Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de hulpverlening voor kinderen en jongeren met een complexe problematiek
Actuele vraag over de door het Kinderrechtencommissariaat georganiseerde webinar 'Gewoon Complex'
Actuele vraag over jongeren met een complexe problematiek
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, vorige week bracht het Kinderrechtencommissariaat een rapport uit dat vrij choquerend was. Het ging over kinderen en jongeren in complexe hulpverleningssituaties. Zo was er het voorbeeld van een peuter die op de leeftijd van 3 jaar al in haar achtste pleeggezin zat. Datzelfde meisje krijgt een crisis op haar 10 jaar en wordt vier dagen gedwongen opgenomen in een psychiatrieafdeling voor volwassenen, wordt daarna naar Gasthuisberg gestuurd en slaapt die week vervolgens nog op twee andere locaties. Hulpverleners doen wat ze kunnen, maar de cynische conclusie van de experten was dat dit meisje, nadat ze op één week tijd op vier verschillende plaatsen had overnacht, behoefte had aan stabiliteit.
Minister, de bedoeling van de hulpverlening van de overheid moet zijn om de zorg te delen, niet om het kind te verdelen. Al sinds mijn eerste vraag over breuken in het hulpverleningstraject, zeven jaar geleden, pleit ik voor één plek waar kinderen en jongeren zich mogen hechten, en dat de hulpverlening zich aanpast aan het kind en niet dat het kind zich moet aanpassen aan de hulpverlening. Uiteraard wil ik u vragen om daar eindelijk werk van te maken, minister.
Net deze namiddag viel er een brief in mijn mailbox. Ik heb hem u doorgestuurd omdat ik er zo verbouwereerd over was. Het was een brief van uw administratie, van de sociale dienst van de jeugdrechtbank van Mechelen. U moet het horen om het te geloven. Ik lees even voor. “De afgelopen maanden”, zegt de teamverantwoordelijke van de sociale dienst, “worden we geconfronteerd met een enorme instroom van nieuwe dossiers. Deze aanhoudende druk, gecombineerd met het niet kunnen uitwerken van inhoudelijke trajecten, maakt dat onze dienst op dit moment niet meer in staat is om zich op een goede manier te organiseren, zodat we onze taken op een correcte manier kunnen opnemen. Het welbevinden van veel van de consulenten is hierdoor dermate geschaad, dat we ons genoodzaakt zien om de sociale dienst tijdelijk te sluiten tot na de krokusvakantie.”
Minister, eerlijk gezegd, als ik dit lees – en ik word niet snel boos – dan begint mijn bloed toch wel te koken. We investeren deze legislatuur 60 miljoen euro extra in jeugdhulpverlening, maar we bemannen onze administratie niet adequaat. Kindermishandeling en seksuele uitbuiting nemen geen vakantie. Als de overheid de deuren sluit voor kinderen die mishandeld worden, kan ze evengoed de boeken toedoen. Ik vraag u, minister om alstublieft te bevestigen dat de sociale dienst morgen weer gewoon zijn deuren opent.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, vrijdag konden we inderdaad kennisnemen van het rapport van het Kinderrechtencommissariaat over kinderen en jongeren met complexe problemen; problemen die zich nadien ook verder kunnen uiten in bijvoorbeeld zware gedragsproblemen, in agressie. We hoorden getuigenissen van ouders, van hulpverleners, van kinderen en jongeren zelf. Getuigenissen die allemaal echt naar de keel grepen. Vaak moeten de jongeren lang wachten op hulp of komen ze op een verkeerde plek terecht. Wat vaak terugkwam, was: heel vaak naar verschillende voorzieningen, op verschillende plaatsen opgevangen worden, in de hulpverlening terechtgekomen, wat telkens weer zorgt voor breuken op sociaal vlak, binnen het netwerk, op school, bij hobby’s enzovoort. We hoorden de roep naar een vertrouwde situatie, naar ergens waar ze thuis kunnen blijven. Hun ouders weten vaak niet waar ze terechtkunnen.
