Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de open brief van directies technische scholen omtrent de kwaliteit van de beroepscomponent
Actuele vraag over de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Actuele vraag over ongerustheid over nieuwe eindtermen in tso en bso
Actuele vraag over de ongerustheid betreffende de nieuwe eindtermen voor het technisch en beroepsonderwijs
Verslag
De heer Brouns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, een van de belangrijkste uitdagingen van deze regering, een van de grootste werven die op de regeringstafel liggen, is ongetwijfeld de versterking van de kwaliteit van ons onderwijs. De vorige minister van onderwijs, Crevits, heeft daarvoor alvast de modernisering van het secundair onderwijs in de steigers gezet. Een van de belangrijkste onderdelen van die modernisering zijn de nieuwe eindtermen. Het is over die nieuwe eindtermen dat de voorbije weken wat ongerustheid is ontstaan, in het bijzonder bij de beroepsscholen en de technische scholen.
Minister, ze hebben de alarmbel geluid. U hebt dat allicht heel duidelijk gehoord. Ze geven aan dat er een onevenwicht zou dreigen tussen de algemene en de meer specifieke eindtermen. Om het met een voorbeeld te duiden: voor de mij zeer bekende richting Industriële Wetenschappen zou dat betekenen dat vakken als sterkteleer of elektromechanica zouden moeten inboeten ten voordele van de meer algemene vakken Nederlands of Engels bijvoorbeeld. Minister, hoe zult u ervoor zorgen dat het voor die studierichtingen haalbaar blijft om die nieuwe onderwijsdoelen, die algemene eindtermen en die specifieke eindtermen, op kwaliteitsvolle wijze te kunnen realiseren?
De heer Laeremans heeft het woord.
De voorbereiding van de nieuwe verscherpte eindtermen in het middelbaar onderwijs verloopt op dit ogenblik nogal turbulent. Ik heb de indruk dat de zenuwachtigheid toeneemt omdat iedereen bezorgd is om het behoud van zijn eigen profiel. We hebben vorige week tot vandaag toe de noodkreet gehoord uit het tso en bso, dat men vreest dat de algemene vakken meer uren zullen krijgen ten koste van de beroepstechnische vakken. Dat zou voor ons in elk geval een heel kwalijke evolutie zijn.
Uiteraard zijn wij er voorstander van dat het onderwijsniveau overal opgetrokken wordt, maar dan aangepast per de studierichting. Het zou dus geen goed idee zijn dat je bijvoorbeeld in het tso meer geschiedenis en taal gaat aanbieden ten koste van richtingsvakken. Tso mag geen aso ‘light’ worden. Trouwens, in Vlaanderen is er een enorme nood aan geschoolde stielmannen en -vrouwen. Ik ken een elektricien die bij mij al zijn nood heeft geklaagd dat hij amper geschikte afgestudeerde jongeren vindt. Hij vraagt zich af hoe het mogelijk is dat dergelijke leerlingen een diploma hebben gekregen, want ze beheersen hun basiskennis niet. Dus is onze vraag of u erover gaat waken dat de aangepaste eindtermen er niet zullen zijn ten koste van de beroepstechnische vakken in het tso en bso, of u daar een minimum onderwijstijd kunt garanderen en zeker het niveau van de beroepstechnische vakken zult optrekken.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, de collega's hebben de problematiek al wat geschetst. Er is een resem directeurs die hun zorg uitspreken over wat ze horen waaien over de nieuwe eindtermen, met name dat het aantal uren praktijk en technische vakken zou moeten sneuvelen ten voordele van een aantal extra uren rond algemene vorming. Die directeurs vinden dat een heel slecht idee.
