Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, een aantal dagen geleden was er een persconferentie van het College van het openbaar ministerie, dat cijfers over de jeugdparketten bekendmaakte. In het persbericht en in de krantenartikels die daarna zijn gepubliceerd, staan een aantal redelijk schokkende bevindingen. Het aantal kinderen dat verwaarloosd, mishandeld of misbruikt is in ons land, of althans het aantal meldingen dat daarover is binnengekomen bij het parket, is spectaculair gestegen. Het gaat over meer dan 20 procent, en dat nadat dat cijfer een aantal jaren absoluut aan het dalen was.
Ik ben eens naar die cijfers gaan kijken, minister. En ik vond dat heel bijzonder, want als ik de uitsplitsing maak voor Vlaanderen – de cijfers die de parketten hebben gegeven, gelden voor heel het land – en voor het aantal kinderen dat specifiek in een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) zit, dan kom ik aan een stijging van minder dan 20.000 kinderen die in zo'n situatie zaten in 2010 naar meer dan 31.000 in 2018. Ik heb het eens opgezocht, mevrouw Partyka, dat is evenveel als het aantal inwoners van de stad Tienen. Ik vind dat ongelooflijk verontrustend, minister.
Als ik dan verder ga graven, is er iets wat ik niet begrijp. In Vlaanderen zijn wij op acht jaar tijd met 60 procent gestegen wat betreft het aantal kinderen in een verontrustende opvoedingssituatie. In Wallonië is dat aantal met 4 procent gedaald. De parketten zeggen dat dat te maken heeft met burgerzin en met meer mensen die aangiftebereid zijn. We hebben natuurlijk het decreet Integrale Jeugdhulp goedgekeurd. Maar dat kan niet de verklaring zijn voor een stijging met meer dan 60 procent in acht jaar tijd. Wat gebeurt er in de Vlaamse gezinnen dat we zulke schokkende stijgingen zien op korte tijd?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, we zijn ons bewust van deze stijging. Dat werd ook vertaald naar het jaarverslag Jeugdhulp, het werk van de gemandateerde voorzieningen en de sociale dienst Jeugdrechtbank.
Naast de voortzetting van de bestaande initiatieven zoals 1712, het nummer waarop burgers, al dan niet anoniem, terechtkunnen om verontrustende situaties te signaleren, of zoals het consult van de gemandateerde voorzieningen, waarbij hulpverleners terechtkunnen om de signalen van verontrusting en de aanpak ervan te bespreken, willen we inzetten op twee belangrijke speerpunten.
Dat is de grootte van alertheid voor verontrustende situaties. Dat is zowel de positionering van één duidelijk aanspreekpunt rond maatschappelijk verontrustende situaties, waarbij zowel de expertise van het Vertrouwenscentrum Kindermisbruik als van de Ondersteuningscentra Jeugdzorg een plaats kunnen krijgen. Daarnaast is er ook de verdere uitbouw van de Kindreflex. Dat kent u, dat is de voorbije legislatuur succesvol geïntroduceerd in de ggz’s voor volwassenen. Het is de ambitie om dat verder uit te rollen, in eerste instantie naar de CAW’s en justitiehuizen.
Verder willen we investeren in laagdrempelige en toegankelijke jeugdzorg door samenwerkingsinitiatieven te nemen zoals 1Gezin1Plan en dat gebiedsdekkend te maken.
Goed, minister, dat zijn initiatieven die wij volmondig steunen. Maar wat gebeurt er? Waarom zien we zo’n stijging op acht jaar tijd? Ik vind dat werkelijk verontrustend.
En ik heb nog andere cijfers gevonden. Als je dan in die cijfers gaat grasduinen, zie je dat er 1267 kinderen jonger dan 12 een als misdrijf omschreven feit (MOF) hebben gepleegd en zo zijn aangemeld door de politie bij het parket. Van al die kinderen zijn er 144 jonger dan 6 jaar. Die zijn dus maximum 5. Er zijn tien zaken gemeld voor aanranding bij kinderen jonger dan 6 jaar, drie voor drugs, twee voor diefstal met geweld en 21 voor slagen en verwondingen, en dat alleen in 2018.