Hulpverlening wordt nog steeds vaak georganiseerd vanuit de mogelijkheden die er zijn en te weinig vanuit de specifieke noden van de kinderen. Noden die inderdaad vaak complex zijn en die de nodige flexibiliteit en ‘out of the box’ denken vanuit de hulpverlening vragen. En waar we in de praktijk gelukkig ook heel veel goede manieren van samenwerking zien, maar die moeten zich verderzetten over de verschillende sectoren heen. Bovendien moeten we die hulpverlening organiseren samen met kinderen, met jongeren en met hun ouders, en niet boven of naast hen.
Minister, wat is uw visie over de organisatie van de hulpverlening voor kinderen en jongeren met complexe problemen en welke stappen onderneemt u om aan de problematiek tegemoet te komen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Afgelopen vrijdag organiseerde inderdaad het Kinderrechtencommissariaat het rapport ‘Gewoon Complex’. Daar kwamen echt schrijnende getuigenissen in naar voren van kinderen met een complexe problematiek. Vooral dat we zagen dat kinderen continu van de ene voorziening naar de andere moeten gaan, valt echt heel zwaar. Een pleegmoeder getuigt dat haar 3-jarige pleegdochter al bij acht pleegouders was geweest. Een andere jongen zei dat hij al in vijftien voorzieningen gezeten had en ondertussen al vijf time-outs gehad had. Dat zijn toch hallucinante cijfers. Jongeren voelen zich eigenlijk precies als een tennisbal die van de ene voorziening naar de andere gemept wordt.
Dat is de harde realiteit voor kinderen en jongeren met een complexe problematiek. Telkens opnieuw moeten ze afscheid nemen, moeten ze nieuwe mensen vertrouwen, moeten ze hun hobby’s opgeven, moeten ze nieuwe regels volgen enzovoort. Die breuklijnen zijn er in de hulp. Deze kinderen hebben vooral nood aan een veilige plek en een thuis waar ze dagelijks met vertrouwde personen kunnen omgaan. In plaats van kinderen continu van de ene naar de andere voorziening te brengen, is het volgens mij belangrijk voor een aanbod op maat te zorgen in een basisvoorziening waar de jongeren thuis zijn. We moeten zorgen voor een samenwerking met andere partners en voorzieningen die een structurele back-up geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat de vertrouwensband van die jongeren intact blijft. Dat is van onschatbare waarde voor de ontwikkeling van die jongeren.
Minister, zult u ervoor zorgen dat voorzieningen en gezinnen een specifieke hulpverlening kunnen inbrengen, zodat de relationele vertrouwensband gevrijwaard kan blijven?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, net als velen heb ik afgelopen weekend met afschuw de verhalen van die kinderen beluisterd en gelezen. Ik voel met betrekking tot de verhalen van die kinderen niet alleen afschuw, maar ook kwaadheid, want dit beleid is ervoor verantwoordelijk dat jaarlijks honderden en misschien zelfs duizenden kinderen en jongeren in een vergeetput dreigen terecht te komen. Dat zijn kinderen en jongeren met grote problemen en uitdagingen, maar tegelijkertijd zijn het ook gewone kinderen en jongeren, met veel noden en behoeftes. Vaak hebben ze een bezorgde omgeving, die zich grote zorgen om hen maakt.
Hoewel de hulpverleners op het terrein elke dag het beste van zichzelf geven om het verschil te maken, staan die jongeren toch onaanvaardbaar alleen. Ze staan onaanvaardbaar lang op wachtlijsten. Dat is de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering. Die jongeren lopen verloren in een zeer complex geheel van diagnoses en een onleesbaar hulpverleningsaanbod. Zoals al is aangehaald, worden ze in hun jonge leven meermaals uit hun voorziening, netwerk, omgeving en van hun vertrouwenspersoon losgerukt. Ze hebben geen veilige haven en geen continuïteit in hun persoonlijke relaties.
Minister, we mogen en kunnen niet doof blijven voor deze noodkreet, want dergelijke materies bepalen wat onze beschavingsgraad is. Het gaat erom hoe we omgaan met die kinderen en jongeren met gigantische behoeftes, maar ook met mogelijkheden en kansen. Het is onze opdracht en uw opdracht als minister ervoor te zorgen dat de samenleving een beleid maakt dat vanuit die jongeren en hun ouders vertrekt en dat hen opnieuw eigenaar van hun eigen toekomst maakt. Mijn vraag is zeer eenvoudig. Hoe zult u eindelijk een structureel antwoord geven op deze schrijnende verhalen en noodkreten, die we al veel te lang moeten horen?