In alle eerlijkheid, collega's, vind ik het moeilijk om hier vandaag al een discussie ten gronde over te voeren, want we hebben die eindtermen nog niet gezien. Minister, het zal in ieder geval snel moeten gaan. U kondigt in uw beleidsnota aan dat de eindtermen voor de tweede graad al in 2021-2022 zouden moeten worden ingevoerd. We weten allemaal dat scholen tijd nodig hebben om dat in te voeren en de netten tijd om daar leerplannen voor te maken. Minister, mijn eerste vraag is wat de timing is van die nieuwe eindtermen. Wanneer komen die naar het parlement, zodat wij als parlementsleden daar een deftige discussie over kunnen voeren?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, de ongerustheid bij directies en leerkrachten is inderdaad heel erg groot. Op een moment dat er in het secundair onderwijs op kruissnelheid 100 miljoen euro per jaar moet worden bespaard en in 2020 nog 20 miljoen euro moet worden gevonden, op een moment dat er een groot lerarentekort dreigt en de werkdruk in het secundair onderwijs sowieso al heel hoog is, komt het belangrijke dossier van de eindtermen daar nog eens bovenop. Het is een dossier dat enorme impact heeft op ons hele onderwijs en dat heel belangrijk en relevant zal zijn. Want die kwaliteit van ons technisch en beroepsonderwijs moet ons zorgen baren. Het is heel belangrijk we daarvoor goede eindtermen hebben.
Dan heb je de ongerustheid bij de scholen. Dat is ook al gezegd door de collega’s. Die technische en beroepsopleidingen moeten enerzijds praktijkgericht zijn en moeten jongeren technisch opleiden. Dat is heel terecht. Jongen kiezen heel bewust voor die richtingen. Anderzijds moeten jongeren toch nog algemeen genoeg opgeleid blijven in die richtingen. Die ongerustheid is er. De timing is inderdaad dat dat tegen 2021 moet worden ingevoerd en dat het ideaal moet worden afgeklopt voor de paasvakantie. De tijd dringt.
Minister, zult u zich blijven bezighouden met symbooldossiers over de klimaatjongeren of over condooms op de secundaire scholen, of zult u dit probleem ernstig nemen en hoe zult u dit aanpakken?
De heer Daniëls heeft het woord.
Een aantal directeurs uit tso- en bso-scholen zeggen dat er uren van de technische vorming voor algemene vorming moeten sneuvelen. Ik stel mij de vraag waarop zij zich baseren, want, collega’s, wie van u heeft die nieuwe eindtermen al? Minister, hebt u de eindtermen al? Neen, en weet u hoe dat komt? Die zitten bij de ontwikkelcommissies. Waar halen die directeurs de informatie over die eindtermen vandaan? Bij hun eigen koepel. En wie zit er in die ontwikkelcommissies? Hun eigen koepel. Dan stel ik mij toch wel ernstig vragen. Ik heb in 2018 gevraagd naar de samenstelling van die ontwikkelcommissies. Die bestaan vooral uit de koepels. Die koepels zeggen tegen hun directeurs dat er te weinig technische vorming zal zijn in de eindtermen die zij, namens hen, ontwikkeld hebben. Dat is toch een heel rare kronkel. Dat is toch een immens rare kronkel.
In het decreet over de doelen in het onderwijs, dat hier is goedgekeurd, hebben wij heel duidelijk opgenomen dat de eindtermen in verhouding moeten staan tot de specifieke richting, maar ook tot het beroepsgedeelte van die opleiding. Ik vraag mij nu echt af hoe het kan dat die ontwikkelcommissies, waarin geen parlementsleden of minister zitten, maar wel de koepels, leerkrachten die zijn aangeduid door die koepels en vakverenigingen en een aantal experten, iets gemaakt hebben waarover hun eigen directies nu zeggen dat dat er niet zal komen. Dan krijgen wij op onze boterham dat – en ik citeer hier wat een directeur zegt – er vier tot acht uur technische vorming sneuvelt en in sommige bso-opleidingen zelfs tien tot veertien uur. Maar, collega’s, wij maken de lessentabellen niet, die maken de koepels. Dus de koepels hebben aan hun directeurs een lessentabel voorgelegd en dan gevraagd wat zij daarvan vinden.
