Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2021
Ontwerp van programmadecreet bij de begroting 2021
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2021, het ontwerp van decreet houdende de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2021 en het ontwerp van programmadecreet bij de begroting 2021.
Financiën en Begroting
Aan de orde is de bespreking van het onderdeel Financiën en Begroting.
De heer Muyters heeft het woord.
Er is weinig volk, maar het zijn wel de geïnteresseerden. Ik vind het nodig dat er over Financiën iets wordt gezegd, vooral omdat het toch een speciale begroting is. De begroting is niet alleen speciaal omdat er veel risico en onzekerheid in zit. Ik wil benadrukken dat die onzekerheid er niet alleen is omdat de cijfers continu wijzigen. Gisteren of eergisteren heeft de Nationale Bank haar groeicijfers nog maar eens aangepast. Maar de grootte van de wijzigingen is anders dan in het verleden. Vroeger ging het om tienden van een procent. Nu gaat het over volle percenten. Dat is nooit eerder gezien. Maar ik vind deze begroting ook speciaal omdat we weer verdere stappen zetten naar meer een prestatiebegroting. We gaan kijken naar het nuttig inzetten van de centen meer dan naar hoeveel er worden ingezet.
Een tweede reden waarom ik iets over de begroting zelf wil zeggen, is om na te gaan of er wordt gedaan wat nodig is. Als er een regeerakkoord is, moet je ervoor zorgen dat de budgetten die erin opgenomen zijn voor nieuw beleid en ook de besparingen, ook gebeuren. Daar is weinig over gezegd, maar dat gaat verder. Het is vanmorgen even aan bod gekomen, toen minister Crevits zei dat er nog nooit zoveel voor innovatie aan de bedrijven is gegeven. Een van de budgetten die in de afgelopen jaren enorm zijn gestegen en in dat groeipad verder doorgroeien, is precies dat voor Innovatie. Maar ook wat er is afgesproken voor Welzijn, Onderwijs, en Zorg in het regeerakkoord is effectief uitgevoerd. Wat wel veel aan bod is gekomen, zijn de maatregelen die moesten worden genomen. Wat ik knap vind, is dat er snel wordt ingespeeld op de gewijzigde situatie. Sommigen hebben hun bedenkingen bij amendementen die een provisie van 3 miljoen optrekken tot 1 miljard. Maar het zijn de omstandigheden die maken dat je er moet op inspelen. Op het relancebeleid ga ik niet dieper in. Maar het akkoord met de Vlaamse sociale partners, het VESOC-akkoord, is een goed element in het relancebeleid. Het gevolg van die punten – uitvoeren van wat is afgesproken, maatregelen voor ondersteuning, en een relancebeleid – is dat onze begroting in 2020 en 2021 serieus in het rood gaat en dat onze schuld enorm stijgt. Wat mij altijd opvalt is, dat niettegenstaande die vaststelling, er nog altijd heel veel vragen naar centen zijn die niet worden gehonoreerd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het juist vind dat niet alle vragen worden gehonoreerd. Ik weet heel goed dat sinterklaas spelen veel gemakkelijker is dan neen zeggen. Maar dat hoort nu eenmaal bij Financiën en Begroting. Beleid voeren is ook neen kunnen zeggen en niet ingaan op alle vragen.
Een derde reden waarom ik vind dat er toch iets gezegd moet worden over de begroting zelf, is dat ik vind dat deze begroting de toekomst transparant voorbereidt. Voor die transparantie wil ik u, minister, een pluim geven. Als parlementslid hebt u altijd gepleit voor een transparante begroting. Nu zit u op die plaats als minister. Of het nu over de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) gaat, over het boeken van Oosterweel, over de rapporten over de grote projecten, of de relancemaatregelen: over al die punten hebt u aan het parlement een transparantie getoond. U bent ingegaan op alle vragen die werden gesteld door de parlementsleden en het Rekenhof. Ik denk dat dit in het verleden anders is geweest. Voor een transparante voorbereiding van de toekomst zijn er nu vier instrumenten: de subsidiedatabank, de uitgavenorm, en ik neem heel graag de brede heroverweging en de ‘spending reviews’ als twee aparte instrumenten. Ik denk dat het ook twee aparte dingen zijn.
Dat is ook nodig, want we moeten effectief klaar zijn voor de toekomst, mocht er ooit nog een crisis zijn – de vraag is altijd wanneer die er komt –, maar ook om de factuur niet door te schuiven naar onze kinderen en kleinkinderen.
Eens die oefening is gedaan, zal het ook moed vragen, moed van u, moed van de Vlaamse Regering, moed van de administraties. Ik hoop dat we allemaal als parlementsleden onze verantwoordelijkheid nemen om er dan voor te zorgen dat we effectief de begroting terug in de richting van een evenwicht kunnen krijgen. Ik wens er u in elk geval veel succes mee en ik heb er ook alle vertrouwen in dat dit ook zal gebeuren.
Minister Diependaele heeft het woord.
Als de heer Muyters zo verstandig is om voor de begroting bijzondere aandacht te vragen, dan ga ik daar ook graag op in. Dank u wel daarvoor.
Het is jammer dat een begroting soms wat te weinig aandacht krijgt, want het is natuurlijk daar dat alles begint. Dan merken we nogal eens gauw dat er zeer veel lippendienst bewezen wordt aan wat er nodig is en hoe het zou moeten zijn, maar als het dan gaat over concrete uitgaven of concrete maatregelen, dan is het al veel moeilijker.
We zullen inderdaad moed nodig hebben. Het zal een moeilijk traject zijn, maar we moeten de moed opbrengen om ervoor te zorgen dat we terug naar een financieel gezond beleid gaan. Dat is de beste garantie op een welvarende toekomst. Als we dat niet doen, dan brengen we die in gevaar. Dan zijn het geen cijfertjes alleen, maar brengen we in gevaar wat er achter die cijfers schuilt.
Ik ben het helemaal eens met wat u zegt over het beleidssturend instrument. Dat is trouwens een oefening die al bij u is begonnen, maar die we stelselmatig verderzetten om van de begroting een meer beleidssturend instrument te maken, naar Nederlands voorbeeld trouwens. We zullen daarover ook met Nederland praten om ervaringen uit te wisselen en om van hen te kunnen leren.
We proberen de begroting zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de realiteit, op een transparante manier. Door de onzekerheid is het soms kort op de bal spelen, maar daar proberen we zo transparant mogelijk over te communiceren.
Er zijn zeer veel noden in Vlaanderen. Niemand ontkent dat. Er zijn heel veel zaken waarvoor het verantwoord zou zijn of uitlegbaar is om er geld aan te geven, maar dat moet op een of andere manier altijd in overeenstemming gebracht worden met het geld dat beschikbaar is. De idee om alleen maar te focussen op de noden is fout. Je moet er altijd de tweede beweging bij maken en dat is niet altijd even gemakkelijk. Ik verwijs naar een citaat van Reagan die ooit zei dat ‘een begroting in evenwicht eigenlijk een beetje hetzelfde is als je maagdelijkheid behouden. Je moet niet anders doen dan leren neen te zeggen’. We zullen zien of dat effectief werkt. We moeten kijken waar de centen het meeste effect hebben en hoe we maatschappelijk de meeste ondersteuning kunnen bieden. Die keuzes moeten maken.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
De essentie van het kijken naar de kerntaken is dat de overheid kijkt waar er een toegevoegde waarde kan zijn en waar de inbreng van de overheid niet nodig is. De spending reviews, de heroverwegingen, de subsidiedatabank en andere maatregelen zijn tools die ons als parlement zullen toelaten te bepalen waar de overheid het meest nodig is.
Dat kerntakendebat heeft vaak een negatieve connotatie, zeker bij mijn collega's aan de linkerzijde.
Aan uw rechterzijde neem ik aan?
Aan mijn rechterzijde, inderdaad. Ik heb twee linkerhanden. (Gelach)
Het gaat niet enkel over besparen of minder doen. Neen, het gaat vaak net over mensen in een sociaal kwetsbare positie meer kunnen geven door op andere domeinen te kijken of de overheid er echt wel nodig is. Er is daarover onlangs een heel interessant boek uitgekomen van Ivan Van de Cloot, die de methodiek daarachter tot in detail beschrijft, met voorbeelden uit het buitenland. Ik hoop dat we dit in dit parlement samen kunnen doen, linkerzijde en rechterzijde, want het is voor iedereen een goede zaak. Ik weet dat er in het verleden een paar pogingen zijn ondernomen om dat vorm te geven, maar die zijn niet altijd geslaagd. Het is nu echt het moment, met de tool die u in gang hebt gezet, om daar in de toekomst wel voor te zorgen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Dan kunnen we het onderdeel Financiën en Begroting afsluiten.
Economie, Wetenschap en Innovatie en Werk en Sociale Economie
Dames en heren, we gaan nu over naar het onderdeel Economie, Wetenschap en Innovatie en Werk en Sociale Economie.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, ik wil beginnen met de administratie te bedanken. Dat is misschien niet zo gebruikelijk in een begrotingsdebat, maar in dezen is het wel op zijn plaats.
We hebben allemaal kunnen vaststellen hoe performant het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) de voorbije maanden is geweest. Er zijn bergen werk verzet om onze bedrijven overeind te houden gedurende deze bijzonder zware crisis. We hadden het in dit parlement vaak over een bazooka die zou worden ingezet, maar dan zijn er nog altijd grondtroepen nodig om die te gebruiken en de nodige salvo’s af te vuren. We kunnen alleen maar vaststellen dat dat gelukt is.
Er is niet alleen heel snel bijzonder veel geld uitgekeerd, dat wordt ook nog eens gecontroleerd. We hebben daar recent de cijfers van gezien. Intussen is er voor meer dan 45 miljoen euro aan onterecht uitgekeerde steun teruggevorderd. Meer dan vierduizend dossiers zijn intussen op die manier nagekeken met die terugvordering als resultaat. De steun moet dus snel en efficiënt worden uitgekeerd maar mag nooit onterecht worden uitgekeerd. Dit is waar deze regering en in het bijzonder de administratie voor heeft gezorgd. Dank u wel daarvoor.
Er is ook meer gebeurd dan dat. Deze administratie, deze regering, heeft er ook voor gezorgd dat er een recordcijfer aan innovatiesteun is uitgekeerd in 2020, en dat is bijzonder belangrijk voor de investeringen in de toekomst waar we allemaal voor pleiten.
De begroting Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) heeft inzake logica en structuur grotendeels die van de relanceresolutie die we hier kamerbreed of toch alleszins zonder tegenstemmen hebben goedgekeurd in juni. Daarbij stond de uitdaging centraal om een doorstart te kunnen maken voor onze economie na de coronacrisis. Jammer genoeg is vandaag duidelijk dat de eerste fase van de crisis langer duurt, dat er opnieuw lockdowns nodig waren om de sanitaire situatie onder controle te krijgen, met alle economische gevolgen van dien. Het is dan ook zeer goed dat de Vlaamse Regering het instrumentarium verder heeft verfijnd met het beschermingsmechanisme gebaseerd op omzet en versterkt met bijvoorbeeld die vernieuwde handelshuurlening. Minister, ik hoop dat de regering er ook in de komende weken en maanden voor zorgt dat geen enkele ondernemer achterblijft en dat het instrumentarium verder wordt verlengd of verfijnd wanneer dat nodig is, om steun op maat te kunnen verlenen.
We kijken ook al verder naar de toekomst. Zo was er deze week de lancering van het Welvaartsfonds dat we eveneens in onze resolutie hadden opgenomen. Het gaat om het activeren van privaat kapitaal om samen met de overheid te investeren in ondernemingen die misschien in moeilijkheden zijn gekomen of hun plannen doorkruist zagen door deze crisis, maar die willen investeren in de toekomst en in de groei die we nodig hebben. Het is alleszins een schoolvoorbeeld van waar we naartoe willen met de overheidsuitgaven en de overheidsinvesteringen. Overheidsinvesteringen als hefboom van privaat kapitaal zijn volgens mij de juiste manier om een economisch beleid te voeren. Met de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) hebben we een belangrijk instrument in handen, een motor om investeringen los te weken en op een hoger niveau te tillen. Met instrumenten als Gigarant, het Welvaartsfonds voor de grotere investeringen, de Winwinleningen en de vriendenaandelen die we hier recent hebben goedgekeurd, geeft Vlaanderen kansen voor groei voor klein en groot.
Ik kijk naar de klok, voorzitter.
Zeer goed.
Dan kom ik bij het onderdeel arbeidsmarkt. Daar gaat het over opleiden, opleiden, opleiden, of zijn variant heropleiden, heropleiden, heropleiden. Dat zijn de drie essentiële dingen die we willen doen. Mantragewijs wordt dat hier herhaald, maar het zit intussen ook ingebakken in het beleid.
We hebben gezien dat er 190 miljoen euro is uitgetrokken voor Alle hens aan dek, een sociaal akkoord dat ervoor zorgt dat de arbeidsmarkt van de toekomst ook een draagvlak heeft. Er gaat 119 miljoen euro naar opleiding en 50 miljoen euro naar digitale transformatie. En ik heb ook gezien dat er middelen zijn uitgetrokken om het talenplan, het remediëren aan de taalachterstand van heel veel werkzoekenden in Vlaanderen, aan te pakken. Ik ben daar bijzonder gelukkig mee, minister.
Dat zijn allemaal belangrijke pijlers voor een sterk economisch en arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen. U zult uiteraard in onze fractie en in heel dit parlement een partner vinden om uw ambities ten aanzien van onze ondernemers, bedrijven, werknemers en werkzoekenden waar te maken.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, 2020 zal ons altijd bijblijven als een horrorjaar, economisch gezien dan toch. In vijf minuten samenvatten wat er is gebeurd, is te moeilijk. Daarom zal ik me focussen op een aantal zaken.
De coronacrisis legde onze economie bijna volledig stil. Het zal dan ook lang duren eer we er weer bovenop zijn. De uitdagingen waar we voor staan zijn dan ook niet min, zowel op economisch vlak als op het vlak van het arbeidsmarktbeleid. Een van de zwaarst getroffen sectoren is die van de horeca, de evenementen en de contactberoepen. Deze sectoren worden gekenmerkt door lage winstmarges en een hoog aantal faillissementen. Dat aantal faillissementen zullen we helaas alleen maar zien toenemen, eens de genomen beschermingsmaatregelen van de Vlaamse Regering zullen opdrogen.
De horeca werd bestempeld als broeihaard en werd gesloten als signaal, zonder aantoonbare bewijzen. Dit sloeg bij restaurants en cafés in als en bom. De registratieformulieren werden slechts 25 keer opgevraagd, en toch werd de horeca bestempeld als oorzaak van de stijgende cijfers. Nochtans werd er fors geïnvesteerd in beschermingsmateriaal en werden de maatregelen strikt opgevolgd.
De horeca en de contactberoepen hebben de prijs betaald voor het falende contactopsporingsonderzoek. Vandaag, twee maanden na de lockdown, is pijnlijk duidelijk dat de sluiting ongetwijfeld zal leiden tot een sociaal en economisch bloedbad. De lockdown heeft, volgens Nederlands wetenschappelijk onderzoek, wel geleid tot meer contacten in de thuissituatie. Met andere woorden: coronabesmettingen zijn niet te koppelen aan één sector die zich scrupuleus aan de maatregelen hield, maar wel aan meer contacten in de privésfeer.
We moeten dus de discussie over een veilige heropening durven voeren. Door deze verplichte sluiting zijn het ook vooral starters die zwarte sneeuw zien en misschien hun deuren zullen moeten sluiten, nog voor die open geweest zijn. Ik hoef u niet te vertellen dat dit een drama is, zeker voor de kleine zelfstandigen, die niet alleen financieel maar toch ook mentaal ten onder gaan. De sluiting van een sector heeft uiteraard ook gevolgen voor de toeleveranciers. Ook zij komen in slechte papieren te zitten en hebben nog steeds geen vooruitzicht op een heropening.
Minister, u voorziet in een Vlaams beschermingsmechanisme, maar ik vrees dat dit niet volstaat om de vaste lasten te dekken, zoals huur, energie, Sabam en internet. Indien deze sluiting blijft duren, zou u eigenlijk moeten voorzien in een tegemoetkoming naar rato van 80 procent van de vaste lasten en niet naar rato van 10 procent van de omzet.
Ook op het gebied van arbeidsmarktbeleid worden structurele knelpunten blootgelegd. De vele werklozen ten gevolge van deze crisis zullen we opnieuw aan het werk moeten krijgen, eventueel door hen om te scholen naar sectoren die beter bestand zijn tegen de crisis. Ik weet ook dat u daarmee bezig bent.
De coronacrisis heeft ons toch ook een aantal positieve zaken opgeleverd. Zo hebben we geleerd dat het nodig is om digitaal te transformeren, om een bedrijf als het ware te heruitvinden. Zo moeten we ook meer inzetten op e-commerce, op het evolueren naar een meer efficiënte overheid en op de omscholing van kortgeschoolden en werkzoekenden, opdat we een logistiek centrum worden dat de buitenlandse goedkopere concurrentie meester is. We moeten ook verder inzetten op flexibiliteit, zodat mensen vlotter kunnen wisselen van bedrijf, van job en statuut om tegemoet te komen aan de veranderende tijden en functies.
Er ligt dus nog heel wat werk op de plank voor u, minister. Ik kijk dan ook uit naar de verdere uitvoering van het relanceplan.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik hoop dat u zult genieten van de resterende minuten die u van mevrouw Malfroot krijgt. Ze zijn u alvast gegund. De wijze waarop u deze vergadering leidt, is voortreffelijk.
Collega’s, ik zit hier toch met enige schroom. Ik heb het voorrecht om al sinds 2014 in dit midden te zijn. Ik heb het dan hoofdzakelijk over alles wat met het arbeidsmarktbeleid te maken heeft. Het is echter de eerste keer dat ik hier met een vrij negatief sentiment zit, goed wetende dat er duizenden, zo niet tienduizenden Vlamingen zijn, die maand na maand de situatie bang afwachten. Ze hebben het moeilijk om rond te komen, ze openen met enige vrees hun postbus of e-mailaccount omdat ze bang zijn voor de facturen. Ze worden geconfronteerd met een zaakvoerder met wie ze jarenlang zij aan zij een grote droom hebben waargemaakt, een zaakvoerder die ook vandaag aan het knokken is voor de overlevingskansen van die droom.
Dat is een realiteit die haaks staat op de voorbije jaren, waarin we het enkel en alleen hadden over hoe we ervoor konden zorgen dat de economische groei met voldoende brains werd bevoorraad. De situatie vandaag staat daar haaks op. Onze verantwoordelijkheid is gigantisch en dit luik van de besprekingen is het meest wezenlijke onderdeel van deze hele marathon in het Vlaams Parlement. Waarom? Alles begint bij werk. Mensen voelen zich mentaal goed als ze kunnen werken. Mensen dragen bij aan onze sociale zekerheid als ze kunnen werken en ondernemen. Dat laat ons toe om te herverdelen en om überhaupt zelfs een begroting op te stellen, wegen aan te leggen, te investeren in het klimaat. Vandaag staan er niet tien, maar honderd uitroeptekens achter het werk van duizenden Vlamingen.
De maatregelen die worden genomen en hier al meermaals de revue zijn gepasseerd, zijn genoegzaam bekend. We moeten wie werkloos wordt onmiddellijk aanspreken en kunnen opleiden. We moeten geen onderscheid meer maken tussen wie langdurig ziek is en wie gewoon inactief of werkloos is. We moeten iedereen aan de slag helpen door heel sterk en kort op de bal te spelen. We hebben hiervoor op Vlaams niveau ook belangrijke hefbomen. Gelukkig. We hebben middelen om mensen om te scholen, we hebben zelfs middelen om het rendementsverlies van sommige profielen bij werkgevers te compenseren met onze fameuze doelgroepkorting. We hebben middelen om het verschil tussen werken en niet werken te vergroten. We hebben middelen om het evenwicht tussen arbeid en gezin te versterken. Denk ook aan onze dienstencheques. Via arbeidsmigratie kunnen we blinde gaten dichten door topprofielen uit andere landen aan te trekken. We hebben zelfs de bevoegdheid om te beslissen wie er wel of niet van een werkloosheidsuitkering mag genieten.
Toch heb ik soms het gevoel dat we met de handrem op aan het rijden zijn. Nog geen twee weken geleden heeft men op het federale niveau beslist om mensen in tijdelijke werkloosheid 10 euro per dag toe te kennen. Dat komt op ongeveer 210 euro per maand neer. Als ik dan zie dat een armoede-expert zoals Wim Van Lancker aangeeft dat dat absoluut geen goede maatregel is om de armoede aan te pakken, want je geeft dat geld aan iedereen zonder te differentiëren, en als ik dan zie dat arbeidsmarktexperten zoals Stijn Baert of Ive Marx zeggen dat dit de Vlaamse ambitie tegenwerkt om mensen aan te sporen om net aan de slag te gaan, dan heb ik het toch wel moeilijk met die handrem. Hoe voluntaristisch wij hier ook werken, we moeten ervoor zorgen dat het federale niveau een vliegwiel zet op wat wij hier doen.
Minister, ik heb het in de commissie al eens aangehaald. Er staat een hoopgevend luik in dat federale regeerakkoord: er kan een asymmetrisch beleid rond werk mogelijk gemaakt worden. Ik nodig u en alle collega’s uit om daar vanuit de werkgroep Institutionele Zaken, die onder het voorzitterschap van onze parlementsvoorzitter komt, keihard op aan te dringen. (Applaus bij N-VA)
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Voorzitter, namens mezelf en namens mijn fractie wil ik u zeggen ...
Dat bent u dus. (Maurits VandeReyde is op dat moment het enige lid van de Open Vld-fractie in de Koepelzaal.)
Tja, ik ben niet zo populair binnen mijn fractie. (Rumoer. Opmerkingen)
Ja, ik ben ook verbaasd.
Ik wil u zeggen, minister, dat wij u een goede minister van Economie vinden. (Applaus)
U bent wel populair bij de andere fracties.
Dat verbaast me ook, maar goed. (Gelach)
Ik zeg dat niet zomaar. Ik zeg dat niet om u te vleien, ook niet uit persoonlijke affectie, alhoewel die er wel is, maar omdat u dit jaar enorm op de proef gesteld bent wat economie betreft en u tijdens dat jaar de juiste keuzes hebt gemaakt.
Er is al veel gezegd, ik vat samen in twee grote zaken. Er is de directe impact geweest en de lange termijn. De directe impact hebben we meteen aangepakt. Er is heel veel steun geweest voor onze ondernemers, denk aan de sluitingspremies van het begin, later het Vlaams beschermingsmechanisme. Er waren de waarborgen en leningen. Dat zijn allemaal zaken die enorm veel geld hebben gekost, daar moeten we niet flauw over doen. Er is een beetje misbruik bij geweest, daar moeten we ook niet flauw over doen. Die zaken waren wel echt nodig om onze ondernemers te laten overleven. Dat hebt u allemaal heel snel gedaan, dat was echt essentieel in deze gezondheids- en economische crisis.
Maar het tweede luik, dat we vanaf september hebben vormgegeven, is nog belangrijker. Dat betreft de lange termijn: waar willen we met onze economie naartoe in Vlaanderen? Drie dingen zijn daarbij enorm belangrijk. Dat zijn de middelen voor onderzoek en innovatie: 250 miljoen euro op kruissnelheid. Dat zijn de hervormingen waar de heer Gryffroy al over sprak: hoe we ons spaargeld dat nu massaal op spaarboekjes staat, 168 miljard euro in Vlaanderen, een gigantisch bedrag, gaan activeren voor de reële economie, dankzij het Welvaartsfonds, dankzij vriendenaandelen enzovoort. Een derde zaak – collega Ronse had het er al over – is de activering. Wie geen werk heeft in Vlaanderen, zullen we helpen, maar we gaan die persoon ook niet met rust laten. We gaan ervoor zorgen dat we die 80 procent halen, dat is echt enorm belangrijk. We moeten inderdaad kijken naar voorbeelden in het buitenland, zoals Nederland.
Die twee samen, de lange termijn en de directe steun, dat vormde de goede weg om te bewandelen. Mijn felicitaties om dat zo adequaat te doen.
Ik wil u nog twee zaken meegeven die volgens mij nog beter kunnen. Ik had het daarnet al over het kerntakendebat. Op het vlak van Economie moeten we dat ook eens doen. Ik heb al vaak gepraat over de kmo-portefeuille. Om eerlijk te zijn, daar zitten nog altijd veel subsidies in die het ondernemerschap niet vooruithelpen. Ik denk dat we nog veel selectiever moeten zijn en heel veel van de economische subsidies moeten omzetten in een algemene lastenverlaging. Daar vragen onze ondernemers naar. Dat kan nog, er is nog ruimte voor verbetering.
U hebt ook een hart voor de lokale handel, we hebben dat hier allemaal in het parlement. Lokale handelaars zijn meer dan de producten die we er kopen. Dat zijn onze schoenen en kleren, maar het is ook het leven in de steden. Ze sponsoren de lokale Chiro en zo. We hebben dat gezien in deze crisis, tijdens de lockdown, hoe triestig onze winkelstraten erbij lagen, zonder horeca, zonder lokale winkels. Ze zijn echt essentieel in Vlaanderen.
De lokale handelaars vragen niet veel, zeker geen hopen subsidies. Ze vragen ook niet dat we de e-commerce verbieden of de affiches van Bol.com gaan afscheuren. Ze vragen gewoon naar een gelijk speelveld. Ze willen dat de regels waar zij zich aan moeten houden – veilige producten, goede verkooprelaties – door anderen die online verkopen ook worden gerespecteerd. Heel veel spelers importeren nu ‘brol’ uit China en verkopen die door met grote winstmarge en zich aan geen enkele regel moeten houden. Daarmee moeten onze lokale handelaars concurreren, en dat is niet juist. Daar moet u iets aan doen, u kunt dat niet alleen, u moet dat met de federale collega’s en zelfs op Europees niveau doen. Dit houdt onze lokale handel enorm bezig. Daar moeten we de komende jaren een gelijk speelveld maken. De lokale handel kan het wel zelf, maar ze kunnen natuurlijk niet tegen onterechte concurrentie op.
Als u die twee zaken nog kunt veranderen, zal ik u volgend jaar met mijn voltallige fractie opnieuw een even goed rapport leveren.
U had nochtans twee minuten lang een fan, maar hij is alweer weg.
Wie was dat?
De heer De Gucht.
De heer De Roo heeft het woord.
Bedankt, voorzitter. Ik wil mijn tussenkomst beginnen met een positief bericht van enkele weken geleden. Het is eigenlijk een bericht dat niet zodanig veel aandacht heeft gekregen. Het is een vaststelling uit de Wetenschapsbarometer 2020, en daaruit blijkt dat de interesse, het vertrouwen en het geloof in wetenschap en wetenschappers bij de Vlaamse bevolking hoog blijft. Een op de vijf Vlamingen geeft zelfs aan dat ze meer vertrouwen hebben in wetenschap en wetenschappers dan voor de crisis. Bijna de helft geeft aan dat ze het belang van de wetenschap nu meer inzien dan voor de coronacrisis. Dat lijkt mij niet onbelangrijk met het oog op bijvoorbeeld onze vaccinatiestrategie.
Minister, innoveren is een rode draad doorheen deze begroting. En wie het belang van innovatie alleszins al veel langer heeft ingezien, zijn natuurlijk onze ondernemers zelf. En als minister hebt u het ook vaak aangehaald: de aanvragen voor innovatiesteun dit jaar liggen hoger dan vorig jaar. We innoveren ons uit de crisis, dat is echt een belangrijk leidmotief om er na de crisis als Vlaanderen te staan. Die focus op innovatie is natuurlijk niet nieuw, ook in het Vlaams regeerakkoord staat ingeschreven om tot de top vijf van innovatieve kennisregio’s van Europa door te stoten. En met het relancebeleid doet u daar nog een schep bovenop: 100 miljoen euro extra vanuit de relanceprovisie voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten voor bedrijven, en een bijkomende 60 miljoen euro voor de relanceprovisie voor de versterking van het onderzoeksveld en een versnelling van onderzoek en ontwikkeling. Omdat toponderzoek natuurlijk ook niet zonder topinfrastructuur kan, voorzien we voor onderzoeksinfrastructuur ook nog bijkomend 115 miljoen euro. Dat zijn alleszins bedragen die heel indrukwekkend zijn.
We hebben doorheen de verschillende debatten natuurlijk ook steeds benadrukt dat we, om sterker uit deze crisis te komen, het overheidsgeld niet blind door ramen en deuren gooien. We willen dat gericht inzetten, en dat geldt ook voor onze innovatiemiddelen. Als ik de tekst lees, springen er voor mij drie doelstellingen uit: ten eerste het investeren om digitaal aan kop te komen, ten tweede een innovatie-offensief voor duurzame oplossingen, en ten derde de veerkracht voor onze zorgeconomie. Op die drie punten wil ik nog heel even dieper ingaan.
Punt een. Om digitaal aan kop te komen, zullen we niet enkel moeten investeren in de ontwikkelingen van onderzoeksinstellingen of de omscholing, bijscholing en herscholing van onze werknemers, wat ook collega Bothuyne daarjuist al aanhaalde. We zullen ook onze lokale besturen moeten meekrijgen in de toepassing van digitale ontwikkelingen. Voor Smart Cities hebt u maar liefst 20 miljoen euro vrijgemaakt voor projectoproepen, en dat lijkt ons fundamenteel. Mensen zien wat er allemaal mogelijk is bij commerciële spelers qua dienstverlening, en verwachten terecht dat een overheid dezelfde kwaliteit en snelheid kan bieden.
Twee. Rond de duurzame oplossingen is innovatie cruciaal om onze internationale doelstellingen en engagementen op het vlak van klimaat, energie en milieu op een realistische manier te gaan bereiken. En dat dat realistisch is, stel ik vast in de investeringen, bijvoorbeeld in projecten die ons minder afhankelijk moeten maken van aardolieproducten. Denk aan het impulsprogramma bio-economie voor 10 miljoen euro, onderzoek naar droogteresistente teelten voor 6 miljoen euro, ondersteuning voor investeringen in waterbesparende technieken voor 10 miljoen euro. Dat zijn allemaal heel grote bedragen. Maar er komt ook ondersteuning van bijvoorbeeld de doorbraakprojecten voor waterstof. Het is echt belangrijk dat we die duurzame oplossingen naar voren schuiven.
Ten derde is er de zorginnovatie. Ik denk dat ik hier niemand het belang van innovatie in de zorg moet uitleggen, zeker niet op een moment dat een vaccin hier enkele tientallen kilometers verder van de band rolt, een vaccin dat ervoor moet zorgen dat we versneld uit deze crisis komen. Maar zorg gaat natuurlijk veel breder dan dat, en ik ben dan ook tevreden om vast te stellen dat de Vlaamse Regering verder inzet op de tendens die zich voor de coronacrisis al voordeed: de tendens naar een gepersonaliseerde geneeskunde.
Collega’s, ik rond af. De klemtonen in de beleidsdomeinen Economie, Wetenschapsbeleid en Innovatie, liggen volgens mij juist. En de investeringen die daartegenover staan, zijn indrukwekkend. Ze zijn nodig om ons economisch weefsel te redden, en dat doen we door mensen te versterken via opleiding, door de basis van onze productiviteit en onze competitiviteit te verbreden via onderzoek en ontwikkeling, en door onze investeringen ‘future-proof’ te maken door steeds een digitale en duurzame reflex in te bouwen.
Namens de CD&V-fractie hebt u natuurlijk onze steun.
De heer Gryffroy heeft het woord.
In maart 2020 dachten we niet dat we in functie van 2021 nog over de coronacrisis zouden discussiëren. We hoopten de crisis op drie maanden tijd te temperen. Niets was echter minder waar. We zien dat het in 2021 misschien minder zal zijn dan wat we zelf hebben voorspeld. De ondernemingen zijn hard getroffen, maar ik heb gevoeld dat die ondernemingen zeer innovatief en creatief zijn. De vraag is hoe ver die innovatieve en creatieve kracht reikt, want het ergste moet, als we eerlijk zijn, nog komen. We hebben uitstel van betaling gegeven. Er is een moratorium op falingen. We hebben heel wat zaken voor ondernemingen uitgesteld, maar op een bepaald moment zullen ze de factuur wel moeten betalen. Is Vlaanderen klaar om dit op te vangen?
Het is belangrijk dat we voor de versterking van de solvabiliteit en de kapitaalstructuur hebben gezorgd. Ik heb daar heel hard op aangedrongen. Het gaat dan om de waarborgen, de achtergestelde leningen, de Winwinleningen, het Welvaartsfonds en het vriendenaandeel, dat voor ons heel belangrijk is omdat het de kapitaalstructuur van de bedrijven kan versterken. Na de crisis van 2008 is gebleken dat veel kleine bedrijven niet voldoende kapitaalkrachtig waren uitgebouwd en niet aan de zogenaamde Bazel II-norm voldeden.
Ik weet niet of het allemaal perfect is. We zullen dat permanent moeten evalueren en bijsturen waar het nodig is. We moeten de komende maanden heel kort op de bal spelen, want we kennen de exacte impact nog niet van wat in 2021 zal gebeuren. We moeten nagaan hoe we een aantal strategische sectoren tegen buitenlandse overnames kunnen beschermen. We hebben het hier al een paar keer over de beruchte kroonjuwelen gehad.
Mijnheer Gryffroy, gaat het nu weer over die kroonjuwelen? (Gelach)
Vlaanderen moet zich uit de crisis innoveren en voor ons is excellentie daarvoor het uitgangspunt. Ik heb in dat verband vier puntjes. Ten eerste moeten we de onderzoekers, de onderzoeksinstellingen en de bedrijven zuurstof geven om creativiteit en innovatie te laten opflakkeren. Ten tweede moet deze visie bottom-up worden opgebouwd. De middelen worden op basis van de excellentie toegekend. Ten derde zijn de strategische onderzoekscentra en de speerpuntclusters de spil van de innovatie in Vlaanderen. Ten vierde moet dit allemaal gebeuren met een ambitieus technologiebeleid en een digitaal masterplan.
We moeten ervoor zorgen dat iedereen mee is met dit verhaal. We moeten geen digibeten hebben. Ik vind het erg vandaag in de krant te moeten lezen dat mensen die niet digitaal kunnen bankieren plots 6 euro voor een overschrijving moeten betalen. Ik vind het erg te moeten vaststellen dat de banken de dossierrechten van de kmo’s vanwege de digitaliseringskosten plots verdubbelen. Dat kan voor mij absoluut niet.
Minister, ik doe een duidelijke oproep. U voert regelmatig overleg met de banken. U moet er bij de banken op aandringen de kosten van de digitalisering niet door te schuiven naar zij die het hier moeilijk mee hebben en naar de kmo’s, die plots een verdubbeling van de dossierrechten zien.
We zien aan de toegenomen innovatiesteun van het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) dat de ondernemingen zichzelf overstijgen. Daarnaast hebben we onze ondernemingen tijdens de coronacrisis gesteund. Iedereen is het erover eens dat de hinderpremie en de compensatiepremie wel degelijk het verschil hebben gemaakt. Ik kan dat niet genoeg herhalen. Nu moeten we nagaan hoe we slim, specifiek en selectiever te werk kunnen gaan.
Wat ik dan verschrikkelijk vind, is dat ik de voorbije twee dagen heb moeten lezen dat voor naar schatting 10 tot 15 procent is gefraudeerd. De cijfers zijn nog niet bewezen. Dan bloedt mijn ondernemershart. Ik vind het spijtig dat fraudeurs rondlopen terwijl een aantal ondernemers het echt nodig hebben. Dat is voor mij onaanvaardbaar. We moeten eindelijk keihard optreden en dat hard bestraffen. De coronasteun moet gaan naar de ondernemingen die echt door donkere tijden gaan en die zijn er wel degelijk.
Minister, de steun moet gaan naar de mensen die het echt nodig hebben. We moeten hard optreden tegen diegenen die daar misbruik van maken. Ik zou graag zien dat u hier duidelijk rekening mee houdt.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik dank u voor de – zonder uitzondering – zeer betrokken en constructieve tussenkomsten. De ene was al wat complimenteuzer dan de andere, maar zo gaat dat, ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.
Collega's, we zijn bijna op het einde van het jaar. Traditioneel is dat een moment om even terug te blikken. Iedereen is het er wellicht over eens dat 2020 geboekstaafd zal staan als een annus horribilis. Zoals sommigen al hebben gezegd, begon het op de arbeidsmarkt heel mooi. Eind februari zaten we samen met de sociale partners om een plan te maken dat, collega Muyters, de krapte op de arbeidsmarkt zou bestrijden. Drie weken later zaten we in een complete lockdown. Je kunt het echt zo gek niet bedenken.
Ik deel de positieve sentimenten die er werden geuit rond de werking van onze administraties. Dat gaat niet alleen over VLAIO, dat belast is met het zo goed mogelijk begeleiden van de ondernemers en het uitbetalen van de subsidies, maar ook over onze administratie Werk, waar de mensen zich dubbel plooien, en VDAB, die in deze moeilijke tijden toch toeleiding naar werk verzorgt, opleidingen aanbiedt aan tijdelijk werklozen enzovoort. Voor onze ambtenaren is deze coronacrisis echt zeer, zeer uitdagend. Ik merk elke dag hoe aangenaam het is als je op ‘civil servants’ kunt rekenen om de dienstverlening aan onze burgers te verzorgen. Ik vind het schitterend om dat vast te stellen.
Zoals collega Vande Reyde zei, hebben we aan de ene kant zeer snel geschakeld, maar aan de andere kant onmiddellijk ook de lange termijn bekeken. Slechts een paar dagen geleden is er een zeer, zeer mooi akkoord gesloten met de sociale partners. Danny Van Assche, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), zei deze week op de persconferentie: ‘We hebben 35 keer samengezeten om tot een akkoord te komen, maar het gevolg is wel dat we met alle vakbonden en alle werkgevers een akkoord hebben bereikt.’ Dat is schitterend. Ik hoop dat 2021 in die zin een annus mirabilis kan worden, veel beter dan 2020. Maar alles zal natuurlijk afhangen van de evolutie van het virus.
Wat willen we doen op het vlak van werk? Collega Ronse heeft er al naar verwezen: we willen absoluut blijven inzetten op activering. Geen ‘one-shots’, maar een strategie, waarop we vanuit een aantal invalshoeken willen inspelen. VDAB is daarbij de regisseur. Maar er zijn een pak drempels weg te werken die de toegang tot de arbeidsmarkt belemmeren. Ik denk dan aan het talenplan, collega Bothuyne, zoals u terecht zei, aan het wegwerken van taalachterstand, gezondheidsproblemen, loon naar werk, de jobbonus, veel aandacht voor de meest kwetsbaren. Dat zijn allemaal grote werven waarmee we aan de slag zijn.
Ik zei het vanmorgen al: de loopbanen van mensen moeten sterker worden. Dat betekent dat er heel veel aandacht moet gaan naar opleiden, opleiden, opleiden. Wij moeten er echt voor zorgen dat, zoals de Vlaming een baksteen in de maag heeft, hij ook het opgeleid willen worden en het sentiment om elke dag bij te leren, in de maag krijgt. En dan hebben we ook, collega's, veerkrachtige ondernemingen nodig en een arbeidsmarkt die toekomstbestendig is. Dat zijn drie heel grote werven.
Ik overloop even jullie punctuele vragen. Eerst en vooral, collega Bothuyne, u hebt de grote werven van deze regering opgesomd en u hebt ook verwezen naar een aantal terechte aandachtspunten. Het is voor mij bijzonder aangenaam wanneer parlementsleden of wanneer een parlement een resolutie maakt die we dan ook kunnen uitvoeren, omdat het draagvlak voor de maatregel dan natuurlijk ook groter is.
Collega Malfroot, ik begrijp uw sentiment rond de steun die er nodig is voor de horeca – maar niet alleen voor de horeca, ook voor vele andere sectoren. En ik koppel wat u zegt aan datgene wat collega Gryffroy heeft gezegd: het is verdomd lastig dat sommigen misbruik maken van deze situatie. Alles wat wij nu uitbetalen aan onze ondernemingen … Een gemiddelde cafébaas zal wel meer dan 15.000 euro aan steun hebben ontvangen sinds het begin van de crisis. Hoe groter, hoe meer je krijgt. Dat is absoluut terecht. Maar elke ondernemer die misbruik maakt van deze situatie, ondermijnt het draagvlak voor datgene wat we aan het doen zijn. Ik vind het verschrikkelijk dat we ook vandaag merken hoe intens we de controles moeten voeren.
Collega's, ik neem dan ook extra initiatief. Morgen ga ik naar de Vlaamse Regering – de minister van Financiën zit nu naast mij – om tijdelijk tien extra inspecteurs aan te werven, die mee de controles zullen doen. Dat zou zichzelf moeten terugverdienen.
Goed gezegd van mij, hé. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
U krijgt er maar twee, zegt hij.
Neen, ik krijg ze voor twee jaar, maar ik mag gedurende vijf jaar terugvorderen. We zullen moeten zien hoe we dat dan gaan doen.
Ik wil ook geen heksenjacht ontketenen, integendeel. Maar we moeten wel zuinig zijn. Als je weet dat het hier gaat over steun die ondertussen al bijna anderhalf miljard euro is, alleen voor onze handelszaken, is dat natuurlijk ontzettend veel budget. Dat komt ook van mensen die hun belastingen betaald hebben. Ik doe dus nog eens een oproep dat iedereen daar zuinig mee omspringt, maar ik moet wel zeggen, collega's, dat de cijfers van Graydon niet de cijfers zijn die wij vandaag vaststellen in onze administratie. Ik kreeg zo het gevoel dat elke ondernemer nu een beetje angst kreeg dat hij dat niet mag aanvragen. Wie recht heeft op steun, heeft het volste recht om die aan te vragen. Ik ga ook totaal niet mee in het beeld dat onze ondernemers profiteurs zouden zijn, integendeel. Het zijn werkverschaffers, die geconfronteerd zijn met een toestand die ze zelf niet gevraagd hebben. Ondernemers willen werken. Die vragen niet om steun, om afhankelijk te worden van steun van de overheid.
Collega Malfroot, u zei dat men 80 procent moet krijgen van de vaste kosten. We moeten natuurlijk tot een werkbaar systeem komen, vandaar dat we gezegd hebben dat we niet gaan aftoetsen op vaste kosten, maar wel op omzetsteun. We hebben 10 procent daarvan genomen om toch tot een werkbaar bedrag te komen, met daarnaast natuurlijk ook mogelijkheden om onder andere een handelshuurlening af te sluiten. U hebt nog een paar aandachtspunten aangehaald. Ik neem die zeker mee in de evaluatie.
Dan kom ik bij de starters, collega Malfroot. Wat voor mij heel belangrijk is, is dat we de nieuw opgestarte bedrijven mee kunnen nemen in de steun. Want als je nog maar pas gestart bent, heb je die steun ook net nodig, want dan maak je wellicht schulden en heb je leningen af te betalen. Wij zorgen dat we dat fijnmazig doen. Ik stuur nu, dit jaar nog, een brief naar alle lokale besturen om de burgemeesters en de schepenen van economie op de hoogte te brengen van de maatregelen die we hebben, en te vragen of ze ook in hun lokaal bestuur hun kmo’ers – die ze toch allemaal kennen, want ik kan mij geen enkele burgemeester voorstellen die niet weet hoe het handelsapparaat in zijn gemeente is – zouden informeren over wat ze kunnen aanvragen.
Ik ben het er zeker mee eens dat er veel werk op de plank ligt, maar als het gaat over werk, hebben we met Alle hens aan dek ook een schitterend plan.
Collega Ronse, u hebt terecht, samen met de andere collega’s, heel veel nadruk gelegd op werk. Ik heb dat vanmorgen een beetje gemist in het debat. Ook binnen onze bevoegdheden kunnen we heel veel doen. Wat we gerealiseerd hebben op een paar maanden tijd in de benadering van tijdelijk werklozen... U hebt daarvoor met het hele parlement een decreet moeten goedkeuren. Wij zijn ermee aan de slag gegaan, maar ondertussen zitten we al ver boven de 20.000 tijdelijk werklozen die opleidingen volgen. Ik vind dat echt meer dan een kiezel in de rivier. Ik vind dat een steen die we verlegd hebben in een rivierbedding waar het water op een andere manier moet vloeien. Ik zal alles in het werk stellen om van dat opleiden echt hét kernwoord van 2021 te maken.