In ons Jeugddelinquentierechtdecreet staat dat we minderjarigen die feiten plegen en slachtoffers nooit meer samen gaan zetten. Dat is de rode draad. Maar jeugddelinquentierecht treedt pas op vanaf 12 jaar. Wat doen we met heel die categorie daaronder, waar kinderen die een feit hebben gepleegd, en kinderen die slachtoffer zijn, wel samenkomen? Wat kunt u daaraan doen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, waar ik me zorgen over maak, is wat er dan met die kinderen gebeurt. Steeds meer kinderen worden slachtoffer van mishandeling en verwaarlozing, of we komen meer van die kinderen op het spoor. In ieder geval kennen we ze, en ze zijn met veel, ontzettend veel.
Jeugdrechters bellen nog altijd rond van instelling naar instelling, van ziekenhuis naar ziekenhuis, smekend om een plek voor een kind dat gevaar loopt en hulp nodig heeft. Er is veel te weinig hulp voor deze kinderen.
Los van hoe het komt dat ze met zoveel zijn, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat we elk kind dat zich in zo’n verontrustende situatie bevindt, kunnen beschermen als maatschappij?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik was ook enorm geschokt door de cijfers. Er zijn 250 meldingen per dag van een mogelijk verontrustende situatie bij minderjarigen. Ik moest daar even van slikken.
We zien nu een stijging. Komt dat doordat er meer melding wordt gemaakt? Dat kunnen we heel moeilijk halen uit deze cijfers. Voor mij is het belangrijk om te kijken naar de situatie thuis. Dat zijn Kind en Gezin, de huisarts en dergelijke. Zij kunnen vaak de situatie goed inschatten. De thuissituatie is vaak anders dan wat men laat zien aan de buitenwereld.
U hebt ook gezegd dat we gaan proberen om in elke gemeente een sociaal huis op te richten, een Huis van het Kind. Die hebben toch een zeer belangrijke preventieve functie. Welke rol ziet u voor hen in deze problematiek?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, dit zijn inderdaad heftige cijfers. Als mijn collega zulke jonge kindjes aanhaalt die feiten plegen, ook zal zijn het er maar een paar, dan merken we toch dat de opdeling tussen een verontrustende thuissituatie en een als misdrijf omschreven feit soms heel troebel wordt. En de opdeling met jeugddelinquentie zo ver drijven, heeft in zulke situaties misschien weinig zijn.
Maar ik sluit mij ook aan bij de andere collega’s. We weten dat een coherente aanpak, die vroeg begint, met vroegdetectie in het gezin, echt helpt. We moeten ook vroeg genoeg kunnen ingrijpen om ervoor te zorgen dat er een korte en snelle interventie is. En dat zorgt er dan weer voor dat de wachtlijsten niet aangroeien.
We kunnen nooit alle heftige situaties ‘shortcutten’, maar we kunnen er toch wel een aantal voorkomen. En daar gaat het fout, minister. Want als we vroeger moeten ingrijpen, dan moeten we er ook voor zorgen dat een kind of jongere niet voor lange tijd op een wachtlijst staat. Op dit moment trekt u 60 miljoen euro uit voor jeugdhulp, maar dat is een vijfde van wat de sector zegt nodig te hebben. Zo is er zelfs een wachtlijst voor crisishulp. Hoe denkt u de aangroeiende wachtlijsten te verkorten met dit budget, en die kinderen en jongeren de hulp te bieden die ze nodig hebben, zo vroeg mogelijk?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is natuurlijk heel belangrijk dat kinderen onbezorgd kunnen opgroeien. Er is in dit parlement in het verleden al twee keer een bijzondere commissie aan het werk geweest, om na te gaan wat de verschillende oorzaken kunnen zijn voor het grote aantal jongeren dat in een verontrustende situatie moeten opgroeien. We kwamen dan elke keer tot de conclusie dat die oorzaken velerlei zijn, en dat het de verantwoordelijkheid is van alle beleidsdomeinen.
Ik doe hier toch de oproep om daar ook de volgende jaren samen werk van te maken. Als een kind in een probleemsituatie opgroeit, is het natuurlijk essentieel dat er zo snel mogelijk melding van wordt gemaakt.