Op welke manier zult u er als minister voor zorgen dat bij de uitrol van die nieuwe eindtermen de technische componenten en het beroepsgedeelte toch gevrijwaard blijven in het licht van de totale vorming van onze jongeren? (Applaus bij de N-VA)
Minister Weyts heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, u probeert opnieuw het riedeltje alsof er gigantische besparingen in het onderwijs komen, maar in het onderwijs komt er geld bij. (Opmerkingen)
U hoort het blijkbaar niet graag, maar ik zeg het u nogmaals: er komen middelen bij. Alleen als het over de infrastructuur gaat, komt er 3 miljard euro bij, er komt 100 miljoen euro bij voor basisonderwijs, er komt 100 miljoen euro bij voor de versterking en het aantrekkelijker maken van het lerarenberoep. Op tal van niveaus komen er middelen bij. Ik weet wel dat u de neiging hebt om altijd antireclame voor het onderwijs te voeren, maar ik denk dat wij bij dezen voor het onderwijs echt wel gerede reclame kunnen voeren met die extra middelen.
Wat is in dezen het doel? Dat zijn beter onderwijs en een hogere onderwijskwaliteit. Daarom is er ook het akkoord om de eindtermen aan te scherpen, de lat hoger te leggen en wat ambitieuzer te zijn. Wat zijn de eindtermen? Dat is het kennen en kunnen. Die ambitie willen we gestalte geven, zowel in het aso, het bso en het tso, en we willen dat onderscheid ook nadrukkelijk behouden. Het aso is gericht op de doorstroming naar het hoger onderwijs. Het tso is complexer, want dat heeft twee sporen. Je hebt daarin de dubbele finaliteit, waarbij het onderwijs zowel op de arbeidsmarkt als op de doorstroming is gericht of alleen op de doorstroming. En vervolgens heb je het beroepssecundair onderwijs, heel specifiek gericht op het voorbereiden op de arbeidsmarkt. Dat duidelijke onderscheid willen we behouden. We moeten ervoor zorgen dat het ene geen flauw doorslagje is van het andere.
De ontwikkelcommissies zijn samengesteld met het oog op het ontwikkelen en vastleggen van die eindtermen: wat moeten we kennen en kunnen. Ze leggen dus niet het aantal uren of lestabellen vast, maar gewoon wat elke leerling in elke opleiding aan het einde van de rit moet kennen en kunnen. Er zijn 8 ontwikkelcommissies met in totaal 270 leden. Wie zit daarin? De grootste delegatie is die van de koepels. Daarnaast zijn er leerkrachten. Een derde luik bestaat uit experten, onder andere uit de administratie. Hun opdracht is het aanscherpen van die eindtermen, maar vooral ook, eenvoudig gezegd, de optimale verhouding zoeken tussen enerzijds algemene vorming en anderzijds technische, beroepsspecifieke vorming.
Bij het aso is dat simpel: dat is algemene vorming. Bij het technisch secundair onderwijs is het al iets moeilijker om die verhouding te zoeken, afhankelijk van het feit of de opleiding gericht is op doorstroming dan wel op toegang tot de arbeidsmarkt. Daar zal het aandeel van algemene vorming wat minder zijn en dat van beroepsspecifieke vorming toenemen. Bij het bso, vervolgens, is het eenvoudiger, namelijk minder algemene vorming en meer inzetten op beroepsspecifieke vorming. Het is dus altijd een moeilijke zoektocht naar dat optimaal evenwicht in elk van die drie onderwijsvormen.
De kritiek van directeurs uit het bso en tso luidt dat die verhouding, dat evenwicht niet goed zit. Wat kunnen wij daaraan doen? Niet wat mevrouw Meuleman suggereert: in die ontwikkelcommissies binnenstappen en zeggen dat we dat totaal anders gaan doen, want dat is een politisering. Het is altijd de bedoeling geweest dat de politiek zou wegblijven uit die ontwikkelcommissies. Hier wordt dat anders voorgesteld. Ik denk niet dat dat de voorkeur wegdraagt van de meerderheid. Neen, het is wel de bedoeling dat die commissies hun werkstuk afleveren, in de eerste plaats bij mezelf, de minister van Onderwijs.