Collega Vande Reyde, bedankt voor uw compliment. Het is wederzijds. Ik vind jullie trouwens allemaal heel aangename en heel goede commissieleden, toch in de commissies onder mijn bevoegdheid – over de andere kan ik niet veel zeggen, natuurlijk. En collega Vande Reyde zeker, na zijn tussenkomst. (Opmerkingen)
Zijn fractie is ondertussen verdubbeld in aantal. Dat is goed. (Gelach)
Met betrekking tot de misbruiken heb ik daarnet al geantwoord. Dat kan absoluut niet getolereerd worden. Ik heb daarnet ook al meegegeven hoe we dat verder zullen aanpakken.
Ik hoop oprecht, samen met u allen, dat we heel snel de uitsluitende focus kunnen leggen op de relance en corona achter ons kunnen laten, maar de realiteit gebiedt mij om te zeggen dat dat vandaag absoluut nog niet mogelijk is. We zitten nog in een bijzonder moeilijke situatie.
Collega Vande Reyde, ik ben het eens met uw opmerking over de kmo-portefeuille. Ik zal het niet alleen tot u richten, want ook collega Bothuyne en andere collega's hebben mij daar al op gewezen. Die kmo-portefeuille moet nog selectiever. Ik ben met de sociale partners in overleg over hoe ik dat kan doen. Een van de pistes die ik zeker wil installeren, is de introductie van een kwaliteitskamer, die permanent de vinger aan de pols kan houden over de kwaliteit van de aangeboden opleidingen. Voorlopig is dat een open box, met een lijst die we uitgesloten hebben, maar ik vind dat de werkgevers of de aanbieders daar zelf ook keuzes in moeten maken. Ik heb in het kader van de relance extra middelen gekregen voor de kmo-portefeuille, onder het beding dat die uitsluitend naar digitalisering gaan. Er komt dus sowieso een extra spoor rond digitalisering, maar over de kwaliteit van de opleidingen moet er een kwaliteitskamer komen. Ik sta open voor nog extra maatregelen, maar ik zal dat ook samen met de sociale partners bekijken. Als jullie suggesties hebben, geef ze mij zeker ook mee.
Wat dan de lastenverlagingen betreft, en de keuzes die we moeten maken: ik hou wel van de manier waarop we nu innovatiesteun geven. Ik heb u gezegd, en het staat vandaag ook in de krant, dat we voor mij nog veel duidelijker de winsten die we boeken met de steun die we geven, in de kijker moeten zetten. Vandaar nu ook de verplichting om die maatschappelijke meerwaarde aan te tonen. Echter, ook als het gaat over superstrategische steun, moeten we de sporen van duurzaamheid en digitalisering durven te bewandelen, sporen die cruciaal zijn in de relance. Ook daarvoor zal ik nog een aantal voorstellen uitwerken in de komende periode, en die ook aan de regering voorleggen.
Collega’s, inzake lokale handel ben ik het ermee eens dat alle lokale handelaren een gelijk speelveld moeten hebben. Jullie weten dat de regelgeving inzake handelspraktijken federaal is, maar we kunnen daar natuurlijk wel mee wegen op de standpuntinnames. Zeker in het kader van de Europese handelsdossiers zal dat absoluut van belang zijn.
Collega De Roo, dank ook voor de steun voor de gekozen opties. Ik ben blij dat iemand het ook heeft over ons wetenschappelijk onderzoek, dat beroemd is, niet alleen in Vlaanderen, maar in de hele wereld. Collega’s, trouwens, als wij vandaag ook als het gaat over het ontwikkelen van een vaccin top zijn, dan is dat mede dankzij de toppositie die onze Vlaamse onderzoekers hebben als het gaat over wetenschappelijk onderzoek.
Collega Gryffroy, zo komen we bij u. Excellentie in onderzoek is ontzettend belangrijk. We blijven dat ook absoluut doen. Ik heb vorige week ook een vraag beantwoord over de criteria om FWO-steun te krijgen. Ik ben daar zelf zeer gevoelig voor. Niet elk fundamenteel onderzoek kan leiden tot een project dat kan worden geoperationaliseerd, maar ik houd niet van fundamenteel onderzoek dat ligt te verstoffen in de kast. We moeten zo veel mogelijk proberen al ons onderzoek te valoriseren.
De Winwinlening blijft enorm aantrekken. Zodra het uitvoeringsbesluit inzake het Vriendenaandeel is goedgekeurd, zullen we daarover ook een grote huiskamercampagne voeren. Ik ben ook heel blij dat we zo’n brede steun krijgen bij de uitwerking van het Welvaartsfonds. Ik had dat eigenlijk niet verwacht. We hebben veertig partners die daar mee de schouders onder willen zetten. Dat stemt mij dus ook bijzonder tevreden.
Collega Gryffroy, u verwees naar de bankkosten. Dat is federale bevoegdheid, maar ik zal dat zeker ook meenemen in het volgende contact dat we zullen hebben in het bankenoverleg.
Collega’s, als we investeren in onze economie, in onze ondernemingen, als we ook budgetten uittrekken om hen mee door de crisis te loodsen, dan doen we dat eigenlijk voor heel Vlaanderen. Dan doen we dat voor die miljoenen mensen die aan de slag zijn in Vlaanderen en die, zoals een van de collega’s daarnet zei, ’s morgens soms wakker worden met de vraag of ze morgen nog werk zullen hebben. Om een job te hebben, kun je voor een stukje rekenen op de overheid, maar moet je vooral rekenen op die talrijke private spelers, die dag in dag uit klaarstaan, om werk te verschaffen, maar ook om welvaart en toegevoegde waarde te creëren in Vlaanderen.
Er ligt dus heel veel werk op de plank, maar wat mij betreft, is er toch ook een boodschap van hoop voor het jaar 2021, dat hopelijk een beter jaar wordt dan het jaar 2020.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, ook ik wil natuurlijk mijn appreciatie ten overstaan van u tonen. De heer Vande Reyde heeft u een goed minister genoemd. Ik doe dat ook heel graag, want ik vind u persoonlijk een heel goed minister. U hebt een visie, u bent menselijk, u pakt de zaken goed aan. U hebt in deze coronacrisis, in dit geval, ook snel geschakeld. (Opmerkingen van Stefaan Sintobin. Gelach)
Natuurlijk is de boodschap misschien soms van een iets andere teneur, zoals u zegt, omdat de mails die ons bereiken, ook een beetje negatiever zijn. Natuurlijk nemen wij het op voor de personen die het moeilijk hebben, want degenen die nu toekomen met de steunmaatregelen, die horen we niet, maar degenen die niet rondkomen, die klagen natuurlijk. Daarom willen we die boodschap toch wel zeer duidelijk brengen. Ik denk dat u dat standpunt ook wel begrijpt.
Op gebied van wetenschap en innovatie hebt u inderdaad ook een heel goede visie. Ik kan dat alleen maar toejuichen. Ik zie daar nog een klein probleem rond digitalisering, met ouderen bijvoorbeeld die niet volledig mee zijn met die visie en die door een aantal zaken toch voor de nodige problemen gesteld worden. Misschien kunt u daar nog een kans zien om de digitale aanpak van ouderen verder uit te werken.
Aangezien we het daarstraks hadden over de horeca en de zwaar getroffen sectoren, kan ik uit ondervinding zeggen dat een van de kosten die het hoogst zijn voor de horeca, vooral de energiekosten zijn. Elke overheid is al tussengekomen, jullie met het beschermingsmechanisme of met de andere premies, de coronapremie en de hinderpremie, en vanuit federale kant met het overbruggingsrecht. Eén sector die in onze ogen eigenlijk nog niets gedaan heeft, zijn de energieleveranciers. Misschien is er voor u nog een kans dat u ook in overleg gaat met de energieleveranciers of zij ook een tegemoetkoming kunnen doen naar de sector, omdat die kost heel erg doorweegt in hun algemene vaste kosten. Dat wou ik u nog even meegeven, nu ik de kans had.
Ik onthoud vooral dat u ook minister Crevits fantastisch vindt en dat uw collega Sintobin dat kan beamen.
Collega Vande Reyde, u bent al met twee fans ondertussen, van uw eigen fractie dan.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Dat is zoals de peilingen, we zijn in stijgende lijn. Als je laag staat, ben je met weinig tevreden.
U hebt de kmo-portefeuille aangehaald. Ik wil dat absoluut niet in het belachelijke trekken, dat dat allemaal zever is, dat dat geen effect heeft op het terrein, maar het gaat ook breder dan de kmo-portefeuille, ook de strategische transformatiesteun. We hebben daar al jaren hervormingen aan gehad. U spreekt nu over een eventuele nieuwe kwaliteitscontrole. Misschien kunnen we ook naar een heel ander paradigma gaan, en ik hoop dat u dat meeneemt. We kunnen zeggen dat we al die economische subsidies samenvoegen, er een spending review op doen. En kunnen we die eigenlijk niet allemaal afschaffen en omzetten in een grote lastenverlaging voor onze ondernemers, op het vlak van bijvoorbeeld onroerende voorheffing of energie? Er zijn wel enkele mogelijkheden. Ik weet dat dat geen simpele oplossing is. Maar we zijn al zo lang aan die dingen aan het hervormen en zeggen al zo lang dat het suboptimaal blijft. De essentie van wat ik voorstel, is dat je als overheid nooit zelf gaat kunnen beslissen wat het beste is. Eigenlijk geven we het best gewoon meer zuurstof aan die ondernemers. Die gaan zelf wel kunnen uitvissen wat ze daar het best mee kunnen doen. Dat is een heel ander denkkader. U hoeft daar niet direct op te antwoorden, maar neem dat alstublieft mee naar die evaluatie. Ik denk dat dat ook bij heel veel ondernemers leeft.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Collega Vande Reyde, ik vind dit een aantrekkelijk idee, maar een lastenverlaging kan men doen als het bedrijf ook winst maakt, maar heel veel ondersteuning wordt ook gegeven aan de start-ups en de scale-ups, die nog niet in de periode van winst zitten.
Ik vind het een fantastisch idee en stel voor dat u het ook voorlegt aan het federale niveau, want wij kunnen geen lastenverlaging voor bedrijven invoeren. Zoiets is een federale beslissing. Wat wij gedaan hebben naar burgers toe, is iets anders. Het vriendenaandeel, de Winwinlening gaat wel degelijk over burgers die een belastingkrediet krijgen, maar niet bedrijven die een belastingkrediet krijgen. Dit kan gewoonweg niet in de huidige staatshervorming. Als je enkel maar spreekt over lastenverlaging, is de lastenverlaging voor wie al winst maakt. Dat is meestal niet zo bij net die bedrijven die op zoek gaan naar de transformatiesteun.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Collega Vande Reyde, u roept de minister op om na te denken, en dat is altijd goed, natuurlijk. U moet mij vergeven, maar ik ga daar iets minder lang over nadenken. Ik vind uw idee ‘une fausse bonne idée’, zoals ze in het Frans plegen te zeggen. Het lijkt een goed idee, maar het is het helemaal niet. Het afschaffen van alle subsidie-instrumenten die we in Vlaanderen hebben, zou tot een verschraling van onze economie leiden.
Waarom zeg ik dat? Omdat wij natuurlijk niet zomaar subsidies uitdelen. Wij delen subsidies uit waar blijkt dat de markt faalt, bijvoorbeeld als er te weinig investeringen zijn in innovatie, te weinig investeringen in opleiding en vorming. Ik deel uw mening dat wij subsidies moeten uitdelen waar we een kwaliteitsverschil kunnen maken, waar wij een stap vooruit kunnen zetten. Daarover gaat de minister dus nadenken en een aantal stappen zetten. Dat is een goede zaak. Maar ik geloof in het nut van de instrumenten die wij in Vlaanderen hebben om bijvoorbeeld opleiding en vorming te stimuleren, om bijvoorbeeld innovatie aan te moedigen, en dat doe je niet met een algemene lastenverlaging. Die lastenverlaging kan ook zinvol zijn, maar dat is naast het gerichte ondersteunen van bedrijven.
De heer Ronse heeft het woord.
Het meeste is hier al gezegd. Maar nu wij hier toch met pluimen aan het gooien zijn, geef ik er toch ook eentje aan collega Vande Reyde …
Ik denk dat ik even zal schorsen, want het wordt toch wel irritant.
… voor zijn fantastisch mooi pleidooi voor de regionalisering van de fiscaliteit. U zult daar in onze fractie een partner voor vinden.
De heer Vaneeckhout heeft het woord. Wilt u ook een compliment geven, want anders krijgt u het woord niet.
Ik geef geen compliment maar eerder een bedanking, om eindelijk eens een meerderheidsoverleg live bezig te kunnen zien. (Gelach)
Dat vind ik alvast heel boeiend. Het geeft ons wat meer inzicht. Dat zouden wij in het parlement meer kunnen gebruiken.
Het debat wordt snel verdronken in staatsinrichting. Nog afgezien van de vragen die ik heb over het mogelijke eindresultaat, wil ik er toch taboeloos, aansluitend bij het debat van vanmorgen, voor pleiten de spending reviews ernstig te nemen en daaruit fundamentele conclusies te trekken. Ik zie zeer snel toch meteen een verdediging van de bestaande structuren. Dat is een dynamiek die niet aansluit bij het principe van deze morgen om de taboes te laten vallen. Als fractie gaan wij daarmee akkoord. Laat ons dan ook niet drie uur later al zeggen dat alles wat we nu doen, eigenlijk juist en goed is. Ik heb dat niet per se gehoord, maar het klonk toch een beetje in die teneur.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik wil nog even terugkomen op het thema dat door collega Gryffroy is aangesneden: het doorrekenen van bankkosten. Dat is in eerste instantie een federale bevoegdheid. Maar als u, minister, naar het overleg gaat met de bankensector, is het belangrijk hen op die verantwoordelijkheid te wijzen. Ook zou uw collega Demir in het kader van het ondersteunen van het plattelandsbeleid daar aandacht aan kunnen schenken. We zien dat de banken daar aan een snel tempo wegtrekken. Ik ken het debat over de geldautomaten. Die zijn cruciaal zolang men met cash geld blijft werken. De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de grootbanken zelf. Zij moeten investeringen doen om zoveel mogelijk de toegankelijkheid te bewaren, zeker voor de doelgroep die het vandaag moeilijk heeft om online te bankieren. Anderzijds is de digitaliseringsgolf niet te stoppen en het is ook wel de juiste weg voor het bankieren en betalen. Ook daarbij moeten de grootbanken de verantwoordelijkheid nemen om de mensen te begeleiden en te ondersteunen.
Hebt u nog altijd geen nieuwe bankautomaat in Kinrooi?
Vandaag.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ter attentie van de leden aan mijn fysieke rechterkant, wil ik zeggen dat het juist goed is dat wij binnen de meerderheid debatteren over een onderwerp. U bent daar verwonderd over. Ik ga u zelfs meer zeggen. Ik heb jullie niet gehoord in heel het economisch debat van daarnet. Is dat niet belangrijk voor jullie? Nochtans is dat de basis van alles wat wij willen doen in Vlaanderen. Daarvoor hebben wij juist een goed draaiende economie nodig. Wij zijn inderdaad soms creatief aan het nadenken hoe we zaken kunnen verbeteren. Jullie heb ik zelfs niet gehoord.
De heer Vaneeckhout heeft het woord. Wilt u meedoen met de meerderheid?
Ik had die neiging, maar na die tussenkomst is het weer wat moeilijker om mij uitgenodigd te voelen. Collega Gryffroy, u weet ten eerste dat er heel wat debatten in de commissie zijn gevoerd. De minister kan getuigen dat mijn collega’s Annouri en Rzoska op de nodige momenten zijn tussengekomen. Voorts ben ik daarnet niet tussengekomen om jullie complimenten te geven over het overleg of om er een insteek in te doen. Ten slotte wil ik ook iets zeggen over de problematiek van de banken en hun automaten op het platteland. Ik lig daar ook van wakker. Daarom herhaal ik nogmaals mijn suggestie van in de commissie. Ik heb die suggestie gedaan aan minister Demir. Maar misschien kan minister Crevits dat ook mee opnemen. Ik stel voor om in overleg te gaan met federaal minister Petra De Sutter, die een daarbij aansluitend project van bpost heeft lopen. Misschien kunnen de bankautomaten eindelijk langs die weg gerealiseerd worden.
Minister Crevits heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik toch bevestigen dat ik de spending reviews belangrijk vind. Ik vind het echt nuttig en nodig dat we dat doen. Maar ik ga ook niet wachten om na te denken tot ze er zijn. Als ik nu al een aantal zaken voor de KMO-portefeuille aankondig, is het net om het te verslanken en efficiënter te maken. Maar ik vind het vreselijk als er dan weer zo’n artikel verschijnt met een of andere opleiding. Ik heb al een lijst gemaakt. Van iedere opleiding die we uitsluiten, krijgen we aangetekende brieven want die mensen voelen zich uitgesloten. Dat is natuurlijk wel waar. Daarom wil ik de kwaliteitskamer echt wel geïnstalleerd krijgen. Dat is voor mij een elementaire stap. De spending review zal uitwijzen hoe of wat.
Ik ben persoonlijk ook geen fan van het afschaffen van alles en van het uitkijken naar een of andere verlaging. Niet alleen omwille van een bevoegdheidskwestie maar ook omdat de steun die wij geven gedragsturend is. Als ik nu bijvoorbeeld zie, collega Vande Reyde, welke ondersteuning wij aanbieden om modewinkels de sprong te doen maken naar online verkoop: duizenden ondernemers melden zich aan! Indien de steun er niet zou zijn geweest, zouden velen nog in de grijze zone zitten. Dat moet je ook als argument meenemen. Als je iets algemeens doet, kun je niet sturen. En dat proberen we nu te doen.
Maar u hebt absoluut een punt. Op het moment dat je denkt: ‘Ik geef nu steun, maar zou zonder die steun die investering nu wel of niet zijn doorgegaan?’, moet je ook de zinvolheid van de steun ter discussie stellen. Die oefening zal hopelijk voor een stuk worden gemaakt met de spending reviews. Dat is voor mij de grens en de discussie die we moeten voeren.
Collega Vaneeckhout, ik heb al contact gehad met minister De Sutter naar aanleiding van het grote rode alarm dat er was, over het feit dat de pakjes niet zouden kunnen worden geleverd. Ik heb haar aangeboden om een oproep te richten tot mensen die tijdelijk werkloos zijn om te helpen om de pakjes thuis te bezorgen. We zijn dat nu aan het bekijken. Ik wil dat zeker ook met haar opnemen. Als je ziet hoeveel mensen tijdelijk werkloos zijn en de mensen krijgen niet wat ze besteld hebben, vind ik dat we daar heel soepele projecten op zouden moeten kunnen maken, om mensen in te zetten en een vrolijke kerst te geven.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Dan is dit onderwerp afgesloten
Landbouw en Visserij
Dames en heren, we gaan over naar het onderdeel Landbouw en Visserij.
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Meestal zijn we al in de late uurtjes als Landbouw aan bod komt. Het is nog maar half vier.
Het kan verkeren, zei Bredero.
Dat komt natuurlijk omdat het voor een stuk gekoppeld is aan Economie. Daar wou ik de kanttekening bij maken dat ik dat een goede zaak vind. Onze Vlaamse land- en tuinbouwers zijn echte ondernemers. Dat kunnen wij niet genoeg benadrukken.
Wanneer ik het begrotingsdebat voorbereid, kijk ik altijd eens naar mijn tussenkomst van vorig jaar en ik moet zeggen: dat was een gênant momentje. Ik was vorig jaar bijna hoopvol ten aanzien van het jaar 2020, vol vertrouwen, positief. Blijkt dus toch dat ik niet over de gave van de helderziendheid beschik. Dat is vooral slecht nieuws voor mijn wekelijkse Lottodeelname. Maar ik denk dat er weinig mensen in dit halfrond konden voorspellen dat we twaalf maanden later hier zouden zitten en dat een virus ons leven zo op zijn kop heeft gezet, en dat dit natuurlijk ook in het bijzonder voor de land- en tuinbouwsector zo is. Dat is een sector die werkt met een levende materie. Planten blijven groeien, vee blijft kweken en de melk blijft vloeien. Je kunt dus niet zomaar op de pauzeknop drukken. Vandaar dat er dit jaar wel wat brandjes zijn geweest, en dat we van het ene brandje naar het ander zijn geëvolueerd. We hebben wel mechanismes om een aantal overproducties te stockeren, maar u weet dat ik daar geen grote fan van ben want op een dag moeten die producten op de markt en dan zal dat een invloed hebben op de prijzen. Tegelijkertijd zijn we er door de crisis aan herinnerd hoe belangrijk voedselzekerheid is en hoe belangrijk de productie van voldoende voedsel in eigen regio is. Ik hoop dat dit het respect verhoogt voor onze voedselproducenten. Dat blijkt een probleem te zijn. Uit de enquête blijkt de impact op het welzijn van onze land- en tuinbouwers toch bijzonder groot. Er komt nu een actieplan want de vaststelling is een ding, maar we moeten natuurlijk ook actie ondernemen. Die zal in de loop van 2021 uitgerold worden.
Ik was vorig jaar ook nog voorzichtig hoopvol over de exit van het Verenigd Koninkrijk. Maar helaas komt de no-dealbrexit wel heel dichtbij. Ik vrees dat we nog een tijdje gaan geplet zitten tussen een dubbele bankschroef: enerzijds corona, waarvan de effecten ons nog lang parten zullen spelen, en anderzijds de brexit, die onze handel zwaar zal impacteren.
Pessimisten zien daar vooral enorme uitdagingen. Misschien zijn er nog opportunisten en positieve mensen die er opportuniteiten in zien, wie weet?
Net als heel wat overheden trouwens, heeft de EU de coronacrisis deels afgekocht met massale financiële injecties, tijdelijke toelages, voorschotten op subsidies en verhoogde staatssteunlimieten. Dat is allemaal nuttig, maar ook zonder helderziendheid kan je zien dat dit een krimpend landbouwbudget niet eindeloos gerokken kan worden. Ik herhaal dus mijn oproep van vorig jaar dat Vlaanderen dat GLB-budget kritisch moet opvolgen, nu meer dan ooit.
2021 kan alleen maar beter worden. De budgettaire keuzes wijzen daar ook op. Onze landbouw is echt robuust genoeg om deze crisis te overwinnen en mogelijk ook nog wel volgende crisissen. Laat ons hopen dat er niet te veel meer komen, maar dat is onder één voorwaarde, namelijk dat we die sector voldoende zuurstof geven.
De heer Dochy heeft het woord.
Mijnheer Dochy, ik heb gezien dat u al vanaf negen uur zit te wippen op uw stoel, nu bent u aan de beurt! (Gelach)
Voorzitter, ik zit natuurlijk iets dichter dan ik gewend ben. Het is voor mij ook een bijzondere ervaring. Daarom heb ik geprobeerd om op tijd te zijn om ervan te kunnen genieten. (Gelach)
Ik ben in elk geval blij met de positieve insteek van daarnet omtrent de land- en tuinbouwsector, want ons voedselsysteem heeft inderdaad bewezen dat het robuust is. Zelfs in deze crisisperiode zijn er geen problemen geweest van voedselbevoorrading. Er zijn lidstaten van de Europese Unie waar het anders was. We mogen er dus wel even de nadruk op leggen dat ons voedselsysteem in dezen goed heeft gewerkt.
De coronacrisis heeft de landbouwsector ook niet ontzien. Het is evident dat de creativiteit van ondernemers er ook voor gezorgd heeft dat sommigen kansen hebben gezien. De korte keten is extra in het daglicht gesteld als bijzonder verdienmodel. Maar we moeten natuurlijk ook beseffen dat dit voor een aantal bedrijven interessant is, maar nooit voor de hele sector een oplossing kan betekenen. Het is vooral in de tweede coronagolf dat de marktomstandigheden en de markten van de meeste land- en tuinbouwproducten ontwricht zijn. De zware dobber op financieel vlak van de coronacrisis situeert zich voor de sector vooral in de tweede golf.
Zoals gezegd, het psychische en psychologische aspect, het respect dat mensen voelen, is zeer belangrijk. Ik wil me aansluiten bij wat de leden van de commissie Economie hebben gezegd. We mogen ons gelukkig prijzen met mevrouw Crevits als minister van Landbouw. Waarom? Omdat zij aantoont écht achter de land- en tuinbouwers te staan. Dat is belangrijk voor de mensen in de sector en voor hun gemoedsrust. Het geeft een beetje psychologische geruststelling.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Corona heeft ons ook geleerd dat de consument veel gevoeliger is geworden voor de korte keten. We moeten daar zeker voldoende aandacht aan besteden.
Er is verwezen naar het GLB en de vertaling van het Europese plan naar de Vlaamse strategie. Dat is werk voor de komende maanden. We pleiten ervoor om voldoende aandacht te besteden aan de vertaling van de Europese Farm to Fork Strategy en de biodiversiteitstrategie naar de Vlaamse GLB-strategie. Er moet voldoende ruimte zijn voor natuur. Naast voedselproducent moeten we de landbouwer ook beschouwen als landschapsbouwer. We moeten hem daar ook kunnen voor vergoeden. Het is een zeer belangrijke uitdaging om die vertaling correct te maken. Corona heeft ons heel wat lessen geleerd die we daarbij kunnen gebruiken.
De heer Sintobin heeft het woord.
Ik wil eigenlijk alleen maar zeggen dat ik minister Crevits een fantastische minister van Landbouw vind.
Wat voor de sector positief is aan het hele coronaverhaal, is de aandacht die er nu is voor de korte keten en voor lokale producten. Het is natuurlijk afwachten in hoeverre dat blijft evolueren eenmaal de crisis voorbij is.
Ik wil u ook vragen om de volgende jaren ook veel aandacht te besteden aan de aanslepende crisis in de varkenssector. De heer Dochy zal me gelijk geven. Dat is ook meermaals aan bod gekomen in de commissie. Recent nog kregen we een open brief van een landbouworganisatie waarin alles nog eens wordt opgelijst.
Wij als commissieleden, maar zeker u als minister moet zorgen voor een positief imago van de landbouw. Ik steun de heer Dochy in zijn opiniestuk in Knack waarin hij zegt dat het gedaan moet zijn met agrobashing, met de landbouwers te bashen en van alles de schuld te geven. Wanneer ik de discussies hoor over het klimaat, dan lijkt het wel alsof de landbouwer de enige schuldige is voor wat verkeerd loopt met het klimaat. We moeten zorgen voor een positief imago van de landbouwers en van de sector.
Minister, ik heb een concrete vraag. Vorige week had ik een interessant overleg met de nieuwe directeur van Boeren op een Kruispunt. Daarbij ging het onder meer, en ik heb dat de afgelopen jaren al meermaals aangekaart, over het tekort aan middelen voor Boeren op een Kruispunt. Niet alleen tijdens de coronacrisis en in onze provincie West-Vlaanderen, minister, zijn er steeds meer boeren die aankloppen bij Boeren op een Kruispunt. Er zouden te weinig mensen zijn om al die landbouwers en hun partners op te volgen. Er zouden blijkbaar ook steeds meer scheidingen zijn in de landbouwsector. Daarnaast zijn er ook financiële en psychische problemen, maar men is niet in staat om al die gevallen op de voet te volgen, en dat is bijzonder jammer. Dat is een kwestie van middelen en personeel. Daarnaast zou ook de huisvesting van Boeren op een Kruispunt ondermaats zijn. Mijn vraag is om daar iets aan te doen.
En tot slot zal de heer Van Rompuy – maar ik zie dat hij net weg is – tevreden zijn dat ook ik heel bezorgd ben over de impact van de brexit op onze visserij.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, ik sluit me natuurlijk heel graag aan bij de woorden van lof van de oppositie aan uw adres, ook als minister van Landbouw. Ik kan natuurlijk niet onderdoen voor collega Vande Reyde.
De coronacrisis heeft natuurlijk ook in de land- en tuinbouwsector voor een schokgolf gezorgd en voor veel onzekerheid. Bovendien worden veel landbouwers nu ook geconfronteerd met een negatief beeld van hun sector en dat is helemaal onterecht. Er was de voorbije weken heel veel heisa over de megastallen en vergunningen die al dan niet worden gegeven. Het grote probleem van heel de heisa is eigenlijk dat de hele sector verdacht wordt gemaakt en dat we opnieuw volop een polarisatie kennen tussen enerzijds de natuurbeweging en anderzijds de landbouwsector die zich veel onrecht voelt aangedaan. Dat komt boven op die onzekerheid die er al is door de coronacrisis en waar we niet blind voor mogen zijn.
Minister, naast de vele werken die u al doet en de steun die u de sector al geeft, roep ik u op om een duidelijk signaal te geven dat we de landbouwers niet allemaal over dezelfde kam scheren. Landbouw is veel diverser dan megastallen. Landbouw gaat ook niet alleen over de korte keten, hoe belangrijk die ook is, maar ook over de boer die als ondernemer drie dingen vraagt: meer ruimte om te kunnen ondernemen, meer rechtszekerheid om te kunnen ondernemen en minder planlast. Dat is eigenlijk wat elke ondernemer in Vlaanderen vraagt. Het zou goed zijn dat u dat in de komende periode nog eens sterk benadrukt en dat u de landbouwsector in een goed daglicht stelt zodat we uit die polarisering geraken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord
Ik zal jullie verrassen: ik vind minister Crevits een fantastische madam. Maar ik zal het toch vooral hebben over haar rol als minister. Collega’s, we zijn bijna aan het einde van het rijtje van sprekers. Minister, neem het niet persoonlijk, ik zal u niet alleen maar lofbetuigingen toezwaaien, maar ik zal ook niet dramatisch worden.
Ik merk de afgelopen weken in de plenaire vergadering een dynamiek: af en toe gaat het vooral over imago. Collega’s, uiteraard moeten we ervoor zorgen dat we het imago van de landbouwsector niet besmeuren. Maar waarvoor we vooral verantwoordelijk zijn, is het landbouwbeleid. Wat mij betreft – en ik denk dat de minister daar ook van overtuigd is – gaat landbouwbeleid verder dan een imago-oefening voor de individuele landbouwers. Diegenen die me een beetje kennen, weten dat ik een landbouwerskleinzoon ben. Mijn grootvader werd destijds op latere leeftijd vrachtwagenchauffeur, omdat het niet meer haalbaar was om als kleine landbouwer in dit economisch model mee te draaien. Dat is ondertussen al enkele decennia geleden. Enkele decennia later zien we nog altijd de cijfers van stoppende landbouwbedrijven, van bedrijven die niet overgenomen worden, collega Dochy. Decennialang Vlaams landbouwbeleid heeft niet kunnen leiden tot het inzetten van die kentering.
Daarom is onze grootste oproep om, uit liefde voor die landbouwers, een antwoord te geven op die moordende molensteen die om hun nek hangt, namelijk dat economisch model waarin ze bijna gedwongen worden in te stappen. Collega Sintobin had het over boerten op een kruispunt. Wij hebben daar ook overleg mee gehad. Dat is slechts een van de mogelijke antwoorden.
Landbouw is niet alleen een economische sector, dat zijn niet alleen ondernemers. Dat zijn in de eerste plaats ook mensen. Dat zijn ook mensen die fundamenteel werken in een strategische sector, namelijk de voedselproductie. Ik leerde in mijn zesde middelbaar van mijn leerkracht geschiedenis dat het allerbelangrijkste voor een land de voedselproductie is.
Collega’s, ik vind dat we de afgelopen jaren te weinig zorgvuldig met die sector omgegaan zijn. Minister, in uw beleidsnota zie ik in de zijlijn een aantal interessante projecten die u wilt opstarten. Maar de drastische omwenteling zie ik op dit moment niet. Het eerste en voornaamste slachtoffer daarvan is de individuele landbouwer die, ten koste van alles, probeert het hoofd boven water te houden. Ik heb het daar zeer moeilijk mee, omdat ik vind dat we daarmee voorbij gaan aan het feit dat dit individuele mensen zijn, ondernemers met een gigantische passie voor hun beroep, die dat willen waarmaken.
Minister, ik sluit me aan bij de vraag van collega Schauvliege, en vraag u om hier in de komende maanden bij de inrichting van het Europese landbouwbeleid en de omzetting daarvan in Vlaanderen, veel meer rekening te houden. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat onze individuele landbouwers de prijs krijgen die ze verdienen voor hun producten, niet in een economisch systeem dat hen enkel behandelt als een productiefactor maar hen hun passie laat uitvoeren een meerwaarde voor de samenleving?
De heer De Roo heeft het woord.
Ik wil eerst inpikken op het laatste dat gezegd werd. Collega, u maakt een onderscheid tussen een imago en het voeren van een beleid. Ik denk dat het imago van een sector – de landbouw of andere – een onderdeel is van wat het beleid moet zijn. Ik hoop dat ik u niets anders horen zeggen heb. Imago en welzijn zijn nauw met elkaar verbonden. Wie dag in dag uit, 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 met zijn bedrijf bezig is, en moet horen van de buitenwereld dat hij gezien wordt als vervuiler, krijgt geen goed signaal.
Minister, ik wil me natuurlijk aansluiten bij de positieve signalen rond de voedselproductie en het strategische belang daarvan, en bij het belang van de landbouw als economische sector. Ik wil ook nog wel een lans breken voor die andere sector, die aansluit bij de land- en tuinbouwsector, namelijk de sierteelt. Die sector mogen we zeker ook niet uit het oog verliezen. De Vlaamse sierteeltmarkt werd erg verstoord door corona en de crisis, zeker wanneer er door de lockdown winkels gesloten werden. Dat effect op onze sierteeltsector was heel groot. Met de brexit in het vooruitzicht zal deze sector ook zwaar getroffen worden. We moeten daar zeker de nodige aandacht op vestigen.
Verder wil ik nog een persoonlijke oproep doen: koop tijdens de feestdagen ook eens bloemen en planten. Ik hoop dat de minister daar in haar beleid de nodige aandacht aan schenkt.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik wil graag even reageren op de heer Vaneeckhout. Ik sluit me bij dezen aan bij de opmerking van mijn collega. U laat het uitschijnen alsof het hier alleen over het imago gaat. Ik ben daar wat verontwaardigheid over. Het gaat niet alleen over het imago, maar fundamenteel over het respect dat we voor de land- en tuinbouwsector hebben. Ik wil in dit parlement heel graag oproepen om meer aandacht aan het respect te besteden in de manier waarop we over deze sector praten, in ons denken en in ons beleid. We moeten respect hebben voor wat onze landbouwers elke dag doen, namelijk hard werken voor de meest kwaliteitsvolle voeding, de meest betrouwbare voeding op het vlak van voedselveiligheid en de meest duurzame voeding op wereldniveau.
– Nadia Sminate, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Ik ben er wel heel tevreden mee dat u zelf zegt dat het over de allerbelangrijkste sector gaat, mijnheer Vaneeckhout. Dit is een strategische sector. We moeten ervoor zorgen dat we die in eigen land houden en dat we daar alle ondersteuning aan bieden. Deze sector produceert ons voedsel, dat mogen we niet uit het oog verliezen. De eerste prioriteit van onze land- en tuinbouwsector, naast natuurlijk de sierteeltsector, gaat over het produceren van kwaliteitsvol, betrouwbaar en duurzaam voedsel. Dit is ook een belangrijke economische sector.
Minister, ik ben heel blij dat u dat duidelijk in uw beleid ondersteunt. Men zegt dat de landbouwmodellen drastisch moeten worden omgegooid, maar deze sector is permanent in transitie. Als we naar de hele evolutie kijken die de land- en tuinbouwsector heeft ondergaan, dan is dat niet op een drastische manier gebeurd. Je kunt niet zeggen dat we nu plots naar een ander model moeten overstappen. Ik wil in dezen de minister ook een pluim toewerpen omdat u de weg kiest om in overleg te gaan met de sector om te kijken op welke manier je een bepaald traject aflegt en hoe je tot nog duurzamere modellen kunt komen. We mogen niet uit het oog verliezen dat de marktpositie en het geven van ruimte ongelooflijk belangrijk is.
Willen we werkelijk dat landbouwers de kans krijgen om landschapsbouwers te worden, dan moeten we daar ook de nodige middelen naast leggen, mevrouw Schauvliege. Dan gaat het niet over de middelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), want die middelen zijn al bedoeld voor de landbouwers. Dat geeft geen extra meerwaarde voor de landbouwers, u zult er het inkomen van de landbouwers niet mee verbeteren. Als we effectief willen dat landbouwers landschapsbouwers worden, dan vraag ik aan dit parlement ook de nodige middelen. Dan gaat het over de algemene begroting en moeten we kijken waar we daarvoor extra middelen kunnen zoeken.
De heer Dochy heeft het woord.
We hebben hier een aangenaam debat, maar we zullen hier in de commissie nog verder op ingaan.
Ik ben blij met de positieve ingesteldheid van de tussenkomsten. Iedereen ziet de positieve dingen. Het is inderdaad belangrijk om landbouwers als ondernemers te beschouwen. 23 maart 1971 doet bij veel mensen niet meteen een belletje rinkelen, maar dat is de dag dat er meer dan honderdduizend landbouwers naar Brussel trokken voor een grote betoging. Die zindert tot vandaag bij vele mensen nog na. Men heeft toen het Plan Mansholt gemaakt. Dat zorgde voor een evolutie in de landbouwsector. De schaalvergroting heeft zich aangediend, die was zelfs voor een stuk onafwendbaar. Het stoort me dan ook dat men vandaag voor de landbouwsector, in tegenstelling tot alle andere economische sectoren, de kwaliteit van het ondernemerschap afmeet aan de kleinschaligheid. Men pleit echt voor kleinschaligheid, terwijl men dit in elke andere economische sector niet doet.
Het zou misschien hetzelfde zijn – en ik ben blij dat u hier zit, minister Somers – mocht u hier komen vertellen dat we de gemeenten gaan defusioneren naar de situatie van voor 1976. Dat was niet zo lang na de grote betoging van 1971. Er zijn mensen die kleinschaligheid verkiezen en terug naar het verleden willen, naar de kleine en fijne gemeenten. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
We moeten de context toch in acht nemen. De economische omstandigheden zijn inderdaad niet evident, maar een ondernemer speelt natuurlijk in op de kansen, bekijkt alles en ziet hoe hij verder kan. Wat niet betekent dat sommigen geen grote moeilijkheden ondervinden, maar daarvoor probeert de overheid via Boeren op een kruispunt en andere een helpende hand te zijn.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, ik ben op zich wel blij met de iets mildere teneur van de voorzitter van de commissie Landbouw. Hij verwijst ernaar dat we dit debat zeker nog verder gaan uitpuren in de commissie, en dat het absoluut nog gevoerd moet worden.
Ik schrik ervan dat er één tussenkomst is die het lot van een aantal individuele landbouwers die het zeer moeilijk hebben, aankaart, en dat er dan meteen een collectieve operatie vanuit CD&V komt om zaken bij te sturen. Ik vind dat een beetje vreemd omdat niemand mij heeft horen zeggen dat de strijd voor een positief imago van de landbouwsector geen terechte strijd zou zijn. Ik begrijp niet waarom men mij verkeerd interpreteert. Ik heb expliciet gezegd dat het uiteraard terecht is dat het beleid zorgt voor een positief imago van de sector, maar dat het veel verder moet gaan dan dat.
– Liesbeth Homans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
U zegt dat het over respect voor de sector gaat. Het spijt me, collega, maar dat pik ik echt niet. Ik ben kleinzoon van een landbouwer. Ik ben opgegroeid op de tractor van de buren. Ik kom dagelijks in contact met landbouwers. Ik heb als lokaal mandataris – ja, als groene – het vertrouwen van landbouwers in de buurt gewonnen door betrouwbaar te zijn en positief met hen om te gaan. Ik pik het niet dat u hier een gratuite uitspraak doet die totaal niet gebaseerd is op mijn werk van het afgelopen jaar in dit halfrond. U suggereert dat niemand van mijn fractie met respect over landbouwers spreekt. Ik herken mij daar niet in.
Ik heb één vraag gesteld daarnet. We moeten toch vaststellen dat het beleid van de voorbije twintig, dertig jaar er niet heeft toe bijgedragen, dat op dit moment kleine familiale landbouwers gemakkelijk het hoofd boven water houden, zonder zich fundamenteel in de schulden te moeten steken of zonder fundamenteel gedwongen te worden in een bepaalde keuze.
Heeft een iets grootschaliger model van landbouw geen toekomst? Uiteraard, mijnheer Dochy, gaan we naar een mengvorm, maar dan wel een mengvorm die economisch, ecologisch en sociaal houdbaar is. Dat is het op dit moment niet. Hoe groot is de uitval van landbouwers die stoppen of geen overnemer vinden? Hoeveel landbouwkinderen zien het niet zitten, ook al zouden ze wel willen, ze durven niet want het is niet aantrekkelijk, om in te stappen?
Het moet me van het hart. Het is te gemakkelijk om één fractie te verwijten dat ze een slecht imago geeft en geen respect heeft. Jullie zijn al decennia bevoegd voor deze materie, dus ik verwacht de komende jaren, ik weet dat de minister daarmee bezig is, een pad om dat te realiseren. Dit is een gezond gesprek daarover, met heel veel respect in alle richtingen. Het stoort me enorm dat u suggereert dat onze fractie geen respect zou hebben richting individuele landbouwers.
U zegt terecht dat we in overleg moeten gaan met de sector. De minister doet dat, laten we dat ook doen met de individuele landbouwers die vandaag worstelen met een aantal problemen, die zich in de schulden steken.
U houdt net een pleidooi alsof wij de begroting hebben ingediend. Als we willen dat landbouwers landschapsbouwers worden, moeten daar middelen in de algemene begroting voor vrijgemaakt worden. Graag, zou ik zeggen. Ik kijk uit naar de begroting van volgend jaar of naar de amendementen die worden ingediend. Mijn fractie zal sterkere landbouwlandschappen ondersteunen als er een natuur- en ecologische meerwaarde is. Als landbouwers zelf daarvoor de hand aan de ploeg willen slaan, zullen wij hen ondersteunen via de algemene begroting. U hebt de suggestie meegegeven aan uw meerderheidspartners. Ik ga ervan uit dat we dit in de komende jaren gereflecteerd zien in de begroting die uw meerderheid hier aan ons voorlegt.
Mevrouw Vandromme, u hebt het woord, nu we alle CD&V’ers hebben gehad.
Ik had u niet mogen uitdagen. Het is wel vreemd dat we voor een thema met één spreker van vijf minuten al bijna een uur bezig zijn.
Voorzitter, u hebt mij uitgedaagd. Ik denk dat u ondertussen ook weet dat ik afkomstig ben van de Westhoek en van een landbouwstreek.
Ik dacht Antwerpen.
Dan nodig ik u uit om in onze landbouwstreek te komen genieten, zeker in deze coronatijden is het ideaal om hier te komen wandelen.
Maar we hebben het hier dus over landbouw. In verband met het imago van landbouwers als ondernemer had ik een vraag gesteld over het aantal hoevewinkels. We hebben in coronatijden gezien dat de innovatie en het ondernemerschap bij landbouwers heel sterk aangewakkerd werd. We hebben het er in de commissie al over gehad. Er is de korte keten en de uitdagingen die daarbij komen.
We gaan voor nabijheid maar ook voor het levenslang leren. Ik onderstreep hier in elk geval nog een keer het platform levenslang leren. We hadden het er daarnet al over. En ik hoop dat ook een aandeel weggelegd is voor de landbouwers die blijven bijleren. Ik vraag u ook om in overleg te gaan met de land- en tuinbouwscholen in het secundair onderwijs, die toch ook heel veel expertise hebben.
De heer Coel heeft het woord.
