochtelijk bij mij – om de werkgevers en VDAB zeer nauw in het proces te betrekken. Dat is de reden waarom die bepaling van de drie maanden bij ons op tafel gekomen is. Ik weet dat het absoluut niet voor iedereen mogelijk is om na drie maanden opnieuw te werken. Dat is ook niet de bedoeling. Maar houd de vinger aan de pols. De reden, collega's, waarom onze re-integratietrajecten niet zo succesvol zijn, is dat mensen vaak na één of anderhalf of twee jaar plots in zo'n traject terechtkomen. En tegen dan is de afstand tot de arbeidsmarkt zo groot geworden – zie ook de langdurig werklozen – dat het veel moeilijker wordt om ze te re-integreren.
En zo kom ik bij collega Ongena – ik weet dat collega Vande Reyde nu komt fluisteren – en de vraag of VDAB voorbereid is. Ja, kijk naar de laatste cijfers. Het aantal trajecten stijgt opnieuw. Tijdens corona was dat wat minder, nu is dat weer aan het stijgen. Maar die mensen moeten nu al hun energie stoppen in het zoeken tussen vijfduizend trajecten, met een succesratio van 20 of 30 procent. Als je daar 50 procent van kan maken, en sneller kunt begeleiden, dan kun je met diezelfde mensen veel meer doen. Dat is mijn ambitie. Het is echt ook niet aangenaam, als medewerker, als je weet dat je aan een traject begint waar mensen eigenlijk heel erg bang van zijn.
Dat is mijn pleidooi: werk beter samen. Wij staan klaar, in Vlaanderen. Doe het desnoods met een pilootproject. Ik wil die verantwoordelijkheid dragen, samen met VDAB, om in een pilootproject samen in het bad te springen, om mensen zo de kans te geven om sneller te re-integreren. En inderdaad, collega Bothuyne en collega De Witte, dat vraagt ook van werkgevers een bereidheid om bijvoorbeeld andere trajecten aan te bieden aan de mensen, een bereidheid om niet te vragen van iemand die ziek is om net hetzelfde te doen als iemand anders, in dezelfde stressvolle situatie. Zoek alternatieven. Daar moeten we ook met zijn allen wat verstandiger in worden. Dat is eigen aan deze tijden. De flexibiliteit die we vragen van werknemers, die moet er uiteraard ook zijn in hoofde van werkgevers, zeker nu de krapte op de arbeidsmarkt zo groot is.
Wat het preventieve betreft, collega Vaneeckhout en collega Bothuyne: absoluut! Collega De Witte, ik voel me een beetje geblameerd als u zegt ‘ik hoor u altijd spreken’. Ik heb u nog niet vaak een-op-een gesproken, ik heb u ook nog niet veel horen spreken in mijn commissie, maar het werkbaar werk is daar echt al heel vaak aan bod gekomen. Dat wil ik u meegeven. Het kan zijn dat dat een paar keer in het regeerakkoord staat, maar er is een actieplan werkbaar werk. Er is zelfs meer: we zijn met de sociale partners op dit ogenblik aan het overleggen om tot een nieuw actieplan werkbaar werk te komen, omdat ik uw oproep wel zeer terecht vind. Wij zijn bevoegd voor het preventieve luik, en werkbaarheid van jobs weerhoudt mensen ervan om in een ziekteproces terecht te komen – niet altijd, natuurlijk, maar hoe werkbaarder de job is, hoe kleiner de kans dat mensen wegens hun job gaan uitvallen. Dat moet we natuurlijk vermijden. Er is trouwens – ik denk dat het nog een akkoord was van collega Muyters – ook al een vorig akkoord rond werkbaar werk gesloten in de vorige legislatuur. Daaruit is de werkbaarheidscheque gekomen. Ik hou zelf niet zo van het woord ‘cheque’, maar het is wel iets heel interessants omdat net bedrijven een beroep kunnen doen op extern advies om in hun bedrijf de werkbaarheid te verhogen. Zeker voor kleine bedrijven is dat zeer nuttig, want die hebben vaak geen grote hr-dienst om allerlei zaken te bespreken. Dat bieden wij aan. Er wordt op dit ogenblik nog altijd te weinig gebruik van gemaakt. Het is al verbeterd. Door corona hebben we gevoeld dat bedrijven die de omslag moesten maken naar telewerk, toch de weg gevonden hebben naar die begeleiding. Maar ik wil er in de toekomst nog veel meer op inzetten.