In vele, om niet te zeggen alle tussenkomsten hier wordt een bezorgdheid gedeeld, wordt gezegd dat die kritiek vanuit het tso en het bso terecht is en dat we daar iets aan moeten doen. Wel, ik deel die bezorgdheid. Dus zullen we zien in welke mate dat optimaal evenwicht er is. Ik kan daarvoor de nodige contacten opnemen. Vervolgens zal ik met die eindtermen naar de Vlaamse Regering gaan en uiteindelijk hier bij u komen, want u bent het die finaal zal beslissen over die eindtermen. U zult finaal beslissen of dat evenwicht in al die drie onderwijsvormen, en als het even kan in al die opleidingen, inderdaad optimaal bereikt wordt. Dus uiteindelijk zal het oordeel finaal aan uzelf zijn.
Dank u wel, minister. Ik noteer dat u de bezorgdheid, die er wel degelijk is, deelt. Ook al hebben we vandaag inderdaad nog geen kennis van de eindtermen, het is wel degelijk zo dat de leerkrachten die daarbij betrokken zijn informatie gedeeld hebben op basis waarvan die bezorgdheid ontstaan is.
Maar u hebt nog geen concreet tijdspad gegeven waarmee u naar hier wilt komen, naar het Vlaams Parlement. Ik vraag dat die scholen zich kunnen voorbereiden op die heel belangrijke inhoudelijke vernieuwing die toch van hen verwacht wordt. Het blijft voor ons cruciaal dat in al die studierichtingen de haalbaarheid van die nieuwe onderwijsdoelen op een kwaliteitsvolle wijze gerealiseerd kan worden.
Er is ook sprake van een haalbaarheidscommissie. Kunt u daar misschien al iets meer over vertellen? Die haalbaarheidscommissie zou in het leven geroepen moeten worden om te bewaken dat het haalbaar blijft om die nieuwe onderwijsdoelen, die algemene eindtermen en die specifieke eindtermen op een kwaliteitsvolle wijze te realiseren in al die studierichtingen.
Dank u voor uw antwoord, minister. Ik geef toe dat u voor een stuk meegaat in onze bekommernissen. Dat is goed. We zullen in de commissie uiteindelijk de zaken verder moeten beoordelen. Maar het gaat natuurlijk niet enkel over wat ik geuit heb, het aantal uren – dat is ook belangrijk – dat ten koste zou gaan van het een of het ander. Ook inhoudelijk moet men in het technisch en beroepsonderwijs in die eindtermen toch genoeg kijken naar de praktische toepassing van de theorie.
Wiskunde geven in het tso of bso is niet hetzelfde als in het aso. Soms nemen de leerkrachten de leerlingen te weinig mee in dat verhaal. Daardoor dreigen leerlingen af te haken want het is te theoretisch en ze willen dat het genoeg praktisch toepasbaar is. Ik hoop dat we daarover samen kunnen waken.
We hebben het over het secundair onderwijs. In het secundair onderwijs wordt bespaard.
Met betrekking tot de grond van de zaak is het ook volgens ons niet de bedoeling dat beroeps- en technische opleidingen een soort van aso light worden. Ons onderwijs moet net keihard inzetten op het opleiden van sterke technische experts en vakmannen. Tso en bso worden vaak onterecht weggezet als minderwaardig. Onze arbeidsmarkt heeft nu net ongelooflijk veel nood aan die beroeps- en technische profielen. Er lopen ook heel veel getalenteerde jongeren rond in Brussel en Vlaanderen die de handen uit de mouwen willen steken en die echt een stiel willen leren.
Het lijkt ons dus geen goed idee om een aantal uren technische en praktijkvakken op te offeren voor meer uren algemene vakken. Maar – en dat is mijn punt – we zijn ook niet blind voor het feit dat vandaag meer dan de helft van de jongeren in het tso bijvoorbeeld de algemene eindtermen voor algemene vorming niet haalt. De grote vraag is dus, minister, hoe u ervoor gaat zorgen dat onze jongeren ook morgen zullen weten hoe ze een factuur moeten betalen, hoe ze een verzekering moeten afsluiten, of wat – om het even abstract te maken – de Holocaust is. Wij vinden dus dat jongeren in het tso en het bso een stiel moeten leren, maar ook dat ze hun plan moeten kunnen trekken in de maatschappij. Dat is de uitdaging waar u voor staat. (Applaus bij sp.a)
Minister, u hebt van alles gezegd en eigenlijk niets. U ontkent dat er besparingen zijn in het secundair onderwijs, terwijl er voor 2020 nog 20 miljoen euro moet worden gevonden en niemand weet hoe. De ongerustheid in het secundair onderwijs is er wel degelijk.