Ik denk dat het goed is dat onze fractie een spreker had ingeschreven op dit thema, zodat we dit boeiende debat over de strategische sector die landbouw is, toch hebben kunnen voeren. Het zal ongetwijfeld vervolgd worden in de commissie, onder de deskundige leiding van onze voorzitter, die zonet ook een interessante geschiedenisles heeft gegeven.
Ik wil een beetje wegblijven van de polarisering. Ik denk dat er heel wat uitdagingen zijn voor de landbouw, en dat er maatschappelijke kosten vasthangen aan bepaalde elementen van het huidige landbouwmodel dat dominant is in de sector. We moeten samen zoeken naar oplossingen daarvoor. Maar tegelijkertijd mogen we niet uit het oog verliezen dat achter elke individuele landbouwer een gezin schuilt dat probeert de kost te verdienen en daar heel hard voor werkt. We moeten een kader creëren waarin ze dat ook op een duurzame manier kunnen doen, en waarin we ook als maatschappij vooruitgang boeken op de uitdagingen waar we intussen ook meer kennis over hebben opgebouwd. Denk aan de mestproblematiek, klimaat, milieu, water, enzovoort. Dat evenwicht moeten we zoeken, en ik merk heel veel consensus over die basisdoelstelling. Er is misschien nog wat debat over hoe we dat concreet gaan maken maar dat is dan misschien voor in de commissie.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik wil gewoon nog kort reageren op collega Vaneeckhout, in die zin dat wat ik daarstraks aanhaalde rond imago en respect, een reactie was op het feit dat u aangaf dat we dat goede imago niet mogen schaden. Ik wilde aanduiden dat dit veel verder gaat dan alleen maar dat imago. We moeten effectief respect hebben binnen het beleid, want zie maar wat ze allemaal doen. Dat was mijn oproep. Ik heb niet gezegd dat u niet respectvol bent, ik wilde alleen aangeven dat het om meer gaat dan alleen imago. Het gaat effectief om het hebben van respect. Ik hoop dat we van daaruit kunnen vertrekken in elk debat dat we hier voeren.
Wat de reactie in verband met de landschapsbouwers betreft: dat was een reactie op uw collega, die aangaf dat het dan maar weer uit de GLB-middelen moet komen. Maar iedereen zit met zulke grote ogen te kijken naar die middelen, waarvan we eigenlijk zeggen: landbouw moet al heel veel doen, en we blijven die bak maar volladen, en het moet allemaal met diezelfde middelen betaald worden. Mensen, dan gaan we niet aan een beter inkomen komen voor die landbouwers. Ofwel menen we serieus wat we zeggen, maar dan zullen er inderdaad elders middelen moeten worden gezocht.
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Ik merk dat het toch een en ander heeft losgemaakt, en dan ben ik blij dat we hier wel tot een gemeenschappelijke conclusie komen: dat de landbouwsector wel degelijk een strategische sector is. Er is die voedselzekerheid, de coronacrisis heeft ons daar toch wel bewust van gemaakt. We moeten daar zorg voor dragen.
De sector is zeer divers. Er zijn grote bedrijven, kleine bedrijven, er is export en er is de korte keten. Dus ik zou toch wel willen pleiten om op te letten om alles in één hokje te gaan stoppen of te zeggen wat wel en niet goed is. Ik denk dat we daarmee moeten opletten. De sector is divers, en dat maakt dat er ook nog veel kansen liggen voor die sector. Dus ik ben wel blij met de nuance die collega Vaneeckhout heeft aangebracht in zijn tweede tussenkomst.
Wat het GLB betreft, is dit een belangrijk jaar. Er moet een implementatie op Vlaams niveau komen en daar liggen kansen op het vlak van de duurzaamheid. Ik ben daarvan overtuigd. In het Vlaams regeerakkoord is de afspraak gemaakt dat we daarop zullen inzetten en dat we een aantal elementen voor duurzaamheid zullen inzetten. Er liggen voor onze land- en tuinbouwers opportuniteiten. Ze kunnen namelijk iets terugkrijgen voor de inspanningen die ze leveren.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, ik wil u eerst bedanken voor het feit dat u de beleidsdomeinen Economie, Landbouw en Werk hebt samengevoegd. Dat is niet alleen goed voor mijn agenda, maar het maakt het debat over de landbouw boeiender als we de landbouw, zoals ook in het Vlaams regeerakkoord staat, als een economische sector beschouwen.
Onze land- en tuinbouwers vormen momenteel de basis voor 135.000 jobs in de agrovoedingsketen. We hebben in Vlaanderen de meest duurzame bodems en de meest ecovriendelijke technieken. Niemand kent zijn veld, zijn teelten en zijn dieren beter dan de Vlaamse boer. Als de coronacrisis ons iets leert, is het wel dat we onze voedselproductie in Vlaanderen nooit mogen opgeven en dat we onze landbouwsector in de toekomst sterk moeten houden.
Er is hier al veel heen en weer gepraat, maar toen ik minister werd, heb ik vanaf de eerste dag gezegd dat we over, maar vooral met de boeren moeten praten. Het grootste cadeau dat we onze land- en tuinbouwers nu kunnen geven, is er een babbeltje mee slaan, producten van hen kopen, vragen hoe het gaat en vragen hoe ze de toekomst zien. Daar moeten we de komende maanden op inzetten. We moeten niet boven hun hoofd theoretiseren, maar samen met hen oplossingen zoeken om hen in de toekomst weerbaar te houden en om de voedselproductie in Vlaanderen sterk te houden. Dat is mijn oproep aan alle Vlaamse volksvertegenwoordigers.
We staan zeker voor uitdagingen. Het welbevinden van onze boeren is slecht. Gisteren hebben we daar in de commissie een interessante gedachtewisseling over gehad. We hebben ook een hoorzitting gehad over de vraag hoe we de bedrijven rendabel kunnen maken. Ik zal nog eens kort samenvatten wat mijn mening is.
We moeten ervoor zorgen dat elke boer in Vlaanderen een keuze tussen rendabele verdienmodellen kan maken. Ik vind het afschuwelijk dat ze in een spiraal zitten waarin ze meer produceren en minder verdienen. Dat gaat niet. De administratie heeft de VerdienWijzer gemaakt. We gaan daar letterlijk de boer en het erf mee op. We bespreken dat met de landbouworganisaties, maar de ultieme keuze in verband met het bedrijfsmodel is een zaak van de boer. Als we onze land- en tuinbouwers als een economische sector beschouwen, moeten we hen ook de vrijheid geven om hun bedrijfsmodel te kiezen. (Opmerkingen van de voorzitter en van minister Hilde Crevits. Gelach)
Mevrouw Schauvliege, u hebt het over de korte keten gehad. U hebt gelijk. De korte keten is een verdienmodel waar heel wat boeren al op inzetten. De vraag stijgt en onze boeren kunnen op dat vlak meer dan nu een plaats hebben.
Mevrouw Rombouts, ik heb er geen enkel probleem mee hier fors op in te zetten met de middelen van het nieuwe GLB, maar meer nog vind ik dat we moeten inzetten op een mix van kleine en grote verdienmodellen. Zo moeten we ervoor zorgen dat onze sector sterk blijft staan. Het heeft geen zin eenzijdig een model op te leggen. We vragen dat aan geen enkele ondernemer en we zullen dat dan ook niet aan onze boeren vragen.
Mijnheer Sintobin, de varkenssector heeft de pech zowel de gevolgen van de coronacrisis als de nasleep van de Afrikaanse varkenspest in 2018 te dragen. Hierdoor zijn de marges nog kleiner geworden en dat komt nu allemaal bij elkaar. We hebben hier al meermaals Europese steun gevraagd. Die steun komt er niet. Ik ga momenteel na wat we op het niveau van de Vlaamse overheid kunnen doen. Ik erken absoluut dat er een probleem is.
Trouwens, ik weet niet meer wie een lans brak voor onze bloemen, onze sierteeltsector – ik denk collega De Ro. De situatie voor de amaryllissen is ook verschrikkelijk door de Duitse markt. Doordat die nu voor een stuk sluit, vanwege de lockdownmaatregelen, geraken onze amarylissen daar niet meer. Er zijn hartverscheurende verhalen van tuinbouwers die zeggen dat ze een grote oogst hebben die ze aan de straatstenen niet kwijt kunnen. Dat is hartverscheurend. Zulke gewassen kun je niet voor drie jaar bewaren. Al die goederen gaan kapot. Dus als je tijdens de kerstdagen een originele bloem zoekt, koop een amaryllis, u zult er onze tuinbouwers een heel groot plezier mee doen.
Wat het welbevinden betreft, collega's, ben ik op dit ogenblik een dossier aan het klaarmaken om Boeren op een Kruispunt dit jaar nog een substantiële extra financiële ondersteuning te geven, met een specifieke focus op de problemen die we de laatste maanden zien. Ik heb het dan bijvoorbeeld over een extra adviseur voor Oost- en West-Vlaanderen, omdat de problemen daar nog zwaarder zijn dan elders. Dat wordt op dit ogenblik gedaan. Het zal nog voor het einde van het jaar gebeuren. En niet alleen voor Boeren op een Kruispunt, maar ook voor het Landelijk infopunt voor vrouwen (Liv). Waarom doen we dat ook voor Liv? We merken dat veel van de problemen van de boeren via de vrouwen worden aangekaart. Spreken is voor onze land- en tuinbouwers een groot probleem. Vaak zijn de vrouwen – die toch even goed zijn in het spreken als de mannen, collega’s – de eersten om de psychologische problemen in een gezin onder de aandacht en onder woorden te brengen. Dat komt er zeker nog aan.
Collega's, ik probeer hier niet te polariseren. Mieke Schauvliege was gisteren actief tijdens de discussie in het parlement. Collega's van Groen, ik vind dat je een andere visie kunt hebben over de keuzes die er moeten worden gemaakt. Maar we zijn het wel eens over het basisuitgangspunt dat we in Vlaanderen een sterke landbouwsector nodig hebben. En als het van mij afhangt, is het een landbouwsector die gericht is op de wereld. Want de producten die we hier produceren, hebben vaak een veel kleinere milieu-impact dan de producten die in andere continenten worden geproduceerd, aan milieuvoorwaarden die veel slechter zijn. Dat is voor mij het uitgangspunt. We moeten samen zoeken naar de beste instrumenten.
Collega Vaneeckhout, ik ben het niet met u eens wanneer u zegt dat ze het allemaal slecht hebben. Dat is niet waar. Ik ben de voorbije maanden in bedrijven geweest. (Opmerkingen van Vaneeckhout)
Ik wil uw woorden niet op flessen trekken. Laat mij even uitspreken, ik zal mij corrigeren. U gaf het voorbeeld van de boer die het hoofd totaal niet boven water kon houden. Ik ben ook bij land- en tuinbouwers geweest die qua innovatie tot de wereldtop behoren. Het gaat over dertigers die vandaag investeringen doen dankzij het spaarboekje van hun ouders. Een slabedrijf dat op goten werkt, superinnovatief is en al onze warenhuizen bedient. Ik vind dat fantastisch. Vandaag wordt er veel te weinig gekeken naar de innovaties in de sector en veel te veel naar daar waar de problemen zitten. En dat is ook een van de problemen. Dat heeft met imago te maken. Ik vind dat we veel meer het innovatieve imago van onze sector in de kijker moeten zetten. Daar doe je onze boeren ook een groot plezier mee.
Collega's, tot slot is er nog de brexit, die er heel zwaar inhakt, collega Sintobin en andere collega's. Samen met de minister-president voorzien we in middelen om onze exportmarkten te kunnen aanboren. We zullen die zo snel mogelijk inzetten. Collega Dochy, collega Ongena, in het kader van de relance voorzien we echt honderden miljoenen om onze sector sterk te houden. De beste boer is de boer die ook zijn erf koestert, zijn teelten koestert. Vanuit zijn aard is een boer normaal gezien ook een landschapsbeschermer. Een landbouwer heeft er totaal geen belang bij om de grond niet te koesteren, want hij gaat daar dagdagelijks mee om.
Collega's, ik zie veel uitdagingen, maar ook lichtpunten. Ik sta heel hard achter de weg die we nu bewandelen. Ik heb gisteren in het parlement uitleg gegeven over de manier waarop we onze lokale boeren ook in de warenhuizen fysiek aanwezig willen laten zijn, met hun verhalen. Zo kunnen de mensen, wanneer ze kopen, eens stilstaan bij de inspanningen die de boer levert, en zullen ze daardoor misschien een fairdere prijs willen geven voor de producten. Want u weet dat ik zelf weinig tot geen impact heb op de prijs die wordt geboden.
Collega's, het is een groot debat – collega Joosen, aanvankelijk was u de enige die tussenkwam – maar ik denk dat onze boerenstiel een uitgebreid debat verdient, een debat dat verder gaat dan de waan van de dag. Zoals in de inleiding gezegd, is het belangrijkste dat we nu moeten doen, samen met onze boeren oplossingen zoeken, en niet over hun hoofden heen.
Collega’s, kan dit volstaan? Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Dan bent u bedankt voor uw komst, minister Crevits. Geniet van alle complimenten die u hebt gekregen.
Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken en Inburgering
Dames en heren, we gaan nu over tot het onderdeel Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken en Inburgering.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Voorzitter, ambtsgenoten, het is vandaag 17 december. En de vraag die ook dit jaar weer op ons aller lippen brandt, is niet of er dit jaar nieuwjaarsrellen zullen zijn, maar hoe groot de schade zal zijn. Hoeveel vernielingen, brandstichtingen en geweld zullen er dit jaar zijn tegen onze hardwerkende ambulanciers, brandweermannen en politie? In grote West-Europese steden, in wijken waar veel moslims wonen, worden buurtbewoners steeds vaker geterroriseerd. Nooit zijn de daders Chinezen, joden, shintoïsten, hindoes, boeddhisten, christenen of atheïsten. Vuurpijlen en vuurwerkbommen, brandstichting en geweld zijn hét wapen om angst en vernieling te zaaien en naar ons de middelvinger op te steken. Het is een soort vuurwerkjihad tegen onze samenleving.
In januari van dit jaar zeiden bange buurtbewoners in Antwerpen dat het elk jaar erger wordt. Ze hadden het over een oorlogsgebied. Die oorlogstaferelen in Vlaanderen zijn tekenend voor het falende immigratie- en integratiebeleid. Het Vlaamse integratiebeleid gaat, wie er ook regeert, of dat nu sp.a, Groen, Open Vld, CD&V of de N-VA is, steeds weer uit van de maakbaarheid van compleet andere volkeren en culturen. En dat is het fundamentele verschil tussen ons, het Vlaams Belang, en alle andere partijen hier aanwezig.
Een beperkt aantal Italianen, Chinezen, Polen, Amerikanen, Brazilianen, Indiërs of Japanners, dat kan Vlaanderen best aan. Maar de massale, ongecontroleerde immigratiestromen uit de islamitische wereld zijn een ramp voor onze economie en onze cultuur. En daar kan geen enkel integratietraject tegen op. De omvolkingscijfers zijn hallucinant. In 1990 had 1 op de 40 mensen in Vlaanderen een niet-Europese achtergrond. Vandaag, 30 jaar later, heeft bijna 1 op de 7 mensen in Vlaanderen een niet-Europese achtergrond. En dat heeft zijn gevolgen. In 275 van de 300 Vlaamse gemeenten is de armoede de jongste 12 jaar dan ook toegenomen. In hele wijken van onze grote steden waant men zich al lang niet meer in een Vlaamse, Europese, westerse vrije samenleving, maar in een islamitisch land als Marokko, Turkije, Pakistan of Somalië.
De heer De Meester heeft het woord.
Voorzitter, de heer Van Rooy spreekt over brandstichting en een vuurwerkjihad en zo. Het was me niet helemaal duidelijk of hij hier doelde op de brandstichting in Bilzen, waarvan de vermoedelijke dader volgens het parket uit extreemrechtse hoek komt en waarvan die vermoedelijke dader aanwezig was op een autokaravaan van het Vlaams Belang.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Zoals ik al zei, in 275 van de 300 Vlaamse gemeenten is de armoede de jongste 12 jaar als gevolg van die omvolking dan ook toegenomen. In hele wijken van onze grote steden waant men zich al lang niet meer in een vrije Europese samenleving, maar wel in een islamitisch land. Er is een soort islamitische genocide bezig op onze cultuur.
Het immigratiebeleid zou dermate strikt controlerend en selectief moeten zijn dat een integratie- en inburgeringsbeleid simpelweg overbodig is. Dat is perfect mogelijk, mochten we hier slechts een zeer beperkt aantal nieuwkomers ontvangen door middel van een strikt jaarlijks quotum, nieuwkomers die wij zelf selecteren, op basis van hun sociaal-economische achtergrond en hun inpasbaarheid in onze cultuur. Maar het omgekeerde gebeurt. Grote groepen mensen met migratieachtergrond kennen wel de weg naar het OCMW, maar ze begrijpen niet welke coronamaatregelen er zijn ingevoerd. En dus gaat een steeds groter deel van ons Vlaamse belastinggeld naar inburgering en integratie, tot bijna 100 miljoen euro per jaar. En tegelijkertijd – ik wees er al op – krijgen vele gehandicapten in Vlaanderen niet eens de zorg die ze verdienen en waar ze recht op hebben. Voor het Vlaams Belang is het duidelijk: dit ‘Eigen volk laatst’-beleid moet stoppen.
De minister die dit cultuurvernietigende beleid voert, heet Bart Somers. Hij doet uitspraken als ‘Vlamingen moeten zich integreren in de diverse samenleving’ en ‘wie zich niet aanpast aan de multiculturele realiteit, is even conservatief als Islamitische Staat’. Hij zegt dat het allochtone tuig, ons tuig is, en last but not least, dat we moeten samenleven met de islam. Honderdduizenden moslimfundamentalisten en jihadisten in Vlaanderen zijn blijkbaar nog niet genoeg. Blijkbaar moeten er nog veel meer leraren en andere onschuldige mensen worden onthoofd alvorens de partijen in dit halfrond misschien eindelijk ooit het licht zien. Met minister Somers op Integratie en Inburgering evolueren we naar een geïslamiseerd Vlaanderen. Met zijn inburgeringsbeleid nemen polarisering en radicalisering toe aan beide kanten. Met minister Somers wordt Vlaanderen alleen maar voller, armer en meer islamitisch. Ik begrijp echt niet dat de N-VA dat toelaat. Het Vlaams Belang zal zich daar alleszins consequent, zoals de Vlamingen dat ook van ons gewend zijn, tegen blijven verzetten.
De heer Ongena heeft het woord.
Geachte leden van de regering, lieve collega’s en mijnheer Van Rooy, het voorbije jaar was, zacht uitgedrukt, een bijzonder jaar. De coronacrisis heeft onze samenleving grondig dooreengeschud, maar als liberaal ben ik een optimist en zeg ik ook hier: ‘never waste a good crisis’. Dat gaat vandaag natuurlijk meer dan ooit op. Een crisis zoals de coronacrisis is eigenlijk een stresstest voor ons systeem. Die stresstest legt de fouten bloot, op sommige domeinen natuurlijk op een zeer pijnlijke manier. We hebben het daar uitvoerig over gehad hier. Die stresstest toont echter meteen ook de weg naar beter, naar efficiënter. Ik denk dus dat we zeker lessen moeten trekken en met nieuwe oplossingen moeten komen.
Alvast op één domein kunnen we één grote les trekken: onze steden en gemeenten zijn een onmisbare partner in de strijd tegen het coronavirus gebleken, vanaf dag een. Met hun knowhow, hun terreinkennis, hun korte lijnen bleken ze vaak sneller en efficiënter het virus te lijf te gaan, als het gaat om de verdeling van de mondmaskers, als het gaat over het organiseren van contacttracing en bronopsporing, maar ook over het inrichten van zomerscholen of kinderopvang. Telkens konden we op hen rekenen. Ook als we straks de grootste vaccinatieoperatie uit onze geschiedenis zullen organiseren, zullen we dat ongetwijfeld opnieuw kunnen doen.
Collega’s, op onze lokale besturen konden we dus rekenen. Ze hebben ons vertrouwen dus niet beschaamd. Dat vertrouwen heeft deze regering ook van bij haar aantreden gegeven, niet alleen in woorden, ook in daden. ‘Put your money where your mouth is’, luidt een bekend gezegde. Deze regering heeft dat ook gedaan. Collega’s, nooit ging er zoveel geld van Vlaamse financiering naar onze steden en gemeenten. Er is een stijging met maar liefst 5 miljard euro over de hele legislatuur. Ook een aanzienlijk deel van het coronanoodfonds – we hebben het er al over gehad – vloeide rechtstreeks naar hen.
Deze regering gaf hun echter niet alleen meer geld. Ze gaf hun ook meer vertrouwen. Ze betrekt hen meer dan ooit bij de aanpak van grote maatschappelijke uitdagingen, zoals het klimaat, de mobiliteit of de integratie. Ook dat wordt budgettair vertaald. In het komende jaar gaat er maar liefst 369 miljoen euro extra naar hen, onder andere – het is daarstraks al gezegd – voor de fietspaden, de lokale klimaatplannen, digitaliseringsprojecten, zomerscholen, wijkverbeteringscontracten of samenlevingsprojecten. De Vlaamse Regering geeft onze steden en gemeenten dat vertrouwen, ook omdat ze goed weet dat het lokale bestuur meer dan welk ander niveau het vertrouwen geniet van de burger, een vertrouwen dat we trouwens nog sterker willen maken door de impact van die burger bij de lokale verkiezingen groter te maken. Het komende jaar keuren we hopelijk het belangrijke ontwerp van decreet goed dat een einde maakt aan de opkomstplicht en de lijststem, en dat de kiezer ook meer impact zal geven op de verkiezing van zijn of haar burgemeester.
Collega’s, we geven onze lokale besturen dus meer geld en meer vertrouwen. Het wordt, denk ik, tijd dat we ook de derde stap zetten en hun meer bevoegdheden geven. Op dat vlak lopen we immers achter in Europa, zoals u misschien weet. Voor elke 100 euro die de overheid in ons land uitgeeft, wordt amper 13 euro besteed door lokale besturen. In Nederland is dat 30 euro, in Denemarken is dat zelfs 65 euro. Dat kan en moet beter. Waarom zouden we ook in dezen niet ambitieuzer zijn en misschien niet naar die 30 procent kunnen gaan tegen 2030?
Velen hebben de mond vol van een staatshervorming. Daarbij bekijken we altijd hoe we federale bevoegdheden en middelen kunnen overhevelen naar gewesten en gemeenschappen. Het wordt ook tijd voor een andere staatshervorming, waarbij we nagaan welke bevoegdheden en middelen we kunnen overhevelen naar de gemeenten.
De eerste lijnen zijn getrokken met de aandacht voor meer bestuurskracht. Met de regiovorming onder andere zorgen we alvast voor sterkere lokale besturen die klaar zijn om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Maar we kijken ook uit naar de werkzaamheden van de werkgroep decentralisatie. We rekenen erop dat ze haar werk grondig doet, met concrete voorstellen komt en zich goed bewust is van de les die we uit corona moeten trekken: wat we lokaal doen, doen we beter.
Collega’s, we moeten onze terughoudendheid daarin laten varen, want die terughoudendheid is er wel degelijk. Aan pleidooien voor meer lokale autonomie geen gebrek, aan lippendienst ook niet, maar het controlebeestje is zeer hardnekkig. De angst, soms diepgeworteld, om los te laten, de geest van keizer-koster waart nog rond in onze contreien en ook in dit parlement. Al te vaak zien we dat als puntje bij paaltje komt, als we zaken moeten loslaten en overlaten aan onze steden en gemeenten, paniek soms toeslaat en het wantrouwen opnieuw boven komt. Een mooi voorbeeld was het debat gisteren – ik wil het zeker niet heropenen – over de bouwshift, waar toch ook weer dat wantrouwen naar onze lokale bestuurders naar boven kwam. Of daarstraks nog, over de fietspaden was men er blijkbaar ook niet zo gerust in dat de lokale besturen dat op een goede manier kunnen doen.
Kunt u afronden alstublieft?
Collega’s, het is tijd om te kiezen, eenduidig en kordaat. Wij hebben alvast die keuze gemaakt, de regering ook. In de komende jaren trekken we volop die lokale kaart, we geven onze gemeenten meer geld, meer vertrouwen en meer bevoegdheden. Dat zal leiden tot een beter bestuur.
De heer Warnez heeft het woord.
We staan aan het einde van een uitzonderlijk jaar. Dat was voor de verschillende overheden niet anders. Elk overheidsniveau heeft gedaan wat het moest doen. Maar, minister, niemand zal mij tegenspreken als er één bestuursniveau de eretitel als eerste en belangrijkste bestuursniveau alle eer aangedaan heeft, en dat zijn onze lokale besturen. Het zijn de steden en gemeenten die de moeilijke coronabeslissingen lokaal hebben vertaald, die lokaal het contact met de meest kwetsbare inwoners hebben behouden, die er alles aan hebben gedaan om het lokale verenigings- en bedrijfsleven overeind te houden. Straks zullen zij ook een cruciale rol spelen in de lokale vaccinatiecampagne. Meer dan ooit zijn onze lokale besturen de houvast voor onze mensen.
Zoals ik zei, heeft de overheid zich anders moeten organiseren. We maakten het voorbije jaar een quantumsprong op het vlak van digitalisering. Maar tegelijkertijd hebben de voorbij maanden ons geleerd dat het belangrijk is om iedereen mee te krijgen op deze digitale trein. Want vooruitgang is pas een vooruitgang als iedereen mee is. Niemand mag achterblijven. Daarom is het goed dat lokale besturen in 2021 ondersteund zullen worden bij het lokaal e-inclusiebeleid. Daarvoor is in het relanceplan een bedrag van 20 miljoen euro voorzien. Met het actieplan Iedereen Digitaal wordt 30 miljoen euro geïnvesteerd om kwetsbare mensen en mensen in armoede toegang te verlenen tot computers en internet. Er zal sterk ingezet worden op het project ‘De gemeente zonder gemeentehuis’. Daarvoor wordt een relancebudget van 35 miljoen euro ter beschikking gesteld. Deze meerderheid kiest ervoor om volop van onze steden en gemeenten een fysieke, maar ook een digitale thuis te maken.
Hoewel corona heel veel discussies overheerst, is er natuurlijk ook wel meer. Wat Binnenlands Bestuur betreft, zal 2021 een belangrijk scharnierjaar worden. Er staan een aantal ingrijpende initiatieven op het programma. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan de regiovorming. De voorbereiding loopt volop en lokt ook wat discussie uit. In januari zullen de provinciegouverneurs een verslag indienen en uiteindelijk zal de regering een beslissing moeten nemen, een beslissing met grote gevolgen. Minister, we dringen er daarom op aan om goed te luisteren naar onze steden en gemeenten. U zult niet alle steden en gemeenten in hun persoonlijk standpunt kunnen volgen. Ik denk dat niemand in dit parlement gelooft in unanimiteit op dat vlak. Maar als er een meerderheidsstandpunt vanuit de provincie wordt geformuleerd, moeten wij daar naar luisteren. Collega Ongena verwees er al naar, maar ik citeer graag een begenadigd spreker op dit vlak: ‘Vlaanderen mag geen keizer-koster zijn’. In elk geval zien we ook het uiteindelijke doel van de regiovorming: een sterke samenwerking tussen lokale besturen met een meer efficiënte aanpak van regionale uitdagingen en een betere dienstverlening naar de bevolking als resultaat.
Maar het stopt natuurlijk niet bij regiovorming. Er zijn nog een aantal andere belangrijke dossiers. Ik denk onder meer aan de invoering van een versterkte erkenningsprocedure voor lokale geloofsgemeenschappen. We weren buitenlandse financiering en beïnvloeding. We introduceren een genuanceerd sanctioneringsmechanisme en richten een nieuwe screeningdienst op. We moeten de geloofsgemeenschap dwingen om zich via een erkenning in te bedden in onze samenleving.
Verder zullen we het komende jaar ook werken aan een sterkere lokale democratie. We kennen de vooropgestelde aanpassingen. Ze zijn niet min. Maar ook hier leven heel wat vragen op het terrein. Het standpunt van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) is bekend. Het geeft een duidelijk beeld. We moeten dit zeker van nabij bekijken en goed overwegen in onze behandeling.
Tot slot, minister en collega’s, wil ik alle lof toekennen aan onze medewerkers. Onze personeelsleden op Vlaams en lokaal niveau stegen het afgelopen jaar boven zichzelf uit. Zij zijn het fundament van het politieke werk dat wij hier mogen uitvoeren. Daarom verdienen zij een aantrekkelijke werkgever. Ik ben daarom blij dat u, in overleg met de vertegenwoordigers van ons personeel, verder werk zult maken van een moderne rechtspositieregeling.
Minister, collega’s, hoe moeilijk de situatie op dit moment ook is, deze meerderheid is niet bij de pakken blijven zitten. Ook 2021 wordt een investeringsjaar. Er zal geïnvesteerd worden in digitalisering. De lokale besturen krijgen een belangrijke impuls op het vlak van fietspaden. Er wordt geïnvesteerd in een lokaal energie- en klimaatplan. Telkens zijn dat investeringen met de lokale besturen als spil. We schenken hun telkens opnieuw vertrouwen. Daarom kunnen wij ons vinden in de plannen van de minister voor het komende jaar en zullen wij graag de begroting goedkeuren.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik was…
Excuseer, collega Sminate, ik denk dat collega Vaneeckhout nog iets wil zeggen over de tussenkomst van collega Warnez.
Ik pik tussentijds in om misschien al een beetje debat los te maken. Het gaat over de tussenkomsten van de gewaardeerde collega’s Ongena en Warnez, die over een aantal gelijkaardige thematieken gingen, uiteraard, aangezien we hier bij hetzelfde onderwerp zitten.
Voor alle duidelijkheid, ik heb zeer veel goede gevoelens bij de warme woorden die u allemaal spreekt. Het is zeer belangrijk dat de intenties er zijn. Die zijn er ook bij de minister. Maar u weet dat er bij onze fractie over een aantal concrete realisaties op het terrein toch wel wat bezorgdheden zijn. Ik ga niet alle debatten van de voorbije weken, en ook niet van gisteren, collega Ongena, overdoen, maar als het gaat over de lokale besturen ben ik de eerste om bij dat pleidooi aan te sluiten. Ik weet dat jullie dan altijd de strategie hanteren om dan toch te zeggen dat we geen vertrouwen hebben. Wat mij altijd opvalt, is dat het eigenlijk eerder omgekeerd lijkt. Wat jullie doen, is inderdaad maximaal kiezen voor de lokale autonomie. Dat is terecht. Er is geen enkel bestuursniveau dat zo goed lokale situaties kan inschatten. Maar dan kunnen we toch niet anders dan vaststellen dat ook de voorbije acht maanden, tijdens de coronacrisis, de lokale besturen een cruciale rol hebben gespeeld en dat ook fantastisch hebben gedaan, maar dat we hen vaak te lang op informatie hebben laten wachten en hen voor een stuk stiefmoederlijk hebben behandeld, dat we improvisatorisch met hen zijn omgegaan? Denken we maar aan de vaccinatiestrategie. Collega Warnez, ik verwijs naar uw eigen burgemeester in Wingene, die in zijn eentje aan de slag gaat, die daarover op de radio spreekt, in de nationale media, om aan te geven dat we eigenlijk nog van niet veel weten op het Vlaamse niveau, en dat we het maar zelf zullen beginnen voor te bereiden. Ik maak mij daar opnieuw zorgen over omdat dat hetzelfde signaal is dat de lokale besturen en de VVSG ook in maart en april hebben gegeven. Er zitten maanden tussen, maar het zou jammer zijn – ik geef het nu al aan – dat we acht maanden later dezelfde problemen moeten vaststellen.
Minister Somers, we hadden het gisteren eventjes over het belfortprincipe. Ik ga niet het hele debat opnieuw doen. Gisteren ging het over de betonstop. Wij hebben heel duidelijk het pleidooi gehouden dat de lokale besturen het best kunnen inschatten wat er moet gebeuren. Maar als de factuur helemaal bij hen komt voor een keuze die oorspronkelijk door de Vlaamse Regering is gemaakt, hebben wij daar inderdaad vragen bij.
Mijnheer Muyters, ik zie u van neen knikken, maar wie heeft het gewestplan vastgelegd in de jaren zeventig? Niet de lokale besturen, denk ik. (Opmerkingen van Tom Ongena)
Collega Ongena, u persoonlijk ook niet, maar wel dit Vlaamse niveau.
Ten tweede was er vorige week ook een debat over de lokale integrale veiligheidscellen (LIVC's). Ik heb dat toen ingebracht in de discussie. We voorzien daarin in een aantal projectmiddelen in het relanceplan om rond polarisatie te werken en om de radicalisering aan te pakken. Die middelen zijn wel heel beperkt als je dat deelt door het aantal lokale besturen. Zij krijgen er terecht een opdracht bij, en wij gaan een kader ontwikkelen voor wat ze moeten doen. Maar zij gaan het zelf moeten betalen, door hier en daar iets te schrappen of extra belastingen te heffen. Want de lokale besturen werken in een strakker budgettair kader dan de Vlaamse overheid, en zij zijn gebonden aan budgettaire criteria. Hier kunnen wij, theoretisch, provisies aanleggen tot in het oneindige. Dat om heel kort te zeggen dat de woorden van warmte voor de lokale besturen niet altijd consequent worden toegepast.
Een tweede aandachtspunt, waarmee ik afrond, voorzitter, betreft de regiovorming. Dat is een helemaal terechte ambitie. Ook wij pleiten ervoor om stads- en streekgewesten te organiseren. 'Je m’en fous' welke naam ze krijgen. De Vlaamse Regering wil spending reviews doen, maar kiest er niet voor om gelijktijdig de provincies af te bouwen of om te vormen. Ze kiest er niet voor om een timing uit te werken voor de inkanteling van de intercommunales in de regiovorming. Het enige resultaat op het terrein dat we gaan zien vanaf februari, is een extra bestuursniveau. Er wordt 1 miljoen vrijgemaakt voor de VVSG om die trajecten te begeleiden. U maakt mij niet wijs dat de burgemeesters zelf het verslag gaan nemen van hun bijeenkomsten daarover. Er zal opvolging moeten gebeuren. Dat zijn extra kosten en niet een vermindering van de kosten. Wat ons betreft, hangt die regiovorming fundamenteel samen met de toekomst van de provincies. Ik kijk dan ook naar minister Diependaele. Bent u bereid om een spending review te doen van het extra bestuursniveau dat gecreëerd wordt? Gaan we evalueren of dat binnen twee of drie jaar zijn geld heeft opgebracht?
Minister Somers heeft het woord.
Ik zal straks wat vollediger antwoorden op de tussenkomsten van de verschillende debatgenoten. Maar ik wil toch wel meteen reageren op wat mijnheer Vaneeckhout hier zegt. Ik ben verbaasd over zijn argumenten en ik kan ze stuk voor stuk weerleggen.
Eerst en vooral is er zijn kritiek dat lokale besturen niet of onvoldoende worden betrokken bij het beleid. In alle bescheidenheid en in de traditie van mijn voorganger heb ik permanent contact met de VVSG. Permanent hebben wij over heel veel zaken werkgroepen, waarin wij, nu gelukkig digitaal, overleg kunnen hebben met burgemeesters. Wij informeren ze heel intensief.
Over het heel concrete voorbeeld dat u nu aanhaalt, hebben wij onder leiding van de minister-president elke dinsdagochtend een kern om de vaccinatie goed voor te bereiden. Vorige week is er nog een brief geschreven naar alle burgemeesters waarin hun uitdrukkelijk wordt uitgelegd dat wij in de eerste twee, drie maanden de woonzorgcentra gaan vaccineren en gaat u pas binnen een paar maanden aan bod komen. Als wij begin januari samen met de deskundigen een beter beeld hebben van hoe wij de vaccinatie kunnen aanpakken, komt u aan bod. Ik ben blij dat sommige burgemeesters Sturm und Drang hebben. Ik heb dat ook altijd gehad als burgemeester. Maar wij hebben wel voldoende duidelijk gecommuniceerd dat er op dit moment geen nood is aan lokale actie, dat wij hen goed gaan informeren wanneer dat wel moet gebeuren, en dat wij begin januari een volgende communicatie doen. Er wordt perfect gecommuniceerd met de lokale besturen.
Het tweede probleem is het belfortprincipe. Dat is een heel belangrijk principe. Het betekent dat als de Vlaamse overheid extra dingen vraagt en oplegt aan de lokale besturen, zij er ook voor zorgt dat de middelen op tafel liggen om dat te doen. Dat is een principe dat ik moet bewaken in de regering. Ik moet daar soms voor vechten. Dat is ook logisch. Elke minister moet vechten voor zijn opdrachten. Maar we moeten ook zuinig omspringen met dat belfortprincipe en het niet misbruiken. In dit geval misbruik je dat principe. Geen enkel lokaal bestuur moet een extra uitgave doen in het kader van de woonuitbreidingsgebieden. Geen enkel lokaal bestuur wordt in Vlaanderen verplicht om dat te doen. Nul!
Ik heb gisteren uitgelegd dat er drie mogelijkheden zijn. Ze kunnen er geld aan verdienen door het ontwikkelen van een woonuitbreidingsgebied tot woongebied. Wanneer ze dat omzetten, hebben ze extra middelen en inkomsten. Ze kunnen – ik vermoed dat de meeste dat zullen doen – het woonuitbreidingsgebied niet aansnijden. Daarmee blijft het open ruimte, zoals het al vijftig jaar open ruimte was, en kost het het lokale bestuur niets. Lokale besturen kunnen ook beslissen om een woonuitbreidingsgebied om te zetten in landbouwgebied of natuur. Die keuzes kunnen ze maken. Hiervoor het belfortprincipe inroepen, vind ik ongehoord.
We hebben op het vlak van ondersteuning van lokale besturen meer gedaan dan ooit voordien, dan welke Vlaamse Regering ook. Toon mij het tegendeel. Bewijs mij het tegendeel. We gaan van 15 naar 20 miljard euro ondersteuning van de lokale besturen, 15 miljard in de vorige legislatuur en 20 miljard nu. We nemen de helft van de pensioenrekeningen over. We hebben in extra geld voorzien voor het openruimtefonds. We hebben geld gegeven voor het armoedebeleid. We hebben voor de ondersteuning van lokale culturele verenigingen 87 miljoen euro extra op tafel gelegd. Er kan bijna geen ministerraad voorbijgaan of er wordt in extra middelen voorzien voor de lokale besturen.
Trouwens, in het relanceplan zijn de lokale besturen opnieuw een centrale speler, niet alleen vanuit mijn bevoegdheid maar van bijna alle ministers. Zij hebben projecten in het kader van het relanceplan, het herstelplan, het veerkrachtplan, waar de lokale besturen mee aan bod komen. Ik vind het heel goedkope kritiek en te gemakkelijk, en het klopt ook niet.
Ander voorbeeld: radicalisering. Evident heeft niet elke stad, gemeente of lokaliteit in Vlaanderen dezelfde inspanning nodig om om te gaan met radicalisering. We verviervoudigen de middelen. We voorzien zelfs in ondersteuning vanuit Vlaanderen ter zake. Als u dan zegt dat we niet genoeg doen, dan is ook dat verhaal niet sterk.
Laatste voorbeeld: de regio's. De regio's zijn geen extra bestuurslaag. U wilt daar graag een extra bestuurslaag van maken. In uw programma staat dat de provincies afgeschaft moeten worden en dat er gezorgd moet worden voor verkozen bestuurders op het vlak van de regio’s. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Wij zeggen dat niet. Voor ons is de regio op de eerste plaats de ontmoetingsplaats van de burgemeesters, evident ook van schepenen en anderen, maar de burgemeesters zijn er ‘in charge’. We hebben in onze regering geen meerderheid voor de afschaffing van de provincies. Sommige partijen hechten daar heel veel waarde aan, andere partijen hebben een andere benadering. We hebben met deze regering afgesproken dat we in deze legislatuur … (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Dat is spijtig. U begint nu spelletjes te spelen. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Als u vragen stelt, wil ik toch graag antwoorden.
We hebben afgesproken om in deze legislatuur de provincies te laten wat ze zijn. We zullen hun geen bevoegdheden afnemen en er hun geen bij geven. We respecteren ze in de bevoegdheden die ze hebben. Het zal een volgende Vlaamse Regering zijn die ter zake opnieuw dat debat zal moeten voeren op het moment dat de regering wordt gevormd.
Met deze regio's zullen we wel degelijk iets fundamenteel veranderen in het landschap. De bedoeling is om alle tussenlagen – er bestaan niet minder dan 2200 verschillende samenwerkingsverbanden – daarop maximaal te enten. We zullen ook met de intercommunales afspraken maken.
Wat is er vandaag aan de hand? We discussiëren al decennialang over die tussenlaag. Voormalig minister Bourgeois heeft daar in 2012 een studie over gemaakt. Men is eigenlijk nooit verder geraakt dan studeren. Deze Vlaamse Regering heeft nu de moed van haar overtuiging om een kaart op tafel te leggen. We zullen luisteren naar – zoals de heer Warnez terecht vraagt – alle lokale besturen. Maar we zullen ook de knoop doorhakken in januari of februari.
Er is hier trouwens een van de collega's aanwezig, minister Diependaele, die zich daar met betrekking tot sociale huisvestingsmaatschappijen op zal enten. We zullen dat met alle collega's doen. Dan wordt dat een sterk tussenniveau, een bestuurlijk samenwerkingsverband voor lokale besturen. Dus ook daar vind ik de kritiek tot nu toe niet overtuigend. U mag me dat niet kwalijk nemen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Er wordt me een vraag gesteld en dan ben ik zo beleefd om die te beantwoorden. Ik sluit me aan bij het antwoord van collega Somers. U kent de standpunten van alle partijen hier aanwezig over de provincies. Die zijn wat ze zijn. Ik sta ook achter ons standpunt maar we hebben inderdaad die afspraak gemaakt en daar is ook geen probleem mee.
Een spending review gaat over de uitgaven die Vlaanderen zou doen. De provincies hebben eigen bevoegdheden. Dat zal niet zo gigantisch veel zijn. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Ja, nu bent ik mijn draad kwijt. Daar zijn in het verleden al studies naar gebeurd maar ik denk dat dit daar niet bepaald onder valt. Wij zijn bereid om alles onder een review te stoppen. Ik kreeg trouwens net een suggestie doorgestuurd om ook het parlement aan een spending review te onderwerpen.
En ik voor de regering. (Applaus van Jeremie Vaneeckhout en Kim De Witte)
Het was een grapje. Tough crowd.
Gelijk oversteken, Matthias.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister Somers, wat die regiovorming betreft, noemt u dit eerst een ontmoetingsplaats, twee zinnen verder een bestuurlijk samenwerkingsverband en nog iets verder een overlegmodel. Ik heb het genoegen om te wonen in een van die proeftuinen, zijnde Midwest. Ik stel vast dat dit de natuurlijke werking is die is begonnen als een ontmoetingsplaats maar zich steeds verder ontwikkelt.
Intussen hebben ze ook al rechtspersoonlijkheid en beginnen ze personeel te aanvaarden. Hoe kunnen wij als mandataris van een stad of gemeente die deel uitmaakt van een dergelijke regio nog controle uitoefenen? U zegt zelf dat u er geen bestuursniveau van wilt maken maar het is duidelijk meer dan een overlegmodel. En het is altijd post factum dat we op de hoogte worden gebracht van beslissingen die zijn genomen en die onomkeerbaar zijn. Hoe ziet u dat model en hoe denkt u de democratische controle daarop te organiseren?
Collega’s, er zijn vijf sprekers ingeschreven. Mijnheer Vaneeckhout, u bent heel actief, wat uw volste recht is. Al spreekt u twee uur aan een stuk, dat maakt me niet uit. Ik wil u natuurlijk ook niet aanmoedigen maar dat is uw democratisch recht. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Drie van de vijf sprekers zijn al aan bod gekomen. Mevrouw Sminate wilde beginnen en de heer De Meester moet ook nog aan bod komen. Misschien hebben die twee personen nog aanvullende opmerkingen in dit debat. Ik stel dan ook voor om eerst mevrouw Sminate en vervolgens de heer De Meester aan het woord te laten en dan misschien het debat af te ronden. Zo niet, doen we dubbel werk. Akkoord?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, als ik de vorige sprekers bij het vorige thema de loftrompet hoorde afsteken over minister Crevits, dan begon ik een beetje te twijfelen of u dat ook van ons verwacht. Ik weet niet of dat even vlot zal verlopen. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
Toch als ik aan het woord ben. U mag alleszins mijn appreciatie voor u en voor uw beleid beoordelen aan het eind van mijn tussenkomst.