In een motie die we na een dergelijke commissie hebben opgemaakt, en ook in een resolutie van de vorige legislatuur, hebben we samen opgeroepen om een knipperlicht uit te werken en te organiseren. Want het kan niet zijn dat er, zoals vroeger, verschillende diensten in contact komen met een gezin, en dat die allemaal signalen krijgen, maar dat die signalen niet worden samengelegd om het probleem naar voren te brengen.
Ik denk dat we met de Kindreflex echt wel een middel hebben om daaraan tegemoet te komen, om zo laagdrempelig mogelijk te kunnen ingrijpen. Maar dat betekent inderdaad dat er voldoende capaciteit moet zijn om vroeg in te grijpen, want we weten dat er dan minder essentiële maatregelen nodig zijn. Dat is mijn oproep tot u, minister.
Collega’s, ik denk dat deze cijfers ons allemaal attent maken op wat er achter de grote deuren en vensters in Vlaanderen in veel gezinnen gebeurt. Aan de ene kant is het goed dat gezinnen, kinderen en ouders de weg vinden naar de hulpverlening, en dat ze weten waar ze de problemen kunnen signaleren waarmee ze worden geconfronteerd, of dreigen te worden geconfronteerd. Dat is op zich een goede zaak.
Dat is de vraag die wordt gesteld: zijn de cijfers zo hoog omdat er meer mensen worden geregistreerd, of omdat er meer casussen zijn? Daar hebben we vandaag geen zicht op, maar het lijkt mij alleszins een goede zaak dat er meer mensen worden geïnformeerd, zodat ze de weg kennen, en dat ze weten waar ze dergelijke gevallen kunnen melden, en waar ze ook preventief terechtkunnen.
Het gaat over laagdrempelige hulp en meer diepgaande hulp. Ik herhaal wat ik daarstraks heb gezegd: Kind en Gezin speelt een belangrijke rol, en ook het Huis van het Kind speelt een belangrijke rol. We hebben intussen in alle steden en gemeenten in Vlaanderen een Huis van het Kind, op zes na. Het principe 1Gezin1Plan, dat nu al in heel veel steden en gemeenten actief is, willen we gebiedsdekkend maken. We willen zorgen dat dat in heel Vlaanderen kan worden uitgerold. We willen één duidelijk aanspreekpunt voor dit soort van verontrustende situaties. Daarbij krijgt zowel de expertise van het Vertrouwenscentrum Kindermisbruik als dat van de Ondersteuningscentra Jeugdhulp een plaats. Dat is ook een zaak die kan helpen.
Daarnaast trekken we inderdaad bijkomende middelen uit om verder te investeren in de jeugdzorg.
Minister, ik dank u. Collega’s ik dank jullie ook voor jullie tussenkomst. Laten we eerlijk zijn, een stijging van 60 procent op acht jaar tijd is er niet alleen omdat we beter registreren. Het is een stomp in onze maag, hier is meer aan de hand. De minister investeert extra, waarvoor hulde. De moeilijke vraag is: hoe komt dit, waarom? Die moeten we ons ook durven stellen, zo niet gaan we dit probleem nooit oplossen. Ik kan niet zomaar aannemen dat je dit zou kunnen verklaren door het decreet en de betere detectie, terwijl men in Wallonië, op dezelfde tijd, met 4 procent achteruitgaat wat betreft de aanmeldingen door de politie en bij het parket. Hier is meer aan de hand, en ik wil weten waarom.
Minister, een van mijn oplossingen is de volgende. Kunnen we bijvoorbeeld niet het gebruik van artificiële intelligentie toelaten met betrekking tot een aantal gekende dossiers? Daar datamining op kunnen doen of bekijken waar er problemen kunnen opduiken, lijkt mij een belangrijke piste om te exploreren.
Minister, ik heb nog een tweede vraag. Ik heb ze al gesteld, maar u hebt er nog niet op geantwoord. Ik vind het belangrijk dat we voor alle kinderen onder de 12 die een als misdrijf omschreven feit plegen, in een specifiek traject voorzien. We hebben altijd gezegd dat de rode draad in ons beleid is dat slachtoffers en kinderen die feiten plegen, niet met elkaar gemengd mogen worden. Daar zijn goede redenen voor en dat is een goed uitgangspunt. Dat geldt dan ook als je minder dan 12 jaar oud bent. Daar vraag ik dus uw specifieke aandacht voor.
De actuele vraag is afgehandeld.