Tot slot: collega Malfroot, u hebt me ook een beetje beledigd. Het gaat hier namelijk over een audit van het Rekenhof die federaal is, die niets te maken heeft met de projecten van VDAB, en waarover ik dus ook geen enkele communicatie kan doen. Ik heb die audit ook nog niet gezien. Het enige wat ik ervan gezien heb, is wat ik in de krant gelezen heb. Ik begrijp dat u soms wat populistisch moet zijn, maar doe dat alstublieft op een correcte wijze. Dit is in dezen totaal onterecht. Dank u wel.
De heer Ronse heeft het woord.
Collega Bothuyne zei dat het antwoord op mijn vraag ‘ja, uiteraard’ is. U bent iets genuanceerder, minister. U zegt: ‘Hoop doet leven.’ Ik zeg u: als het volgende week binnengehaald is, dan sta ik hier heel graag terug, met een fantastisch mooi cadeau voor u, en noem ik u de meest verdienstelijke minister van het jaar. Want dat is wel de sleutel voor onze arbeidsmarkt. Als we dat binnenhalen, en dat ongelooflijke reservoir aan talent op een deftige manier kunnen openen richting onze arbeidsmarkt, dan hebben we een fantastische zaak gedaan.
Twee: collega Vaneeckhout, ik deel uw mening volledig. Wij moeten van Vlaanderen de regio maken waar werken het meest fantastisch wordt ervaren in heel de wereld. Ik denk dat dat echt onze uitdaging moet zijn. Wij zijn de meest innovatieve, vernieuwende regio. We zijn een regio met dynamische kmo’s. Het kan niet zijn dat nog altijd 50 procent van de mensen twijfelt of zijn of haar werk werkbaar is. Dat is inderdaad een ‘chantier’ die puur Vlaams is, waar we nog heel veel stappen kunnen zetten, waar we in de vorige legislatuur al stappen gezet hebben en waar de minister nu op voortbouwt. Ik denk dat we daarvoor, hier in het parlement, kamerbreed een engagement kunnen nemen. Maar laat ons eerst binnenhalen wat vandaag werd beloofd door collega Bothuyne, en dan staat er een zeer tevreden collega hier opnieuw aan de pupiter, en dat zal u ook allen tevreden maken. (Applaus bij de N-VA)
De heer Bothuyne heeft het woord.
Collega’s, ‘optimism is a moral duty’. Optimisme is belangrijk. Wij geloven in wat mensen kunnen. Elke mens telt, zeker mensen die het moeilijk hebben, die langdurig ziek worden en uitvallen, moeten we extra goed verzorgen en ondersteunen.
Ik ben blij met de aanpak door de Vlaamse Regering. Ik ben ook blij dat er federaal een en ander beweegt. Ik hoop dat men dat, voor men naar de tribune van de Kamer stapt, voor men naar de pers stapt met een actieplan, goed overlegt. Men moet mensen heel snel kunnen helpen.
Uit de hoorzittingen bleek dat zes tot acht weken nadat iemand uitvalt een aanbod formuleren, het meest ideale scenario is. Dat verdraagt geen politiek gehakketak, dat verdraagt alleen maar samenwerking, waarbij VDAB, de ziekenfondsen en alle mogelijke andere partners de handen in elkaar slaan ten bate van de mensen, omdat elke mens telt en langdurig zieken zeker op ons moeten kunnen rekenen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.