Ik wil beginnen met te reageren op het pleidooi van de heer Van Rooy. Ik weet niet of jullie hetzelfde gevoel hadden maar ik heb het gevoel dat hij zich heeft vergist van parlement. 90 procent van zijn pleidooi ging over het beheersen of het stoppen van de migratiestroom. Ik denk dat op dit eigenste moment aan de overkant van de straat een heel boeiend debat daarover aan de gang is. Vlaanderen is bevoegd om de nieuwkomers onze normen en waarden bij te brengen maar niet om te bepalen hoeveel en welke mensen in Vlaanderen mogen binnenkomen.
Het is natuurlijk heel moeilijk om in enkele minuten te spreken over al die thema’s. Maar als ik één hoofdrolspeler moet aanduiden in het thema Binnenlands Bestuur, is dat natuurlijk, zoals eerder gezegd, de lokale besturen. Ik denk en ik ben er vast van overtuigd dat Vlaanderen ook het vertrouwen geeft aan die lokale besturen.
Collega Ongena en collega Vaneeckhout, jullie zeggen dat er veel geld naar de lokale besturen gaat en dat dat gerust nog wat meer mag zijn. Ik ben het daarmee eens. Maar we moeten ook durven te zeggen dat er, als we kijken naar het Gemeentefonds en andere nieuwe fondsen die opgericht werden, nog nooit zoveel geld naar de lokale besturen is gevloeid. Over het totaal van al die fondsen bekeken, gaat het over net geen 4 miljard euro. Dank u wel daarvoor, minister Diependaele. Ik denk dat ook uw collega daarvoor de credits verdient. Dat moet gezegd worden. Los daarvan ben ik het zeker eens met uw stelling dat dit percentage nog mag stijgen. Ik hoop dan dat u in 2024, samen met mij, de voortrekker zult zijn in de onderhandelingen om dit overbodig niveau af te schaffen.
Wat ik ook belangrijk vind om aan te stippen, en u had het er ook al over, is het zetten van concrete stappen om de lokale democratie te versterken. De afschaffing van de opkomstplicht, het meer rechtstreeks verkiezen van de burgemeester: dat zijn allemaal maatregelen waardoor we ervoor zorgen dat de burger zich meer betrokken voelt bij dat lokale beleid. Ik ben helaas zelf ervaringsdeskundige op dat vlak, ben slachtoffer geworden van het feit dat die reglementering er nog niet was. Ik ben dus heel blij dat we daar binnenkort de resultaten van zullen zien.
Een ander thema waarover in dit parlement al minstens even veel te doen geweest is, is de erkenning van de geloofsgemeenschappen. Tijdens de vorige legislatuur werd duidelijk dat er echt wel een probleem is inzake informatiedoorstroming, vooral op het vlak van veiligheid. Minister, ik denk dat het heel terecht was dat uw voorganger op basis daarvan niet kon overgaan tot nieuwe erkenningen. De oprichting van die screeningdienst is dus absoluut prioritair. Die moet er komen en die zal er ook komen in 2021. Ook daarvoor kijken we dus uit naar de resultaten.
Dan wil ik het hebben over het thema van radicalisering in geloofsgemeenschappen. Voor sommigen is dat een grote stap, voor anderen is dat een heel kleine stap. Het feit is wel dat gewelddadige radicalisering niet weg is. We hebben dat onlangs gezien in andere Europese landen, maar ook in eigen land. Ik denk dus dat het heel belangrijk is dat we ook daarvoor waakzaam blijven. Het feit dat die LIVC’s meer slagkracht zullen krijgen, vind ik dus zeer belangrijk.
Heel kort, nog.
Heel kort nog, voorzitter, als compensatie voor het feit dat ik zo lang heb moeten wachten. (Gelach)
Wat inburgering en integratie betreft, denk ik dat 2021 een overgangsjaar is. Vanaf 2022 zullen we namelijk een heel nieuw inburgeringstraject hebben. Ik denk dat we daarmee een heel kwaliteitsvol inburgeringstraject creëren voor nieuwkomers. Dat is heel belangrijk, want het kost inderdaad, collega, handenvol geld aan de belastingbetaler. Maar ik ben er echt van overtuigd dat elk traject dat een meerwaarde kan bieden opdat nieuwkomers zich beter kunnen integreren, voor alle Vlamingen een grote meerwaarde is.
De heer Van Rooy krijgt het woord op basis van een persoonlijk feit.
Immigratie en integratie zijn natuurlijk niet van elkaar los te koppelen, mevrouw Sminate. Dan kunt u proberen om er zich gemakkelijk van af te maken door te verwijzen naar het andere parlement, op een aantal tientallen meters hiervandaan. Maar ik wil u toch wijzen op het volgende. U zegt: de radicalisering is nog niet weg. We hebben gezien dat de radicalisering toeneemt. De radicalisering neemt toe langs beide kanten, zowel langs die van de moslimfundamentalisten als langs de kant van extreemrechts. Ik maak me daar zeer grote zorgen over. Ik heb dat hier ook al een aantal keren gezegd.
Misschien heeft gisteren iemand Terzake gezien, waarin een Franse ex-jihadist, een van de weinige die is gederadicaliseerd, werd geïnterviewd. Hij voorspelde een nieuwe onthoofding, maar dit keer binnenin een schoolgebouw. Ik moest niet alleen meteen aan Samuel Paty denken die in Frankrijk is onthoofd, maar ook aan ons eigen Vlaanderen, waar we te maken hebben met een school, de Karel de Grote Hogeschool, waar een leraar in het middelpunt van een storm is terechtgekomen omdat hij het had aangedurfd om een islamcartoon te laten zien. Hij kreeg daarna een massale stortvloed van bedreigingen en doodsbedreigingen over zich heen. Dat is dus exact wat ik bedoel.
Goed, dat is duidelijk.
Wanneer ik in mijn tussenkomst spreek over die tienduizenden, volgens sommige onderzoeken honderdduizenden moslimfundamentalisten die hier reeds zijn – ze zijn hier al, hé, mevrouw Sminate, voor alle duidelijkheid, ze komen niet meer binnen, enfin er zijn er nog die binnenkomen, maar die zijn hier al – dan heb ik maar één vraag als we het hier vandaag over inburgering en integratie hebben: wat zal de minister van Inburgering en Integratie doen aan al die moslims die vinden dat er niet mag worden gespot met de profeet Mohammed?
U bent bijkomende vragen aan het stellen. U moet repliceren op wat mevrouw Sminate heeft gezegd.
Wat zult u doen aan al die moslims die in dit land onmiddellijk een leraar beginnen te bedreigen als die het aandurft om een islamcartoon of Mohammedcartoon te laten zien? Dat is een gigantisch probleem waar dit beleid, ook al wordt er steeds meer belastinggeld ingepompt, geen antwoord op heeft.
De heer De Meester heeft het woord.
Dank u, voorzitter, ik heb een iets andere insteek dan de heer Van Rooy. Die is ook iets linkser eigenlijk.
Werkelijk?
Ik wil het hebben over de besparingen op het overheidspersoneel. Ik laat het aan uw wijsheid over, voorzitter, of u dat debat nu wilt aansnijden of dat u liever eerst het vorige afwerkt.
Neen, neen, dat hoort allemaal samen.
Het verwondert me een beetje dat niemand op die kwestie inpikt, want minister Somers heeft nog zo zijn best gedaan om hiervan in de media een punt te maken. Dat was heel doelbewust, met de fiere mededeling dat er na een jaar al een kwart van de voorziene besparingen op de ambtenaren is doorgevoerd. Er zijn 327 jobs verdwenen. Minister Somers zegt daarover dat de rationalisering vlotter dan gepland loopt.
Deze regering wil het tegen 2024 met 1440 ambtenaren minder doen, boven op die 4000 Vlaamse ambtenaren die tijdens de vorige legislatuur al zijn verdwenen. Zo gaat het aantal ambtenaren steeds verder achteruit, er is steeds minder personeel van wie men wel verwacht dat het nog altijd evenveel doet.
Minister Somers zal mij straks antwoorden dat onze overheid even goed, zelfs beter, werkt met minder ambtenaren. Minister, op het terrein horen we echter andere dingen van het personeel en de mensen die op de vloer de job moeten doen. Zij zeggen mij dat ze op hun tandvlees zitten. Zij zeggen mij dat heel wat cruciale diensten onderbemand zijn en dat ze zelfs hun vakantiedagen niet kunnen opnemen. Ze zeggen dat het aantal burn-outs elk jaar stijgt, net als de werkdruk. Dat horen we op het terrein. Het gaat hier over cruciale diensten. Voor het Agentschap Wegen en Verkeer werkten in 2014 nog 178 mensen, nu zijn ze met zo’n vijftig mensen voor heel Vlaanderen. Het gevolg van die besparingen is dat fietspaden minder onderhouden worden en dat bruggen minder gecontroleerd en hersteld worden. Dat is het gevolg van die besparing. In Zorg & Gezondheid verdween in tien jaar tijd 20 procent van het personeel. Dan komt er een coronacrisis en blijkt dat de mensen die voor de dienst Infectieziekten werken totaal onderbemand zijn en dat we met externe firma’s callcenters moeten oprichten.
Ik kreeg een bericht van iemand die in de jeugdzorg werkt. Hij had als zogenaamd ‘luie’ ambtenaar eens uitgerekend hoeveel tijd hij eigenlijk had om een jongere in moeilijkheden te begeleiden. Hij kwam uit op anderhalve dag per jongere, alles inbegrepen, dus ook huisbezoeken, intakes, telefoons, verslaggeving, besprekingen met voorzieningen, casebesprekingen, waarbij hij alle onverwachte situaties niet eens meerekende. Anderhalve dag per jongere! Zo zullen we aan onze plicht en taak om voor kwetsbare jongeren te zorgen niet voldoen.
En het gaat niet alleen over het personeelsbestand in het algemeen, minister, het gaat ook over andere besparingen in de ambtenarij. Er wordt aan de ziektedagen geknibbeld, statutaire contracten worden aangevallen, er komt een nieuw verloningssysteem, de diplomavereiste en anciënniteit worden aangepakt. Heel deze operatie wordt verantwoord onder het mom van een slanke en performante overheid. Wat er echt gebeurt, is een besparing op essentiële dienstverlening.
De realiteit is een overheid die minder goed werkt en meer kost. Vandaag in de pers, in dat artikel waarin u ook geciteerd wordt, staat duidelijk dat uitbesteding door de overheid niet altijd goedkoper is. Als wij besparen op personeel en we moeten consultants inhuren die dubbel zoveel kosten, dan hebben we weinig bespaard. We hebben dan wel op personeel bespaard, maar niet op onze uitgaven.
Onze fractie heeft een amendement ingediend om de besparingen in de openbare diensten bij Zorg en Gezondheid, bij het agentschap Opgroeien, enzovoort terug te dringen. De coronacrisis heeft ons één ding geleerd: hoe belangrijk een sterke slagkrachtige overheid is, hoe belangrijk een overheid is die haar burgers een warm hart toedraagt, die zorgt voor degelijk bemande openbare diensten met vastbenoemde neutrale ambtenaren die kunnen zorgen voor continue kwalitatieve en democratische dienstverlening voor de burgers.
Minister Somers heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, dank u voor uw tussenkomsten. Sommige waren uitermate constructief, andere voorspelbaar negatief. Dat stelt me soms gerust, ik zou zeer verontrust zijn mochten sommige sprekers, mijnheer Van Rooy, plots de loftrompet steken over mijn beleid. Dan zou ik van mezelf vinden dat ik aan het afdwalen was. Gelukkig zit ik nog op koers.
Wat is die koers? Dat is proberen concrete stappen vooruit te zetten in een soms moeilijk en complex beleidsdomein als Integratie en Inburgering. Dat is proberen samenlevingsproblemen aan te pakken vanuit de Vlaamse bevoegdheden. Daarin, mevrouw Sminate zal er zich misschien over verbazen, zijn we het 100 procent eens, een belangrijk deel van de tussenkomsten van de heer Van Rooy ging over de bevoegdheden die aan de overzijde thuishoren. Uiteraard is er een band tussen immigratie en inburgering, maar in ons land wordt het immigratiebeleid nu eenmaal aan de overzijde bepaald, en zodra mensen de toegang hebben tot dit grondgebied komt Vlaanderen in actie en voert ter zake een inburgeringsbeleid.
Dat wordt nu in de steigers gezet, we hebben daar in de commissie al heel veel over gepraat. Het is de bedoeling om dat beleid fundamenteel te herdenken, te vernieuwen en te moderniseren, het meer aanklampend te maken, minder vrijblijvend. Zorgen dat het meer emanciperend kan zijn, meer activerend. Dat doen we op tal van manieren. We hebben door de coronacrisis een versnelling kunnen doorvoeren van de digitalisering. We maken testen, we gaan testen afnemen, het is geen inspanningsverbintenis meer, maar een resultaatsverbintenis die we vragen aan de mensen. We gaan de cursussen dan ook harmoniseren. We gaan veel meer maatwerk kunnen doen. We gaan mensen binnen de twee maanden naar de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) kunnen sturen.
We bouwen een vierde heel ambitieuze pijler uit. Tot in Denemarken vraagt men hoe dat gaat werken, want ze zijn er ook in geïnteresseerd. Bij een call aan de lokale besturen merken we dat er heel veel zijn die eraan willen meewerken. We hebben nu al 54 gemeenten die we in die proefprojecten kunnen meenemen waardoor we een meerderheid van de nieuwkomers kunnen bereiken en hen een buddy kunnen geven die het integratie- en inburgeringstraject kan versnellen. Het is een inburgeringsbeleid dat volgens mij toonaangevend kan worden in Europa, door de veranderingen en vernieuwingen die we doorvoeren in een agentschap dat een hele transformatie heeft moeten doormaken, maar dat eigenlijk tot nu toe op een heel performante manier heeft gedaan. Wanneer het nieuwe inburgeringsbeleid van kracht wordt, gaan we op het terrein meer effectiviteit, meer transparantie, meer meetbaarheid en meer succes zien.
De tweede grote uitdaging is de uitdaging van de erkenning van de geloofsgemeenschappen. We leven in een land dat vrijheid van religie heeft. Dat is een heel specifiek kader, uniek, waarbij we een scheiding hebben van Kerk en Staat, maar tegelijkertijd ook een stuk subsidiëring geven aan lokale geloofsgemeenschappen.
Er was absoluut nood aan een versterkt kader. Dat kader wordt volledig uitgetekend. Er komt een informatie- en screeningsdienst die vanaf september van kracht zal zijn, en waarmee we een einde maken aan buitenlandse financiering. Daar is al heel veel over gepraat, maar het zal nu ook gebeuren, en er zal ook een veel strengere controle zijn. Dat zal dus effectief betekenen dat, wanneer geloofsgemeenschappen gefinancierd worden vanuit het buitenland met de bedoeling om geloof te instrumentaliseren voor buitenlandse mogendheden of voor extremistische ideeën, we daar heel kordaat tegen optreden.
Het zal een systeem zijn dat het kaf van het koren kan scheiden. Het zal ook diegenen die goed functioneren in bescherming nemen. En zij die binnen hun lokale geloofsgemeenschap op een positieve manier werken, gaan we in bescherming kunnen nemen, zodat we heel transparant gaan weten hoe ze functioneren. Dat zal het grote deel zijn van de mensen. Zij die in de fout gaan zullen we kordaat kunnen aanpakken. Dat is het tweede luik.
Een derde luik is een complex luik, dat is niet eenvoudig. Het is trouwens een luik dat ik in heel nauw overleg met collega Demir probeer uit te werken, die ter zake ook heel wat bevoegdheden heeft. Dat luik bestaat erin om actief te proberen worden in de veiligheidsketen. Dat is in essentie een bevoegdheid van het federaal parlement, en in de beeldvorming vaak alleen de bevoegdheid van het federaal parlement. Terwijl de realiteit is dat we een heel belangrijke rol te spelen hebben in de veiligheidsketen als we onze instrumenten die we Vlaams hebben, goed inzetten, op een actieve manier. Het hele preventiebeleid zit bij ons, de justitiehuizen zitten bij ons, slachtofferhulp zit bij ons, de re-integratie van gedetineerden in de samenleving zit bij ons, en de lokale besturen vallen in belangrijke mate onder onze bevoegdheid. Dus we kunnen eigenlijk een offensieve rol spelen in de veiligheidsketen.
Ik heb altijd al gevonden dat Vlaanderen daar een tandje moest bij steken, dat we daar actiever moeten zijn. Want het is mijn overtuiging dat repressie zonder preventiebeleid inefficiënt is. Alleen repressie zonder een stevige preventiepoot is inefficiënt. Maar alleen preventie zonder repressie is ongeloofwaardig. Je hebt ook een repressieve stok nodig om preventieve maatregelen ook te laten functioneren. Het samenspel van de twee is absoluut noodzakelijk om vooruitgang te boeken.
We hebben heel recent in mijn stad een nieuw project voorgesteld, Samen. Dat is een proefproject dat eigenlijk verder bouwt op wat er in Limburg bestond – om collega Brouns gerust te stellen. Maar het voegt een heel preventieve poot toe. Die preventieve poot is heel belangrijk omdat je dan de volledige veiligheidsketen hebt. En daar moeten we verder aan werken. We hebben het instrument van de wijkverbeteringscontracten die daar ook op gaan inspelen. En op die manier doen we iets meer dan alleen roepen vanaf de zijlijn. We gaan op het terrein effectief het verschil maken. Ik ben iemand die heel sterk gelooft dat een positief verschil maken ook mogelijk is. Waarom? Omdat er voorbeelden zijn in ons land waar door een volhardend beleid ter zake de leefbaarheid van steden en wijken erop vooruit kan gaan.
Een vierde luik zijn de lokale besturen. Die staan zeer centraal in ons beleid. Ik denk niet dat er ooit een Vlaamse Regering is geweest die zo gefocust was op die lokale besturen. We hebben daarstraks al gesproken over de herfinanciering. Mevrouw Sminate heeft terecht verwezen naar een aantal belangrijke democratiseringsmaatregelen die we nemen met de lokale besturen. Dat is uniek. Over sommige maatregelen is decennia gepraat, maatregelen waar velen voor hebben gepleit, maar die nooit gerealiseerd zijn. Die komen er nu aan. Daarin zal de burger meer centraal staan in de democratische besluitvorming.
We hebben een heel sterk fusieaanbod. We motiveren lokale besturen om te fusioneren, op basis van vrijwilligheid, maar met een heel stevig pakket aan middelen en mogelijkheden om dat te doen. En ik hoor te lande dat men daar op tal van plaatsen ook op een ernstige manier over aan het nadenken is. En we zetten in op de regiovorming. Daar wil ik heel concreet ingaan op de collega van het Vlaams Belang, die ter zake volgens mij een terechte vraag heeft gesteld. Zijn partijgenoot, de heer Buysse, heeft die vraag ook regelmatig in de commissie gesteld, en terecht.
Op het ogenblik waarop de regiovorming ontstaat en de burgemeesters de leiding nemen, waardoor ze aanspreekbaar en verantwoordelijk worden, zal de uitdaging zijn hoe een lokaal gemeenteraadslid, dat misschien tot de oppositie behoort, een impact kan hebben en kan weten wat daar gebeurt.
Het is net de ambitie om met de regiovorming de huidige intransparantie te doorbreken. Er zijn nu zo veel samenwerkingsverbanden dat een kat er haar jongen in verliest. Als burgemeester kan ik nog altijd niet opsommen in welke samenwerkingsverbanden mijn stad zit. Als een meerderheid wordt gevormd en een bestuursakkoord wordt gesloten, komen we vaak in de positie dat die posten worden verdeeld onder heel bekwame mensen die net geen schepen konden worden, gemeenteraadsleden of zelfs leden van het college van burgemeester en schepenen die nog in een structuur willen zetelen omdat daar nog iemand nodig is. Die structuren bouwen allemaal organisaties uit die op een bepaald moment ook rechtspersoonlijkheid krijgen en mensen tewerkstellen. Wat ik vaak zie, is dat die tussenliggende structuren niet worden aangestuurd door politici en hun beleid, maar door de mensen die erin zitten. Dat is de wetmatigheid van organisaties. Zij vragen zich af hoe ze in de toekomst kunnen blijven bestaan of, ambitieuzer, hoe ze kunnen groeien en nieuwe taken op zich kunnen nemen, met andere woorden hoe ze beleid kunnen voeren. Dat zijn geen politici, maar ambtenaren in ondoorzichtige structuren.
Ik ben me ervan bewust dat we die structuren deze legislatuur niet allemaal naar het regionaal niveau kunnen brengen. We werken trouwens met een matroesjkamodel, waar nog samenwerkingsverbanden onder kunnen zitten. Als we daar veel belangrijke organen kunnen samenbrengen, hebben de burgemeesters de leiding. Dan stelt zich de vraag hoe een gemeenteraadslid daarop kan wegen.
We hebben een werkgroep samengesteld met burgemeesters van verschillende politieke overtuigingen om hier ernstig over na te denken. Ik denk dat het een terechte vraag is. Op het regionaal niveau kunnen geen beslissingen worden genomen zonder het akkoord van het college van burgemeester en schepenen of, als de gemeenteraad verantwoordelijk is, zonder het akkoord van de gemeenteraad. Dit betekent, met andere woorden, dat er een permanente op-en-neerbeweging moet zijn. Als de burgemeesters moeten beslissen over iets wat op het regionaal niveau op tafel wordt gelegd, moeten ze minstens door hun college van burgemeester en schepenen worden gedekt. Ze hebben niet de bevoegdheid zelf te beslissen. In veel gevallen moeten ze door de gemeenteraad worden gedekt.
Als het systeem goed werkt, zal het mechanisme ontstaan dat de regio bijna een vast punt van de agenda van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad wordt. De burgemeester moet verantwoording afleggen en kan worden geïnterpelleerd. Soms moet hij het akkoord over een bepaald standpunt of een bepaalde richting vragen. Een gemeenteraadslid van de oppositie kan hem interpelleren of kan zelf punten aandragen. Zo ontstaat een interactiviteit, iets wat beter moet worden uitgewerkt dan nu het geval is. Die situatie bestaat, in alle eerlijkheid, nu ook al. Er moet in verband met sommige intercommunales verantwoording worden afgelegd, maar vaak is dat dan een zeer technisch, abstract en verwaarloosd debat in de gemeenteraad. Om dat op een goede manier te doen, moeten we dat wat meer vlees en bloed geven.
Mijnheer Vaneeckhout, dat is de weg vooruit, meer nog dan op dat regionaal niveau opnieuw verkiezingen te organiseren. U hebt gelijk dat er al voldoende beleidsniveaus zijn. Het debat over wat met de provincies moet gebeuren, is een boeiend debat waar ik me graag in engageer, maar dan moet ik wel ergens anders gaan zitten. Ik heb daar een uitgesproken mening over, maar ik heb met de andere leden van de Vlaamse Regering een uitgesproken akkoord gemaakt om de bevoegdheden van de provincies tijdens deze legislatuur te respecteren.
Mijnheer De Meester, we werken aan een vermindering van het aantal ambtenaren. U hebt het woord ‘luierik’ in de mond genomen. Ik vind het schandelijk dat u me dat in de mond legt. Ik zal het nooit over de luie ambtenaren hebben. Ik ben twintig jaar burgemeester en ik heb ongelooflijk veel respect voor onze ambtenaren. Veel ambtenaren werken keihard. Als ik ’s avonds mijn stadhuis of de Vlaamse administratie verlaat, zitten daar nog mensen te werken. Ze komen in het weekend werken. Ik heb daar veel respect voor, maar ik ben tegen het status quo. Een organisatie, zeker een organisatie met 20.000 mensen, moet zich permanent vernieuwen en zoeken hoe ze hetzelfde met minder middelen kan doen of hoe ze het met minder middelen beter kan doen.
De kwaliteit van een beleid afmeten naar het aantal ambtenaren dat je in dienst hebt, is volgens mij een foute benadering. Ik vind het gezond dat je enige druk legt op je organisatie. Hoe doen we dat? Niet door kwaliteitsverlies. We zetten in op digitalisering, op het samenbrengen van ondersteunende diensten. We zorgen ervoor dat onze organisatie performanter wordt. Evident is het zo – daarin hebt u natuurlijk gelijk – dat er in bepaalde onderdelen van onze administratie nood is aan extra, omdat onze samenleving verandert en we mensen moeten verschuiven. We mogen daar niet statisch over denken. Er zijn onderdelen van onze Vlaamse administratie waar er versterking nodig is. Maar er zijn andere onderdelen in onze administratie waar we, door middel van een betere samenwerking, het fusioneren van bepaalde onderdelen van de administratie, het niet dubbelop doen van dingen, het afbouwen van administratieve overlast, het digitaliseren van processen, het vereenvoudigen van bepaalde zaken, winsten kunnen maken.
Trouwens, de ambitie die Vlaanderen zichzelf heeft gesteld, is ook geen extreem hoge ambitie. Het is een ambitie van een afbouw van de administratie, van het totaal aantal ambtenaren, van 5 procent op vijf jaar. Dat is niet iets waardoor een administratie ontredderd wordt. En als er extra noden zijn, dan zal de Vlaamse Regering daarin haar verantwoordelijkheid nemen. We hebben daarvan daarnet nog een voorbeeld gehoord. We hebben daarnet, in het debat met minister Crevits en minister Diependaele, nog duidelijk gemaakt dat men bij een bepaald onderdeel van VLAIO, waar men nu verzuipt doordat er heel wat dossiers bij komen, extra ambtenaren aanneemt. Men zal dat tijdelijk doen, omdat we natuurlijk hopen dat die coronacrisis binnen een jaar – en het liefst nog sneller – achter de rug is. Maar gedurende een bepaalde periode zullen we daar extra mensen op zetten.
Zo werkt een performante overheid. Dat is waar de Vlaamse Regering aan werkt, en niet aan een blinde afbouw, uit een gebrek aan respect voor onze ambtenaren. Ik heb heel veel respect voor onze ambtenaren. Maar we werken wel aan een modernisering van ons apparaat. Daarbij moeten we ons inderdaad elke dag opnieuw de vraag stellen: een euro die we uitgeven is een euro die mensen hebben bijgedragen vanuit hun belastingen, hoe gaan we daar zo efficiënt mogelijk mee om? Dat is heel de filosofie waar de Vlaamse Regering op werkt: geen disrespect voor ambtenaren, en zeker niet ambtenaren luieriken noemen, integendeel, daarvoor is er te veel respect voor ambtenaren, maar wel ervoor zorgen dat uw organisatie performant blijft. En inderdaad, om het op z'n Engels te zeggen: ‘lean and mean’. Ze moet slank zijn, slank waar ze slank kan zijn. Dat is evident. Niet vanuit een soort obsessie om de staat af te bouwen, want we hebben een sterke overheid nodig. Dat zeg ik als liberaal: we hebben een sterke overheid nodig. Maar de overheid is pas sterk wanneer ze kan aantonen dat ze elke euro die ze krijgt van de belastingbetaler, op een efficiënte manier heeft ingezet. Dat is de achterliggende filosofie, dat is hoe wij kijken naar dat onderdeel van ons beleid.
De heer Brouns heeft het woord.
Voorzitter, minister, het is goed dat u de nadruk legt op het belang van het veiligheidsbeleid en de rol van de lokale besturen op dat vlak. Want veiligheid wordt nog vaak te eng benaderd, vanuit een politioneel, justitieel standpunt. Maar om een echt integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid uit te werken, moeten de lokale besturen de centrale rol daarin opnemen. Zij zijn daarin de spil, u weet dat, want ik heb op dat vlak al vaak positieve pleidooien van u gehoord.
We hebben inderdaad de lokale integrale veiligheidscellen. We hebben daarover al heel vaak van gedachten gewisseld. Het is positief dat zij in de toekomst worden versterkt. Ik denk wel dat de betrokkenheid van de lokale besturen bij de verdere uitrol cruciaal is. Maar niet alleen de lokale besturen – dat voel je goed op het terrein, als je met hen spreekt –, maar ook al die partners die we zullen uitnodigen rond die tafel, om dat integraal beleid lokaal mogelijk te maken. Je voelt daar wat zenuwachtigheid, nervositeit: wat wordt er van hen verwacht? Er komt heel wat kijken bij dat gedeelde beroepsgeheim. Het is heel belangrijk om hen heel nauw te betrekken en de bezorgdheden op dat vlak maximaal weg te nemen.
Wat het veiligheidsbeleid betreft, denk ik dat het een grondregel is dat we feiten en misdrijven zo snel mogelijk moeten bestraffen, om uiteindelijk tot duurzame gedragsverandering te komen. U hebt verwezen naar het project SAMEN, dat in Mechelen op touw wordt gezet, met een samenwerking tussen politie en justitie, waarbij het pregerechtelijke en het preventieve inderdaad de aandacht krijgt die het verdient. Het is wel een bezorgdheid die we delen. Collega Vaneeckhout heeft ernaar verwezen. Projectmatige middelen zijn goed, maar u wijst terecht op het feit, minister, dat lokale besturen vanuit hun bevoegdheden nog veel meer mogen en kunnen inzetten op dat preventieve luik en dat ze op dat vlak ook structureel ondersteund moeten kunnen worden. Als vandaag bij heel veel lokale besturen de lokale integrale veiligheidscel nog niet geïnstalleerd is, is dat vaak ook uit onwetendheid over hoe dat werkt, onvoldoende samenwerking met andere lokale besturen op dat vlak en onvoldoende samenwerking binnen de politiezones. Ik zie daar nog wel wat kansen.
Wat nauw aansluit bij het veiligheidsbeleid, is de bestuurlijke handhaving. Ik denk dat dat in de toekomst ook een heel belangrijk luik is wat onze lokale besturen betreft. Dat is iets waar vaak kleinere gemeenten niet toe komen. Je ziet dat vaak. Het gaat toch heel vaak over ontwrichtende criminaliteit, de georganiseerde misdaad, iets wat ook letterlijk en figuurlijk onder de waterlijn blijft. Dat is iets wat de lokale besturen wel zorgen baart, omdat het ontwrichtend werkt in hun sociale weefsel. We moeten lokale besturen daarin ook maximaal durven te ondersteunen. U moet dat oppakken.
Dan is er nog een thema dat ook door collega De Meester is aangehaald en dat raakt aan het personeelsbeleid. Mijn gevoel is dat er lokaal keihard gewerkt wordt, iedere dag opnieuw, ten dienste van de bevolking, maar dat er wel een grote tevredenheid is bij de medewerkers. Wij polsen dat ook regelmatig. Het verloop bij de lokale besturen is ook bijzonder laag. Dat heeft te maken met die tevredenheid. Maar ik denk wel, minister, dat het een uitdaging blijft om voor het personeelsbeleid op lokaal niveau, een modern humanresourcesbeleid, meer tools te krijgen. De rechtspositieregeling moet op dat vlak misschien iets meer vrijheidsgraden toelaten om daar ook sterkere profielen te kunnen aanwerven. Want het is vandaag uiteraard zo dat er steeds meer taken bij komen, maar ook veel moeilijkere taken. Je hebt op lokaal niveau veel meer expertise en deskundigheid nodig om die allemaal kwaliteitsvol te kunnen behandelen. Daarom dient een modern personeelsbeleid als basis om die mensen te kunnen aanwerven en vooral ook te kunnen houden en correct te kunnen verlonen. Ik denk dus dat daar nog wel wat kansen liggen die u in uw beleid kunt meenemen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik noteer dat het inburgerings- en integratiebeleid, zoals ik zelf ook heb aangegeven – maar dat blijkt ook steeds opnieuw als minister Somers het woord neemt –, ons steeds meer belastinggeld kost. Enerzijds wordt er aan mij gezegd dat ik hier niet over immigratie mag spreken, omdat dat onze bevoegdheid niet is. Maar anderzijds zit Vlaanderen wel met de gevolgen daarvan en blijkt dat ons dat steeds meer geld kost. Ik noteer: een verviervoudiging van de middelen tegen radicalisering. We gaan meer geloofsgemeenschappen financieren, want ze zouden maar eens moeten radicaliseren door financiering uit het buitenland. Ik hoor spreken over nieuwe projecten, nieuwe instrumenten, het project SAMEN. Slotsom: die integratie en die inburgering kosten ons steeds meer geld. En dat vind ik niet goed. Dat vinden vele Vlamingen niet goed. Die denken dat dat geld misschien beter ergens anders kan worden besteed, aan onze eigen zwakkeren, aan onze eigen mensen.
En dan is het nog maar de vraag wat al dat geld dat daar in toenemende mate in wordt gepompt, oplevert. Als ik hier wijs op al die moslimfundamentalisten die hier reeds zijn in Vlaanderen, dan valt dat hier op een koude steen. Niemand hier heeft daar een oplossing voor. Als ik wijs op die leraar van de Karel de Grote Hogeschool die in het midden van een storm terechtkomt, omdat zovele moslims hem beginnen te bedreigen, gaat niemand daarop in. Geeft u niet om die mensen? Geeft u niet om de slachtoffers van al die onaangepaste allochtonen uit islamitische landen, die vinden dat ze moeten beginnen te schelden en bedreigen zodra iemand een islamcartoon laat zien of een Mohammedcartoon tekent? Ik begrijp dat niet. En als u het niet doet voor onze eigen leraren, dan vraag ik u toch met aandrang om het misschien te doen voor al die mensen met een migratieachtergrond die wel geïntegreerd zijn en die Vlaming onder de Vlamingen zijn. Want die zijn er genoeg. En die zijn mee slachtoffer van die moslimfundamentalisten. De seculiere mensen uit een land als Iran, atheïstische Marokkanen, seculiere Turken, die zijn bang in deze samenleving.
Ik heb contact met zovelen van die mensen. Mijn vriendin is een seculiere Iraanse. Die heeft schrik van al die moslimfundamentalisten die worden losgelaten in onze wijken. Zit u daar dan niet mee in, als mensen die toch pro immigratie, pro diversiteit zijn? U laat eigenlijk met uw beleid de mensen met een migratieachtergrond die het goed menen met onze samenleving, die Vlaming zijn onder de Vlamingen, in de steek door geen enkel onderscheid te maken en geen enkele selectie te willen maken tussen zij die het goed menen met onze samenleving en diegenen die het slecht menen met onze samenleving. Scheid nu eens eindelijk het kaf van het koren.
Ik zal eerst alle collega’s die zich officieel hadden ingeschreven wat dit thema betreft, aan het woord laten. Dan kunnen anderen zich nog aansluiten. Gelieve u echter ook wel te beperken qua tijd, want het begint er een beetje op te lijken dat diegenen die zich braaf hebben ingeschreven op de sprekerslijst, het minst aan het woord komen.
De heer De Meester heeft het woord.
Minister, als u zo’n onuitputtelijk respect hebt voor uw ambtenaren, hoe komt het dan dat u voortdurend tegen die mensen zegt dat zij toch wel veel beter kunnen presteren en meer kunnen doen met minder volk? Hoe komt het dan dat de werkdruk op veel diensten zo hoog is dat mensen hun verlof niet kunnen opnemen? Hoe komt het dan dat u bijvoorbeeld voortdurend druk zet op dat statuut van vastbenoemd ambtenaar? Hoe komt dat dan allemaal als u dan toch zoveel respect hebt? Noemt u dat allemaal respect?
Dat is een. Ten tweede, ik heb u helemaal geen woorden in de mond gelegd. Ik heb niet beweerd dat u zegt dat ambtenaren luieriken zijn. Het zou er nog maar aan ontbreken. Dat heb ik niet beweerd. Ik citeerde uit de getuigenis die ik binnenkreeg van een consulent bij het agentschap Opgroeien. Die zegt dat hij, ondanks alles, van zijn job houdt en dat hij die job zo goed mogelijk wil doen, maar dat, als hij de teneur hoort waarmee over ambtenaren worden gesproken, dat dikwijls toch gaat over luie, gemakzuchtige ambtenaren, die profiteren van een statuut dat hen beschermt, of ze nu goed werken of niet. En dan komt heel dat verhaal over die anderhalve dag per kwetsbare jongere. Ik heb u die woorden dus niet in de mond gelegd, maar dat is de realiteit van hoe dat bij mensen binnenkomt.
Minister, u moet misschien toch eens nadenken over hoe heel dat beleid van personeelsbesparingen en aanhoudende druk op ambtenaren binnenkomt bij die mensen die de job moeten doen, over hoe dat er bij uw ambtenaren inhakt. Het is alsof wij in het parlement keer op keer in elke plenaire zitting zouden zeggen: beste Vlaamse Regering, het kan toch wel een beetje efficiënter, het kan toch allemaal wat performanter, zouden jullie niet wat bevoegdheden herverdelen en het met twee ministers minder doen? Dat is hetzelfde. (Opmerkingen van Lorin Parys)
Het verschil is natuurlijk dat het bij de ambtenaren nooit genoeg is. Dat is het verschil.
Minister, u spreekt over gezonde druk, maar druk is niet altijd gezond. Hebt u al eens gesproken met mensen van VDAB, bijvoorbeeld? Daar moet enorm veel volk verdwijnen. Die mensen zeggen mij dat ze keihard hun best doen, maar dat ze er werk bij krijgen voor tweehonderd mensen en dat er meer dan vierhonderd mensen buiten moeten. Ze moeten alleen cijfers en procenten halen, en de begeleiding van mensen staat niet meer centraal. Ze zeggen me dat het absenteïsme almaar toeneemt, dat het aantal burn-outs niet meer te tellen is, en dat is niet de enige dienst van de Vlaamse Regering waar dat zo is. Er zijn diensten, agentschappen waar het absenteïsme oploopt tot boven de 10, 12 procent. Is dat omdat die druk zo gezond is? Ik denk het niet. Ik denk dat die aanhoudende werkdruk, die altijd maar hoger wordt bij veel diensten, inderdaad ongezond is, de gezondheid van die mensen bedreigt.
Een derde punt is die digitalisering. Die beleidsnota’s van u en van mijnheer Jambon staan daar inderdaad vol van. Men gaat standaardtaken digitaliseren, met realtime big data en open API’s (application programming interface), zodat software onderling kan communiceren. Men gaat artificiële intelligentie inzetten. Ja, maar dat is ook gewoon hoe een overheid tegenwoordig, in de 21e eeuw werkt. Het is niet zo dat jullie nu een kernfusiereactor gaan bouwen of zo. Dat is op zich vrij standaard, maar het probleem is dat digitalisering geen alibi is voor minder personeel. Integendeel, voor al die digitaliseringsprojecten heb je ook volk nodig. Wie gaat al die datastrategieën opzetten? Wie gaat al die tools implementeren? Wie gaat de training geven? Wie gaat de helpdesk bemannen? Je hebt daar ook personeel voor nodig.
Ik kan mij dus niet van de indruk ontdoen, minister, dat die digitalisering toch vooral een soort van wonderwoordje is om de afbouw van bepaalde diensten en van uw personeelsbestand te legitimeren. Neem nu het voorbeeld van Wegen en Verkeer. Als ik zeg dat daar vroeger 150 mensen werkten, en vandaag nog 50, en dat zelfs hun materiaal op een bepaald moment is wegbespaard, hoe gaat u dat digitaliseren? Hoe gaat u het herstel aan de brokkelbrug in Gent digitaliseren? Dat probleem gaat u toch niet oplossen met Photoshop. Daar gaat toch echt wel volk op ingezet moeten worden, en middelen, om te zorgen dat de overheid nog haar kerntaken kan realiseren. Door die aanhoudende personeelsbesparingen is het net dat wat onder druk komt: de kerntaken van een overheid en het echte werk op het terrein.
De heer Ongena heeft het woord.
Toch een paar replieken. Ten eerste aan collega Van Rooy. U zegt dat altijd: elke euro die we uitgeven aan inburgering, is er eigenlijk een te veel. Dat is uw lijn, liever daar geen geld aan geven. Want voor wie doen we dat eigenlijk, is de vraag die u stelt. Wel, nog voor de coronatijd zijn we met de commissie Economie op bezoek geweest bij een opleidingscentrum van VDAB. Daar zie je heel goed voor wie we dat doen. Daar was namelijk een Syrische vluchteling, die gevlucht was voor het oorlogsgeweld, die daar vol goede wil volop bezig was aan een beroepsopleiding. Die wou daar elektromechanicus worden. Die was dat van opleiding in Syrië, maar kreeg nu een opleiding om naar onze normen toe te werken. Het is voor hem dat we dat doen, en niet alleen voor hem. Met inburgering zorgen we dat hij die opleiding krijgt, dat hij onze taal begint te leren, dat hij weet wat onze gedragsregels zijn en hoe onze maatschappij functioneert. Dus voor hem doen we dat, maar ook voor die vele werkgevers die zulke profielen absoluut nodig hebben vandaag. Want dat zijn de profielen die ze vandaag missen. Ze vragen maar één ding: zorg alsjeblieft dat, als er nieuwkomers zijn, je ze opleidt en onze taal leert, zodat we ze snel kunnen inschakelen in onze bedrijven. Daarvoor doen we het. U vraagt voor wie we het doen. Voor hen dus. Niet enkel voor de vreemdelingen zelf – daar hebt u misschien een probleem mee – maar ook voor de werkgevers die vragen naar arbeidskrachten. Dat is een spoor dat we moeten blijven bewandelen. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat elke euro die we aan inburgering geven, een gewonnen euro is, die zich op termijn terugbetaalt. En als het het niet enkel economisch is, doordat ze bij onze bedrijven gaan werken, dan is het vooral ook maatschappelijk, om ervoor te zorgen dat we die samenlevingsspanningen die er anders zouden zijn, onder controle kunnen houden.
Collega Ongena, sorry, maar u hebt natuurlijk wel een persoonlijk feit gecreëerd.
Heel kort, alstublieft, en dan gaan we niet verder blijven pingpongen. Dat doet u thuis maar.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Hij is mijn knuffelcontact niet.
De heer Ongena denkt dat ik de vraag stel voor wie we dat eigenlijk doen. Dat is natuurlijk een vraag die hij zelf wilde beantwoorden, maar dat is helemaal niet mijn vraag, mijnheer Ongena. Want ik weet dat u dat doet voor dat soort mensen en ik heb daarover heel duidelijk gezegd: wij moeten naar een migratiebeleid gaan – ik weet dat u dat niet graag hoort in dit parlement – waarbij we geen inburgerings- en integratiecursussen meer moeten geven, want waarbij wij zelf selecteren wie wij nodig hebben, wie wij hier willen en wie wij hier kunnen gebruiken. Die dus geen geldverslindende cursussen nodig hebben, want elke euro die daar naartoe gaat, is een euro die niet wordt gestoken in onze eigen mensen, die al achtergesteld worden, voor alle duidelijkheid. Die staan immers op wachtlijsten, soms al jaren, soms zelfs al bijna een decennium. Wij zijn de partij, zoals u weet, van het eigen volk eerst. Wij willen eerst de mensen helpen in Vlaanderen, in onze samenleving, en dan pas eventueel, als er nog iets over is, de ander. Bovendien getuigt uw visie daarop – u spreekt over een Syriër – ook van egoïsme. Ik zal u zeggen waarom. Omdat die Syrische man veel beter in zijn eigen land zou blijven om daar goede werken te doen. Want Syrië …
Die is oorlogsgeweld ontvlucht, mijnheer Van Rooy. Oorlogsgeweld! Hij is een vluchteling.
Syrië heeft dat soort mensen nodig.
U zegt eigenlijk: crepeer in uw eigen land.
Syrië is vandaag al lang geen oorlogsgebied meer.
Collega’s!
Kunt u afronden?