Minister, het was onze bevoegdheid om een kaderdecreet te maken. We hebben gestemd over de sleutelcompetenties voor de eindtermen. We gaan met die ontwikkelcommissies inderdaad aan het werk. Maar het blijft de bevoegdheid van de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement om erover te waken dat de eindtermen goed en uitvoerbaar zijn. U hebt zelf in de krant gezegd dat u gaat evalueren en opvolgen hoe het loopt. Dat wil zeggen dat u zichzelf in dezen toch enige verantwoordelijkheid toekent. Maar ik heb nog niet gehoord hoe u dat concreet gaat doen. De tijd dringt, dus vraag ik u nog eens wat u van plan bent om dit op te volgen en te evalueren, zoals u in de krant hebt gezegd. (Applaus bij Groen)
Minister, dank u voor uw toelichting bij de samenstelling van die commissie. Het is een belangrijk signaal dat wij, beste collega’s, allemaal moeten overbrengen naar de directeurs die bij elk van ons aankloppen, om te zeggen: het zit nog niet bij ons; wend u tot uw eigen mensen in die ontwikkelcommissies: de koepels, een aantal leerkrachten, een aantal vakexperts. Dat is een belangrijk signaal.
Collega’s, het klopt dat de eindtermen worden bepaald per finaliteit. Dat staat in het decreet dat wij hier hebben goedgekeurd. Die eindtermen bevatten ook specifieke eindtermen, maar ook een beroepsspecifiek gedeelte. Collega’s, eureka! In het Vlaams regeerakkoord, dat we met de drie partijen hebben gesloten, staat: “We hebben hier ook bijzondere aandacht voor het samenspel tussen de beroepskwalificaties en eindtermen zodat leerlingen uit BSO, en desgevallend TSO, goed voorbereid op de arbeidsmarkt komen, met zodoende een goed evenwicht inzake basis- en beroepsvorming.” Minister, ik denk dat wij daaraan moeten werken. Is de stuurgroep, die we in het regeerakkoord hebben ingeschreven om dat te bewaken, al samengesteld en aan het werk?
De heer De Witte heeft het woord.
Collega’s, wij zijn voor meer algemene vorming in het bso en het tso, want het onderwijs heeft ook als opdracht om kritische burgers af te leveren en niet alleen vaktechnici. Op zich zijn wij er dus voor, maar we begrijpen wel de bezorgdheid van de leerkrachten.
Deze Vlaamse Regering keert de logica om. Vanaf 12 jaar worden leerlingen in hokjes gestopt: aso, tso, bso. Dat zorgt voor een immens watervalsysteem. Daarover hebben we ook al debatten gehad. Op het einde van de schoolloopbaan zitten twee keer zoveel leerlingen in het bso dan aan het begin. Vaak zijn die leerlingen schoolmoe. Dan gaan we naar het einde toe algemene vakken toevoegen. Uiteraard werkt dat niet.
Minister, ik zou u en de meerderheidspartijen een vraag willen stellen. Er was een globale hervorming van het secundair onderwijs gepland die een andere logica hanteert, namelijk een brede vorming in het begin en specialisatie naar het einde toe. Deze Vlaamse Regering heeft die hervorming, mijns inziens vooral om logische redenen afgevoerd. Nu zien we dat er problemen zijn met de eindtermen. Wilt u die discussie over het secundair onderwijs in zijn geheel opnieuw bekijken en het bestaande hokjesdenken achterwege laten?