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, ik dank de vraagstellers voor hun vragen en voor de bekommernissen, die we allemaal delen. Ook de kinderrechtencommissaris, die hierover op 5 februari 2021 een webinar heeft georganiseerd, heeft meer dan terecht heel wat aandacht gevraagd voor de complexe zorgvragen van jongeren. Ik denk dat we niet enkel de bekommernissen delen, maar ook de uitgangspunten van datgene waar we in de toekomst werk van moeten maken.
Het eerste belangrijke uitgangspunt is dat we veel meer vertrekken vanuit een oplossing op maat. Alle vraagstellers hebben dat naar voren gebracht. Het tweede uitgangspunt is dat we veel meer moeten vertrekken vanuit het oogpunt dat het vaak om complexe zorgvragen gaat. We moeten die complexiteit durven te erkennen en vanuit die wetenschap vertrekken om te zien wat de vragen zijn en wat de juiste hulp is die we moeten geven.
Een derde element is dat elk van die vragen ook vanuit een bepaalde context vertrekt, de microcontext van de leefomgeving van de jongere, het gezin waarin hij of zij opgroeit, de bredere leefomgeving, de relatie, de jeugdbeweging, de school enzovoort. Dat is de concrete context waarin de jongere zich bevindt. De bredere maatschappelijke context – dat moeten we in deze coronatijden niet zeggen, of het wordt er net meer door geaccentueerd – speelt ook een belangrijke rol.
Het uitgangspunt moet de jongere zijn. Het uitgangspunt moet de zorg op maat zijn. Het uitgangspunt moet de complexe zorgvraag zijn. We moeten daarvoor inderdaad bijkomend investeren. We hebben vorig jaar geïnvesteerd in een beveiligd verblijf. Die projecten zijn toegewezen. We zijn gestart met een traject met de initiatiefnemers die het beveiligd verblijf als aanbod zullen brengen, om dat te ontwikkelen in de komende periode.
Ten tweede willen we starten met een project om de gedeelde verantwoordelijkheid en de gezamenlijke zorg, zoals op die webinar naar voren is gebracht – ik vind dat een veel juistere benaming –, in de residentiële jeugdhulp te verhogen. We gaan experimenteren in twee deelregio’s. Dat is vrijdag door de Vlaamse Regering beslist. We noemen dat ‘de ideale wereld’. Wat is nu ‘de ideale wereld’ om een antwoord te kunnen geven op die complexe zorgvragen om de zorg individueel op maat aan te bieden.
Collega Schryvers en collega Saeys, dat zijn inderdaad reële situaties. De jongere zit wel in de jeugdhulp, maar krijgt niet de juiste en aangepaste hulp. Daarom willen we met dit project in twee regio’s starten. In de andere regio’s zullen we starten met die lerende netwerken om daar ondersteuning in te geven. Dan gaat het breder, niet alleen over de jeugdhulp. Dan is ook het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) daarbij betrokken. Dan gaat het over het brede aanbod van de geestelijke gezondheidszorg. Het gaat over het agentschap Opgroeien en over al diegenen die daarin betrokken zijn. Kortom, we moeten samenwerken met iedereen in functie van de noden van het kind of de jongere. Die moeten daarbij centraal staan.
Nog een element is het bredere perspectief: investeringen in de jeugdhulp, in de dynamiek van jeugdhulp, in het bredere perspectief van de eerstelijnszones en de uitrol van 1Gezin1Plan die we nu doen. We willen er zo voor zorgen dat de jeugdhulp en de hulpverlening veel toegankelijker en laagdrempeliger worden. We moeten dat in een bredere maatschappelijk context zien. We hebben in de commissie al een paar keer gesproken over het idee en het concept van zorgzame buurten. Ook in de laagdrempelige hulpverlening moet daarvoor plaats zijn. En dan heb ik nog niet gesproken over de OverKop-huizen en andere waar we momenteel rond werken.