Syrië is een gigantisch land, u moet dat maar eens bestuderen. Op de meeste plekken in Syrië is er al lang geen oorlog meer en Syrië snakt naar mensen om het land weer op te bouwen. U trekt die mensen dan naar hier. Dat is egoïstisch tegenover de rest van de wereld.
Ik trek die mensen niet naar hier.
Dat doet u wel.
Hallo! Hallo! Collega Van Rooy, u hebt gedaan, neem ik aan, met uw repliek. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Ja, maar u was toch klaar, uw punt is gemaakt, denk ik. U kunt nog lang doorgaan, en u hebt eigenlijk vandaag al zeven keer hetzelfde gezegd.
Voorzitter, ik zeg zeven keer hetzelfde omdat er ofwel niet op wordt ingegaan ofwel omdat men het hier niet wil begrijpen, en omdat ik hier zit als volksvertegenwoordiger voor de vele Vlamingen met gezond verstand die van mijn partij verwachten dat zij dat verhaal brengt omdat zij ze wel nog alle vijf op een rijtje hebben.
Dat is uw volste recht om dat te doen, maar het is ook het volste recht van de collega om er niet concreet op in te gaan. Punt. U wou een punt maken en u hebt uw punt mogen maken.
En u om mij te onderbreken, natuurlijk.
Ik geef opnieuw het woord aan de heer Ongena om verder te doen met zijn betoog.
Mijnheer De Meester, ik ga van het ene extreem naar het andere. Mijn excuses daarvoor.
VDAB is natuurlijk een voorbeeld waarvan we als overheid hebben gezegd dat we rekening moeten houden met de realiteit. De realiteit is dat we door de coronacrisis – waarvan we natuurlijk toen we het regeerakkoord schreven, niet wisten dat ze zou plaatsvinden – hebben gezegd dat VDAB efficiënter moet werken en moet zoeken naar meer samenwerking. In die oefening was er inderdaad een besparingsoperatie voorzien. Alleen, door de coronacrisis heeft deze regering nu wel gezegd dat VDAB veel meer werk heeft doordat er veel meer werkzoekenden zijn, en daarom gaat VDAB extra middelen krijgen. Dat u VDAB hier aanhaalt, is een slecht voorbeeld.
Wat absenteïsme betreft: dat heb ik nog eens opgezocht. De cijfers stijgen inderdaad bij de Vlaamse overheid, met ongeveer 8 procent op dit moment. Maar dat is perfect vergelijkbaar met de privésector. Waar de privésector vroeger veel beter scoorde en de overheid veel slechter, is dat nu ongeveer gelijk. Dat is ook een indicatie van het feit dat de grote besparingsoperaties binnen de overheid niet meteen tot gevolg hebben dat het absenteïsme en de burn-outs binnen de overheid veel groter zijn dan in de privésector. Algemeen stijgen ze. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat de leeftijd doorgaans stijgt. Er zijn objectieve factoren voor, en dus niet meteen de besparingsoperatie bij de overheid, ook al probeert u die link te leggen.
De heer De Meester heeft het woord.
Als je ziet wat het gevolg is van die ‘gezonde druk’ op VDAB: daar verdwijnt vierhonderd man, maar het aantal langdurig zieken bij VDAB, mijnheer Ongena, is 12,8 procent. Geen 8 procent. Zou er misschien enig verband kunnen zijn tussen het feit dat daar zoveel personeel verdwijnt en de druk die daardoor ontstaat op de mensen die daar overblijven? U moet dat absoluut niet op corona steken, mijnheer Ongena. Of dacht u dan misschien dat VDAB in een normaal jaar minder werk heeft, en dat de langdurig werklozen vanzelf zouden verdwijnen, dat die mensen vanzelf aan werk zouden geraken? Uiteraard moet VDAB altijd zeer hard inzetten op de begeleiding van mensen. Dat is waar VDAB voor dient. Maar hoe het nu gebeurt, kan absoluut zo niet verder, want u maakt op die manier die dienst kapot.
De heer Ongena heeft het woord.
Nogmaals, VDAB krijgt extra middelen. Ik denk dat dat duidelijk is.
Mijnheer Vaneeckhout, u hebt kritiek op regiovorming en dergelijke meer, en vooral de algemene kritiek dat we eigenlijk nog te weinig doen voor de lokale besturen. Dat is toch wat u zegt? Met alle sympathie, maar dat vind ik schieten vanuit de heup, in de hoop dat er wel ergens een kogel toekomt, maar ik vrees dat er nergens een gaat toekomen, want u kunt er echt niet naast kijken dat deze regering zowel financieel als qua vertrouwen, zoals ik in mijn tussenkomst heb gezegd, meer gedaan heeft dan welke regering ooit. Van 15 naar 20 miljard euro: collega Sminate heeft er ook naar verwezen. Zowel financieel als met het betrekken van lokale besturen bij het beleid kunnen we niet veel beter doen dan we aan het doen zijn.
Alleen geloof ik echt dat we volop de kaart van de decentralisatie moeten trekken. We moeten veel meer bevoegdheden in welzijn, in mobiliteit, in personeelsbeleid – collega Brouns vraagt om daar meer bevoegdheid in te hebben – richting de lokale besturen brengen. We weten allemaal dat we voor een enorme uitdaging staan: hoe gaan we na de vele miljarden die we de voorbije weken en maanden hebben uitgegeven, onze begroting weer in de goede richting krijgen? Want dat is toch de ambitie die we moeten hebben? Dan zeg ik u dat een decentralisatieoefening daar ook een belangrijke rol in kan spelen. Zij kan daar een onderdeel van uitmaken. Als we ervoor zorgen dat we de bevoegdheden op de juiste domeinen leggen en vooral kijken hoe we ze kunnen doorschuiven naar de lokale besturen, samen met middelen voor alle duidelijkheid, dan kan dat efficiënter worden georganiseerd. Dat kan ook een belangrijk onderdeel zijn van de besparings- of rationalisatieoefening waar we ongetwijfeld voor zullen staan.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Collega Van Rooy, ik durf wel ingaan op uw kritiek, op het gevaar af mijn neus ook te verliezen. Ik zou beter mijn mondmasker aanhouden als ik u bezig hoor. Maar bon. U zegt dat wij het kaf van het koren niet durven scheiden. Ik ben ervan overtuigd dat wij dat wel doen. Maar wij doen dat binnen onze eigen Vlaamse bevoegdheden. Wij zorgen ervoor, met ons regeerakkoord, dat er veel meer nadruk komt te liggen op het rechten-en-plichtenverhaal voor de nieuwkomers. Zij gaan bijvoorbeeld een deel van de kosten van de cursus moeten betalen en dat heeft een signaalfunctie. Dat is voor hen een heel duidelijk signaal. U vindt dat dan allemaal veel te goedkoop maar het maakt echt wel indruk op de nieuwkomers. Het feit dat er een examen gaat komen en dat zij een verklaring gaan moeten ondertekenen, dat is zelfs veel meer dan gewoon een signaal. Dat maakt echt voor mij duidelijk dat het allemaal niet zomaar vrijblijvend is, dat wij kansen geven maar dat ze die kansen moet grijpen, en als ze dat niet doen, dat daar ook sancties tegenover staan. Dat is voor mij echt het verhaal van rechten en plichten. En wat doen jullie? Jullie bieden gewoonweg geen kansen, tenzij wie in Vlaanderen geboren is of misschien in een paar buurlanden. Dat is niet ons Vlaanderen. Ons Vlaanderen zal een inclusief Vlaanderen zijn of zal niet zijn, zeker niet op de manier zoals u het vandaag voorstelt.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Het spijt mij zeer, voorzitter, dat ik mij toch nog eens moet herhalen. Hier wordt door mevrouw Sminate iets gezegd dat totaal haaks staat op wat ik heb gezegd in mijn tussenkomst. Ik heb gezegd, mevrouw Sminate, - en sorry het zal weer over migratie gaan – dat wij al voor de binnenkomst in ons land het kaf van het koren moeten scheiden. Wat is nu het geval? De migratiestroom is ongecontroleerd. Hier komen niet alleen mensen binnen die effectief vluchten, bang zijn, die bijvoorbeeld weg willen van de taliban of van Al Qaida. Neen, hier komen ook mensen binnen die volgeling zijn van Al Qaida, die volgeling zijn van de taliban, die volgeling zijn van de ayatollahs van Iran. Die mensen komen hier vandaag ook binnen en dat weet u zeer goed. Het is zeer jammer dat u blijkbaar liever op mij en op het Vlaams Belang schiet dan op te komen voor de slachtoffers van dat ongebreideld binnenkomen van radicale moslims. (Opmerkingen van Nadia Sminate)
Ik zal u zeggen, mevrouw Sminate, ik ben uitgenodigd om te spreken op een boekvoorstelling van ex-moslims. Uw goede collega Darya Safai was daar ook. Ik heb daar allemaal ex-moslims ontmoet die allen hetzelfde zeggen: wij zijn hier bang in Vlaanderen, want in Vlaanderen gaan wij dezelfde richting uit als in ons land van herkomst waar wij als ex-moslims worden vervolgd. Dat zeggen die mensen mij. Zij zijn bang, ze duiken onder, ze nemen soms zelf een schuilnaam aan, en dat zijn er niet weinig. Dat is het inburgerings- en integratiebeleid van Vlaanderen van al zovele decennia. Daar doet u vandaag ook niets aan. Ik heb u vandaag nog op geen enkel moment horen zeggen wat u kunt doen tegen al die moslimfundamentalisten die hier al zijn. Gaat u die een inburgeringscursus laten volgen?
Minister Somers, u mag daar ook op antwoorden. Gaat u die allemaal een verplichte inburgeringscursus geven? Ik zou het graag hebben, dat u ze daar een Mohammed-cartoon onder de neus duwt zodat ze leren dat dat hier wel kan. Voor zover u dat niet doet, laat u veel mensen, goedwillende migranten in de steek in Vlaanderen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord. Niet te lang, alstublieft. U hebt al heel veel bijdrage geleverd in dit debat.
Het is niet dat ik niet wil ingaan op de thema’s van collega Van Rooy, maar daarover wilde ik niet tussenkomen. Misschien zou het helpen dat wij niet alleen kiezen voor straffe procedures en hard beleid maar dat wij mensen ook verleiden om actief te worden in onze samenleving. Dat is ook een boodschap aan minister Somers. Ik begrijp dat dit ook deel is van het beleid. Onze fractie vraagt om dat gedeelte sterk genoeg te maken. Het preventieve luik is veel interessanter. Wat de andere debatten betreft, denk ik zeer rationeel dat wij waarvoor aan de overkant van de straat moeten zijn. Als het gaat over het nog vroeger screenen van mensen, dan is dat een zeer boeiend immigratiedebat maar dat is helaas niet iets om hier, binnen een aantal uur hopelijk, over te stemmen.
Het aantal uren zal vooral van u afhangen, maar gaat u door.
Elke keer als u mij onderbreekt, komen er 25 seconden extra bij. (Gelach)
Mijnheer Ongena, ik hoop dat u de eerlijkheid hebt om te erkennen dat we hier en in de commissie nog nooit hebben ontkend dat er tijdens deze legislatuur een serieuze inspanning gebeurt ten aanzien van de lokale besturen. Er is inderdaad nog nooit zoveel geld vrijgemaakt voor de lokale besturen als tijdens deze legislatuur. Maar er zijn ook nog nooit zoveel taken en verwachtingen geweest ten aanzien van de lokale besturen, en dat is terecht. We moeten dus wel, zowel op korte als op lange termijn, goed in de gaten houden of het bilan blijft kloppen. Ik ben er voorstander van om de decentralisatieoefening te maken, maar ook die zal finaal niet zonder bepaalde gevolgen zijn. Daar zullen we ook in moeten investeren: meer opdrachten, meer vragen, meer financiële middelen.
Ik geef nog enkele kleine dingen mee die in de komende dagen en jaren op de lokale besturen zullen afkomen en waarover we het nog niet hebben gehad. Ik denk aan het hele dossier van de herbestemming van kerken. We zijn daar al tien jaar mee bezig en er zijn een tiental succesvolle projecten gerealiseerd. Voor de rest is dat allemaal een opdracht voor de lokale besturen.
Volgend jaar is er de nieuwe tariefmethodologie van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG), een mininkomst voor de lokale besturen. De VREG kan die keuze autonoom maken, maar de gevolgen zijn wel voor de lokale besturen.
Ons pleidooi is om nu al te durven kijken naar de tussenstructuren. Intercommunales? Waarom zetten we geen termijn op de integratie of het samenvallen met de regiovorming? Provincies? Waarom gaan we nu al niet dat debat aan? Waarom zullen we nog vier of vijf jaar wachten om die oefening te doen?
Tot slot – minister Somers, u hebt er een engagement toe genomen – het Gemeentefonds, Vlaamse koterijen zoals u en ik dat soms noemen. We gingen daar een onderzoek naar doen. U was bereid om na te gaan of een onderzoek mogelijk was om richting volgende legislatuur fundamentele stappen te kunnen zetten.
Ik wil tot slot nog aansluiten bij de heer De Meester. Het probleem is niet dat we een voortdurende oefening maken over hoe efficiënt en effectief de Vlaamse overheid en onze ambtenaren bezig zijn. Ambtenaren zijn vaak de trekkers van die projecten en vragende partij om zichzelf zinvol in te zetten. Ze zullen dus de laatste zijn om dat te doen. Het zijn ook zij die ons in de afgelopen maanden hebben rechtgehouden. Het probleem is dat het geen zuiver rationele oefening is. De einddoelstelling ligt al vast en dan is de vraag hoe die gerealiseerd zal worden. Het is geen evenwichtige, eerlijke oefening over welke taken er zijn en welke mensen daarvoor nodig zijn. De optie dat men meer mensen nodig heeft, ligt bij zeer veel diensten niet op tafel.
Het is ook niet de eerste oefening. We zijn al vijftien jaar lang het personeelsbestand aan het afbouwen.
Tot slot verwijs ik opnieuw naar het rapport van het Rekenhof uit 2016, dat toen al aangaf dat de dienstverlening onder druk komt. We hebben deze voormiddag een discussie gehad over fietspadendossiers die veel te lang op zich laten wachten. Minister Somers heeft toen terecht een aantal hindernissen geschetst, maar één hindernis die niet is vernoemd, is dat het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) en het departement Mobiliteit aangeven gewoon niet genoeg mensen te hebben om de dossiers vlot op te volgen. Daar zitten een aantal zaken vast. Dat is ook al in 2016 aangegeven.
Laat ons dus een eerlijke oefening maken. Laat ons een eerlijke analyse maken van de taken, wat daar tegenover moet staan en hoe dat op een menselijk verantwoorde manier kan voor de medewerkers, en dus niet een einddoelstelling vastleggen waarna ze maar intern moeten uitvechten hoe ze die zullen waarmaken.
De heer Brouns heeft het woord.
Wat de regiovorming betreft, hoor ik de heer Vaneeckhout pleiten voor het vastleggen van een deadline, waarbinnen de lokale besturen zich zouden moeten conformeren aan die regio's. Ik ben het daar absoluut niet mee eens. Dat gaat volledig in tegen de lokale autonomie en subsidiariteit. Bij een geografische afbakening worden grenzen bepaald, maar als je vertrekt vanuit de beleidsdomeinen en bevoegdheden, dan krijg je andere samenstellingen. Het is volgens mij veel gemakkelijker om een zo ruim mogelijke regio te maken, waarbinnen heel wat vrijheden bestaan. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Kijk naar Limburg, want dat is een mooi voorbeeld voor Vlaanderen.
Ja, minister Somers, ik ben u niet vergeten.
Ik moet nog reageren op de eerste repliek van de heer Vaneeckhout
Dat hoeft u niet, maar u mag.
Mijnheer Vaneeckhout, u hebt me persoonlijk aangesproken omdat u een initiatief hebt genoemd uit mijn gemeente waarbij u een foutief gevolg trekt over het Vlaamse beleid.
U hebt gezegd dat in Wingene initiatieven worden genomen om de lokale vaccinatiecampagne voor te bereiden, wat volgens u wil zeggen dat Vlaanderen te weinig communiceert met de gemeenten. Ik volg de minister wanneer hij zegt dat er heel veel communicatie is geweest. Ik zal u zeggen waarom uw redenering verkeerd is.
Wat u eigenlijk vergeet, is net de sterkte van onze lokale besturen. U vergeet dat er driehonderd lokale besturen zijn die actie ondernemen en elkaar en misschien de Vlaamse of federale overheid triggeren. Ze reiken de hand naar Vlaanderen zoals Vlaanderen dat ook doet naar de gemeenten. De boodschap die onze burgemeester heeft gegeven, is een positief signaal dat de gemeente zich voorbereidt op die vaccinatiecampagne. Dat is een signaal waar ik zelfs trots op ben.
Daarmee geeft de gemeente aan dat ze er klaar voor is, dat ze de Vlaamse overheid wil ondersteunen omdat ze gelooft dat de vaccinatie lokaal zal moeten gebeuren, dat het lokale niveau het beste niveau is om zoveel mogelijk mensen te overtuigen om zich te laten vaccineren.
Zitten we nu al niet een klein beetje in het volgende thema?
Neen.
Kunt u me dan beloven dat het daar straks niet over zal gaan?
Dat weet ik niet.
Dan vraag ik u om hier af te ronden.
Collega’s Brouns en Sminate, kunnen jullie alstublieft jullie mondmasker opzetten?
De minister-president, minister Somers en minister Beke hebben dat bevestigd per e-mail. Wat u niet mag doen, mijnheer Vaneeckhout, is dat soort initiatieven, waar die ook over gaan, tegenhouden. Want op dat moment ontken je eigenlijk de lokale autonomie. Dan zeg je dat de gemeenten geen onderlinge dynamiek meer mogen hebben. En daarvan durf ik u natuurlijk niet te verdenken, collega Vaneeckhout.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Ik wil ook kort even reageren op wat de heer Van Rooy heeft gezegd. Ik had me voorgenomen om in het nieuwe jaar niet meer op elk haatdragend discours van hem te reageren, maar het is nog altijd 2020, en dus kan het nog altijd.
Mijnheer Van Rooy, de leuze van uw partij was ooit: assimileren of terugkeren. Dat bekte echter niet zo goed en toen werd het: aanpassen of opkrassen.
Assimilatie gaat voor mij en voor mijn partij te ver, maar wat we wel willen doen, is volop inzetten op integratie. Ik had eigenlijk verwacht dat uw partij dat ook zou doen. Elke partij in dit parlement wil volop inzetten op die integratie. De manier waarop we dat moeten doen en waarop we de instrumenten moeten inzetten en welke keuzes we zullen maken, zal misschien wat verschillen, maar elke partij behalve de uwe wil daar volop op inzetten.
De keuze van deze regering en van minister Somers is om dat integratie- en inburgeringstraject te versterken door de talenkennis te verbeteren en daar een resultaatsverbintenis van te maken, en een buddysysteem in te voeren. Daar gaat inderdaad veel geld naartoe, dat mag wat kosten. Vandaar dat we dat ook betalend hebben gemaakt. Uw vraag is dan of dat ook iets opbrengt. Dat brengt heel veel op. Dat betekent dat nieuwkomers de taal kennen, aan de slag kunnen gaan, kunnen bijdragen aan de samenleving en ook deel kunnen uitmaken van die samenleving.
Wat me stoort in uw verhaal, keer op keer, is altijd die wij versus zij. De ‘zij’ zijn altijd nieuwkomers en moslims. Die ‘wij’ verschilt case per case. Daarnet waren het de nieuwe Vlamingen onder de Vlamingen. Vanochtend waren het mensen met een beperking. In eerdere commissies ging het over holebi’s en transgenders. Daarnet nog had u het over wij, de Vlamingen. Wel, die ‘wij, de Vlamingen’, die groep is ook niet meer zo homogeen als vroeger.
U spreekt graag in die rijmpjes: assimileren, terugkeren, aanpassen, opkrassen. Ik heb ook een rijmpje voor u: diversiteit is een realiteit. De enige keuze die wij moeten maken, is hoe we daarmee willen omgaan. De keuze van deze meerderheid is duidelijk. Zij wil de integratie versterken. Uw keuze is om gewoon te roepen en te polariseren. Ik weet wat op lange termijn het beste zal zijn.
Tot slot vind ik uw uitspraak over die Syrische vluchtelingen verschrikkelijk. U weet dat ik een aantal Syrische vluchtelingen bij mij thuis heb opgevangen. Weet u waar die voor op de vlucht zijn gegaan? Voor vervolging, foltering en onthoofding door het leger van Assad. Mensen met wie uw partij graag op de koffie gaat. Kom hier dus niet vertellen dat er in Syrië voldoende veilige zones zijn om daar te blijven. Dat verhaaltje gaat echt niet op.
Collega Van Rooy, ik zal u dadelijk het woord geven, maar eerst geef ik het woord aan collega Goeman, die wil inpikken op collega Van de Wauwer.
Ik wil heel kort collega Van de Wauwer volmondig bijtreden, wat het laatste deel van zijn tussenkomst betreft. Ik wil ook wel zeggen – ik kan het natuurlijk niet laten – dat we het minder eens zijn over het versterken van het inburgeringsbeleid. Ik heb al vaak aan de minister gezegd dat we die vierde pijler en dat vrijwilligerstraject goede ideeën vinden. Maar we zijn er hoegenaamd niet van overtuigd dat het betalend maken hiervan het traject versterkt. Dat zal de drempels enkel verhogen. Wat ons betreft, werkt dat dus compleet contraproductief.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Voorzitter, ik wil even de puntjes op de i zetten. Toen Syrië nog onder het bewind was van Assad – wat uiteraard een verschrikkelijk dictatoriaal bewind was, zoals dat helaas schering en inslag is in het Midden-Oosten – vertrokken daar geen vluchtelingen. Dat was een stabiel en – zeker voor het Midden-Oosten – zelfs een relatief seculier land. Relatief, zeg ik wel.
Toen is daar de islamitische jihad gekomen. We weten allemaal dat de soennieten toen geprobeerd hebben om daar het roer over te nemen. Toen is de hel daar losgebarsten. Assad heeft daar op een verschrikkelijke manier op gereageerd. Want zo gaat dat nu helaas eenmaal in de wereld die de islamitische wereld heet. Het gaat daar al veertien eeuwen zo: sjiieten en soennieten snijden elkaar de strot over. Daar kunnen wij niets aan doen, daar zullen wij niets aan doen. Daar hebben wij ook helemaal geen schuld aan, want dat zit ingebakken in de islam, al veertien eeuwen lang.
Dat vinden wij verschrikkelijk. Er kan ten minste worden gezegd dat, zo lang Assad daar aan het bewind kon blijven – en dat geldt natuurlijk ook voor Egypte en voor Libië, voor die zogenaamde Arabische Lente – er ten minste nog enige vorm van stabiliteit was, zonder massale vluchtelingenstromen naar alle windrichtingen, maar natuurlijk vooral naar de onze.
Wat die vluchtelingen betreft: er zijn al heel veel Syriërs teruggekeerd naar Syrië, gelukkig maar, vanuit vluchtelingenkampen in de regio. Van hieruit gebeurde dat helaas niet zo veel, omdat het hier veel te goed is om te leven. Maar zeggen dat het vandaag onmogelijk is om in Syrië te wonen en te leven, is natuurlijk pure flauwekul. Syrië snakt naar hardwerkende Syriërs om het land te heropbouwen. Wie Syriërs hier wil houden, houdt eigenlijk tegen dat Syrië opnieuw een relatief welvarend land wordt in de regio. Dat houdt u tegen, als u zegt dat we die mensen gewoon allemaal hier moeten houden.
U had het over de resultaatsverbintenis. Dat vind ik wel een heel interessant punt, dat ik ook aan de minister wil voorleggen, want hij heeft, zoals we weten, gesproken met de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Sammy Mahdi. Ik zou wel graag weten wat die resultaatsverbintenis eigenlijk inhoudt.
Inderdaad, mijnheer Van de Wauwer, ik maak er altijd een wij-zijverhaal van. Dat hebt u zeer goed gezegd. Maar ik maak ook zeer duidelijk wie ‘wij’ is en wie ‘zij’ is. Die seculiere Iraniërs die hier worden bedreigd door marionetten van het ayatollahregime, die onder andere door uw partij werden binnengelaten in dit land, die behoren voor mij tot ‘wij’, de seculiere Iraniërs. Die willen Vlamingen onder de Vlamingen zijn. Maar ze zijn hier bang omdat de regeringen, al decennialang, geen onderscheid maken tussen wie er hier binnenkomt en wie er hier niet binnenkomt. Dat is het punt dat ik hier al een uur probeer te maken: dat het kaf niet van het koren wordt gescheiden en dat de goedmenende migranten daar ook het slachtoffer van zijn.
Maar er moet dus een resultaatsverbintenis verbonden worden aan die inburgeringstrajecten. Ik zou graag van minister Somers horen dat hij in zijn gesprek met de heer Sammy Mahdi, die daar nu bevoegd voor is, heeft geëist of gevraagd of hij ervoor wil zorgen dat mensen die niet willen deelnemen aan het dat inburgeringstraject of daar niet in willen of kunnen slagen, op zijn minst hun verblijfsvergunning verliezen en worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Dat zou al een zeer grote stap in de goede richting zijn.
Dan geef ik nu het woord aan minister Somers en vervolgens aan minister Diependaele.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter. Er is heel veel over heel uiteenlopende onderwerpen gediscussieerd. Omdat jullie nog een hele boeiende avond en nacht tegemoet gaan, zal ik niet op elke slak zout leggen, maar ik zal toch op een aantal zaken proberen te antwoorden.
Ik zal eerst ingaan op onze administratie en ambtenaren. Mijnheer De Meester, u mag mij dat niet kwalijk nemen, maar ik vind dat u blijft proberen om een bepaalde perceptie neer te zetten van hoe ikzelf en de Vlaamse Regering naar onze ambtenaren kijken. U gebruikt het begrip gezonde druk. Als ik het over gezonde druk heb, dan ligt die op de totaliteit van een organisatie. U probeert het te framen alsof wij gezonde druk op mensen willen leggen. Iets wat natuurlijk totaal anders is. Het een heeft niets met het ander te maken.
Bovendien hangt u een wat miserabel beeld op van de ambtenaren die voor de Vlaamse overheid werken. Ik geef u twee voorbeelden, het eerste gaat over het absenteïsme. U zegt dat er in sommige diensten 15 of 20 procent absenteïsme is. Het absenteïsme vorig jaar was 8,21 procent en dat is het afgelopen jaar gedaald tot onder het gemiddelde niveau van grotere privébedrijven. Met andere woorden, en dat is een eresaluut aan onze ambtenaren, ligt het absenteïsme bij de Vlaamse administratie lager dan in de private sector. Het is de voorbije een, twee jaar lichtjes gestegen, maar dat is ook zo in de private sector, en dit ondanks het feit dat we met een relatief oud ambtenarenapparaat zitten, dus met ambtenaren van wie de gemiddelde leeftijd redelijk hoog is. Als je het absenteïsme als een graadmeter van een organisatie bekijkt, dan blijkt die bij de overheid relatief goed te zitten. Hier en daar zullen er in een organisatie van 20.000 ambtenaren mensen zijn die te veel druk ondervinden, die het te moeilijk hebben en voor wie de werklast te hoog is. Dat zal ongetwijfeld zo zijn en die mensen zullen ongetwijfeld bestaan. Als je echter naar de totaliteit van de organisatie kijkt, blijkt dat die organisatie met zo’n absenteïsmegraad eigenlijk kan functioneren.
Ten tweede wordt het welbevinden van onze ambtenaren ook gemeten. Er is een jaarlijkse bevraging. 85 procent van de ambtenaren in Vlaanderen is tevreden. Als u het beeld ophangt dat er in ons ambtenarenapparaat grote ontevredenheid heerst over de werkomstandigheden, dan klopt dat echt niet. Inderdaad, 85 procent tevredenheid betekent dat er ook mensen minder tevreden en zelfs een aantal ontevreden zijn. Sommigen met argumenten en, u mag het mij niet kwalijk nemen, waarschijnlijk hier en daar ook iemand zonder argumenten.
Ten derde hebben we tijdens de coronacrisis extra mogelijkheden gecreëerd voor onze ambtenaren. Er is extra coronaouderschapsverlof geïnstalleerd. We hebben tijdelijk verlof geïnstalleerd voor mensen die door de sluiting van de scholen en crèches hun werk en gezin heel moeilijk konden combineren. Morgen zullen we in de regering een punt bespreken dat in de commissie ter sprake is gekomen. De federale overheid wil meer ouderschapsverlof voor vaders creëren en ik kreeg van een goede collega de vraag of we dat ook op Vlaams niveau willen installeren. Wel, dat staat morgen op de agenda, zowel voor het onderwijs als voor de lokale besturen als voor onze ambtenaren. We spelen dus wel degelijk in op nieuwe mogelijkheden en we creëren ook nieuwe mogelijkheden om de combinatie arbeid en gezin draagbaar te maken. Ik zal samen met de vakbonden volgend jaar over een vernieuwd hr-beleid onderhandelen. Dat zal op een aantal punten vernieuwend zijn, u hebt dat misschien niet graag, maar ik geloof daar erg in omdat we in de 21ste eeuw leven. Ik zal voor een aantal andere punten ook nieuwe mogelijkheden creëren die u misschien wel zullen bevallen. Ik heb daarin een moderne, hedendaagse en respectvolle houding ten aanzien van ambtenaren en de administratie.
,
Als wij bezuinigen op personeel, op de hoeveelheid personeel, heeft dat ook te maken met de afschaffing van drie beleidsdomeinen deze legislatuur en met de fusie van tien entiteiten. Afschaffing betekent niet: mensen weg, maar samenvoegen. Dat heeft te maken met het rationaliseren van het management, met het samenbrengen van ondersteunende diensten die daardoor efficiënter kunnen werken. Het heeft te maken met decentralisatieoefeningen waarbij we dingen gaan doorschuiven naar de lokale besturen. Het is helemaal geen zwart-witverhaal. We leggen zeker geen extreme druk op de ambtenaren. De brokkelbruggen die niet gemaakt kunnen worden omdat er geen ambtenaren van Wegen en Verkeer zijn, dat klopt niet. Het zijn niet die ambtenaren die die bruggen herstellen, dat zijn bouwfirma’s!
Ongetwijfeld zijn er binnen onze organisatie plekken te vinden waar we vandaag te weinig ambtenaren hebben. Daar moet aan geremedieerd worden. Dat doen we door op andere plaatsen te digitaliseren en moderniseren, door meer efficiëntie, door de structuren te verbeteren zodat er bezuinigd kan worden. Op die manier zorgen we ervoor dat de organisatie dynamisch en goed blijft functioneren.
Een tweede punt is de rechtspersoonlijkheidsregeling naar lokale besturen, een concrete vraag van de heer Brouns. Wel, we gaan er volgend jaar aan beginnen. Het is onze bedoeling om daar meer autonomie mogelijk te maken. We moeten een minimaal basiskader installeren door decretale en zelfs internationale rechtsregels. Daarnaast zorgen we voor een modelstatuut voor de lokale besturen die de kennis of knowhow niet hebben om dat helemaal uit te tekenen, ze kunnen het model krijgen vanuit Vlaanderen. We bespreken dat momenteel volop met de VVSG en de vakorganisaties waar we op een constructieve manier proberen mee samen te werken, om dat mogelijk te maken.
Handhavingsbeleid is zeer belangrijk. Niet alle instrumenten zitten op het Vlaamse niveau, maar waar we kunnen, nemen we onze verantwoordelijkheid. Samen met minister Demir hebben we er met het decreet over de LIVC’s voor gezorgd dat er een gedeeld beroepsgeheim komt, zodat preventiediensten en veiligheidsdiensten met elkaar feiten op tafel kunnen leggen die een betere aanpak mogelijk maken van personen die ofwel geradicaliseerd zijn ofwel aan het radicaliseren zijn, en een techniek die we eigenlijk ook zouden kunnen gebruiken voor jongeren die fout bezig zijn, niet op het vlak van radicalisering, maar op het vlak van criminaliteit. Ze kunnen daar samenwerken. Het zijn technieken waar de lokale burgemeesters al heel lang naar vragen, u bent er ongetwijfeld één van, en die we vandaag in stelling gaan kunnen brengen op een goede en evenwichtige manier. Volgens mij is dat een belangrijke stap vooruit.
Dan is er het samenleven, integratie en inburgering. Ik geloof niet, u mag me dat niet kwalijk nemen, dat men een samenleving veiliger en sterker maakt met brutaliteit. Ik geloof daar absoluut niet in. Ik geloof dat mensen die een brutaliteit hanteren zoals de heer Van Rooy hier vandaag opnieuw doet, waarmee men hele groepen van mensen wegzet als ‘tuig’, ongeacht of ze een bijdrage leveren aan de samenleving of niet, ongeacht of ze de wetten respecteren of niet, ongeacht of ze een belangrijke verantwoordelijkheid dragen of niet, als we hen allemaal wegzetten als een soort vijand of als ‘tuig’ waar niets mee aan te vangen valt en die eigenlijk allemaal gesanctioneerd moeten worden, of nog eens extra in nieuwe inburgeringstrajecten moeten worden gestopt, de samenleving geen stap vooruit helpen.
Wat men daarmee bereikt, is dat men op de zijlijn van de samenleving blijft staan, dat men vanop de zijlijn blijft roepen. Als men alle collega’s uitmaakt omdat ze uw mening niet delen: ‘ze hebben hun vijf vijzen niet meer op één rij, ze vangen allemaal’ en ‘ze laten alle mensen in de steek die slachtoffer zijn’, als men in zulke karikaturen spreekt over andere parlementsleden, hoe verwacht u dan een ernstig antwoord te krijgen op uw vragen? Hoe verwacht u dan dat een minimale dialoog mogelijk is? Dan is zelfs elke dialoog onmogelijk. Als u mij afschildert, en alle andere collega’s van alle andere partijen, als mensen die niets inzitten met slachtoffers, en hen aan hun lot overlaten, als we ze niet meer alle vijf op een rij hebben, als we onze kop in het zand steken, als dat de retoriek is waarmee u uw gesprekspartners bejegent, hoe wilt u dan een dialoog?
Ik heb met verschillende mensen van het Vlaams Belang, waarmee ik fundamenteel van mening verschil, een ernstige dialoog gehad in mijn commissie. Ik heb daarstraks nog een voorbeeld gegeven van iemand die met de regio’s bezig is en daar terecht kritische vragen over stelt, en die het oneens is met het beleid. Maar hij stelt vragen, en dan kun je een dialoog voeren. Maar als je natuurlijk de hele tijd karikaturen maakt van mensen, als je inderdaad zegt dat mensen met een moslimachtergrond allemaal tuig zijn, als alle moslims tuig zijn, dan voel ik mij persoonlijk ook beledigd en aangesproken, omdat ik in mijn eigen omgeving zulke mensen ken.
Dat heb ik nooit gezegd, minister Somers. U moet niet liegen.
Collega Van Rooy, ik heb u niet het woord gegeven.
U hebt het zo moeilijk met de democratische spelregels dat u zelfs in het parlement probeert ze te doorbreken. U vraagt dat men naar u luistert, maar u bent niet in staat om zelf te luisteren.
U bent een gore leugenaar, dat bent u.
Het gebeurt elke keer opnieuw dat u onderbreekt. Dus ik ga verder.
Wanneer u dat doet naar moslims, dan voel ik mij persoonlijk aangesproken. Want dat zijn voor mij mede-Vlamingen. Als u dat zegt, zie ik voor mij de directeur van het Scheppersinstituut, de heer Riffi. Dat is een katholieke school. Zijn broer is geneesheer. Zijn vader is inderdaad naar hier gekomen, maar zijn vier kinderen heeft hij op een schitterende manier kansen gegeven. Zij hebben die kansen ook gegrepen. Dan kijk ik naar zoveel mensen in onze samenleving die helemaal niet passen in de karikatuur die u maakt. Die zijn gelovig, die zijn moslim, maar ze combineren dat met de grondwaarde van onze samenleving. Die willen daarin stappen vooruitzetten. Dan zie ik voor mij de professor Toegepaste Economische Wetenschappen, met Marokkaanse roots, die aan de Universiteit Antwerpen doceert. Dan zie ik de verpleegsters in het ziekenhuis in mijn stad, die daar mee de mensen verzorgen die corona hebben. Dan zie ik politieagenten, straathoekwerkers, leerkrachten.
En natuurlijk zijn er vele anderen, dat is evident. Maar door telkens opnieuw iedereen op één hoop te gooien, maken we de samenleving niet veiliger. Ik wil streng en kordaat zijn, en dat ben ik altijd geweest als burgemeester, tegen zij die de spelregels niet respecteren. Ik geloof in een kordaat veiligheidsbeleid, ik geloof in lik-op-stuk. Ik geloof dat je mensen moet sanctioneren die niet de spelregels volgen. Maar ik geloof niet in een samenleving die mensen degradeert tot tweederangsburgers vanwege hun afkomst. Daar doe ik niet aan mee, dat is niet mijn Vlaanderen.
Als we het daarover niet eens kunnen zijn, en als u telkens brutaliseert en aanvalt op dat punt, dan is een dialoog natuurlijk moeilijk. Ik respecteer dat u andere meningen hebt en dat u daar op een andere manier naar kijkt. Ik respecteer dat u een heel ander migratiebeleid wilt voeren dan andere partijen. Dat is uw goed recht. Maar als je dat niet doet op een fundamenteel respectvolle manier, dan is het voor mij heel moeilijk om die dialoog te voeren.
U verdedigt hier regimes als dat van Assad en Khadaffi met één argument, dat er dan minder migranten zijn, maar u aanvaardt wel en u geeft zelfs toe dat daar gemarteld en gefolterd wordt en dat mensen worden veroordeeld, en dat de rechtsstaat daar niet bestaat. Tegelijkertijd zegt u dat uw vriendin, die uit Iran komt, een slachtoffer is. En al die anderen zijn dan geen slachtoffers? Dan spreekt u toch in karikaturen?
We leven in een samenleving met grote samenlevingsproblemen. Maar mijn aanpak is niet langs de zijlijn staan roepen, maar proberen om concrete stappen vooruit te zetten. Zijn dat wondermiddelen? Neen, dat zijn geen wondermiddelen, natuurlijk niet. Dat bestaat niet, dat is evident. Er bestaat geen samenleving waar er geen problemen en moeilijkheden te zijn. Hebben we heel veel werk voor de boeg? Ja, we hebben heel veel werk. Maar met ons inburgeringsbeleid dat we gaan voeren, gaan we grote stappen vooruitzetten. Gaat dat alle problemen oplossen? Bijlange niet.
Met de screeningsdiensten die wij oprichten om geloofsgemeenschappen te controleren, nemen wij de leiding in Europa. Er gaan weinig landen in Europa zijn die dat op zo’n kordate manier doen. En ik ga dat instrument ook gebruiken om zij die buiten de lijntjes kleuren, daadwerkelijk te sanctioneren. Ik zal niet aanvaarden dat er in Vlaanderen nog imams zijn die geïnstrumentaliseerd worden door buitenlandse regimes. Moskeeën waar het zo functioneert, zullen hun erkenning verliezen. Meer nog: ik probeer samen met mijn collega in de Federale Regering, minister Van Quickenborne, te kijken of we die informatie ook niet op een andere manier kunnen gebruiken op zo’n moment. Dat is de evidentie zelve.
Langs de andere kant ga ik de geloofsgemeenschappen die wel goed functioneren, niet de hele tijd in de hoek duwen. Ik ga proberen die tot partners te maken in mijn beleid, op basis van de gedeelde waarden, op basis van hun Vlaamse identiteit, die divers is, verscheiden, en gelukkig maar. Daar wil ik aan werken. Dat is de weg die ik wil bewandelen.
Ik wil de reële instrumenten die Vlaanderen heeft om aan een veiligheidsbeleid te werken, kordaat en krachtdadig inzetten. De politie hebben we niet, justitie hebben we niet. Maar we hebben veel andere zaken om in onze steden en onze wijken een verschil te maken. Ik doe dat, in alle bescheidenheid, omdat ik twintig jaar burgemeester ben in een stad waar het criminaliteitsbeeld fundamenteel is veranderd, niet met ‘Kumbaya’, maar door kordaat te zijn, de zaken aan te pakken, te sanctioneren wie fout is en nieuwe instrumenten te zoeken. Ik beschouw mensen nooit als tweederangsburgers en ik reik altijd de hand aan zij die positief willen meewerken. Die twee gaan hand in hand. Wie het eerste doet zonder het tweede te doen, creëert meer spanningen. Wie het tweede doet zonder het eerste te doen, zet geen stap vooruit en legitimeert praktijken die we niet willen.
Mijnheer Van Rooy, dat is de essentie van mijn beleid. U zult dat elke keer wegzetten met de agressiviteit die u kenmerkt, maar dat overtuigt me er elke keer opnieuw van dat het heel moeilijk is met uw partij wat ook te doen. U bent er de beste garantie voor dat een samenwerking met het Vlaams Belang onmogelijk is. Uw brutaliteit is zo extreem dat zelfs maar denken aan het bouwen van bruggen, voor mij totaal uitgesloten is. (Applaus)
Minister Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, mag ik misschien reageren op deze langgerekte tirade aan mijn adres? (Opmerkingen van de voorzitter en van Sam Van Rooy)
Mijnheer Van Rooy, u mag na minister Diependaele reageren.
Er is bovendien flagrant gelogen over wat ik zou hebben gezegd.
Mijnheer Van Rooy, u krijgt van mij het woord als u het vraagt, maar ik leid hier de vergadering. Ik heb gezegd dat eerst de twee ministers aan bod komen. Dan mag u het woord nemen zo lang u wilt. Kunt u ook eens een klein beetje respect opbrengen voor iemand die hier probeert de vergadering in goede banen te leiden? (Applaus bij de N-VA, CD&V, Open Vld, sp.a, Groen en de PvdA)
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Ongena, mijnheer Vaneeckhout, ik wil nog even een antwoord geven in verband met de heroverweging. De onderzoeksvraag of eventueel bevoegdheden en beleidsdomeinen naar de lokale besturen kunnen worden overgeheveld, hoort daarbij. Dat zal in die heroverweging worden aangeraakt. Natuurlijk zal dat nog moeten worden doorgepraat en onderzocht, maar het is een van de onderzoeksvragen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister Somers, wat u zonet hebt gedaan, kadert in een ondertussen helaas langgerekte traditie om flagrant te liegen en woorden in de mond te leggen van iemand die bekend staat als een fundamentele islamcriticus die over de islam zaken zegt die niet in uw kraam passen en die heel ver van uw mening over de islam staan. Het feit is dat u hebt gelogen over wat ik heb gezegd, namelijk dat alle moslims, alle mensen die zich moslim noemen, tuig zijn. Dat is werkelijk te schandalig voor woorden. We zullen het verslag nakijken. U kunt voor u straks naar huis gaat misschien in de spiegel kijken.
Ik heb in mijn toespraken voortdurend het onderscheid gemaakt tussen enerzijds moslimfundamentalisten en anderzijds, bijvoorbeeld, seculiere Iraniërs. Ik doe dat altijd. Denkt u niet dat die seculiere Iraniërs geen mensen kunnen zijn die zichzelf moslim noemen. Er kan natuurlijk een zeer diepgaande filosofische discussie worden gevoerd over de vraag in hoeverre zij de facto moslims zijn, omdat ze natuurlijk heel wat of de meeste leerstellingen van de islam simpelweg niet in de praktijk brengen, maar ik heb dat onderscheid in al mijn toespraken zeer duidelijk gemaakt.
Het feit dat u daarover moet liegen, is niet alleen zeer minachtend ten aanzien van mij, maar brengt mij ook in gevaar.