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, u hebt goed aangegeven dat het een kwestie van evenwicht is. Een goed evenwicht is belangrijk. Ik heb onlangs een hotelschool aan de kust bezocht. Die mensen volgen daar de horecaopleiding. We zijn daar trots op. In Vlaanderen staat de horeca bovenaan en we promoten onze Bourgondische levensstijl in heel de wereld. Die mensen willen echter niet alleen goed leren koken en goed leren hoe ze mensen moeten ontvangen. Ze willen ook fatsoenlijk talen kennen, want als ze in de horeca ergens willen geraken, moeten ze ervoor zorgen dat ze klanten van over heel de wereld kunnen ontvangen en dat ze overal stage kunnen lopen om te weten hoe het nog beter kan. Dat betekent dat er een evenwicht moet zijn tussen enerzijds het beroep, bijvoorbeeld kok, en anderzijds talen spreken en de wereld kennen. Dat is het evenwicht dat we in Vlaanderen moeten vinden. Ik begrijp absoluut dat er bezorgdheid is, maar we mogen hier geen spel van maken.
Als we op zoek zijn naar meer nuttige uren om in te vullen, durf ik u tot slot te vragen om het debat te starten over het inkorten van de uren levensbeschouwing. Dan hebben we veel meer tijd voor andere vakken en voor beroepsbekwaamheid. (Applaus bij Open Vld)
Voorzitter, ik probeer hier en daar punctueel te antwoorden, maar ik kan niet op alle suggesties ingaan. (Rumoer)
Mevrouw Meuleman, ik zal met de minst constructieve beginnen. U hebt gezegd dat ik niets heb gezegd en vervolgens hebt u minuten gevuld met het uitoefenen van kritiek op wat ik niet heb gezegd.
Mijnheer De Witte, wij hebben duidelijk niet gekozen voor een brede eerste graad, laat staan dat we nu voor een brede tweede of derde graag zouden gaan. We willen de talenten net zo vroeg mogelijk detecteren en daar vervolgens op inwerken. We willen de kinderen ten aanzien van hun specifieke talenten kunnen uitdagen.
Mijnheer Daniëls, uw opmerking over de timing is zeer correct. Ik ben dat vergeten. De werkzaamheden van de ontwikkelcommissies zouden na de krokusvakantie moeten worden opgeleverd. Dat komt dan bij mij terecht en ik zal, gelet op de bezorgdheden die hier ook worden gedeeld, de nodige consultaties houden, onder meer in functie van dat optimaal evenwicht tussen algemene vorming en meer vaktechnische vorming dat we altijd moeten nastreven. Dat is altijd de moeilijkheid, en dat is zelfs niet in algemene termen. We moeten dat evenwicht specifiek ten aanzien van elke opleiding zoeken.
Mevrouw Goeman, u hebt ook gesteld dat er aandacht moet zijn voor algemene vorming en voor de voorbereiding op de arbeidsmarkt. Dat is net de uitdaging en de oefening die we moeten maken. Dat is niet alleen mijn taak, maar het is ook uw taak. Uiteindelijk leveren die ontwikkelcommissies hun werkzaamheden op aan mij en, al dan niet met aanpassingen, aan de Vlaamse Regering. Vervolgens zult u oordelen over het bereiken van dat optimaal evenwicht in al die opleidingen en onderwijsvormen.
We hebben een groot werk voor de boeg en het gaat niet om een vermindering van uren ten voordele of nadele van een of ander vak. Dat is de taak van de scholen, die daarin in de praktijk door de koepels worden geassisteerd. Wij en de expertengroepen zijn niet bezig met de verschuiving van uren, maar met het vastleggen van de eindtermen. Wat moet iemand minimaal kennen en kunnen om deze of gene opleiding te volgen? Dat is de doelstelling. Wat de timing betreft, zal dit uiteindelijk na de krokusvakantie aan mij worden opgeleverd.
Minister, u hebt nu inderdaad inzicht gegeven over de timing, waarmee u duidelijk aangeeft dat u hier echt mee vooruit wilt gaan. Ik denk wel dat het belangrijk is om ons niet te verschuilen achter de samenstelling van die ontwikkelingscommissie. Die mensen doen inderdaad hun werk, maar daarnaast waren er de bezorgdheden dat er bij de algemene eindtermen en de specifieke eindtermen voldoende evenwicht moet zijn over de verschillende finaliteiten heen.
En dan kom ik nog even terug op de vraag die ik daarnet gesteld heb. Voor alle studierichtingen moet het haalbaar zijn om de eindtermen op een kwaliteitsvolle wijze te realiseren. Er is voorzien dat we kunnen gaan naar een haalbaarheidscommissie. Ik heb u daar nog niets over horen zeggen, maar dat is voor ons een heel belangrijk element. U hebt in ons een bondgenoot om over die haalbaarheid te blijven waken.