We moeten de complexe problematieken durven omarmen in plaats van weg te kijken. We moeten daar op een geïntegreerde manier naar kijken. Dat zal niet altijd gemakkelijk zijn, net omdat het complex is. We moeten die uitdaging en ambitie met ons allen durven aangaan. Dat zal flexibiliteit en ontschotting vragen, allebei. De flexibiliteit slaat dan op de budgetten, voorzieningen en samenwerking, wat niet altijd gemakkelijk is, soms gekke ideeën toelaten. We moeten daar op de juiste manier een antwoord op geven. En dan de ontschotting: we moeten durven over de eigen haag kijken in de hulpverlening. 1Gezin1Plan is daar een voorbeeld bij uitstek van om partners rond de tafel samen te brengen.
Een van de deelnemers zei dat het beste medicijn is: vertrouwen en een gevoel van zelfwaarde geven. Dat zijn juiste woorden.
Collega Parys, u hebt ook gesproken over de brief inzake de sluiting van de sociale diensten van de jeugdrechtbank. Dat is uiteraard geen goed signaal. Dat kan echt niet. De diensten moeten de gangbare permanentie, zowel telefonisch als per mail, blijven waarborgen. Urgente diensten, urgente dossiers en crisissituaties moeten opgevolgd blijven. We hebben dan ook gevraagd om ter zake de nodige initiatieven te nemen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, laat me met dat laatste beginnen. Ik ben blij. Ik interpreteer uw antwoord als volgt. Ten eerste was u niet op de hoogte van het feit dat dit er zat aan te komen of al gebeurd was. Maar u grijpt nu wel in om ervoor te zorgen dat de sociale dienst van de jeugdrechtbank gewoon open is, niet alleen voor urgente gevallen maar voor iedereen. Want voor iedereen die mishandeld of misbruikt wordt en de diensten van de sociale dienst van de jeugdrechtbank nodig heeft, is het essentieel daar terecht te kunnen.
Minister, zijn er nog andere sociale diensten van de jeugdrechtbank waar we gelijkaardige problemen zien? Waarom is dit hier gebeurd? Hoe zorgen we ervoor dat dit niet meer gebeurt? We hebben in 2018 veertig extra vte’s ter beschikking gesteld aan die sociale diensten van de jeugdrechtbank. Ik was dus verwonderd bij het lezen van die brief. Ik had daar dus graag wat duiding bij.
Een tweede element, minister. Van de meest kwetsbare kinderen verwachten we eigenlijk wat we nooit zouden vragen van andere kinderen: dat ze volwassen zouden worden zonder zich aan iemand te hechten. Lang geleden heb ik een boek geschreven, collega Vaneeckhout, ‘De Vergeetput’. Daarin staat de getuigenis van een meisje dat in 33 voorzieningen heeft gezeten. 33! En dan verwachten we dat dat goed afloopt. Dat kan natuurlijk helemaal niet.
Minister, mijn vraag is dus de volgende. U hebt aangekondigd dat u hierop zult inspelen met een project, ‘de ideale wereld’. Zoals ik het begrepen had in de commissie, situeert dat project zich in de eerste lijn, in de rechtstreeks toegankelijke hulp, in 1Gezin1Plan. Dit gaat over complexe problematieken. Heb ik het dan verkeerd begrepen? Kunt u dat wat meer duiden?
Ik heb nog een laatste vraag. Hoe zit het met die gezinshuizen? Wanneer kunnen we die structureel verankeren?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Het is goed dat de problematiek erkend wordt en dat er ter zake concrete initiatieven genomen worden. De problematiek is complex en niet zo eenvoudig te vatten, dat weten we allemaal. Ik denk dat er binnen de jeugdhulp nood is aan handelingsruimte en samenwerking, ook over de verschillende sectoren heen, om die zorg op maat echt te kunnen waarmaken.
Als er in een voorziening een probleem ontstaat waardoor men vastloopt met een bepaalde jongere, dan denk ik dat het een zaak is om bij te schakelen, externe hulp in te schakelen, in plaats van door te verwijzen. Want het is die doorverwijzing die telkens weer zo nefast is voor kinderen en jongeren. We moeten ook durven te vragen wat werkt en wat niet werkt. We hoorden een getuigenis van een kind dat niet aardde in een voorziening maar waarmee het wel goed ging in een zorgboerderij. We moeten ons die vragen durven te stellen.