Ik heb daarstraks al gewezen op de leraar in de Karel de Grote Hogeschool – waarop niemand hier ingaat – die doodsbedreigingen krijgt, omdat hij een islamcartoon heeft laten zien. Wel, hij is niet de eerste en hij zal ook niet de laatste zijn. Want mensen die de islam bekritiseren en zeker mensen waarover dan een leugen wordt verspreid, minister Somers, als zouden zij bepaalde fascistoïde denkbeelden hebben en alle moslims over dezelfde kam scheren, zijn effectief in gevaar. Het is de voorbije jaren en de voorbije decennia ook al bewezen dat er dan moslims dan wel niet-moslims tot actie overgaan en een moord plegen. We herinneren ons Pim Fortuyn, we herinneren ons Theo Van Gogh. We herinneren ons al die islamcritici, ook met een migratieachtergrond – ik denk aan Zineb El Rhazoui in Franrijk of Ayaan Hirsi Ali in Nederland, nu in de VS – die allemaal persoonsbeveiliging nodig hebben. Wel, dat klimaat, dat islamcritici zich niet meer openlijk en vrij kunnen uitspreken in wat ooit een vrije westerse samenleving was, dat wordt mee geschapen door mensen zoals u, die demoniseren en die liegen over de woorden die een islamcriticus uitspreekt. En u doet dat zelf natuurlijk ook. U zegt over mij dat ik alle moslims tuig noem – wat niet waar is. Wat u en uw partij al decennia doen, dat is ons, het Vlaams Belang en alle Vlaams Belang-mandatarissen en -politici, wegzetten als een bende fascisten, als mestkevers. Dat is wat u doet. Dat zijn geen woorden die ik u of uw partij in de mond leg, maar dat doet u, al jaren, al decennia.
U hebt ook gelogen over wat ik heb gezegd over landen als Libië, Egypte en Syrië. Ik heb bij herhaling benadrukt wat voor verschrikkelijke regimes er daar zijn, en hoe erg ik het vind dat het daar al zo lang is, eigenlijk al zolang de islam bestaat, vanwege het conflict tussen soennieten en sjiieten. Maar ik heb de vaststelling gedaan – en dat doen politicologen, geostrategen en experts – dat zolang dictators, die verschrikkelijke dictators, nog aan het bewind waren vóór die fameuze Arabische lente, er wel geen vluchtelingenstromen waren. Dat is een simpele vaststelling. Daarmee vergoelijk ik die regimes absoluut niet, integendeel, mijn hart bloedt. Mijn hart bloedt – en dat heb ik ook in mijn boek geschreven, dat u beter eens zou lezen – omdat er in heel die islamitische wereld blijkbaar alleen de keuze is tussen een verschrikkelijke, min of meer seculiere dictator, of een Islamitische Staat-regime, een Al Qaidaregime, een talibanregime of een ayatollahregime.
Slotsom, minister Somers, u bent zo gefrustreerd dat u geen enkel antwoord hebt als minister van Inburgering en Integratie op mijn stelling dat er nu reeds in Vlaanderen zovele moslimfundamentalisten zijn. Ja, en dat is tuig. Die moslimfundamentalisten, die fundamentalistische moslims, dat is tuig. Niet alle moslims. Zeker niet, verre van. Maar wel die vele, volgens sommige onderzoeken honderdduizenden, moslimfundamentalisten in Vlaanderen. Ja, dat is tuig. Want dat zijn mensen die vrouwen minder waard vinden, die vinden dat afvalligen moeten worden gedood, die vinden niet-moslims minder waard, die willen homoseksuelen bestraffen. Wel, dat is tuig. En die zijn, nogmaals, volgens onderzoek, met tienduizenden tot honderdduizenden in Vlaanderen.
En dan krijg je dus ex-moslims – ik heb gezegd dat ik op die boekvoorstelling ben geweest, ik was daarop uitgenodigd –, seculiere mensen uit de islamitische wereld die zich de haren uit het hoofd trekken. Want zij dachten dat ze ooit waren ontsnapt aan de sharia, aan het moslimfundamentalisme, aan de fundamentalistische moslims in Tunesië, Marokko, Algerije en Iran. En dan komen zij hier, in het Vlaanderen waar minister van Inburgering Bart Somers de plak zwaait op inburgering en integratie, en dan stellen zij vast dat zij hier evenzeer worden bedreigd en achtervolgd door moslimfundamentalisten als in hun land van herkomst, als in de islamitische wereld. Dat is toch te verschrikkelijk voor woorden, minister Somers! En daar hebt u geen enkel antwoord op, geen enkel. Het enige wat u kunt doen, is uw riedeltje blijven afsteken, met wat buddyprojecten, met wat extra integratietrajecten. Maar die moslimfundamentalisten, die hier al zijn, die met zovelen zijn in onze grote steden, in Brussel, in Antwerpen en ook in Mechelen, en die liever de sharia hebben dan onze democratische rechtsstaat en onze vrije samenleving, die niet-moslims achtervolgen en bedreigen, die vrouwen zonder hoofddoek lastigvallen, wat doet u met die mensen? Welk antwoord hebt u daarop?
Ik heb u gevraagd of u hen allemaal verplicht een inburgeringscursus gaat laten volgen. U reageert daar niet eens op. En daar maak ik maar één ding uit op: u en bij uitbreiding heel deze Vlaamse Regering heeft geen oplossing voor al die moslimfundamentalisten die hier de voorbije decennia zijn binnengekomen en die zich in onze steden bevinden en ook steeds meer in kleinere steden en in nieuwe wijken, waar mensen zich steeds onveiliger en niet meer thuis in Vlaanderen noemen. Het feit dat u daar geen oplossing voor hebt, daar bent u zo gefrustreerd over dat het enige wat u kunt doen, kappen op Sam van Rooy en het Vlaams Belang is. Het is te triestig voor woorden, maar het is zeer veelzeggend. Iedereen heeft het gezien. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer De Meester heeft het woord.
Ik wil nog even antwoorden op de repliek van minister Somers. Het begint een beetje een gekend recept te worden. Als de Vlaamse Regering zonder argumenten zit, komt daar het verhaal dat de oppositie aan framing doet, dat het allemaal perceptiepolitiek is en zo. Neen, dit is geen perceptie. Ik citeer feiten. Als er in de krant staat dat de Vlaamse Regering dit jaar al 327 jobs heeft wegbespaard, is dat geen framing. Dat zijn feiten. Als ik zeg dat men bij het Agentschap Wegen en Verkeer van 178 arbeiders komt en dat er nu nog maar 50 zijn, is dat geen perceptie. Dat zijn feiten. U zegt dat ambtenaren niet aan bruggen werken, maar bij Wegen en Verkeer werken arbeiders die bruggen inspecteren, die fietspaden reinigen, die kolken leegmaken, die handenarbeid doen. En die mensen zeggen mij dat ze hun werk niet meer kunnen doen, dat ze met te weinig volk zijn, dat ze geen materiaal hebben, dat ze dingen moeten uitbesteden. Maar ook daar moet 25 procent op bespaard worden dit jaar, dus dat werk komt dan terug bij hen, omdat die aannemers dat niet willen doen. Het draait vierkant. Allemaal in naam van de efficiëntie, mijnheer Somers, draait het vierkant. Die mensen zeggen in de krant dat ze op hun tandvlees zitten. Dat is geen perceptie die ik creëer. Dat is wat uw personeel, mijnheer Somers, zegt in de krant.
U zegt dat het absenteïsme gemiddeld 8 procent is en dat dat beter is dan in de privé. Het zou er nog maar aan mankeren natuurlijk, dat het niet beter zou zijn dan in winstgedreven, commerciële, concurrentiële multinationals. Ik hoop toch dat we ons beleid daar niet op gaan benchmarken, minister Somers. U relativeert de problemen zowat die er in bepaalde agentschappen zijn, maar ik herhaal de cijfers. Bij VDAB is de langdurige afwezigheid – veel burn-out – 12,8 procent. Bij consulenten in de jeugdzorg is dat 13,8 procent. Ik zou dat toch allemaal niet zo wegrelativeren. Ik zou in paniek schieten en proberen om daar iets aan te doen. Dat is geen perceptie, dat zijn feiten.
En ten slotte, wat betreft innovatie en het feit dat we toch in de eenentwintigste eeuw zitten: ja, uiteraard. Suggereert u nu dat mijn partij daar niet van wakker ligt? Wij hebben net nog een Prometheusplan uitgewerkt – Prometheus, de god die de mensen het vuur bracht – met vier assen, waaronder digitalisering en innovatie. Kom mij dus niet zeggen dat innovatie en digitalisering belangrijk zijn. Een overheid 2.0, daar sta ik volledig achter. Waar ik tegen ben, is een personeelsbeleid 0.0.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, u weet dat wij niet altijd op dezelfde lijn zitten. Ik vind dat eigenlijk ook geen probleem. Wij behoren niet tot dezelfde partij, dus dat mag. Maar het is wel belangrijk dat wij dezelfde richting uitgaan. Ik heb in uw betoog vandaag geapprecieerd dat u een heel genuanceerd verhaal hebt gebracht, waarbij u niet alleen de rechten van de nieuwkomers hebt onderstreept, die ik voor alle duidelijkheid ook zeker erken. Maar u hebt vandaag ook heel duidelijk de grenzen aangeduid. Diegenen die zich niet inschrijven in onze samenleving, diegenen die niet onze normen en waarden en cultuur erkennen, die gaan daar ook de gevolgen van dragen. Dat heb ik gehoord in uw betoog.
U hebt heel duidelijk gezegd dat die moskeeën die de regels overtreden, geen Vlaamse steun meer zullen krijgen. Ik denk dat heel veel mensen lang hebben gewacht om die duidelijke woorden hier vandaag te kunnen horen. Ik heb dus echt respect voor het betoog, dat u op een genuanceerde manier hebt gebracht. Ik apprecieer dat. Voilà, meer lof kunt u van mij niet verwachten. (Gelach. Applaus)
Collega’s, kunnen we het debat over dit onderdeel afsluiten? (Instemming)
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en Justitie
Dames en heren, we gaan over naar het onderdeel Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en Justitie.
Collega Vaneeckhout, er is een mirakel gebeurd. U hebt al ongeveer drie uur gesproken en u staat nu voor de eerste keer officieel op de sprekerslijst. U hebt negen minuten.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik ga toch aan de diensten vragen om een soort reconstructie te maken, want ik geloof niet dat ik al drie uur heb gesproken.
Ik zal er niet ver naast zitten, denk ik.
Maar het voelt zo. (Gelach)
Minister Diependaele, dat geldt ook voor u. (Gelach)
Collega’s, minister, straks zal collega Groothedde het nog hebben over het specifieke onderdeel van de armoedebestrijding, maar onze fractie vond het zeer belangrijk om aan dit onderdeel van de begrotingsbespreking ruime aandacht te besteden. Dat zal niemand verrassen. We hebben het daar in het algemene gedeelte al voor een stukje over gehad. Ik denk dat iedereen beseft, nu we in december 2020 de begroting voor 2021 bespreken, dat we in een ander tijdperk zitten dan toen we diezelfde thematische bespreking een jaar geleden hielden. Toen zaten we hier inderdaad op dit moment waarschijnlijk niet met 124 leden, maar toch met een ruimer aantal, op onze vaste plaatsen, hadden we geen mondmaskers aan en mochten we na 10 uur 's avonds nog in Brussel op stap.
– Nadia Sminate, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Intussen is er echter zeer veel gebeurd. Ik wil bij dit thema in de eerste plaats van de gelegenheid gebruikmaken om, om bijna 7 uur ’s avonds, na een stevige dag begrotingsbesprekingen en met nog veel werk voor de boeg, toch ook stil te staan – specifiek vandaag en bij dit thema ook in de zorg – bij wat er is gebeurd en bij wat heel veel mensen het afgelopen jaar hebben ervaren, slachtoffers en familieleden van slachtoffers van covid, maar ook een hele groep van helden in de samenleving, die onze samenleving en ons gezondheidssysteem hebben rechtgehouden. Dat verplicht ons om op dit moment zelfkritisch te durven te zijn. Deze voormiddag hebben we gezegd: laten we taboes laten vallen en ook in de toekomst in alle openheid over dingen nadenken. Onze fractie neemt heel graag die handschoen op. Onze fractieleider heeft dat daarnet ook gezegd. Ik wil dus niet alleen vooruitblikken op wat ik straks zal doen, maar wil ook eventjes terugblikken.
Collega’s, er waren een aantal dingen die gebeurden op 7 februari 2019, 6 mei 2019, 3 december 2019 en 5 maart 2020. Voor velen zullen het niet per se herinneringen zijn aan die data. Dat waren data dat de zorgsector de afgelopen jaren op straat kwam om aan de alarmbel te trekken, om te zeggen dat er te weinig in de sector geïnvesteerd wordt en dat ze het niet langer volhouden. Diezelfde mensen die toen op straat stonden en waar wij hier vorig jaar ook over gesproken hebben en waar de Vlaamse Regering en de meerderheid beslissingen over genomen heeft, zijn het afgelopen jaar niet blijven hangen in die betogingen. Die mensen in de zorg hebben veerkracht getoond. Onze werkzaamheden in de coronacommissie en op andere plaatsen, het vele werk in de commissie Welzijn hebben de afgelopen maanden ook aangetoond dat die mensen op het terrein ook grenzen hebben, en dat ons beleid van de afgelopen tien jaar niet voldoende geïnvesteerd had in de weerbaarheid van ons zorg- en welzijnssysteem.
Een van de lessen die deze regering trekt uit de crisis, is dat er nu wel geld gevonden wordt, voor een groot deel toch. Ik zal misschien de meest oncomfortabele vraag van deze begrotingssessie stellen. Collega’s, ik vind dat wij de plicht hebben om ons af te vragen wat er gebeurd was, hoe sterk ons systeem gestaan had als we vijf jaar geleden de keuze gemaakt hadden om in die mate te investeren zoals we vandaag zeggen te doen. Hoe weerbaar was ons systeem dan geweest? Het is niet dat die vragen van de sector nieuw zijn. Die lagen al jaren op tafel. Ons beleid, de vorige Vlaamse Regering en het eerste jaar van deze Vlaamse Regering, is daar doof voor geweest. Maar laat ons ook vooruitkijken. De minister zegt terecht dat er heel veel geïnvesteerd wordt in de komende jaren: 1 miljard euro, alles samengeteld. Laat ons onszelf niet wijsmaken dat dat nu allemaal nieuw beleid is, een aantal dingen waren vorig jaar aangekondigd, een aantal dingen halverwege het jaar, nu komt daar nog wat bij in het relanceplan, in het sociaal akkoord zitten nog een aantal dingen. De minister zegt: ‘dit is nog nooit gebeurd’. Vermoedelijk is dat waar, maar de noden zijn ook nog nooit zo hoog geweest. Vorig jaar hadden we al beslist om 500 miljoen euro te investeren, daar stond wel 200 miljoen euro milderen van de groeipaden tegenover, dus netto 300 miljoen euro. Politiek zit de kunst natuurlijk niet alleen in het eerlijk weergeven van de volledige cijfers, maar de meerderheid legt toch vooral de focus op wat er geïnvesteerd wordt, en niet op wat er aan de andere zijde gebeurt.
Een belangrijk signaal van onze fractie is dat dit niet alleen gaat over ouderenzorg. De afgelopen jaren is er terecht veel aandacht naar gegaan. Er zijn heel wat andere sectoren in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin waar we het ook over moeten hebben. We moeten het hebben over de sector van mensen met een handicap, waar mensen in acute zorgsituaties blijven wachten op het budget waar ze eigenlijk recht op hebben. We moeten het hebben over de sector die de voorbije twee weken in de commissie Welzijn langskwam, de sector van de jeugdhulp, naar aanleiding van de vaststelling van gigantische wachtlijsten en capaciteitstekorten in die sector. We stellen vast dat heel wat mensen te lang moeten wachten op de nodige hulp en we hebben het risico van ten dele mensen kansen af te nemen omdat we zelf als samenleving niet tijdig op hun hulpvraag kunnen antwoorden. We moeten het ook hebben over de geestelijke gezondheidszorg, waar de sector zelf sneller cijfers op tafel krijgt dan ons Vlaams beleid en die er vorige week op duidde dat het dramatisch is wat betreft de wachtlijsten voor de geestelijke gezondheidszorg, en zeker specifiek voor kinderen en jongeren. Laat ons niet vergeten, collega’s, dat het net daar is dat we zullen bepalen of de coronageneratie, die een zeer weerbare generatie is, die minstens evenveel talent heeft als voorgaande generaties, de kansen krijgt van de samenleving om die stappen te zetten.
En we moeten dus vooruitkijken. Vooruitkijken op een aantal domeinen. Enerzijds op korte termijn, naar het covidbeleid. We begrijpen dat de vaccinaties nu vanaf 27 december zouden kunnen. We zijn benieuwd of we daar klaar voor zijn. We vinden dat daar stappen moeten worden gezet. Minister, u weet ook dat wij ongeduldig zijn. Dat ligt misschien aan mijn nog altijd relatief jeugdige leeftijd, maar ik zie ook dat ze bijvoorbeeld in Duitsland met de uitrol al een stuk verder staan. Dat is ook de reden waarom we daarnet, in het onderdeel Binnenlands Bestuur, de nadruk legden op de lokale besturen.
Er gebeurt inderdaad wel iets. Er is een sociaal akkoord. Maar ik heb toen al gezegd dat dat ons geen euforisch gevoel mag geven. Het is de sector zelf die op de dag zelf – ik herinner aan de betogingen van voor de crisis – ook al zei: ‘Beste Vlaamse Regering, dit is slechts een eerste stap.’ Als wij de noden op het terrein lenigen, gaan wij niet alleen loonsverhogingen moeten doorvoeren en koopkracht verhogen, dan zullen we ook meer handen aan het bed moeten krijgen en dus zullen er meer investeringen moeten komen dan wat er vandaag wordt voorzien.
Wij moeten, collega’s, een zorg- en welzijnsvisie bepalen voor de komende twintig jaar, een pact, en ons daar aan houden. Wij mogen dat niet meer onder druk laten komen. Dat gaat niet alleen over geld. De collega’s wijzen daar vaak op. Dat gaat ook over hoe we ons gaan organiseren. Die visie moet er zijn, en het investeringsplan moet daarnaast staan, zodanig dat de volgende generaties niet kunnen zeggen: ‘Wat als we vijf jaar geleden een andere keuze hadden gemaakt?’
Collega’s, er is inderdaad een investering. Wij miskennen die ook niet. Er gebeuren zeker dingen. Maar we staan vandaag op een kruispunt: welke richting gaan we uit?
Ik sluit af met een getuigenis uit de hoorzitting over jeugdhulp. Een van de sprekers gaf aan dat op het terrein heel veel mensen het gevoel hebben dat ze alleen maar bezig zijn met administratie, met structuren, met netwerken, met expertise-uitwisseling, met overleg. De tijd om echt hulp en zorg op het terrein aan te bieden komt dramatisch onder druk te staan. Collega’s, wij staan dus op een kruispunt. Binnen vijf jaar, binnen tien jaar, binnen twintig jaar zullen de komende generaties zeer kritisch bekijken of deze generatie politici de unieke kans die vandaag voorligt niet heeft gemist.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, wij ronden vandaag inderdaad de bespreking af van de beleids- en begrotingstoelichting Welzijn, Volksgezondheid en Armoede voor 2021. We deden de besprekingen in de commissie toch wel met de hete adem van corona in onze nek. Dat is nog altijd zo. Maar we moeten toch beginnen met een korte terugblik en ook met de vaststelling, minister, dat u vooral in alles uw handen in onschuld wast. Dat deed u ook al na de getuigenissen in de Coronacommissie over de drama’s in onze woonzorgcentra – het tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen, het tekort aan personeel, het tekort aan draaiboeken en ook het manifeste gebrek aan een heldere communicatie. Ook de andere Vlaamse zorginstellingen die kwamen getuigen, legden veelal in dezelfde zin getuigenissen af.
Het budget en de aanwending ervan zullen volgend jaar en ook de komende jaren nog serieus bepaald worden door de coronacrisis, die vorig jaar uitbrak. Naast de nood aan zeer veel geld om onze zorgketen overeind te houden, zal er ook nog veel geld nodig zijn voor alle tekorten die nog nijpender zijn geworden en die nog veel duidelijker in beeld gekomen zijn door de coronacrisis.
Uw verdedigingslijn is duidelijk: er is nog nooit zoveel geld gegaan naar de zorg. En dit jaar komt er nog zoveel bij. Dat is juist! Maar wat betekent de stijging van de middelen als de bijkomende middelen zelfs de oude noden nog niet kunnen lenigen, laat staan de steeds groeiende vraag naar zorg en zorgpersoneel?
Een goede start zou natuurlijk zijn dat we alles rond zorg in eigen Vlaamse handen zouden hebben. Gisteren werd in deze plenaire vergadering de werkgroep Institutionele Zaken gevormd. Minister, ik vraag u en de meerderheid en alle collega’s om daar de federalisering van de zorg op de eerste plaats te zetten, zowel naar bevoegdheden als naar financiering. Er moeten homogene bevoegdheidspakketten zijn, zodat we geen farcen meer tegenkomen, zoals met de falende opstart van het contactopsporings- en bronnenonderzoek. Maar ook zodat we niet meer moeten wachten op het federale wettelijke kader om onze sneltesten in te zetten. Zodat we niet afhankelijk zijn, zoals nu, van de rommelige gegevens van Sciensano rond bronnenonderzoek. Maar ook, en vooral, zodat we de vruchten zouden plukken van ons eigen preventiebeleid. We hopen ook nu, ongetwijfeld samen met u en met iedereen die hier zit, dat de hele vaccinatiestrategie en de uitrol daarvan vlotter zullen gaan dan we tot op heden hebben gehad. De bevolking rekent daarop.
Laat mij in het korte tijdsbestek dat mij gegeven is, nog enkele zaken op een rijtje zetten. Om de wachtlijsten in onze gehandicaptenregistratie weg te werken aan het tempo dat u aanhoudt, duurt het inderdaad nog 33 jaar. Denk maar aan de schrijnende Panoreportage hieromtrent. Zoveel mensen met een dringende zorgnood die op een wachtlijst staan, maar er is geen geld voorhanden om hen te helpen. In de ouderenzorg willen wij de tanker van koers doen veranderen. Maar wat zien wij? De nieuwe inschaling is uitgesteld. De kleinere woonvormen, waarover iedereen het eens is, zijn ook nog niet voor direct. Er zijn de onzekerheden over de woonzorgcentra. Deze week lezen wij in de kranten dat heel wat bejaarden zelfs niet meer willen gaan naar een woonzorgcentrum. Hoe zullen wij die perceptie kunnen corrigeren? De geestelijke gezondheidszorg is deze week uitvoerig behandeld in de commissie. Ook hier zijn de wachtlijsten onacceptabel. Steeds meer is er vraag naar hulp die niet voorhanden is voor jongeren, studenten en alleenstaanden en families – de lijst is eindeloos. Er was al een groot probleem, en dat heeft de coronacrisis natuurlijk ook nog eens verscherpt. Met een eenmalige investering kunnen wachtlijsten hopelijk gedeeltelijk teruggedrongen worden. Maar er zal meer nodig zijn om al die mensen niet langer in de kou te laten staan.
Wat kinderarmoede betreft, zal er geen vooruitgang zijn. Er wordt er ook geen geboekt. Het nieuwe Vlaams actieplan armoedebestrijding, waarvoor de begroting 2020-21 is opgesteld, kenmerkt zich door een gebrek aan structurele maatregelen. Het is een allegaartje aan beloftes zonder concrete budgettaire en praktische uitvoering. Een nooit genoemd element aan de basis van stijgende armoedecijfers is natuurlijk ook het huidige opengrenzenbeleid en de impact ervan. Sla er maar eens de cijfers van Statistiek Vlaanderen op na. De nieuwe Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor is beschikbaar.
Ik wil afsluiten met de mensen in de zorg. Er stond hoopgevend nieuws in de krant deze week. Het aantal belangstellenden voor een opleiding in de zorg neemt weer toe. Wij zullen die mensen dringend nodig hebben. Wij hebben in de commissie ook al dikwijls aan u gevraagd dat u constant in overleg zou blijven met uw collega’s van Onderwijs en Media. Een goede jongerenreeks op televisie om het beroep positief in beeld te brengen, zou zeker de aantrekkingskracht van de opleiding vergroten.
U sloot het VIA 6-akkoord af. Ik zeg het nogmaals om heel wat misverstanden te voorkomen: het bevat heel wat zaken die wij steunen. Maar wij mogen ook niet blind zijn voor de valkuilen van het akkoord. De implementatie van het IFIC-classificatiesysteem (Instituut voor Functieclassificatie) in de openbare sector zal de nodige tijd, geld en mensen vergen. Volgens de lijnen van het akkoord zal niet iedereen in de openbare sector een loonsverhoging krijgen, laat staan een beloning. Hoe zult u daar een oplossing voor bieden?
Mijn conclusie: heel veel vragen, tekorten aan budgetten en weinig structurele oplossingen. Wij zullen het budget niet goedkeuren.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
COVID-19 heeft dit jaar compleet gedomineerd en zal jammer genoeg ook niet op een of andere magische wijze plots verdwijnen. In 2021 zullen wij eveneens ons moeten bezighouden met de bestrijding van de pandemie. Ik zie drie belangrijke uitdagingen voor Vlaanderen.
Eerst de motivatie: hoe blijven wij mensen motiveren om ook in 2021 de preventieregels nauwgezet na te leven? Op dit moment zien wij dat de coronacijfers weer stijgen. De vaccins brengen natuurlijk toekomstperspectief. Maar toch zullen we ook volgend jaar de preventiemaatregelen niet kunnen loslaten. Dus moeten wij de mensen echt aanmanen de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen. Wij moeten echt het nut van een correcte opvolging van de regels benadrukken.
Ten tweede moeten wij de mensen sensibiliseren om zich te laten vaccineren. Een voldoende dekkingsgraad in de maatschappij is echt noodzakelijk om ons normaal leven terug te krijgen. Wij hebben de taak om de mensen voldoende te informeren. Nog een heel aantal mensen twijfelen. Heel vaak is dat omdat ze denken dat het vaccin er toch wel heel snel is gekomen. Dat soort twijfel moeten wij wegnemen. Er zijn altijd antivaxers, diehards, die wij gewoon niet gaan kunnen overtuigen. Maar dat is gelukkig een minderheid.
Ten derde, de organisatie van de vaccinatie in Vlaanderen. Dat is een absolute prioriteit volgend jaar. We bespraken dit al zeer uitgebreid in de commissie. Naast de ethische vraagstukken wordt dit een zeer belangrijke logistieke uitdaging. We zullen moeten kijken hoe we ook minder mobiele mensen kunnen bereiken om er zo over te waken dat ze effectief een tweede vaccinatie krijgen. Het is goed om ze een eerste keer te vaccineren, maar ze zullen ook een tweede vaccin moeten krijgen.
De coronacrisis heeft ons echt wel met de neus op de feiten gedrukt inzake heel wat bestaande problemen. Ik begin natuurlijk in de woonzorgcentra. We hebben daar schrijnende taferelen gezien die eigenlijk niemand onberoerd hebben gelaten. Ik ben dan ook zeer blij met de concrete veranderingen die er aankomen voor het zorgpersoneel, dat dag in, dag uit, het beste van zichzelf geeft. ‘Actions speak louder than words’ en het sociaal akkoord is een grote stap vooruit. Het voorziet in de herwaardering van de lonen voor wie onder andere werkt in de woonzorgcentra, maar ook voor het zorgpersoneel in andere welzijnssectoren.
Natuurlijk moeten we ruimer durven denken: de omzetting van rob- (rustoord voor bejaarden) naar rvt-bedden (rust- en verzorgingstehuis), welke nieuwe profielen er aan de slag kunnen in de woonzorgcentra, hoe evolueren naar kleinschalige leefentiteiten en alternatieve woonvormen, zoals cohousing bij ouderen.
Iedereen zal beamen dat onze geestelijke gezondheid dit jaar serieus op de proef is gesteld. De inperking van de vrijheid, de eenzaamheid, de angst om besmet te worden, de technische werkloosheid, het afstandsonderwijs en vele telewerken zijn allemaal factoren die hebben gewogen op ons mentaal welzijn. We zien een stijging van het aantal telefoons en chats bij de verschillende oproepplatformen. Die zijn daar een bewijs van. Het is dus echt geen overbodige luxe om zowel op het Vlaamse als federale niveau bijkomend te blijven investeren in de geestelijke gezondheidszorg.
Ten vierde, het relanceplan vanuit Vlaanderen. Tijdens de coronaperiode ontdekten we noodgedwongen de kracht van onlinehulpverlening. Mits de nodige voorzichtigheid is het zeker een waardevolle optie om ook efficiënter te kunnen werken. Vlaanderen voorzag in heel wat middelen voor de digitalisering van Welzijn en Volksgezondheid.
Tijdens deze pandemie werden we geconfronteerd met heel wat moeilijkheden en tegenslagen, maar tegelijkertijd zijn er heel wat opportuniteiten. We moeten dit momentum aangrijpen om een versnelling hoger te schakelen om de nodige investeringen en hervormingen door te voeren.
De heer Anaf heeft het woord.
Collega's, dat er zeer grote noden zijn in het welzijnslandschap weten we al langer dan vandaag. Dit jaar heeft de coronacrisis ons nogmaals heel pijnlijk met de neus op de feiten gedrukt.
Is deze begroting een oplossing voor alles wat mis is in de sector? Neen, uiteraard niet, zou ik zelfs zeggen, maar er zitten wel een aantal goede dingen in. Ik wil dat ook erkennen. Het is jammer dat er een dergelijke crisis voor nodig is, maar in het zorgakkoord zitten structurele investeringen en dingen waar al lang naar gevraagd wordt. Het is een goede zaak dat dat akkoord er is.
Maar er zijn nog heel grote noden. Ik kan onmogelijk in vijf minuten alle welzijnsdomeinen bestrijken. Ik zal het dus ook niet proberen. Ik zou het heel specifiek willen hebben over de wachtlijsten voor personen met een handicap. Dat is een schande die we al heel lang met ons meedragen. In deze coronacrisis werd dat ook pijnlijk duidelijk, ook door een Panoreportage die ons nog eens met de neus op de feiten heeft gedrukt. Ik denk dat we hier allemaal wel wisten dat die wachtlijsten er waren, maar heel wat mensen hebben toen toch grote ogen getrokken.
En eigenlijk had die Panoreportage een perfecte timing: in het midden van een crisis en de dag voor de Vlaamse Regering in een soort van conclaaf ging om af te kloppen wat extra zou worden besteed binnen de Vlaamse Veerkracht. Onze verwachtingen en de verwachtingen van de sector waren heel hoog en we hadden ook gehoopt dat het aantal mensen op de wachtlijsten tegen het einde van de legislatuur substantieel lager zou liggen dan 24.000. Er zijn in die zin ook heel wat verklaringen afgelegd in de aanloop naar dat akkoord die ons heel hoopvol stemden.
U had daar echt een historisch momentum, maar het enige dat uit de bus kwam, was dat het uitbreidingsbeleid vooruit zou worden getrokken naar 2021. Uiteraard zijn wij daar niet tegen, want dat wil zeggen dat men sneller wordt geholpen. Dat lijkt me een goede zaak, het zou raar zijn om daartegen te zijn. Maar we stellen ons er wel vanaf het begin heel ernstige vragen over of dat wel realistisch is. Mevrouw Goeman had het er daarnet al over.
Wanneer men die middelen, die onderbenutting, wil gebruiken, moet die onderbenutting er eerst zijn. Ten tweede, wanneer men zeker is van die onderbenutting in oktober-november van het begrotingsjaar, dan is het eigenlijk te laat om dat geld nog uit te geven. Het is praktisch onmogelijk om dat geld in 2021 nog uit te geven voor extra budget. Ten derde moet men, wanneer men dat beleid opstart, zeker zijn dat er ook volgend jaar voldoende onderbenutting zal zijn, tenzij men tegen die mensen zegt dat ze vanaf volgend jaar geen budget meer krijgen. Dat lijkt me dan wel vreemd. Ten vierde, wanneer men dat uitbreidingsbeleid nu vooruitschuift, houdt dat ook een risico in voor de toekomst. Daar zaten immers ook een aantal kostendrijvers in. Automatische toekenning betekent dat daar ook de volgende jaren in budget voor moet worden voorzien. We juichen dat uiteraard toe en ik hoop dat dit ook zal gebeuren, maar ook daar moet men rekening mee houden. Ten vijfde, wanneer men eenmalige investeringsmiddelen met een uitzonderlijk karakter, zoals de Vlaamse Veerkracht, herbestemt voor structurele uitgaven binnen de welzijnssector, dan verandert ook de ESR-finaliteit (Europees Stelsel van Economische Rekeningen). Het eerste moet men buiten de begrotingsdoelstellingen laten, het tweede uiteraard niet.
De truc die hier wordt toegepast heeft dus wel een impact op de Vlaamse begroting. De minister heeft dat ook toegegeven tijdens de besprekingen. Hij gaf aan niet bevoegd te zijn voor de uitwerking en wees daarvoor naar minister Diependaele. Maar ik heb eerlijk gezegd nog niet gezien hoe dit dan juist zal gebeuren.
Dit is een ingewikkelde constructie die vooral moet verbergen dat de Vlaamse Regering eigenlijk niet goed weet hoe ze dat zal doen, en ik vind dat heel pijnlijk. Daarom hebben wij een amendement ingediend, ook in de commissie, om dat dit jaar al in de begroting in te schrijven. Als u er dan toch zo zeker van bent dat die onderbenutting, die middelen voor personen met een handicap, er zullen zijn, dan houdt niets u tegen om dat amendement goed te keuren en ervoor te zorgen dat mensen met een handicap zeker zijn dat ze hun budget dit jaar al zullen krijgen. Dan kunt u perfect die onderbenutting gebruiken om bijvoorbeeld aan schuldafbouw te doen. Dat is budgetneutraal en dan bent u zeker dat die mensen hun budget zullen krijgen. Wat nu zeker is, is dat u zichzelf en ons iets wijsgemaakt, maar vooral dat u die mensen met een handicap en hun gezin iets wijsmaakt. Tenzij u me vandaag kunt overtuigen dat het 100 procent zeker is dat die budgetten er zullen zijn voor personen met een handicap. (Applaus bij sp.a)
Mevrouw van der Vloet heeft het woord. (Opmerkingen)
Ik denk dat we best de logica aanhouden die de voorzitter daarstraks heeft voorgesteld.
Er mag wel al heel het debat onderbroken worden.
Minister, als u specifiek wilt reageren op collega Anaf: geen probleem.
Het punt is gewoon dat het antwoord daarnet al is gegeven. In het algemene debat is het antwoord al gegeven, maar ik wil het met veel plezier nog eens herhalen.
Natuurlijk zal dat budget er zijn. We hebben die 3,4 miljard euro die is ingeschreven voor twee jaar en die vastgelegd kan worden. We hadden sowieso al een opstap geregeld in 2021, 2022 en 2023. Dat betekent dat dat bedrag steeds kleiner wordt. Er zal ongetwijfeld onderbenutting zijn, dat is altijd zo. U kunt daarover discussiëren, maar dat is de normale gang van zaken. Is dat een goede zaak? Neen, ik zou ook liever dat geld buiten hebben maar de realiteit is nu eenmaal dat dat zo is. Die 3,4 miljard euro loopt over twee jaar.
Dat betekent dus dat we die zaken zullen doen tijdens het eerste jaar. Daar is collega Beke mee bezig. Het geld is er en dat staat ingeschreven in de begroting. Waarom zou dat er plotseling niet zijn? Ik begrijp niet goed vanwaar die voortdurende verdachtmakingen komen. Het lijkt erop dat men niet graag heeft dat we hier eindelijk een oplossing gevonden hebben om gedeeltelijk tegemoet te komen aan die wachtlijsten.
Collega Anaf, u hebt gelijk: als de minister niet kan reageren, is er ook geen debat.
Ik zie dat een andere collega het woord vraagt. Daar wil ik wel de lijn van de voorzitter aanhouden om eerst de sprekers aan het woord te laten die zich ingeschreven hebben. Daarna krijgt u zeker ook het woord.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, als u toch zo zeker bent dat die onderbenutting er zal zijn, waarom schrijft u dan die budgetten voor personen met een handicap nu niet in? Dan kunnen die dit jaar al worden uitgegeven. Die budgetten staan nu niet in de begroting.
In onze volledige begroting is 2,24 procent opgenomen als onderbenutting. Dat nemen we ook op. Mochten we dat niet doen, dan zouden we die 2,24 procent aan onderbenutting extra kunnen uitgeven. Dat zou een probleem vormen, want dan wordt die onderbenutting twee keer uitgegeven. Dat doen we dus niet.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
2020, het jaar van corona, zal zeker in het geheugen van de Vlaming gegrift blijven. Want de pandemie waarmee we vandaag nog steeds geconfronteerd worden, heeft Vlaanderen op zijn grondvesten doen daveren.
De gezondheidscrisis, die uitbrak in februari/maart, bleek al snel mentale, sociale en ook andere maatschappelijke problemen met zich mee te brengen. Vele signalen werden gelukkig opgepikt. Daardoor zal het beleidsdomein groeien met 1,1 miljard euro. Dat is echt wel ongezien, collega’s.
2020 zal dus de geschiedenis ingaan als het jaar van corona. Gelukkig is er ook licht aan het einde van de tunnel. Er werd namelijk in snel tempo wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de ontwikkeling van vaccins. We hopen dan ook binnenkort te kunnen starten met een stevige vaccinatiecampagne. Het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Canada begonnen er dit jaar al mee. Wij hopen dat in Vlaanderen het jaar 2021 het jaar van de vaccinatie zal worden, de start van het postcoronatijdperk.
De vaccinatiestrategie moet daarom uiteraard wel op punt staan. We hopen dan ook, minister, dat u klaar zult zijn wanneer de vaccinaties goedgekeurd worden en de vaccins geleverd worden. De goedkeuring ligt immers volgende week, 21 december, al op tafel bij het Europese geneesmiddelenagentschap. We moeten dus inderdaad dan al klaar zijn.
Maar 2021 zal ook voor heel wat andere beleidsdomeinen een kanteljaar worden voor heel wat thema’s. Het werd meer dan ooit duidelijk: meer handen aan het bed, betere werkomstandigheden en de ondersteuning van ons zorgpersoneel worden grote uitdagingen, ook de volgende jaren.
De coronacrisis bracht alles in een stroomversnelling. We hebben nu het historische Vlaamse zorgakkoord. Onze fractieleider, de heer Vandaele, verwees er al naar: vanaf 1 januari zullen we jaarlijks 577 miljoen euro vrijmaken, waarvan 412 miljoen euro voor het verbeteren van de loon- en arbeidsvoorwaarden en 165 miljoen euro voor het verminderen van de werkdruk door het aanwerven van extra personeel en voor extra opleidingen. Dit bedrag komt boven op de 562 miljoen euro, die al voorzien werd om extra te investeren in capaciteit en plaatsen.
Corona begon als een gezondheidscrisis, maar bracht, zoals gezegd, al heel snel ook sociale en maatschappelijke problemen met zich mee. De vraag ‘Hoe is ‘t?’ is een heel belangrijke vraag. Want heel veel mensen kregen angsten en voelden zich eenzaam. Daarom zijn we ook zeer tevreden, minister, dat er een versterking kwam voor de eerstelijns psychologische bijstand voor de CAW’s met 700.000 euro, en de uitbreiding van de eerstelijns psychologische bijstand in de eerstelijnszone met 3,3 miljoen euro in het kader van ‘Zorgen voor morgen’.
Ook de OverKop-huizen worden uitgebreid. Er komen er elf bij. Wij zijn daar al lang vragende partij voor. Dat vinden wij dus ook een heel goed idee.
Wij zeggen het al lang: minder geld naar de structuren en meer geld naar de mensen. Dat is voor ons een basisgedachte. Het is heel belangrijk dat mensen de zorg zelf kunnen inkopen en hun budget autonoom kunnen besteden. Zo maken wij het landschap ook meer vraaggestuurd.
Wij zijn ook zeer blij dat er meer sociaal ondernomen kan worden en dat de kleinschalige privé-initiatieven meer kansen krijgen. We vinden het daarnaast goed dat het regelluw kwaliteitskader om de planlast laag te houden, zal worden uitgerold. Wij blijven dan ook kritisch kijken naar de overbodige structuren en kijken vooral uit naar de evaluatie van het groeipakket en de zorgkassen, minister. Als het efficiënter kan, moeten we het efficiënter kunnen maken. Bij de persoonsvolgende financiering (PVF) zult u naar het toeleidingsproces kijken. Als dat efficiënter kan, zijn wij daar natuurlijk een groot voorstander van.
De noden zijn en blijven echter groot in de welzijnssector. Het is daarom belangrijk dat er heel wat geïnvesteerd zal worden. We kijken dan naar de investeringen voor personen met een beperking, voor pleegzorg, de integrale jeugdhulp, enzoverder. Uiteraard moet daarin geïnvesteerd worden.
De lokale besturen komen meer en meer in de cockpit terecht. In het armoedebeleid krijgen zij de regierol over de gezinscoaches. Wij zijn daar een groot voorstander van, minister. We vinden het alleen wel jammer dat die pas in 2023 operationeel zullen zijn.
Daarmee sluit ik af, minister. 2020 stelde u voor heel veel onverwachte uitdagingen, maar 2020 heeft in uw beleidsdomein ook heel wat deuren geopend. Het is hier al gezegd: het is positief dat de online hulpverlening hieruit is voortgekomen. We hopen dan ook dat u al deze nieuwe kennis niet zomaar loslaat, maar dat u dit ook verder gevolg geeft in 2021. Dat kunnen wij uiteraard alleen maar aanmoedigen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Een jaar geleden bespraken we de begroting voor 2020. Nauwelijks enkele weken later doorkruiste corona alles. De coronacrisis heeft heel zwaar ingehakt op alle sectoren binnen het beleidsdomein Welzijn en dat zullen we de volgende periode ook nog voelen. Er zullen zich dan ook nog vele uitdagingen stellen.
Er zijn het afgelopen jaar tientallen miljoenen euro’s gespendeerd om de sector overeind te houden. Tientallen miljoenen om ook gericht mensen te ondersteunen die het in deze periode extra moeilijk hebben. Ook structureel zullen er de volgende jaren heel wat meer middelen naar het beleidsdomein Welzijn vloeien. Geen half miljard, maar 1 miljard euro zal structureel worden ingezet voor nieuw beleid, en dat is bijna een verdubbeling ten opzichte van het initieel geplande bedrag. Het gaat over heel veel extra middelen die de volgende jaren ook echt wel een verschil kunnen en zullen maken op het terrein.
Ik wil graag inzoomen op een aantal prioriteiten die voor de volgende jaren naar voren worden geschoven, en waarbij de snelheid van de uitvoering mee bepaald werd door de coronacrisis. Het uitgangspunt van de zorgzame buurten is voor ons vanzelfsprekend belangrijk. Nabijheid en toegankelijkheid zijn de sleutelwoorden die als een rode draad doorheen de beleidsnota terugkomen. Door op lokaal niveau krachten te bundelen en door de lokale besturen een grotere rol te laten spelen, moeten mensen zoveel mogelijk in hun buurt terechtkunnen voor zorg en ondersteuning. Daarom wordt er ook ingezet op eerstelijnszones en zorgraden, op het geïntegreerd breed onthaal, op projecten zorgzame buurten en op het lokale gezinsbeleid. De verkokering binnen zorg en welzijn wordt tegengegaan, waardoor kwetsbare mensen minder makkelijk door de mazen van het net zullen glippen.
Ook voor wie niet meer thuis kan blijven wonen omdat de zorgnood te groot wordt, blijven nabijheid en toegankelijkheid vooropstaan. Er werden al voor de coronacrisis proefprojecten opgezet rond kleinschalig zorgwonen. Het belang van werken met kleinere leefgroepen en de inbedding van WZC’s is tijdens de coronacrisis alleen maar duidelijker geworden, evenals het belang van participatie, mensen die zorg nodig hebben, moeten gehoord worden en een stem hebben in de beslissingen die hen aanbelangen. In de sector personen met een handicap werden op dat vlak al grote stappen vooruitgezet. Ik hoop dat we voor bewoners van WZC’s hier in het komende jaar ook vooruitgang kunnen boeken. Participatie zal immers een essentieel onderdeel moeten zijn van een toekomstgericht ouderenbeleid.