Minister, bedankt voor de extra informatie. We zitten in spanning te wachten op wat er uit de bus gaat vallen. Ik hoop in elk geval dat de mensen in het veld, de mensen die het zullen moeten uitvoeren, nog de gelegenheid zullen krijgen om hun reacties te geven, want zij weten ook niet wie er in die commissies zit en ze spreken ons aan over hun bezorgdheden. En dat begrijp ik zeer goed.
Wij willen met verschillende partijen dezelfde richting uit en ik vind het positief dat we het niveau willen optrekken, want net zoals een lerarenopleiding niet gebaat is met instromers die amper volzinnen kunnen maken in het Frans, is een bouwbedrijf niets met een lasser die voortdurend fouten maakt tijdens de assemblage. We zijn dus heel benieuwd hoe we dit voor de komende jaren op niveau kunnen krijgen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Wat heel duidelijk is, is dat we het hier toch grotendeels eens zijn over die nood aan evenwicht, tussen jongeren die enerzijds een stiel willen leren en technisch goed geschoold zijn en die anderzijds ook leren om hun plan te trekken in de maatschappij.
Nu, we zijn hier vandaag in het ijle aan het discussiëren. Ik hoor u hier zeggen dat het de bedoeling is om het voorstel voor de eindtermen tegen de paasvakantie in het parlement ter stemming voor te leggen. Dat zal absoluut nodig zijn, want dat zal geen gemakkelijke discussie zijn en ik wil vooral vermijden dat scholen opnieuw in de situatie komen waarbij ze die eindtermen snel snel moeten invoeren. Daar is niemand bij gebaat.
Tot slot neem ik graag de uitgestoken hand van de collega’s van Open Vld aan om in dat kader dan ook eens te discussiëren over het vak levensbeschouwing en of we die uren niet zouden kunnen inzetten voor het leren van een verplicht vak burgerschapsvorming. (Applaus bij sp.a)
Minister, ik denk dat de leerkrachten echt nood hebben aan duidelijkheid, aan tijd en aan rust om dit goed te kunnen implementeren. Dat zal een uitdaging zijn, een grote. Ik denk dat leerlingen die kiezen voor tso of bso, recht hebben op een goede technische en praktijkgerichte opleiding, maar tegelijk op een ernstige maatschappelijk relevante scholing, niet toegepast op een academisch niveau, maar relevant voor hun richting. Dat is een heel belangrijke discussie.
Ik heb de indruk – neemt u het me niet kwalijk – dat u de laatste tijd te veel bezig bent met dossiers en ballonnetjes in de marge die er niet toe doen, zoals de condoomautomaten en de klimaatjongeren, terwijl deze dossiers zo’n grote impact hebben en er zo’n grote nood is in ons onderwijs. Daar moet u dringend werk van maken. (Applaus bij Groen en van Kim De Witte)
Collega’s, ik denk dat het signaal dat wij hier met de zo goed als voltallige plenaire vergadering geven, ook toegekomen zal zijn bij de ontwikkelingscommissies die nu die eindtermen maken en dat zij rekening zullen houden met de realiteit, zoals de directeurs ook vragen.
Ik ben ook blij te mogen vaststellen dat de collega’s erover akkoord gaan dat tso- en bso-richtingen aparte profielen hebben en geen aso ‘light’ zijn en dat we in de tweede graad al heel gericht op beroepscompetenties gaan werken. Ik vind dat een heel belangrijk signaal, dat we niet gaan voor een brede eerste graad of een brede tweede graad, maar net heel specifiek gaan werken, zoals de minister ook zegt, en dat we voor dat specifieke leerlingenprofiel dus eindtermen maken die zowel aandacht hebben voor de algemene vorming, zonder door te schieten in de richting van algehele verbreding en veralgemening, als voor de specifieke beroepscompetenties, waar we voldoende aandacht aan moeten blijven geven. De koepels zullen daar dan voldoende uren tegenover moeten plaatsen in de leerplannen en uurtabellen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.