Minister, tot slot, denk ik dat we verder moeten kijken dan Welzijn alleen. We moeten ook kijken naar andere beleidsdomeinen. Minister Weyts is hier nu nog aanwezig. We hebben verhalen gehoord van kinderen die gedurende een echt lange tijd niet naar school kunnen wegens deze problematiek. Hoe wordt er samengewerkt met andere beleidsdomein, zoals Onderwijs, om kinderen dat recht te garanderen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Als er iets is waar kinderen enorm nood aan hebben, is dat structuur. Structuur, hechting, routine: jongeren en kinderen met een complexe problematiek hebben dat nog meer nodig. Het is zo belangrijk om dan vertrouwenspersonen te hebben. Als je dan ziet dat die jongeren van hot naar her worden gestuurd, vind ik dat echt schrijnend, omdat we natuurlijk weten wat dat zal geven op lange termijn. Dat baart mij enorm veel zorgen.
Ik las getuigenissen waarbij gepleit werd voor één veilige haven voor die kinderen, voor één basisvoorziening waarin dan alle andere specifieke hulp binnengebracht kan worden.
Ik denk dat dát eerder de manier moet zijn om jongeren te benaderen, in plaats van ze inderdaad van de ene naar de andere voorziening te brengen. We weten dat het hier gaat over jongeren met een combinatie van – vaak – een verstandelijke handicap, gedragsproblemen en psychiatrische problemen. Je kunt hen dus niet in hokjes stoppen. Alstublieft, maak daar absoluut werk van.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Allereerst wil ik erkennen dat het een complexe problematiek betreft en dat er dus ook geen eenvoudige, eenduidige oplossingen zijn. We zullen dit niet oplossen met simplistische uitspraken. Maar tegelijk moet het mij ook van het hart dat wij als Vlaanderen hier al heel lang voor bevoegd zijn en dat we moeten erkennen – en ik hoop dat de Vlaamse Regering dat ook doet – dat het beleid van de afgelopen jaren er niet in is geslaagd om een fundamenteel antwoord te bieden op de noden van die kinderen en jongeren. Dat is een gigantische faling van het Vlaamse beleid. Die vaststelling moeten we eerst durven te maken, om dan te kunnen vooruitkijken en ervoor te zorgen dat we in de toekomst samen een beter antwoord formuleren.
Want er is inderdaad nood aan een beter beleid van zorg op maat. Maar er is ook nood aan fundamentele investeringen. Want ik hoor het hier graag zeggen: ‘We moeten het zo en zo doen.’ Maar het terrein wijst uit dat er op dit moment niet de capaciteit en de budgetten zijn om de toestroom te volgen. De gepaste hulpverlening wordt niet op tijd aangeboden aan kinderen en jongeren. De sector geeft opnieuw, in dit rapport, aan dat we moeten zorgen voor die trajectbegeleiding. En al jarenlang wordt die vraag genegeerd door de meerderheid.
Minister, daarom heb ik deze eenvoudige vraag: bent u bereid om eindelijk werk te maken van de concretisering van het idee van trajectbegeleiding, om op die manier meer continuïteit en ondersteuning aan kinderen, jongeren en hun omgeving te geven?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik kan vele collega's bijtreden. De kinderen waarvoor u vandaag plekjes in een beveiligd verblijf voorziet, kinderen met een extreme gedrags- en emotionele stoornis (GES+), zijn kinderen die op dat moment eigenlijk een beetje wegwerpkinderen geworden zijn. Zij zijn op veel plekken geweest, zijn telkens gevraagd om zich aan andere mensen te hechten. Ze zijn nooit ergens lang geweest. Zij lijken even welkom en zijn het dan al heel gauw niet meer.
Het gaat niet over 'wat is de ultieme diagnose voor die kinderen?' Per keer dat ze naar een andere plek gaan en weer met andere mensen worden geconfronteerd, gaat het slechter en slechter met hen. Wat we die kinderen vooral moeten kunnen bieden, is nabijheidcontinuïteit, zowel – als het even kan – wat de plek betreft, als wat de mensen betreft. Dat kan door hen maximaal op dezelfde plek te laten verblijven. Dat kan ook door de figuur van een trajectbegeleider, die wat mij betreft, iemand uit de sector mag zijn, die op een bepaald moment, liefst zo vroeg mogelijk, zich over een kind heeft ontfermd, daar een goede band mee heeft ontwikkeld en bereid is om verder, zolang het nodig is, trajectbegeleider te zijn voor dat kind. Het hoeft niet eens zo ingewikkeld te zijn. Ik weet dat er steeds veel argumenten tegen worden opgeworpen, maar die kinderen hebben daar recht op. Laten we ervoor zorgen dat er mensen zijn die niet alleen zoeken naar de juiste hulp, maar die gewoon blijven.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de webinar ‘Gewoon complex’ die vorige week werd georganiseerd rond dit dossier, heeft ons allen aangegrepen. En de getuigenissen die aan bod kwamen waren soms zelfs hallucinant. De rode draad die doorheen het hele dossier loopt, is dat kinderen en jongeren nood hebben aan een veilige plek. En dat lijkt de normaalste zaak van de wereld, maar de getuigenissen toonden aan dat dit zeker niet altijd het geval is.