Een andere belangrijke focus in de begroting is het mentaal welzijn en de strijd tegen eenzaamheid. Een positief effect van de coronacrisis is alleszins dat het mentaal welzijn beter bespreekbaar is geworden en bovenaan de agenda is komen te staan. Wie professionele hulp nodig heeft op dit vlak, moet die ook kunnen krijgen. Daar zien we ook nog grote uitdagingen. Ik verwijs ook naar de stappen die gezet zijn met betrekking tot de onlinehulp en de verankering daarvan. De stroomlijning van het geestelijk gezondheidszorgaanbod zal de komende jaren een groot verschil maken. Hierbij zal de afstemming met het federale niveau ook essentieel zijn aangezien er ook daar plannen op tafel liggen met betrekking tot therapeutische hulpverlening. Ik wil graag stellen dat ik echt hoop dat de coronacrisis mee helpt het taboe op de geestelijkegezondheidsproblematiek te doorbreken.
Ik zoom graag nog even in op het sociaal akkoord VIA 6 waar 575 miljoen euro tegenover staat. Dat geeft zorgmedewerkers in de Vlaamse sectoren de erkenning die ze verdienen. Geen eenmalige premies of bonussen, maar structurele maatregelen die zorgen voor een betere verloning en een lagere werkdruk. Ook de verdere omzetting van rob- naar rvt-plaatsen, zoals reeds afgesproken, moet op de werkvloer een verschil maken. Voorwaarde is natuurlijk dat al dat bijkomend personeel kan worden gevonden, en daar staan we de komende jaren voor grote uitdagingen die samen met Onderwijs en Werk moeten en zullen worden aangepakt.
Tot slot wil ik nog een oproep doen. In de zorgsector gebeuren zoveel mooie dingen en zoveel medewerkers geven elke dag het beste van zichzelf. Ik wil echt een oproep doen om samen werk te maken van een mooie beeldvorming en dat de minister het project dat daarvoor in de steigers wordt gezet, met spoed aanvat zodat de sector het beeld krijgt dat hij verdient.
De heer D’Haese heeft het woord. U hebt vijf minuten.
Voorzitter, minister, collega's, daarnet haalde ik het al aan, vorig jaar hadden we voor een aantal zaken gewaarschuwd in de begrotingsbespreking: de besparingen op de centra geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) die de wachtlijsten zouden doen aangroeien, de besparingen op de preventieve gezondheidszorg die op zijn zachtst gezegd geen goed idee waren, en de wachtlijsten voor personen met een beperking zouden blijven aangroeien. We hebben toen ons ongenoegen geuit dat we in een van de rijkste landen ter wereld, ondanks de inspanningen van het zorgpersoneel, niet in staat waren een goede zorg voor ouderen te garanderen. Ik hoef er geen tekening bij te maken om aan te tonen dat dat inderdaad niet gelukt is.
Toen we daar vorig jaar over tussenkwamen, over de zorg, was de reactie van de meerderheid op al die zaken ‘als u daaraan iets wilt doen, is dat onbetaalbaar’. Dat gaat allemaal niet, onmogelijk. Ik ben heel blij om te zien dat een aantal zaken vandaag toch mogelijk zijn. Onder druk wordt alles vloeibaar, de pandemie, de acties van het zorgpersoneel en de zware onderhandelingen hebben resultaat opgeleverd om het toch mogelijk te maken om te investeren in de zorg. De investeringen zijn aangekondigd, we hebben dat al vaak gezegd, ik zal het nog eens doen, dat is een goede en belangrijke stap. Het is een eerste en belangrijke eerste stap. Het zal inderdaad, mevrouw Schryvers, een verschil maken op het terrein, net daarom is het zo onbegrijpelijk dat daarvoor een pandemie is moeten passeren door ons land, net daarom.
Maar hier mag het natuurlijk niet stoppen. Het IFIC-loonmodel is niet meteen een heel bijzondere blijk van waardering. Het is een belangrijke investering, dat wel. Maar IFIC zorgt er gewoon voor dat het personeel in de Vlaamse zorgsector correct verloond wordt. Dat is nog iets helemaal anders dan waardering, waarbij je mensen iets extra geeft omdat ze bijzondere inspanningen hebben geleverd. Dat is een groot verschil. En met IFIC gaan heel wat zorgwerkers, en met name zij met een hoge anciënniteit in de publieke sector, niets krijgen. Nul euro, beste collega’s. Dezelfde pandemie, dezelfde inspanning, dezelfde drama’s, met nul euro premie, nul euro opslag, geen enkel verschil op de bankrekening. Daar moet volgens mij absoluut nog een oplossing voor worden gevonden.
De omzetting van rob naar rvt is net hetzelfde verhaal. Dat gaat enkel over een correcte toepassing van de personeelsnormen, die jaren verkeerd hebben gezeten. Maar dan spreken we nog niet over die normen zelf. Want die personeelsnormen zelf liggen veel te laag. Die normen zelf moeten nog omhoog, voor logistieke medewerkers, voor animatie, voor psychologen, voor zorgpersoneel enzovoort. Er is dus nog heel wat werk te doen.
Als het dan gaat over lessen uit de coronapandemie, waar het hier vandaag uiteraard veel over gaat, denk ik dat we het over preventie moeten hebben. Want waar ik met mijn hoofd niet bij kan, is dat besparingen op preventieve gezondheidsorganisaties zoals Sciensano, nog altijd niet teruggedraaid worden. Dit parlement heeft vorig jaar bespaard op de toelage aan Sciensano. En tot op vandaag blijft dat van kracht, dat wordt niet teruggedraaid.
Voor het begin van de pandemie schreef Wouter Arrazola de Oñate – jullie kennen hem wel, de expert in contacttracing, van wie deze regering alle adviezen in de wind heeft geslagen – dat investeren in preventie een no-brainer is, met een flink terugverdieneffect. Over de besparingen die hier toen werden doorgevoerd schreef hij: “Op een gegeven moment is genoeg toch echt genoeg. Dit kost mensenlevens. Dit kost heel veel geld. Dit is ongezond. Stop.” De datum van dit schrijven is 2 januari 2020. En jammer genoeg zijn die woorden net iets te profetisch gebleken.
De jarenlange besparingen op onze preventiediensten, beste collega’s, hebben we in deze gezondheidscrisis cash betaald. Cash in mensenlevens, in verlies aan welzijn, en cash in deze begroting. Want het heeft er mee voor gezorgd dat het coronavirus zo om zich heen heeft kunnen slaan. De eerste lijn werd overbelast omdat we geen uitgebouwd netwerk hebben aan preventiecentra. En dat zou nu net een van de grote lessen van deze crisis moeten zijn, om eindelijk werk te maken van het uitbreiden van een sterke, preventieve eerste lijn in Vlaanderen. Maar daarover vind ik jammer genoeg niets in deze begroting. Ik vraag mij af: zijn jullie dat misschien vergeten? Komt dat nog, of wat is jullie visie daarop?
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat het jullie na de laatste commissievergadering niet zal verbazen dat ik teleurgesteld was toen ik deze nota doornam. De nota is eigenlijk niets meer of minder dan de nota die we een jaar geleden onder onze neus geschoven kregen. Voor alle duidelijkheid, collega’s, heb ik het over het beleidsdomein Justitie. Erger nog – ik zie heel wat verbaasde blikken –, er staan vele zaken in de nota die ons een jaar geleden beloofd werden maar waarvan we tot op de dag van vandaag nog niet te veel gezien hebben. Ik zal dan ook de woorden herhalen die ik sprak in de commissie. De nota is doorspekt van een dikke, grijze mist, waarbij ik vrees dat u, minister, het bos door de bomen niet meer ziet.
– Liesbeth Homans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
Nergens krijgen we concrete cijfers te zien over wat dergelijke projecten Vlaanderen precies zal kosten. Het lijkt mij alleszins normaal dat alle cijfers van alle initiatieven en alle projecten tot in het detail worden weergegeven aan het parlement, zodat wij onze controlerende rol kunnen vervullen. Ik kan alleen maar vaststellen dat u met deze nota de parlementaire werking buitenspel tracht te plaatsen.
Wat het Actieplan ter bestrijding van Seksueel Geweld betreft, betreur ik toch de timing waarop dat naar buiten is gebracht. Minister, u weet dat dit plan mij erg nauw aan het hart ligt.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het vooral de bedoeling van de Vlaamse Regering was dit zonder enig weerwoord van de oppositie in de media te brengen. Als partij zijn we uiteraard blij dat er eindelijk schot in de zaak komt om deze problematiek aan te pakken, maar het is absurd dat we vandaag, tijdens deze begrotingsbesprekingen, een dergelijk ongelooflijk plan zelfs niet kunnen bespreken. Het gaat hier opnieuw om veel initiatieven zonder zicht op concrete deadlines of kostenplaatjes te krijgen.
Voorzitter, ik stel voor dat u de in het actieplan vermelde periode 2020-2024 naar 2021-2024 of 2022-24 aanpast. Aangezien de besprekingen van dit plan pas volgende maand van start kunnen gaan, lijkt dit me niet meer dan correct.
Dan hebben we nog het enkelbanddebacle. Van een mislukte overheidsopdracht tot het meer inzetten van het elektronisch toezicht tijdens de coronacrisis in een wanhopige poging de gevangenisbezetting terug te dringen, blijft de rode draad dat de federale overheid beslist en dat Vlaanderen maar braaf moet volgen. Dit toont nog maar eens aan dat we dringend nood hebben aan een onafhankelijk Vlaams justitiebeleid.
Daarnaast stelt mijn fractie zich er ook vragen bij dat in de digitale begroting van de Vlaamse overheid nog steeds geen afzonderlijk beleidsdomein Justitie en Handhaving is opgenomen. Nu dit domein steeds meer aan belang wint en met steeds grotere eigen inkomsten en uitgaven zal worden geconfronteerd, rest de vraag of het niet beter zou zijn voortaan in een afzonderlijk onderdeel van de begroting te voorzien. Zo zouden een efficiënter budgettair beheer en een betere begrotingscontrole mogelijk worden.
Uiteraard is het niet allemaal kommer en kwel. Uiteraard staan er ook goede punten in deze begroting. Naast de grote schade die COVID-19 op het vlak van gezondheid en economie heeft aangericht, zien we ook een ongelooflijke en jammerlijke toename van de oproepen naar de hulplijn 1712. In april 2020 was er zelfs een stijging met 70 procent in vergelijking met de eerste week van de eerste lockdown. Er is een ongeziene toename van het geweld in gezinnen. Die gezinnen moeten nu vaak dag in, dag uit samen doorbrengen in een klein of groot huis met of zonder een tuin. In sommige gezinnen waren er voorheen misschien al kleine problemen, maar was deze crisis de laatste druppel.
Minister, mijn fractie is erg blij dat u voor de strijd tegen intrafamiliaal geweld 9 miljoen euro uittrekt. Dat geld is helaas meer dan nodig opdat vrouwen, maar ook mannen, zich in hun eigen huis veilig kunnen voelen.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, ik zou graag een aantal kanttekeningen bij uw armoedeplannen maken. Een paar van die kanttekeningen zijn niet nieuw. We hebben u al eerder gezegd dat we in die plannen ambitie missen. Dat is nu niet anders.
Voorzitter, u bent ooit verantwoordelijk geweest voor het armoedebeleid. U bent toen erg aangevallen omdat u een doelstelling had gesteld. We verschillen erg van ideologie, maar u hebt wel de moed gehad die ambitie te concretiseren en vast te leggen.
Minister, dat zou ik graag in uw armoedeplannen zien. We hebben u in het begin van deze crisis drie zaken gevraagd. Ten eerste hebben we u gevraagd om met heel de Vlaamse Regering de economie te ondersteunen. Dit is een domeinoverschrijdend beleid. De Vlaamse Regering heeft dat snel gedaan. De Vlaamse Regering is hier heel gevoelig voor geweest en heeft dat proactief gedaan. Ten tweede hebben we u gevraagd de zorg- en welzijnssector te versterken. Daar is met de grote toename van zorgvragen niet voldoende in geïnvesteerd. Na een aantal maanden is dat er toch van gekomen. Niet alle noden zijn beantwoord, maar er zijn inspanningen geleverd. Ten derde hebben we u gevraagd voor een sociale relance te zorgen. We hebben u gevraagd ervoor te zorgen dat iedereen wordt bereikt en dat iedereen door de crisis wordt gedragen. Daarop heb ik in uw begroting geen fundamenteel antwoord gevonden.
Ik zie dat de Vlaamse Regering de economie wil versterken en met jobs een antwoord wil geven. Ik vraag me af hoe de Vlaamse Regering mensen aan werk wil helpen die in deze crisis momenteel verkommeren of die ziek worden van de schimmel op de muren van hun huis. Ik vraag me af hoe de Vlaamse Regering leerlingen wil laten excelleren terwijl momenteel een epidemie van lege brooddozen losbreekt. Ik krijg berichten van leraren dat ze er meer dan voordien zien. Ik krijg berichten van ouders die hun kind één maaltijd per dag kunnen geven. En u kunt daarop ingaan door die ouders dan de schuld te geven, collega's. Maar stel u eens voor hoe een ouder zich moet voelen die dat tegenover zijn kind moet doen. Ik heb ooit mijn moeder moeten bekijken en in haar ogen moeten zien hoe dat voelde voor haar. En dat is vreselijk.
Dus ja, economie en welzijn gaan samen, maar economie kun je ook niet ontwikkelen zonder welzijn. En ik zie op dat vlak een fundamentele lacune in het beleid op dit moment en in de plannen. Er is geen antwoord op hoe men op de aankomende armoedepandemie zal reageren. De voorzorgen daarin, die zie ik nog niet genomen. En ik voel wel goodwill, ik voel dat er een soort van rijpen van de geesten is. Er wordt door de minister-president heel regelmatig gezegd: ‘We laten niemand achter.’ Er wordt gezegd: ‘We willen de factuur niet aan de kinderen en de kleinkinderen doorgeven.’ Waarschijnlijk, als u heel voorzichtig op het budget let, zal de factuur niet bij uw kinderen en kleinkinderen komen, maar waarschijnlijk wel bij de mensen die nu generatiearmen dreigen te worden. Hun kinderen en kleinkinderen zullen er wél in blijven.
En daarom wil ik u vragen: doe de stap verder. Houd het niet gewoon bij mondbelijdenissen tegenover die mensen, maar zorg ervoor dat er voor die kwetsbare mensen een marshallplan komt tegen de armoede die ons op dit moment bedreigt. Want op dit moment is het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding een verzameldocument van heel veel goede intenties, van heel veel projecten, van punctuele dingen. En u bent daar in de ondankbare rol van boekhouder gedwongen. Maar er wordt veel onderzocht, er wordt veel projectmatig gedaan, er worden consumptiebonnen uitgedeeld, lokale besturen krijgen potjes, waarvan ze soms weten wat ze ermee moeten doen, soms niet. Maar er is ambitie nodig, excellentie en drive! Dus betrek het middenveld, minister. Neem die Taskforce Kwetsbare Gezinnen serieuzer en neem geen genoegen met een toeslag van 33 euro per gezin. Daarnet had minister Crevits het over anderhalf miljard euro! En dat tikt nog aan. En het is goed dat u dat hebt gedaan. Pierre Wunsch van de Nationale Bank zei deze week dat er misschien wat veel is uitgegeven, maar dat op die manier het beleid wel zal terugveren. Wel, voor mensen in armoede moet dit nu gebeuren. Met een fractie van dit budget, kunt u zó veel realiseren.
Dus alstublieft, zie dit niet als een aanval. Ik stel mij niet tegenover u. Ik denk ook dat dit probleem heel erg over partijpolitiek heen gaat. Want de mensen die we nu collectief dreigen te verliezen, zullen u ook niet meer geloven, die is de politiek op zich kwijt. Als iemand thuis hoort dat er niemand wordt achtergelaten, maar die wordt wel volledig achtergelaten – en zo zijn er heel veel mensen –, dan bent u die kwijt. En die kloof hoeft u niet te laten gebeuren. Vlaanderen is een van de rijkste, welvarendste regio's ter wereld. De Vlaamse Regering kan dit dus realiseren. Dit is de basis van de Vlaamse gemeenschap: dat wij samen, fundamenteel voor samenleven zorgen. (Applaus bij Groen, sp.a en de PVDA)
Ik geef eerst het woord aan de ministers en dan aan de zaal voor de replieken.
Minister Beke? Ik zie u niet, maar u bent er wel.
Minister Beke heeft het woord.
Jawel, absoluut, voorzitter. Ik ben er niet alleen, ik heb ook bijzonder aandachtig geluisterd.
Collega's, 2020 was een meer dan bewogen jaar. Collega Vaneeckhout begon over 5 maart. Ik herinner mij 5 maart nog zeer goed, het moment dat er sociale acties waren, sociaal protest. Het was ook het begin van de pandemie. We hebben die dag ook de vakbonden ontvangen en diepgaand met hen doorgesproken.
Er zijn hier heel wat zaken gezegd waarop ik heel kort zal terugkomen. Laat ons misschien ook even vooruitblikken naar 2021. Er is gesproken over de vaccinaties. In 2021 en hopelijk ook al eind 2020 kunnen we starten met de vaccinaties. We zijn volop bezig met de uitrol daarvan.
Wij hebben in Vlaanderen een stevige vaccinatietraditie. Dat is een goede zaak. We zullen die ook nodig hebben. En we zullen die ook inzetten. We hebben een vaccinatietraditie. We hebben een vaccinatieregistratie. We weten hoe we daarmee moeten omgaan. En we hebben ons opengesteld naar de andere regio’s, om te zeggen dat we hen daarin willen helpen om dat te doen. Want er is vandaag ook nog altijd veel vaccinatietwijfel. Het zal er dus op aankomen om niet alleen vaccins te hebben – en daarvoor zijn we afhankelijk van de Pfizers en anderen van deze wereld – maar ook om de mensen te overtuigen. En we gaan iedereen, ook elk van jullie, nodig hebben om dat te kunnen doen, om de mensen te zeggen waarom het noodzakelijk is. In toenemende mate zijn de mensen ervan overtuigd om een vaccin te laten zetten. En dat is een goede zaak. Maar we zijn er nog niet. Ze moeten er dus materieel zijn, en ze moeten er in de hoofden van de mensen zijn, om eraan mee te werken.
2021 zal niet het jaar zijn waarin begin januari iedereen gevaccineerd is. 2021 zal ook nog altijd het jaar zijn van de voorzichtigheid. We zullen de twee moeten weten te combineren. En het ritme van de vaccinaties zal bepaald worden door de leveranciers. Wij moeten ervoor zorgen dat we er klaar voor zijn. En we zullen daar ook voor zorgen. Maar we zullen aan de mensen in 2021 ook nog altijd moeten vragen om voorzichtig te zijn, zeker in de komende dagen en de komende weken, maar ook nog in het komende jaar.
Collega’s, laat ons van 2021 ook het jaar van de verbondenheid maken. En dat klinkt misschien als een wollig woord, maar ik denk dat we, mede door deze pandemie, meer dan ooit goed aangevoeld hebben, elk van ons, niet alleen de mensen die kwetsbaar zijn, maar elk van ons, hoe belangrijk het is om een stukje menselijke verbondenheid te hebben, hoe belangrijk het is om in relatie met anderen te kunnen treden, van je onmiddellijke naasten, degenen die je graag ziet, je collega’s, je vrienden en anderen.
Ik ben niet te beroerd om te erkennen dat de aandacht voor het welzijn veel groter is dan toen we hier een jaar geleden zaten. Dat is zo. Dat is zo bij de mensen. Dat is zo bij de publieke opinie. Dat is zo bij de stakeholders. En dat is ook in deze Vlaamse Regering zo. En deze Vlaamse Regering heeft daar ook voor geïnvesteerd. Collega Van der Vloet, collega Schryvers en collega Saeys hebben daarnaar verwezen. En we zullen morgen ook opnieuw de daad bij het woord voegen door bijkomende beslissingen te nemen, als het van mij afhangt, om in de geestelijke gezondheidszorg, in de CGG’s, te investeren. We hebben dat gedaan met het plan ‘Zorgen voor morgen’. Dat is in uitrol. De OverKop-huizen en de jongerenadviescentra zijn hier naar voren gebracht. We zullen dat ook blijven doen. Dat is van ontzettend groot belang.
Ik denk dat het collega Van der Vloet was die begon met de vraag: ‘Hoe is het?’ Dat is een vraag die we heel snel en obligaat aan elkaar stellen: hoe is het? Maar niets maakt ons zo verward als van iemand het antwoord te krijgen dat het niet goed is, dat het niet oké is. We maken ons er heel gemakkelijk van af door het antwoord ‘oké, het is goed’ te verwachten. ‘Thuis alles goed? Met uzelf alles goed?’, tot het ogenblik dat men dan ‘neen, toch niet’ zegt. Vlamingen zijn binnenvetters, en West-Vlamingen nog iets meer. Maar het is wel zo. En dus moet je jezelf overwinnen om daar een echt en authentiek antwoord op te geven, maar ook, als je zelf die vraag stelt, om een authentiek antwoord te verwachten. Daar hebben we allemaal een leerproces in te gaan.
We hebben met Vlaanderen ‘Check jezelf’ uitgerold, maanden geleden. We gaan dat in de toekomst nog verder versterken, om die eerste basis, die eerste stap, te zetten. En dan gaat het over het welzijn van individuen, van personen, welzijn in relaties, welzijn op het werk. Als we in het verleden spraken over welzijn op het werk, dan dachten we aan ergonomische bureaustoelen. Dan dachten we niet aan de psychologische ergonomie van de mensen. Maar daar gaat het vandaag in essentie meer dan ooit over.
Als collega Schryvers spreekt over de zorgzame buurten, dan gaat het ook daarover. Dan gaat het over mensen die in eigen wijk, in eigen buurt vooral hun eigen buren ontdekken en herontdekken, en op die manier ook voor een stukje in het mentale welzijn van anderen kunnen investeren.
Collega’s, 2021 zal ook het jaar van de vacatures worden. Er staan er vandaag al duizenden open, ook in de zorg. Met alle middelen die we gaan investeren, zal er in 2021 nog meer moeten worden bekeken hoe we die vacatures invullen. Daar is de voltallige Vlaamse Regering zich ontzettend goed van bewust. Het akkoord dat deze week is gesloten, is daar ook voor een stukje een uitdrukking van. Het sociaal akkoord dat daarvoor is gesloten, is daar ook een uitdrukking van.
Buiten geld op tafel leggen en zorgen voor instroom en zijstroom is er nog één zaak die van ontzettend groot belang is, en waarover we hier in dit parlement al heel vaak hebben gesproken, meerderheid en oppositie, links en rechts. Dat is het volgende. Als je het aantrekkelijk wilt maken voor mensen om te gaan werken in de welzijns- en zorgsector, dan moet je ervoor zorgen dat ze positief in beeld komen, dat ze positief worden bejegend. Ja, het zou helpen mocht de VRT daar een mooie reportage over maken, of, misschien nog beter, een spannende non-fictiereeks. Het zou echter ook helpen als we dat allemaal samen willen ondersteunen, als positieve motivatie voor mensen die die keuze willen en durven te maken. Dat is immers geen gemakkelijke keuze, acht uur, tien uur per dag met mensen bezig zijn. Daar moet je een ontzettend groot hart voor hebben.
Collega’s, 2021 zal ook het jaar zijn van de vooruitzichten en de uitbreiding. Ja, collega Groothedde, wij moeten investeren in de zorg, maar we hebben dat dit jaar ook gedaan. Ik ben begonnen als minister van Welzijn met een beslist beleid van mijn voorganger dat in deze legislatuur moest worden uitgevoerd naar rato van een dikke 500 miljoen euro. Daarnaast was er nog een nieuw uitbreidingsbeleid waartoe de regering had beslist, dat we hier vorig jaar rond deze tijd zo aan het verdedigen waren, van om en bij de 500 miljoen euro. Alles samen is dat een uitbreiding van 1,1 miljard euro. We zijn nu een jaar verder, en we hebben naast die 1,1 miljard euro intussen nog honderden miljoenen, zelfs miljarden geïnvesteerd en zullen dat de komende jaren doen.
Alleen al dit jaar, in pandemietijden, hebben we 500 miljoen euro uitgetrokken om de zorg en iedereen die daarin werkt te onderstutten, niet alleen voor mondmaskers, maar om ervoor te zorgen dat de woonzorgcentra financieel verzekerd waren, dat de kinderopvang financieel verzekerd was, dat die sector niet door de knieën zou gaan. We hebben dat gedaan voor bedrijven, omdat het moest, omdat het noodzakelijk was, maar we hebben dat ook gedaan voor al die mensen die werken in zorg en welzijn, zodat ze er niet van wakker moesten liggen dat als er eens iemand een kind niet naar de kinderopvang zou brengen, dat onmiddellijk zou worden doorgerekend, dat als er een plaats in een woonzorgcentrum leeg kwam, dat niet onmiddellijk zou worden doorgerekend, dat het personeel geen onzekerheid zou hebben over wat dat zou betekenen enzovoort en zo verder. Dat heeft de Vlaamse begroting al bij al ook al ongeveer een half miljard euro gekost.
Daarnaast hebben we het sociaal akkoord, meer dan 500 miljoen euro per jaar. Dat betekent 2 miljard euro deze legislatuur. In vergelijking met toen we hier een jaar geleden zaten, gaat het dus alles samen over 3 miljard euro extra die we investeren in zorg en in welzijn. Die laatste 500 miljoen euro, dat gaat immers over het naar voren trekken van het beleid. We hadden in het regeerakkoord beslist om in de ouderenzorg, in de gehandicaptenzorg in groeipaden te voorzien. Die hebben we naar voren getrokken: 400 miljoen euro voor de wachtlijsten. Collega Diependaele heeft gezegd dat het geld er zal zijn. Het is dus aan ons om dat geld inderdaad bij de mensen te krijgen. Collega Anaf, ik kom daar straks nog op terug. Hetzelfde geldt voor de ouderenzorg. We hebben beslist dat we die 100 miljoen euro waartoe was beslist tegen 2023, in opstappen, naar voren zouden trekken.
Collega’s, ik wil op een aantal punten heel concreet kort ingaan. Collega Anaf, u hebt gevraagd: ‘Gaan de mensen daar wel zeker van zijn en wat gaat u doen? Want als u zegt dat u dat geld naar voren trekt en u geeft de mensen in jaar 1 een budget, wat betekent dat dan voor jaar 2 en voor jaar 3?’ Dat zijn logische vragen. Dat zijn ook de juiste vragen. Wat gebeurt er met de automatische rechtentoekenningen? Hoe gaan we daarmee om? Dat zijn de juiste vragen. We zullen dus het vooruit trekken op een verstandige manier moeten aanpakken. Want anders heb je wel een aantal mensen geholpen, maar heb je een dam gezet, een nieuw stuwmeer dat zich aanbiedt. Daar is ook niemand mee geholpen. Dat zijn we op dit ogenblik aan het bekijken: hoe doen we dat op de meest verstandige en op de meest intelligente manier? We gaan dat dus doen met bijkomende hervormingen en met bijkomende middelen, in het samenspel van die twee, om zo veel mogelijk mensen te helpen en zo veel mogelijk zorgnoden te lenigen.
Daarstraks is gesproken over besparingen in de zorg, het was collega D’Haese die sprak over besparingen in de gehandicaptenzorg. (Opmerkingen van Jos D’Haese)
Dit jaar zijn er 2721 mensen die bijkomend een budget hebben gekregen. Bij de minderjarigen 360. Alles samen gaat dat over 90 miljoen euro. Als u kijkt naar de begroting, zal er in de reguliere begroting 100 miljoen euro extra ingeschreven staan voor de gehandicaptensector. Daarnaast zullen we de oefening doen, zoals daarstraks gezegd, naar het voortrekken, maar dat gaan we op een bijzonder verstandige manier moeten doen, om niet in de vallen te trappen waar collega Anaf terecht naar verwezen heeft.
Collega Anaf, ik ben er vanmorgen niet op ingegaan, maar u zei toen: ‘Als u VIA5 en VIA6 (Vlaams intersectoraal akkoord) vergelijkt, zo heel veel verschil maakt dat niet’. Dat maakt wel een verschil. VIA5 ging over 540 miljoen euro, een kleine 100 miljoen euro koopkracht en 440 miljoen euro aan uitbreidingsbeleid. Als u geen appelen met peren wilt vergelijken en de twee naast elkaar zou leggen, spreken we nu over 1,1 miljard euro. Want de gehandicaptensector zat daar toen ook in, de wachtlijsten zaten daar toen ook in, de kinderopvang zat daar toen ook in, in VIA5. Dat zit nu niet in VIA6. Maar de vraag die de mensen in de kinderopvang of de mensen op een wachtlijst stellen, is niet de vraag of het nu in VIA5 of in VIA6 staat. De vraag is: komen er middelen om daar iets aan te doen? En dus spreken we over een verdubbeling in vergelijking met het vorige sociaal akkoord en denk ik dat we terecht mogen zeggen dat het een historisch sociaal akkoord is.
Collega’s, ik heb hier het voorbije jaar ontzettend veel uren in de commissie en ook in deze plenaire vergadering samen met jullie gediscussieerd, van gedachten gewisseld, vaak van mening verschild, maar toch ook vaak geluisterd. (Opmerkingen van Stefaan Sintobin en Lorin Parys)
Neen, dat was niet beschuldigend bedoeld, absoluut niet. En over de verschillen heen hebben we uiteindelijk toch ook wel elkaar verrijkt, op zijn minst met de aanbevelingen uit de commissies, waar we uitvoering aan gegeven hebben, waar we het beleid mee versterkt hebben, over meerderheid en oppositie heen, waar we samengewerkt hebben. Hetzelfde heb ik gezien met het sociaal akkoord, wat niet gemakkelijk is. Want het is gemakkelijk om te zeggen dat je een sociaal akkoord moet hebben, maar je moet dat niet alleen met de regering doen, maar ook met werkgevers en werknemers, die elk hun eigen verwachtingspatroon hebben, hun eigen ambities hebben, en die niet altijd op alle terreinen op hetzelfde spoor zitten. Maar uiteindelijk is dat wel gelukt.
Zo hebben we tijdens de pandemie gezien dat er samenwerking is gekomen tussen de sectoren. Dat hadden we voor de pandemie nooit gedacht, hoe de residentiële ouderenzorg, de gezinszorg, de thuiszorg elkaar zouden leren kennen en versterken. Over de sectorgrenzen heen. Ontschotting. Hoelang wordt daarover al niet gesproken in dit parlement? Wij hebben in sneltreinvaart gezien dat het toch wel mogelijk is. Datgene wat men vroeger voor onmogelijk hield of in een perspectief van jaren en decennia zag, hebben we nu soms op een paar weken tijd zien gebeuren. Wel, laat ons hier in dit parlement die kracht van samenwerking tussen werkgevers en werknemers en de mensen op het terrein vasthouden. En we zullen af en toe nog wel eens botsen, zoals werkgevers en werknemers zullen botsen en zoals de sectoren zullen botsen. Ik maak me daar geen illusies over. Maar laat ons toch die kracht van samenwerking bundelen. Corona heeft dingen naar voren gebracht die vroeger misschien niet als eerste punt op de politieke agenda stonden. (Opmerkingen van Jos D'Haese)
Maar ze staan vandaag wel op de agenda. Voor de mensen die er werken en voor de zorgnoden die er zijn: laat ons die kracht van samenwerking ook in de toekomst vasthouden. En allicht – maar ik maak mij daar geen illusie over – zal het in Welzijn en Zorg op vele vlakken nooit genoeg zijn. De zorgen en de noden zijn groot. Op het vlak van mentaal welzijn, op het vlak van het fysieke welzijn, op vele vlakken zijn de zorgen enorm groot en wordt er door deze Vlaamse Regering diep in de buidel getast. De zorgen zijn enorm groot. Misschien is het nooit genoeg. Maar een ding is ook wel duidelijk en onomstotelijk: dat er nog nooit zoveel geïnvesteerd is in zorg en welzijn in Vlaanderen als nu op dit ogenblik door deze Vlaamse Regering. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Blancquaert, ik wil drie punten kort aanraken. We hebben het er in de commissie uitgebreid over gehad. Ik weet dat u in de commissie veel bent tussengekomen over het actieplan Seksueel geweld. Ik wil u bedanken voor het werk dat u daar als volksvertegenwoordiger doet.
Het klopt dat het actieplan heel veel initiatieven inhoudt. Dat is ook logisch. Het is het allereerste actieplan van die aard dat we in Vlaanderen hebben. Het gaat over heel wat initiatieven die bij heel wat collega’s zitten. Hoewel het niet in het regeerakkoord stond, heb ik het onmiddellijk bij mijn aanstelling met mijn bevoegdheid op de agenda gezet. Ik denk dat het goed is dat de Vlaamse Regering dat zo snel mogelijk heeft goedgekeurd. We gaan het nu uitrollen. Dat is natuurlijk belangrijk voor de slachtoffers. Ik heb begrepen dat het in januari in de commissie zal worden besproken. Jullie zijn natuurlijk baas over jullie eigen agenda. Dat is goed, denk ik.
Het is goed dat we voor wat betreft het elektronisch toezicht gaan voor het nieuwste, het meest hoogtechnologische materiaal. De lopende overheidsopdracht van zes jaar geleden is opgezegd. We gaan begin volgend jaar een concurrentiedialoog starten om dat dossier zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen. Door corona is het aantal benodigde enkelbanden toegenomen. Het was ongeveer 45 procent. Vanuit het Vlaamse niveau hebben we onze federale collega’s daarover geïnterpelleerd. Wij zegden dat wij dit niet konden volhouden. Enkelbanden bestellen, dat gaat ook niet op een-twee-drie. De collega’s in Wallonië zaten echt met een probleem. Ze hadden daar een tekort aan enkelbanden. Wat op het federale niveau werd beslist was problematisch. Vooral omdat er op geen enkel moment met ons werd overlegd. Maar bon, wij hebben vanuit Vlaanderen onmiddellijk geschakeld. Wij hebben ervoor gezorgd dat wij altijd voldoende enkelbanden hadden.
Ik heb ook een gesprek gehad met de nieuwe minister van Justitie. Ik heb duidelijk gezegd dat enkelbanden niet dienen om het probleem van de overvolle gevangenissen op te lossen. Enkelbanden moeten niet de regel zijn, en al zeker niet als het gaat over tienerpooiers, verkrachters, zedendelinquenten en daders van intrafamiliaal geweld. Daar willen wij geen enkelbanden. Wij weten van heel veel slachtoffers dat de dader dan thuis met een enkelband bij het slachtoffer zit. Dat leidt tot soms heel schizofrene situaties.
De federale minister heeft gezegd dat hij dat zeker wil bekijken. Wij blijven dat opvolgen om in die gevallen al niet naar een enkelband te gaan.
Het klopt dat Justitie nog geen apart domein heeft binnen de begroting. Dat heeft er natuurlijk mee te maken dat de transitie nog bezig is. 1 januari is er een transitiemanager aangesteld. Het is de bedoeling dat zij dat het komende jaar organisatorisch in orde brengt en hopelijk zal Justitie volgend jaar een apart beleidsdomein zijn binnen de begroting.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Er is veel gezegd. Ik ga op een heel specifiek aspect tussenkomen, en dat is de situatie voor mensen met een beperking. Eén zin staat centraal in mijn repliek: meer geld alleen geeft geen betere zorg.
Voor ik daar kom, het volgende. Mijnheer Anaf, ik heb uw betoog gehoord. Ik respecteer uw expertise, uw inbreng, uw hart voor mensen met een beperking in de commissie het afgelopen jaar. Maar u moet wel intellectueel eerlijk zijn. Toen we hier vorig jaar zaten, was de commentaar dat die 270 miljoen euro die erbij kwam, goed was maar veel te laat kwam. Die komt pas in 2024. Toen de regering heeft beslist om dat bedrag naar voren schuiven, dan was u eerste tweet daarover: ‘Dit is de mensen in hun gezicht uitlachen, dit lost niks op.’ En vandaag zegt u dat het eigenlijk wel goed is maar dat het heel onzeker is dat het er zal komen, want er wordt met onderbenutting gewerkt. Dat zijn drie verschillende boodschappen. Ik begrijp u daar niet in. Want die 270 miljoen euro maakt voor heel veel mensen wel een verschil. Ik kom daar zo dadelijk op.
Wat die onderbenutting betreft, heeft minister Diependaele al accuraat geantwoord. Die budgetten zijn werkelijk voorzien. Als we hier volgend jaar opnieuw zitten en ze zijn verdwenen of het was toch niet waar, dan kunt u ons betichten van leugens, maar die onderbenutting is geen vreemde techniek. Uw partijgenote mevrouw Goeman zei daarnet dat de uitgaven voor Vlaamse Veerkracht eigenlijk fantoomuitgaven zijn en dat dat niet allemaal zal worden gerealiseerd. U zegt eigenlijk het omgekeerde, namelijk dat er niet genoeg over zal zijn. Dat zijn twee dingen en die zijn mutueel exclusief, je moet kiezen tussen een van beide.
Mijn boodschap daarbij is: de budgetten zijn er, laat ons daar samen mee aan de slag gaan. U hebt over één ding gelijk: het is niet genoeg om alles op te lossen, het is niet genoeg om alle wachtlijsten weg te vagen. Dat is zo. Misschien komen we ooit in een situatie waar we wel met die bedragen zitten. Met 270 miljoen euro, beste collega, kunnen we wel enorm veel doen. Als we rekenen aan een gemiddeld persoonsvolgend budget van ongeveer 60.000 euro, dan kun je met 270 miljoen euro ongeveer 4000 mensen helpen, in een ideale wereld. Dat betekent dat we heel prioriteitengroep 1, heel prioriteitengroep 2 en een stukje van prioriteitengroep 3 kunnen wegvagen. Dat is de situatie in de ideale wereld. Maar we zitten niet in de ideale wereld. Er zijn ook een aantal automatische toekenningen die almaar groeien. Er is sowieso het groeipad, de groei in de wachtlijsten is er ook nog steeds. Daar moeten we rekening mee houden. Dat zijn twee factoren die we niet kunnen wegcijferen.
Mijn oproep is om met het hele parlement samen, met iedereen die een hart heeft voor deze materie – de heer Van Rooy is er toch niet? oké – tot een systeem te komen, waarin we zoveel mogelijk mensen kunnen helpen met die extra middelen. Daarin spelen een aantal factoren mee. Ik ga niet in op de inhoud, want dan wordt het heel technisch, maar het gaat over de automatische toekenning, over hoe we het inschalingsinstrument hanteren, over hoe we de persoonsvolgende financiering bij minderjarigen ingang kunnen laten vinden, over wat we met prioriteitengroep 3 doen waarin al een aantal andere toeslagen vervat zitten. Al die factoren spelen mee.
We kunnen een systeem maken om met die 270 miljoen euro zoveel mogelijk mensen van de wachtlijsten te halen. Misschien zullen het er geen 4000 of 4500 zijn, maar we kunnen wel tot een systeem komen – zoals de heer Rzoska een aantal maanden geleden heeft voorgesteld –, waarbij we in een groeipad voorzien waardoor de wachtlijsten volgens een structureel ritme ooit wel weggewerkt kunnen worden. Dat is een taak van het parlement en we moeten dat samen in handen nemen.
Een ander aspect daarbij is het sociaal ondernemerschap. We moeten mensen die zorg willen aanbieden – zo zijn er heel veel – volledige vrijheid geven in hoe ze dat willen doen en hen niet beknotten door een vennootschapsvorm of kapitaalstructuur op te leggen. Dat is ook iets waar de regering werk van wil maken. Die 270 miljoen is echt wel significant. Historisch is dat er op één jaar nog nooit bij gekomen. Wie iets anders beweert, ontkent het licht van de zon. We kunnen echt wel een verschil maken tijdens deze legislatuur, maar dan moeten we samenwerken, naar de fundamenten van het systeem gaan en kijken hoe we zoveel mogelijk mensen een budget kunnen geven.
Dan kom ik tot mijn slotsom. Meer geld alleen zal niet alles oplossen. We moeten ook in de diepte gaan. Mevrouw van der Vloet alludeerde al op de structuren. Dat zal uiteindelijk betere zorg geven. Ik reik nogmaals de hand naar de oppositie. Laat ons het debat daarnaar verleggen in plaats van naar de onderbenutting, de noodprovisies en dergelijke. Dat is allemaal bijzaak. Wat echt het verschil zal maken voor de mensen, is dat wat wij samen in de komende jaren met die wachtlijsten zullen doen.
De heer Anaf heeft het woord.
Mijnheer Vande Reyde, u hebt het hier over intellectuele eerlijkheid om er daarna echt een potje van te maken.
Uiteraard hebben wij vorig jaar bij de begrotingsbesprekingen gezegd dat we teleurgesteld waren en dat er te weinig budget was om mensen met een handicap te helpen. Waarom? Omdat alle prognoses aantonen dat er aan het begin van de legislatuur 15.000 mensen op de wachtlijst stonden, maar dat dat er tegen het einde van de legislatuur 24.000 zullen zijn.
Als dan enkele weken geleden een aantal budgetten naar voren werden geschoven, dan was mijn eerste reactie er een van ontgoocheling. Weet u hoe dat komt? Omdat er in de week daarvoor een aantal mensen, om u niet te noemen, met miljoenen hadden gesmeten op de radio in De Ochtend. Er zou 100 miljoen euro bij komen voor personen met een handicap. Het kon niet op. Natuurlijk is dan mijn eerste reactie als de communicatie er komt, dat ik verdorie gehoopt had dat er tegen het einde van de legislatuur geen 24.000 mensen op de wachtlijst zouden staan, maar minder dan vandaag.
Ik ben daarnet mijn tussenkomst begonnen, en ik heb dat ook in de commissie gezegd, met te stellen dat ik op zich blij ben dat dat geld naar voren wordt geschoven. Dat is een goede zaak, want mensen zullen sneller geholpen kunnen worden. Ik stel mij daar wel enkele technische vragen bij. Ik stel mij daar vragen bij omdat ik bekommerd ben, omdat ik wil dat die mensen niet alleen de belofte krijgen, maar dat die effectief ook gerealiseerd kan worden. Ik zou van u verwachten, als iemand die altijd pretendeert daar heel hard mee bezig te zijn, – ik geloof ook echt dat u met een groot hart voor personen met een handicap in het parlement zit, want u doet er veel moeite voor – dat u mij daarin zou steunen in plaats van mij aan te vallen.
De realiteit is dat je pas budgetten kunt uitgeven aan personen met een handicap als die effectief ingeschreven staan op de begroting van het VAPH, zodat ze uitgegeven kunnen worden. Als die budgetten niet op die code staat, dan kan je ze ook niet uitgeven. Dat is toch de logica zelve.
Ik ben blij dat de minister aangeeft dat ik terechte vragen heb gesteld, en we moeten dat ook doen, maar ik blijf op mijn honger zitten. Die budgetten zullen er niet zijn binnen dit en enkele maanden. Ze zullen er ten vroegste pas zijn op het einde van het jaar. Daarom, als u het echt goed voorhebt met personen met een handicap, dan keurt u straks ons amendement goed. Zorg ervoor dat het budget nu al in de begroting komt, zodat die middelen effectief uitgegeven kunnen worden aan datgene waar de regering beloofd heeft ze te zullen uitgegeven. Dat is toch niet zo moeilijk.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik denk dat u moe begint te worden.
Absoluut niet. Daag me niet uit. Als u dit zegt, ben ik meteen weer helemaal scherp.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U reikt opnieuw de hand. U zegt ook dat we de afgelopen maanden heel veel tijd met elkaar hebben doorgebracht, vaak digitaal, en dat klopt. Ik denk ook dat we in de commissie Welzijn met alle fracties keihard hebben gewerkt en dat iedereen zich vanuit zijn of haar rol de voorbije maanden dubbel heeft geplooid om een aantal stappen vooruit te zetten.
Ik vind ook dat het u siert dat u erkent dat welzijn en gezondheid de afgelopen jaren te weinig op de politieke agenda stonden. Ik voel me niet aangesproken. Ik denk dat mijn voorgangers en ikzelf heel duidelijk een aantal zaken op tafel hebben gelegd. Ook de sector heeft dat gedaan, maar ik ben blij dat we samen vaststellen dat we doorheen de tijd een aantal waardevolle zaken te weinig zijn gaan waarderen omdat we ze als te evident begonnen te beschouwen. En dan vind ik het goed dat u dit hier vandaag benoemt en dat het meteen ook een soort handreiking is om daar de volgende jaren samen mee aan de slag te gaan, met inderdaad het realistische inzicht dat we zeker nog van mening zullen verschillen.
Collega’s, wat we dan niet nodig hebben – en dat is geen verwijt – is dat we elkaar voortdurend proberen te overtuigen van wat er gaande is, welke projecten al voorzien zijn en wat er allemaal op tafel ligt. Ik denk dat we nood hebben aan een fundamenteel besef van waar we vandaag staan. In dat opzicht heeft de heer Vande Reyde gelijk dat er meer moet zijn dan uitspraken zoals: we zijn bezig, er is in budget voorzien, laat ons maar doen en we zien wel waar we over een aantal jaren uitkomen.
Er zijn wel wat thema’s die fundamenteler zijn dan wat hier vandaag in de begroting is voorzien. Een daarvan is de vraag hoe we die vacatures ingevuld zullen krijgen. Het lijkt dan een afleidingsmanoeuvre de oppositie aan te spreken op haar verantwoordelijkheid, en dat gebeurt hier ook vandaag. Ik vind dat niet erg, het is goed dat we er telkens op gewezen worden.
Voor alle duidelijkheid, er gebeuren fantastische dingen in de sector. Elke dag opnieuw zijn er honderdduizenden mensen die het beste van zichzelf geven, professioneel of vrijwillig, om het verschil te maken voor mensen. En het lijkt me ook, dat weet ik uit mijn werkbezoeken, een job waar je, wanneer alles goed loopt, met veel voldoening naar huis gaat. Je krijgt ook veel terug van iedereen die daar actief is.
Maar het is ook een plaats waar veel frustratie heerst omdat er nog zoveel meer zou kunnen, maar de politiek daar niet altijd de voorwaarden voor schept. Minister, we vragen dan ook, zeker met het oog op de bestaande acute crisis, meer dan het huidige mobilisatieplan om die vacatures versneld in te vullen. De sector heeft niet alleen boodschap aan een imagocampagne – dit is een beetje herkenbaar voor wie daarnet aanwezig was bij het debat over het landbouwbeleid – daar moet ook een beleid tegenover staan. Ik sluit me aan bij collega Vande Reyde dat beleid niet alleen over financiën gaat. Dat heb ik ook daarnet heel duidelijk gezegd. Dat betekent ook dat we niet alleen behoefte hebben aan pilootprojecten en andere projecten, maar aan het uitrollen van een visie die zegt waar we over tien jaar moeten staan. Het gaat dan over de positie van preventie.
De minister weet dat ikzelf ook voorzitter ben van een regionale Logowerking en dat dit debat me bezighoudt. Collega D’Haese wees er daarnet ook terecht op.
We hebben de afgelopen jaren beslissingen genomen, maar uit deze crisis blijkt hoe belangrijk preventie is op alle gebieden. Het gaat dan zowel over mentale als over fysieke gezondheid. Ik spreek ook mezelf aan ... op obesitas. Door mijn eigen fysieke situatie heb ik misschien statistisch iets meer kans om in de problemen te komen. Dat is dan ook mijn goede voornemen voor 2021, niet om opnieuw in de problemen te komen, maar om er werk van te maken. (Applaus bij minister Matthias Diependaele)
Collega's, ik denk dat we daar nog gigantische stappen kunnen zetten
Ten tweede: hoe organiseren we onze zorg en onze residentiële zorg? Dat is een gesprek waarover iedereen het eigenlijk fundamenteel eens, over de richting waarin gegaan moet worden. Hoe gaan we om met onze mensen die zorg nodig hebben? Hoe gaan we om met onze ouderen? Hoe gaan we om met jongeren met een uitdaging? Hoe gaan we om met mensen met een beperking, met mensen met een handicap? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat zij in een geïntegreerde, toegankelijke samenleving terechtkomen? Dat is voer voor heel veel debatten, waarbij we zelfs niet aan het begin van de oefening staan. De vragen liggen op tafel. Iedereen heeft wel wat insteken. Maar laten we niet doen alsof er een plan ligt om de komende tien of twintig jaar stappen te zetten.
Minister, ik sluit me aan bij de suggestie van collega Groothedde in verband met armoede. Dat plan moet meetbare doelstellingen hebben. Ik wil bijvoorbeeld weten, als het gaat over de wachtlijsten, waar u precies wilt staan in 2024 en in 2025. Ik wil niet discussiëren over de middelen die voorzien werden, over 100 miljoen euro die aangekondigd werden en 270 miljoen euro die uitgetrokken werden. Gaat het dan over dezelfde middelen of werden die vervroegd naar voren getrokken? Dat is een absurd debat, waarin het niet gaat over de kern van de zaak.
Voor mij is de kern van de zaak: waar willen we in 2024 staan, na het beleid van deze Vlaamse Regering? Dan kan ik op dit moment alleen maar vaststellen – en daarover verschil ik wel van mening met collega Vande Reyde – dat geld geen bijzaak is.
Ik geef het voorbeeld van iemand met een handicap die op prioriteitenlijst 1 stond. Hij werd in december 2017 geregistreerd en zit nu al drie jaar te wachten. In de jeugdhulp bedraagt de wachttijd meer dan vierhonderd dagen. In de geestelijke gezondheidszorg – we hoorden het vorige week nog – moeten jongeren minstens een half jaar wachten op de nodige hulp. Dat zullen we niet oplossen door een aantal, terechte, maar kleine investeringen in hulplijnen. Dat kunnen we oplossen door een massief plan op tafel te leggen voor de komende tien à vijftien jaar, voor het model waar we naartoe willen en de manier waarop we dit zullen financieren.
Mijn fractieleider, de heer Rzoska, lanceerde dit voorstel al enkele maanden geleden. Wij blijven daar vragende partij voor. Ik heb er begrip voor dat dit in een jaar als 2020 niet uitgewerkt kon worden. Laten we eerlijk zijn: heel veel mensen in het agentschap waren op het terrein en in de administratie bezig met andere dingen.
Ik vind het wel onze historische opdracht en uw historische opdracht om in 2021 werk te maken van zo’n plan, een plan dat verder kijkt dan deze legislatuur en ook meetbare doelstellingen vooropzet voor 2025. Dat is wat onze fractie vraagt. Omdat dat vandaag niet op tafel ligt en omdat wij het gevoel hebben dat hier vandaag niet voldoende diep aan gewerkt wordt, zullen wij, ook na de uitleg van de minister, deze begroting niet goedkeuren.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil tussenkomen over twee zaken. De eerste is het aantrekken van personeel in de zorg. Ik denk dat dat een terechte bekommernis is, die we allemaal hebben. We zeggen ‘handen aan het bed’ en ‘handen in de klas’, maar dan moet men inderdaad handen hebben. Ik heb hier de cijfers over de inschrijvingen in academiejaar 2020-2021, van jonge studenten die voor gezondheidszorg kiezen, in het midden van de pandemie. Ze hebben dus gekozen voor gezondheidszorg in juni 2020. In vergelijking met vorig jaar, is er een stijging met 3,58 procent, goed voor 690 extra inschrijvingen. Sommigen verwachtten dat het er veel minder zouden zijn, maar het zijn er meer. Ik denk dat dat een goed signaal is. Dat zijn mensen die te midden van de pandemie zeggen dat ze daarvoor willen gaan.
Mijn tweede punt gaat over de leerzorgladder. In het kader van de wet betreffende de uitoefening van gezondheidsberoepen moeten we aandacht hebben voor HBO 5. Dat is een oproep die ik al een aantal keren gedaan heb in dit parlement. Zowel op Vlaams niveau als op het federale moeten we erop letten dat we een belangrijke instroom in die beroepen niet verliezen, bijvoorbeeld doordat iemand die hier HBO 5 gevolgd heeft wel zou kunnen gaan werken als verpleegkundige in Polen terwijl er hier massa’s vacatures open staan.
Ik wil nog even terugkomen op wat mevrouw Groothedde over armoede zei. Het armoedeplan bevat heel veel onderdelen, met kleine en grote projecten in alle beleidsdomeinen. Het leek alsof u wilde laten uitschijnen dat dé oplossing voor het armoedeprobleem er niet in stond. U volgt het thema al lang genoeg. Als die oplossing er zou zijn, dan hadden we ze al lang toegepast. Wat staat er echter wel in dat plan? Ik vind het echt jammer dat u daaraan lijkt voorbij te gaan. Het lijkt alsof u zegt dat we gewoon geld moeten geven aan de gezinnen om ze uit de armoede te halen. Dat is niet zo, er staan daarom veel meer zaken in het plan. Ik haal er een aantal dingen uit: het groeipakket en de automatische toekenning van sociale toelagen voor dergelijke gezinnen. Er is nu ook een stijging naar aanleiding van wat we recent hebben beslist. Wat zit er nog in het plan? De toeleiding naar werk via de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en sterk onderwijs.
We moeten niet naar één oplossing zoeken. Het plan dat deze regering naar voren schuift, probeert op al die facetten in te grijpen. We willen er samen voor zorgen dat daardoor de procentuele armoede daalt.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik wil graag eventjes reageren op de collega’s die de vraag stellen hoe we onze zorg naar de toekomst toe willen organiseren. We moeten daar over nadenken. Hoe gaan we om met mensen die zorg nodig hebben en hoe gaan we om met kwetsbare mensen? Ik wil de vraag nog wel iets ruimer stellen. Het gaat niet alleen over de manier waarop we zorg willen geven, maar wel over hoe we mensen met een zorgnood en kwetsbare mensen volwaardig kunnen laten deel uitmaken van onze maatschappij. Ik focus dan niet alleen op de zorg, maar wel op het feit dat men kan deel uitmaken van en participeren aan een leefgemeenschap. Dan gaat het inderdaad over kleinschaligere vormen van wonen voor mensen met een zorgnood. U weet dat er een aantal proefprojecten zijn en dat we er allemaal van overtuigd zijn dat we die naar de toekomst toe moeten verderzetten. Corona zal daar inderdaad een duw aan hebben gegeven. Dat vraagt natuurlijk ook een heel grote omschakeling omdat er meer inbedding in leefgemeenschappen moet komen. Veertig, vijftig jaar geleden bouwden we zorgvoorzieningen op een rustige plek midden in het groen. Nu willen we die midden in een leefgemeenschap, zodat de mensen daar deel van uitmaken en in interactie staan met die leefgemeenschap. Ik heb het dan over buurtgerichte zorg, bijvoorbeeld. Er moet meer participatie zijn zodat mensen die zorg nodig hebben een volwaardige stem hebben in zaken die hen aanbelangen en in de manier waarop ze zorg zullen krijgen. Dat zijn allemaal kernelementen van wat de vermaatschappelijking van de zorg nu net inhoudt. Wij houden daar al jaren een pleidooi voor, zodat mensen met een zorgnood ook echt bij de maatschappij horen. We weten ook dat mensen die zorg nodig hebben die zorg het liefst binnen hun eigen vertrouwde omgeving krijgen, ze willen die zorg ook het liefst krijgen van mensen die hen nabij zijn. U stelt zich toch ook het liefst op deze manier zorg voor als u die ooit zou nodig hebben? Dat vraagt niet alleen een betrokkenheid, maar middelen vanuit Welzijn. Er zijn nog nooit zoveel middelen geweest als nu. Zijn die middelen voldoende? We weten allemaal dat we daar niet alle noden mee kunnen lenigen omdat er zo veel noden zijn en omdat er alsmaar meer mensen zijn die zorg nodig hebben. Die evolutie zien we binnen de verschillende sectoren, en eigenlijk is dat ook het resultaat van het feit dat mensen alsmaar ouder worden. Dat vloeit juist voort uit onze goede gezondheidszorg en daar mogen en moeten we heel fier op zijn. Voor ze zorg nodig hebben, zijn 65-plussers mee de motor van ons maatschappelijk leven, binnen de verenigingen, in de opvang van kleinkinderen, enzoverder. Dat weten we allemaal en laat ons daar alsjeblieft respect voor hebben.
En ja, degenen die zorg nodig hebben, daar moeten we middelen voor veil hebben. Er zijn heel veel middelen nu, er zijn er nog nooit zoveel geweest, 1,1 miljard euro extra. We zullen moeten zien hoe we daarmee omgaan, op welke manier we die zorg verder kunnen omvormen. Dat is zeker.
Wat ik tot slot wil zeggen, is dat het geen verantwoordelijkheid is van Welzijn alleen. Willen we die manier van zorg, zoals u ze ook noemt, kleinschalig en buurtgericht enzovoort, dan vraagt dat een betrokkenheid van iedereen en van alle beleidsdomeinen. Ik denk aan Wonen, Mobiliteit enzovoort. Dan moeten we ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde omgeving kunnen wonen en daar ondersteund worden door thuis- en buurtzorg. Dat betekent inzetten op aangepaste woningen, op aangepaste buurten en op aangepast openbaar domein enzovoort. Ik roep op om het veel breder te trekken dan enkel die focus op de zorg.
Ter informatie: het restaurant is open tot 20.30 uur.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, uw repliek leek me ideaal om te horen aan het eind van een studiedag. U maakte een stand van zaken op van wat er op het moment allemaal is. U maakte een stand van zaken van wat er nog moet gebeuren. Het was echt een filosofisch betoog. Waarschijnlijk komt dat door al die weken dat u hier werd gevraagd om allerhande dingen concreet toe te lichten, u dacht waarschijnlijk ‘ik pak het eens anders aan’. Collega Saeys zei het in het Engels, ik zal het in het Nederlands zeggen: woorden wekken, daden strekken. Dat is inderdaad wat de bevolking, wat wij, van u verwachten. Er zijn nog heel wat uitdagingen voor u.
We hebben de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg, we zouden de term wachtlijsten beter niet meer gebruiken. Het is geen wachtlijst, u hebt die mensen een belofte gedaan, namelijk dat er iets komt, maar ze krijgen het niet. De belofte wordt niet nagekomen, het is een gebroken belofte waar die mensen mee door het leven moeten voorlopig.
Armoede, collega Groothedde heeft het uitvoerig toegelicht. Het Netwerk tegen Armoede onderschrijft haar kritiek dat er veel te weinig gedaan is, dat er geen structurele maatregelen zijn, dat er echt een andere aanpak nodig is. Dat is ook de uitdaging voor BelRAI, specifiek voor onze WZC’s, waar ook nog heel wat onzekerheden zijn.
Corona heeft alvast gezorgd voor heel wat nieuwe doelgroepen die zich moeten wenden tot de geestelijke gezondheidszorg omdat heel wat thema’s bij mensen die er vroeger niet mee geconfronteerd werden, nu voorkomen, bijvoorbeeld studenten die zich nu eenzaam voelen. Ik zal niet zeggen dat er vroeger nooit een student eenzaam was, maar het was zeker niet het grote maatschappelijke probleem zoals we het nu kennen.
Het VIA 6 gaat in op korte termijn. Zowel werkgevers als werknemers vragen nu om uitstel. Ik heb een interpellatie ingediend daarover. U hebt daar geen antwoord op gegeven, hoe die beloning voor iedereen zal gelden. U zegt dat ik het IFIC-model niet versta, ik heb het nog eens herlezen. Ik vroeg me af of ik iets over het hoofd had gezien, maar neen, toch niet. Ook in de briefwisseling van de VVSG daarover vraagt men hoe men dat gaat realiseren, die beloning voor iedereen. U hebt gezegd dat iedereen een beloning zal krijgen, we houden u daaraan en zullen u daarover bevragen. Alstublieft, haal die middelen niet uit die 30 miljoen euro van de oversijpelingseffecten, want dat is voor niet-VIA-personeel, personeel dat in een ander statuut zit. Ik ben benieuwd hoe u dat gaat oplossen.
En dan hebt u nog een klein bijkomend probleempje. Vorig jaar was er de Warmste Week, dat heeft vorig jaar 17 miljoen euro opgehaald, een recordbedrag. Dat was ook allemaal geld dat naar kleinere initiatieven gestroomd is, waarmee zij dan ook net dat extraatje konden doen voor hun mensen, voor hun doelgroep. Dit jaar is er heel veel warmte en heel veel inzet van mensen. Dat is uiteraard een heel mooi project. Maar daarmee zijn de harde centen, die ook nodig zijn om de organisatie te doen draaien, niet meer aanwezig. Dat is misschien een klein probleempje, die 17 miljoen, maar ik ben zeker dat al die kleine initiatieven dat wel aanvoelen als een zeer hard tekort.
Er zijn dus heel wat zaken die nog op de plank liggen, heel wat uitdagingen. Alvast aan de hand van de vage beloftes zullen wij u het vertrouwen niet geven met dit voorliggend budget.
De heer D’Haese heeft het woord.
Ik ga het debat niet rekken. Ik wil nog kort reageren op wat minister Beke heeft gezegd. Ik heb weinig antwoorden op mijn vragen. Ik had dat ook niet echt verwacht, en we gaan dat een andere keer wel uitdiscussiëren.
Ik wil nog een ding zeggen, en dat is dat we een jaar verder zijn. En u hebt uw tussenkomst volgens mij met letterlijk dezelfde woorden afgesloten als vorig jaar: ‘Het zal nooit genoeg zijn. Het zal in de zorg jammer genoeg nooit genoeg zijn.’ Minister Beke, ik zit nu een jaar in dit parlement, ik hoop dat ik er nog een aantal bij kan doen. Maar ik hoop dat ik nooit uw defaitisme zal overkrijgen. Mensen die tien, twintig jaar moeten wachten met hun beperking tot ze hulp krijgen? Het zal nooit genoeg zijn. Als we hier in ons land vijf zorgwerkers hebben per honderd ouderen, terwijl dat in andere landen twee keer zoveel is? Tja, het zal hier toch nooit genoeg zijn. Als we hier negen kindjes hebben per verzorgster in de kindercreches, terwijl dat in andere Europese landen tussen de vier en de zeven is? Het zal toch nooit genoeg zijn, en we kunnen ons daar maar beter bij neerleggen, blijkbaar. Dat defaitisme, ik hoop dat u mij daar nooit mee zult kunnen besmetten.
En waarvan ik ook hoop dat ik er nooit mee besmet zal worden, is het cynisme van collega Vande Reyde. Het cynisme om eerst in opinies en radioprogramma’s aan te kondigen dat toch eindelijk de wachtlijsten weggewerkt moeten worden, en dan gewoon akkoord te gaan met budgetten die de wachtlijsten doen groeien? Er is niemand die zegt dat dat weinig geld is. U zegt altijd dat wij zeggen dat dat weinig geld is, maar niemand heeft gezegd dat dat weinig geld is. De realiteit is wel dat de lijsten zullen groeien. U kunt zich dan op de borst blijven kloppen dat jullie de wachtlijsten zullen wegwerken, maar uiteindelijk stemt u gewoon mee voor die budgetten die maken dat de lijsten zullen blijven groeien. Uiteindelijk verdedigt u dat hier met vuur in het parlement. Ik hoop echt dat ik dat cynisme nooit zal krijgen.
Voorzitter, dan schakel ik over naar een motie van orde. Wees gerust, ik ga niets speciaals doen.
Dan zou ik gewoon uw microfoon uitzetten.
De heer D'Haese heeft het woord.
Voorzitter, wij hebben hier een sprekerslijst ingediend, we hebben allemaal spreektijden gekregen. Maar na de antwoorden van de ministers komt dan nog ongeveer het halve parlement tussen over de thema’s die zij willen, of dat nu met de begroting te maken heeft of niet. En ik wil niemand het spreekrecht ontnemen, dat is niet wat ik wil doen.
Maar mijn vraag is, collega’s, wie heeft hier iets aan? Wie heeft er iets aan dat verschillende collega’s van de minister die eigenlijk antwoordt, hun eigen punten nog in het debat willen inbrengen? Dat is toch waarvoor we een sprekerslijst hadden ingevoerd? Dan kun je kiezen wanneer je met je partij wilt tussenkomen, dat je een timing hebt, dat je je daaraan kunt houden. Op die manier kunnen we het debat een beetje organiseren.
Ik wil het gewoon meegeven. Mijn fractie heeft zich, denk ik, heel constructief opgesteld vandaag, misschien niet zozeer over de inhoud maar wel over het verloop van het debat. Voorzitter, wij zullen dat ook blijven doen. Maar ik wil een oproep doen aan de collega’s: houd het een beetje binnen de perken, niemand heeft iets aan die ellenlange debatten die in alle richtingen gaan en die niets meer te maken hebben met waarover we zijn begonnen. Daar hebben we de sprekerslijst voor ingediend. Laat ons daar een klein beetje respect voor hebben.
Ik begrijp wat u bedoelt. De sprekerslijst is een sprekerslijst. Maar het is natuurlijk ook wel een debat, anders is dit gewoon een opeenvolging van monologen. Maar ik ben het met u eens, en ik heb die opmerking daarstraks ook al gemaakt. Mensen die zich wel hadden ingeschreven op de sprekerslijst hebben veel minder het woord genomen dan anderen. Maar we zullen dat op een ander moment eens bespreken, want hoe langer we die bespreking nu rekken, hoe langer dit ook gaat duren.
Ik wil gewoon zeggen dat ik voor het debat ben, maar het is net die opeenstapeling van monologen die mij enigszins ergert.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, het verbaast me dat u me aanhaalt met betrekking tot zorg en welzijn. Hoewel ik een aantal thema’s in verband met zorg en welzijn opvolg, heb ik een aantal keren expliciet gezegd dat het echt om armoede gaat. In het begin heb ik kanttekeningen bij het armoedebeleid gemaakt. Ik geloof niet dat u op een van mijn vragen of bedenkingen hebt geantwoord. In uw antwoord heb ik het woord ‘armoede’ zelfs niet gehoord. Ik zal mijn overkoepelende vraag nog eens herhalen, en dan ingaan op een paar punten die anderen hebben aangehaald.
Mijn vraag is echt partijgrensoverschrijdend. Een marshallplan met betrekking tot de aanzwellende armoedepandemie is echt nodig. Dat is een maatschappelijk breekijzer. We mogen niet toelaten dat dit onze maatschappij ontwricht. Het is geweten dat dit na een grote crisis kan gebeuren. We mogen niet weer te laat zijn. Ik wil niet weer binnen een paar maanden moeten zeggen dat het er is, maar te laat is gekomen.
U bent zeer kort op de wachtlijsten ingegaan. De wachtlijsten zult u misschien niet oplossen, maar de zorg- en welzijnssector verwacht dat ook niet. Wat die sector wel aangeeft, is dat te veel te veel is. De wachtlijsten zijn niet meer lang. Ze zijn onmenselijk en topzwaar. De hele sector kreunt eronder. Er is een verschil tussen alle noden oplossen en alles zodanig laten ontsporen dat niet meer draaglijk of menselijk is.
U hebt het ook gehad over het aantrekken van mensen. In de kinderopvang zijn er veel vacatures. Voor zover ik het in uw begroting kan zien, blijft u nog altijd op de omkadering besparen. Dat is een van de grote pijnpunten in de kinderopvang. Een paar weken geleden hebben we in de plenaire vergadering aangehaald dat een opwaardering van de zorgberoepen echt iets is wat de sector vraagt. Dat is vorige week ook in De Zevende Dag nog eens aangehaald. We kunnen dat imago creëren zo veel we willen. Het is een prachtig en veeleisend beroep. Mensen staan daar met passie en hart in. Ze oefenen een van de mooiste beroepen ter wereld uit, maar het is wel het slechtst betaalde beroep van alle essentiële beroepen. De omstandigheden zijn topzwaar.
Mijnheer D’Haese, ik denk u zelfs nog aan de conservatieve kant zat – wat een grappige woordspeling is – toen u het over het aantal kinderen per kindbegeleider had. Het gaat om acht tot negen kindjes per persoon. Dat is heel zwaar.
Mijnheer Vande Reyde, voelt u zich aangesproken? (Gelach)
Ik wilde u het woord geven.
Mijnheer D’Haese, ik had het daarnet niet gehoord, maar het ging over mij. Ik wil daar kort op reageren, en dan kunnen we gaan eten. (Gelach)
Het restaurant is gesloten.
Mijnheer D’Haese, uw opmerking was tot mij gericht.
Ik ben nog niet helemaal klaar.
Als u nog lang doorgaat, is het restaurant echt dicht. Het sluit om 20.30 uur.
Mevrouw Groothedde, dat was niet tegen u. (Gelach)
Los van de pandemie zijn internationaal een aantal doelstellingen inzake armoede bepaald die we in 2020 hadden moeten bereiken en die in het VAPA staan aangegeven. Die doelstellingen zijn niet bereikt en zijn tot 2030 uitgesteld. Ik noem een paar van die internationale duurzame ontwikkelingsdoelstellingen.
We moeten de armoede onder vrouwen, mannen en kinderen in de EU halveren. Daar zijn we in Vlaanderen nog bepaald niet. Momenteel stagneren we hoogstens.
We moeten beschermingssystemen voor iedereen invoeren. Eind vorige week heeft het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) nog het advies doorgestuurd dat het geen goed idee is dat een aantal groepen uit de sociale bescherming worden uitgesloten. Het kan dan, bijvoorbeeld, gaan om een verpleegster uit een ander land die hier helpt en COVID-19 krijgt. Kan zij op onze sociale bescherming rekenen? Als een Poolse dakwerker die al aan onze sociale zekerheid bijdraagt van het dak valt, heeft hij dan geen recht op sociale bescherming? Dat is inderdaad discriminatie.
Het gaat ook om de toegang tot land en andere vormen van eigendom. Dit staat in de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. Die doelstellingen komen niet van een of andere linkse denktank. Dat zijn Europese doelstellingen. Als ik me niet vergis, wachten 150.000 Vlamingen op een sociale woning.
Zij hebben het over de weerbaarheid van armen tegen ecologische schokken. Dat is inderdaad een volgende grote crisis die eraan komt. Kwetsbare mensen staan daar op dit moment nagenoeg weerloos tegenover. (Mevrouw Celia Groothedde zucht)
En ze hebben het inderdaad over een aanzienlijke mobilisatie van middelen. Want je kunt zeggen dat geld niet alles is, maar er is een boutade die zegt – en al ik kan er niet helemaal in meegaan, er zit toch een grote kern van waarheid in –: ‘Armoede is het ontbreken van geld.’ Wel, er zijn heel veel onderzoeken die aangeven dat mensen in armoede geld heel góéd besteden, heel verstándig besteden, béter besteden dan wanneer zij gunstmaatregelen toegekend krijgen. En ja, ik voel daar wel – en dat is ook een oproep naar u – een soort van fundamenteel wantrouwen tegenover mensen in armoede. En ik vind dat eigenlijk vreemd. Ik zou u willen uitnodigen, mensen van de meerderheid, om dat wantrouwen alsjeblieft te laten varen. Níémand wil in armoede leven. Niemand op de schoolbanken vult dat in bij ‘Wat wil ik later doen?’.
Maar ik merk wel bijvoorbeeld – om dat naar iets heel concreets en tastbaars om te zetten – dat er in het parlement heel vaak op is gehamerd dat je moet kijken naar wie er inkomensverlies heeft. Er is vrijuit geld gegeven aan de ondernemingen – onder voorwaarden uiteraard, maar ze kregen geld. Er is geld gegeven aan de tijdelijk werklozen, een compensatie – onder voorwaarden, maar ze kregen geld. En bij armen gaat men het dan hebben over consumptiebonnen. Maar u beseft toch wel dat juist de mensen in armoede geen geld hebben om op Amazon te bestellen, omdat de bestelkosten te veel doorwegen? Dat zíj juist de mensen zijn die in de kringloop gaan kopen, wat superduurzaam is. Dat zíj juist de mensen zijn die aan heel essentiële dingen onmiddellijk dat geld uitgeven. Zij zullen niet sparen, hoor, want zij hebben daar gewoon de ruimte niet voor. Geld aan armen geven, is onmiddellijk geld injecteren in de economie.
U hebt vastgehouden aan inkomensverlies als voorwaarde. Maar wat u niet hebt gedaan, is ingaan op het verlies van besteedbaar inkomen. En dat vind ik echt een probleem. Want als je gaat kijken naar wat iemand in armoede op dit moment aan besteedbaar inkomen heeft, dan is dat door de pandemie enorm naar beneden gegaan. Ze kunnen niet naar de bibliotheek gaan voor gratis internet, dus moeten ze een heel groot deel van hun inkomen aan internet besteden. Ze moeten veel meer uitgeven aan energiekosten, ze moeten meer maaltijden voorzien voor hun kinderen, die nu misschien geen gratis soep krijgen op school. Er zijn heel veel kostenposten bij gekomen. Ze kunnen niet van de ene goedkope winkel naar de andere gaan, om absoluut zo budgettair verantwoord mogelijk te leven. En er komen veel meer mensen bij de Voedselbank bij. Dus zelfs daar ontstaat er een soort van concurrentie. U hebt ook gehoord over de schaarste bij de Voedselbank. Dit is echt een groot probleem. Dus ja, ze hebben misschien geen inkomensverlies geleden, maar hun besteedbaar inkomen is er nog op achteruitgegaan.
Goed. Maar kunt u stilaan afronden?
Ik zal stilaan afronden, voorzitter.
Collega Daniëls, bovendien vind ik het heel spijtig dat u eigenlijk niet ingaat op mijn woorden. Ik heb echt geprobeerd om een verzoenende uitnodiging aan u en de meerderheid te geven. En ik denk dat velen onder u dat ook zo hebben gehoord. Het is hier een beetje frisser in de plenaire, en ik zou mij echt kunnen opwarmen als ik de stropop die u hebt gefabriceerd van wat ik zei, zou kunnen opstoken hier naast mij.
Ah? U kunt misschien samen gaan eten?
En neem Maurits en Jeremie ook mee, alsjeblieft.
Ik zou het toch nog graag in de micro zeggen, voorzitter. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Ik zou graag willen afronden, als u mij permitteert, collega Daniëls. U vraagt mij om dé oplossing tegen armoede te geven. Maar dat vraag ik niet. Ik vraag niet om een magische oplossing. Ik vraag om een gecoördineerd, duidelijk marshallplan tegen de armoede die eraan komt. En dat is geen chimère, dat is geen politiek idee, dat is iets heel reëels. Dat is één.
Twee, ik vind het ook heel straf dat u er zo'n fatalistische visie opna houdt. Armoede is oplosbaar. En eerlijk gezegd vind ik het zelfs heel straf dat u er zo badinerend over spreekt. Want u zegt: ‘Huh, dé toveroplossing’. Maar als ik zó zou spreken over ondernemers, dan zou niemand in het parlement dat nemen. En daar zou u absoluut gelijk in hebben. Want er is in geen enkel beleidsdomein één oplossing. Maar er zijn wel gecoördineerde plannen. En dáár heb ik om gevraagd. Dat is geen oneerlijke eis, dat is zelfs iets dat ons allemaal ten goede zou komen.
Ik heb nog twee sprekers genoteerd, allebei van de CD&V-fractie. Gelet op het feit dat collega Schryvers ook al is tussengekomen, houd het alstublieft kort.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik wil nog even ingaan op het armoedebeleid, collega Groothedde. U hebt gelijk dat het armoedebeleid niet de zaak is van één persoon of van twee personen, maar van iedereen. Ik voel mij in elk geval helemaal niet aangesproken – en ik denk niemand in mijn fractie, en ik denk zelfs te mogen spreken van de meerderheid – door het woord ‘wantrouwen’ ten aanzien van mensen in armoede. Dat past helemaal niet. Want ik zie het armoedebeleid als een kansenbeleid.
U weet ondertussen wel dat ik mij heel vaak bezighoud met het onderwijs. En ik wil toch even verwijzen – collega Daniëls had het er ook al over – naar de automatische toekenning met betrekking tot het groeipakket. Als je weet dat er 150.000 extra toelages uitbetaald zijn, betekent dat toch wel iets. Dan is dat meer dan een druppel op een hete plaat. Ik heb het heel vaak over het mattheuseffect. Ik denk dat dit een voorbeeld is van hoe we kunnen werken aan armoedebeleid – kansenbeleid, noem ik het ook graag – omdat er op die manier een automatische toekenning is en we niet spreken van dat mattheuseffect. Bovendien vragen we ook nog heel expliciet aan de minister om zo snel mogelijk met de minister van Onderwijs in overleg te gaan om het bedrag dat ouders krijgen, ook af te zetten tegen de effectieve kosten die er zijn voor een opleiding.
Er wordt heel vaak gesproken over handen aan het bed. Daarnet las ik in een persbericht dat het Grondwettelijk Hof de uitspraak gedaan heeft dat verpleegkundig werk mag worden uitbesteed aan mensen die niet gekwalificeerd zijn. Dan durf ik hier toch wel te vragen waarom er zoveel problemen worden gemaakt rond mensen die een opleiding hbo5 hebben. Als dit kan in coronatijden, dames en heren, waarom kan dat dan niet in gewone tijden, in niet-crisistijden? Dat zijn mensen die echt wel een heel goede opleiding hebben. We hebben nood aan meer handen aan het bed. Laat ons dan ook gebruikmaken van die leerladder en alle kansen geven aan die mensen die ook die opleiding gevolgd hebben.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik wil kort twee belangrijke decreten aanhalen die binnen de Vlaamse justitiebevoegdheid vallen en waar we op korte termijn werk van moeten maken. In eerste instantie: het decreet LIVCR. Daar is hard aan gewerkt, minister. Dat raakt nu stilaan in de eindfase. Ik wil nogmaals pleiten voor de nauwe betrokkenheid van de lokale besturen en al die partijen die rond de casustafel zullen worden uitgenodigd, zodat ze voldoende comfort en veiligheid hebben. Want het gaat daar over zeer delicate thema's. Een belangrijk aspect daarbij zal enerzijds de uitwerking van de draaiboeken zijn. En anderzijds moeten we kijken naar een evaluatie op een zo kort mogelijke termijn. We moeten geen jaren nemen om eventueel bij te sturen waar nodig, want het wekken van vertrouwen en het werken aan een vertrouwensrelatie tussen al die partijen is cruciaal.
Ten tweede: het decreet Bestuurlijke Handhaving. Dat staat nog in de steigers. Daar is al wat voorbereidend werk rond gebeurd. Ook daarvan denk ik dat het een structurele versterking kan zijn van de lokale besturen in hun strijd die ze vandaag heel vaak verliezen, of zelfs nog niet kunnen aangaan, tegen de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Dat wordt heel vaak onderschat. De criminaliteitsbeelden in Nederland zijn op dat vlak duidelijk. Op jaarbasis worden daar tot miljarden witgewassen, omdat men niet in staat is dat allemaal aan de oppervlakte te brengen.
Dat zijn topprioriteiten voor het komende werkjaar, minister.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, ik wil alleen maar eventjes reageren op collega Groothedde, die het heeft over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in armoede of mensen met een armoederisico.
Collega Groothedde, u hebt gelijk, denk ik: het is inderdaad zo dat er heel kwetsbare mensen zijn die misschien geen inkomensverlies hebben geleden door corona, maar wel koopkrachtverlies. Daarvoor zijn hier inderdaad een aantal maatregelen genomen. Daar zijn federaal een aantal maatregelen voor genomen, maar ook hier. Ik verwijs naar de resolutie van 20 mei en de uitvoering daarvan. Ik denk dat niemand beter geplaatst is dan de lokale OCMW’s om te weten over welke mensen het gaat en op welke manier ze die het best kunnen begeleiden. Daarom is er een pakket van 15 miljoen euro rechtstreeks naar de OCMW’s gegaan, is er daarnaast een bijkomend pakket van 15 miljoen euro naar de OCMW’s gegaan om te besteden via de consumptiebudgetten voor kwetsbare gezinnen. Ik wil ook heel graag wijzen op de betaling van de covidtoeslag die – als ik het goed heb, minister – deze week, eergisteren is gebeurd. Dat is 35 euro voor 326.489 kinderen. Ik denk dat dit voor heel wat gezinnen op dit moment echt wel een welkom duwtje in de rug is dat de Vlaamse Regering op deze manier heeft gegeven.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Collega D’Haese, ik heb me vorig jaar echt voorgenomen om niet te veel op u te reageren, omdat ik daar gelukkiger van word en ook omdat ik een vreemd soort respect voor u heb. Dit kan ik echter echt niet laten liggen. U zegt dat ik cynisch ben omdat ik verkondig dat ik de wachtlijsten opgelost wil zien en vervolgens iets moet goedkeuren dat daar volgens u niet aan voldoet. Natúúrlijk kom ik uit voor de dingen waarin ik geloof. Ik heb voor de verkiezingen gezegd dat de wachtlijsten, net als in Nederland en andere landen, kunnen worden opgelost. Ik heb dat vorig jaar gezegd. Uiteraard blijf ik dat zeggen. Natuurlijk kom ik daarvoor uit op het moment dat er belangrijke beslissingen moeten worden genomen. Natuurlijk zet ik ook intern druk. Natuurlijk blijf ik voor mijn idealen gaan. Als ik dat niet meer mag doen, dan moet ik hier niet eens zitten. Ik heb daar altijd bij gezegd dat dat dingen zijn die op lange termijn evolueren. Na één jaar in het parlement, en ik zeg niet dat ik het persoonlijk heb gedaan, verre van, maar het zal ook geen kwaad hebben gedaan, is dat topic nog nooit zo hoog op de politieke agenda gezet, zijn er nog nooit zoveel extra middelen naartoe gegaan als nu.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Collega Vandromme, collega Schryvers, ik zou eventjes willen ingaan op wat jullie zeiden. Ik hoor jullie tegemoetkoming in het standpunt en ik apprecieer dat. Er is wel een beetje een misverstand. Collega Vandromme had het over de automatische toekenning van de toeslag. Ik heb in mijn WhatsApp screenshots van een dame die poetsvrouw is. Ze is weduwe en heeft een heel klein inkomen. Ze stuurde me herhaaldelijk WhatsAppberichten waaruit bleek hoe moeilijk het was om die toeslag, op het moment dat die nog niet automatisch werd toegekend, te verkrijgen. Er was ook een WhatsAppbericht waaruit bleek dat ze het uiteindelijk opgaf omdat het zo moeilijk was. Zij had dan nog de steun van mensen die hoger geschoold waren. Ze is zelf niet hoger geschoold. Toen ik dat bekeek, dan snapte ik dat helemaal. Ik zou er zelf ook moeite mee hebben gehad. Wat vragen wij van mensen in armoede? Zulke dingen zorgen voor wantrouwen. Het heeft maanden geduurd eer die toeslag automatisch werd. Dat was een heel moeilijke bevalling.
Collega Vandromme zegt dat er in Onderwijs inspanningen worden gedaan. In Onderwijs is er zelfs een maatregel die geen frank kost, de dubbele contingentering, waarvan armoedeorganisaties zelf zeggen dat die de ongelijkheid sterk tegengaat, en die is opgeheven. Dat is net een maatregel die er kosteloos voor kan zorgen dat een kind in moeilijke omstandigheden een beetje meer kansen krijgt.
Collega Schryvers, u hebt drie punten aangehaald. Die heb ik echter alle drie eerder al aangehaald.
Ja, dat is waar. (Gelach)
Ik volg wel.
Dank u dat u zo goed luisterde. Ik vind dat echt fijn.
Wat die toeslag betreft, die is 33 euro. Ik snap het, het is fijn dat die automatisch is toegekend, maar dat is niet zo veel. Neen, u hebt gelijk, collega. 2 euro is voor sommige mensen in armoede een dagbudget. We hadden het daarnet echter wel over 1,5 miljard euro toen het ging over ondernemingen. Een fractie van dat geld zou zoveel doen.
U hebt het gehad over de toeslagen richting lokale besturen. Ik heb deze week nog van iemand van een lokaal bestuur – en dat was niet zo’n heel klein lokaal bestuur – bijna letterlijk de zin te horen gekregen: ‘Wij krijgen van die potjes en we weten begot niet hoe we de mensen in armoede moeten bereiken’. Dat is wel erg. Als u dus van die potjes uitdeelt, moet de expertise wel ondersteund worden, dan moeten die mensen wel weten hoe ze ze moeten bereiken. De Vlaamse overheid zelf heeft tijdens de pandemie al getoond dat dat niet evident is. Als je een lokaal bestuur met zoiets opzadelt, moet dat ook ondersteund worden.
U hebt het over consumptiebonnen, maar ook die heb ik aangeraakt. Dat is eigenlijk een teken van wantrouwen, dat je consumptiebonnen geeft in plaats van geld. Geef consumptiebonnen aan mensen die het zich kunnen permitteren om op Amazon en dergelijke te bestellen, en geef als voorwaarde dat ze ze lokaal uitgeven. Dan wordt het duurzamer besteed. Maar doe dat niet bij mensen in armoede, die doen dat vanzelf al.
Nogmaals, ik apprecieer uw tegemoetkoming, en in de geest daarvan hoop ik dat we wel hieraan kunnen werken, want het is een dringend en groot probleem.
Minister Beke heeft het woord.
Ik zal het niet hebben over de link tussen armoede en lokale besturen, want collega Somers is hier al de revue gepasseerd, of tussen armoede en werk, want collega Crevits is hier ook al gepasseerd. Maar armoede is een brede problematiek. Dat gaat ook over wonen, over onderwijs – daar hebt u straks misschien nog de kans om over tussen te komen –, over uitkeringen en inkomens. Toen u daarstraks de vraag gesteld hebt of ik minder ambitieus ben dan mijn voorganger – dat bedoelt u, voorzitter – dan ben ik niet minder ambitieus, maar ik weet wel zeer goed dat als het over armoede gaat, wij niet alle teugels, alle instrumenten in handen hebben, ook niet in Vlaanderen. Als je een duidelijke doelstelling zet en je hebt die niet allemaal zelf in handen, is het ook gehaaid om daar alleen op afgerekend te worden. Maar dat betekent niet dat we niet de dingen moeten doen die we wel in handen hebben. Dat is het laatste punt dat ik wil maken. Dit Vlaams Parlement, dit Vlaanderen heeft het groeipakket, de oude kinderbijslag, wel in eigen handen, en in eigen handen genomen. Het heeft met dat groeipakket gezegd: we gaan daarop inzetten wat sociaal beleid betreft. 266 miljoen euro tegen 2024, 266 miljoen euro meer aan sociale toeslagen door de keuzes die dit parlement gemaakt heeft om te zeggen dat het een belangrijk instrument is in armoedebestrijding. Daar worden dus structurele middelen voor uitgetrokken.
De heer Anaf heeft het woord.
Ik wil daar nog kort op antwoorden. Ik ben blij dat u dat zegt en dat u verwijst naar het groeipakket. Dat is inderdaad een van de dingen die u zelf in de hand hebt om de armoede aan te pakken. Er zijn inderdaad extra sociale toeslagen. Maar ik hoor de meerderheid, en zeker uw partij, al verschillende keren zeggen, als het over het zorgakkoord gaat, dat jullie voor structurele oplossingen zorgen. En dan wordt er naar het federale gekeken, waar men met eenmalige premies zou gooien. U bent even vergeten dat ze daar ook voor extra structurele oplossingen gezorgd hebben. Maar ik heb ook tijdens de bespreking van de covidtoeslag, die wij met veel enthousiasme mee gesteund hebben, al de oproep gedaan om dat door te trekken. Er is al lang een evaluatie van het groeipakket beloofd. Dus we hebben daar met veel plezier die eenmalige covidtoeslag mee goedgekeurd, maar ik kijk echt al heel lang uit naar die evaluatie. Laat ons die grondig doen in het parlement, maar laat ons daar wel stilletjes aan mee starten, want we gingen dat dit jaar doen. Er zijn natuurlijk omstandigheden geweest die het niet evident gemaakt hebben, maar laat ons starten met die evaluatie. En laat ons dan goed in herinnering houden dat er gevraagd wordt naar structurele oplossingen, ook in het armoedebeleid. Laat ons dat dan ook in dat groeipakket doen en zorgen voor nog structurele verbeteringen voor mensen in armoede.