In het dossier kwamen heel wat knelpunten en aanbevelingen aan bod die de collega's net hebben aangehaald en die ik niet zal herhalen. Maar ik zou graag nog eens de nadruk willen leggen op het belang van de continuïteit van de hulpverlening, ook na 18 jaar. Want de leeftijd van 18 jaar wordt nu vaak ervaren als een breekpunt van de hulpverlening, waarna de jongeren hun eigen plan moeten trekken. Een deel van de oplossing zou erin bestaan om te voorzien in een trajectbegeleider voor de jongeren, die er ook is na 18 jaar.
Minister, u kondigde als reactie op de webinar aan dat u zult investeren in pilootprojecten met betrekking tot jongeren die van de ene plek in de hulpverlening in de andere belanden. Wij zijn ook heel erg benieuwd hoe deze pilootprojecten vorm zullen krijgen en hoe er gevolg zal worden gegeven aan de andere aanbevelingen. Ik ben dan ook heel blij dat dit een gedeelde bezorgdheid is over de fracties heen. We zullen dit dan ook nauw opvolgen.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Het is heel goed dat het Kinderrechtencommissariaat deze problematiek vorige week op de agenda heeft gezet in een bijzonder boeiende webinar. Maar het is niet de eerste keer – en dat is een understatement – dat die problemen naar voren komen en dat er aan de alarmbel wordt getrokken dat kinderen en jongeren in een complexe situatie niet de juiste en gepaste hulp krijgen, dat er meer nood is aan continuïteit en aan een antwoord op de noden van jongeren.
Ik vind dat de collega's van de meerderheid die hier de problemen terecht zeer ernstig vinden en er iets aan willen doen, om de hete brij heen draaien. Dit is natuurlijk wel de verantwoordelijkheid van een beleid. Er is wel iemand die beslist heeft om een bepaald budget aan de jeugdzorg te geven. In dezen is dit al jarenlang de minister en enkelen die hier al jarenlang in de meerderheid zitten. Ik vind het een beetje vreemd dat er niet meer zelfkritisch mee wordt omgegaan.
De vraag naar samenwerking is zeer terecht, maar er wordt al heel vaak samengewerkt, samengezeten en plannen uitgedokterd, maar als er dan ellenlange wachtlijsten zijn voor de juiste hulp, dan lost die samenwerking niets op. Mijn pleidooi is om een hoger budget in te zetten en dat zal meer zijn dan het VIA 6 momenteel vrijmaakt.
Minister Beke heeft het woord.
Ik zal proberen kort op alle puntjes concreet te antwoorden.
Wat de sociale diensten van de jeugdrechtbanken betreft, mijnheer Parys, hebben we een werklastmeting lopende. We hopen ook dat die de nodige resultaten oplevert om dan een goede inschatting te kunnen maken van de werkelijke werklast. Maar we hebben daar ook niet op gewacht. Het gemakkelijkste zou zijn om te zeggen dat er een werklastmeting is en dat we verder wachten, maar dat hebben we niet gedaan. De regering heeft vrijdag aangekondigd dat er in extra middelen, in totaal 3 miljoen euro, wordt voorzien voor enerzijds ‘de ideale wereld’ en anderzijds om te bekijken hoe we nu al een aantal antwoorden kunnen bieden. ‘De ideale wereld’ is de gespecialiseerde hulpverlening die we willen versterken.
Er is gesproken over de gezinshuizen. Daar moeten we kijken naar de reconversiemogelijkheden. De bedoeling is om in de loop van het jaar projectoproepen te organiseren.
Mevrouw Schryvers, als u het hebt over de brede problematiek, dan ben ik het daar helemaal mee eens. Ik heb dat daarstraks ook al gezegd. De context is ontzettend belangrijk. Daar speelt onderwijs een belangrijke rol in, maar ook nog andere factoren. Als het gaat over leerrecht voor kinderen, dan zit dat in belangrijke mate bij Onderwijs. We moeten daar allemaal samen, in zijn totaliteit, met die benadering naar durven kijken.
Mevrouw Saeys, we moeten inderdaad vertrekken vanuit het kind. Dat is ook wat ik heb gezegd. Dat moeten we vandaag doen en dat moeten we in de toekomst nog veel meer doen. Vertrekken vanuit het kind betekent ook dat we soms moeten vaststellen dat de hechting, die zo belangrijk is, niet voldoende zal zijn. Soms zullen we in zeer complexe situaties moeten bekijken wat de andere antwoorden zijn, maar vertrekkend vanuit het kind. Dat er vanuit de noden van het kind antwoorden moeten durven gegeven worden, daar ben ik het uiteraard helemaal mee eens.
Mijnheer Vaneeckhout, ‘de ideale wereld’ is één element van de concretisering van de trajectbegeleiding. Een ander element dat daar een versterking van moet zijn, is de uitrol van 'één gezin - één plan'. Dat is een van de functionaliteiten, een van de opdrachten, een van de doelstellingen die we daaromtrent hebben.
Collega Van den Bossche, u had het over een veilige plek voor iedereen. U hebt gesproken over nabijheid. Ik kan u daar alleen maar gelijk in geven. Ik zou anders door mijn voorzitter op de vingers worden getikt, en dat is het laatste wat een minister zich kan permitteren, zoals u weet. Ik ga absoluut akkoord. Alleen moeten we telkens vertrekken vanuit het perspectief van het kind. Ik denk dat we het daarover wel eens zijn. De veilige plek vanuit het perspectief van het kind is niet altijd hetzelfde als de veilige plek zoals bijvoorbeeld de ouders dat zien, of de anderen die ook rond het kind hangen, ermee begaan zijn of zich erover willen ontfermen.
Collega Vandecasteele, wat dat laatste punt betreft: uiteraard is VIA 6 niet voldoende. VIA 6 is belangrijk, heel belangrijk, maar het is niet voldoende. U hebt uw collega’s van de meerderheid in het parlement geappelleerd om het feit dat ze een verantwoordelijkheid hebben. Die hebben ze inderdaad samen. En het is ook deze meerderheid die bijkomende middelen voorziet in de jeugdhulp, met de uitrol van ‘één gezin - één plan’, het versterken van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s), het versterken van de OverKop-huizen, en alle dingen die ik daarnet naar voren heb gebracht. Dat gaat over het versterken van de jeugdhulp, om op die manier te zorgen dat we daar bijkomend in kunnen investeren.
Maar het is niet alleen een zaak van extra middelen. Extra middelen zijn belangrijk, absoluut. Maar we moeten ook durven te kijken met een andere bril. Toen we het daarstraks hadden over ontschotting, toen we zeiden dat we moeten vertrekken vanuit het perspectief van het kind, dan is dat kijken met een nieuwe bril. En op het terrein gebeurt dat vaak, maar nog niet altijd. Het betekent dus ook durven te hervormen, durven vanuit dat perspectief te kijken. Dat is wat we allemaal samen moeten doen.
De heer Parys heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Wat de sociale dienst van de jeugdrechtbank betreft, ga ik er dus van uit dat er een nieuw schrijven komt van de sociale dienst van de jeugdrechtbank Mechelen, dat het vorige schrijven ingetrokken wordt, en dat de gewone dienstverlening wordt verzekerd. Want zij zeggen zelf dat ze naar een minimale dienstverlening gaan, en dat zij enkel zullen tussenkomen waar het strikt noodzakelijk is.
Minister, ik hoop dat ik uw antwoord in die zin correct begrepen heb, en dat dat wordt rechtgezet. Want dat is zo belangrijk voor kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van bijvoorbeeld mishandeling.
Minister, ten tweede hoop ik dat u gebruikmaakt van wat ik hier gehoord heb van alle collega’s, en dat is een bijzonder positief feit: iedereen is het erover eens dat het niet alleen over extra middelen gaat – er worden tientallen miljoenen extra geïnvesteerd in de jeugdhulpverlening – maar dat er hier vooral een paradigmashift moet plaatsvinden. We moeten kinderen en jongeren die veilige plek geven, en ervoor zorgen dat die hulpverlening naar hen toekomt. We moeten ervoor zorgen dat de hulpverlening zich aanpast aan de kinderen die hulp nodig hebben. We mogen van hen niet het omgekeerde verwachten.
Minister, ik hoop dat we hier over een jaar nog eens dezelfde vraag kunnen stellen, en dat u dan kunt zeggen dat die paradigmashift voluit is ingezet in de integrale jeugdhulp, en dat we er zo voor zorgen dat we die breuken in het hulpverleningstraject kunnen vermijden.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Elk kind moet kind kunnen zijn. Dat betekent dat ze moeten kunnen spelen, dat ze naar school moeten kunnen, dat ze hobby’s moeten kunnen uitoefenen. En dat geldt ook voor die kinderen met die complexe problematieken. Veel te vaak worden die precies alleen in het hoekje van de jeugdhulp geduwd, en daar moeten we uit. Dat vraagt extra inspanningen, extra inspanningen van iedereen, ook van ieder van ons, om dat hele stigma te doorbreken dat nog altijd op jeugdhulp rust. Dat vraagt ook inspanningen van de hulpverlening, om met meer flexibiliteit en meer openheid te kijken naar de manier waarop men die hulpverlening kan organiseren op maat, volgens de noden van het kind, in samenwerking. Het vraagt ook inspanningen vanuit het beleid om dat mogelijk te maken: om in de nodige capaciteit te voorzien, maar vooral ook om de nodige flexibiliteit mogelijk te maken om te kunnen werken op maat van de kinderen zelf, om die een veilige en vertrouwde plek te kunnen geven, niet alleen voor de kinderen maar ook met die kinderen, en met hun ouders. Kinderen met complexe problematieken en hun ouders moeten op ieder van ons kunnen rekenen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Extra financiële middelen zijn heel belangrijk. Dat doen we ook. Maar we moeten ook kijken naar het financieringssysteem. Er was ook een getuigenis van een directeur van een VAPH-voorziening (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) die zei dat het interessant zou zijn mocht er een persoonsvolgend budget zijn voor kinderen met een complexe problematiek omdat er dan ook specifieke zorg kan worden ingekocht. Ik denk dat we met een andere bril moeten kijken, minder regels en meer vrijheid laten, meer flexibiliteit en kijken naar wat de jongeren echt zelf willen. Dat het niet simpel is, is al duidelijk gebleken, maar we moeten er alles aan doen om daarin een shift te maken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, we hebben vorige week de getuigenissen gehoord. Dat zijn getuigenissen van kinderen en jongeren die in hun korte leven al van meer dan tien voorzieningen deel hebben uitgemaakt. Tien jongeren die jarenlang van het kastje naar de muur worden gestuurd. Wat mij het meest ongemakkelijk maakt, is dat die getuigenissen niet nieuw waren. Eigenlijk hebben we afgelopen vrijdag niets nieuws gehoord. Dat maakt mij ongemakkelijk omdat dat voor mij echt gaat over een kwestie van normen en waarden. Wie zijn wij als Vlaanderen? Waar staat ons Vlaams beleid voor? Wat zijn onze prioriteiten? We leven in een tijd dat het soms lijkt alsof het politiek op dit moment de belangrijkste vraag is hoe ons kapsel eruit ziet en hoe we dit probleem kunnen oplossen. Maar, collega's, dit gaat echt over hoe wij omgaan met de meest kwetsbaren in onze samenleving, de meest kwetsbare kinderen en jongeren, en hoe wij hen een antwoord kunnen geven. Dan kunnen we op dit moment alleen vaststellen dat het beleid van deze Vlaamse Regering faalt, dat we geen antwoord geven, dat onze middelen de noden op het terrein niet kunnen volgen. Het is de oproep van onze fractie om eindelijk dat investeringspad in te zetten om wel een antwoord te geven op de noden op het terrein. De jongeren kunnen niet wachten, hun leven blijft niet stilstaan.
De actuele vragen zijn afgehandeld.