Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, collega’s, het M-decreet beroert vele zielen in het onderwijs: leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, ouders, leerkrachten, directies en medeleerlingen. Iedereen is erover bezig. Met het M-decreet, dat in de vorige legislatuur werd ingevoerd, hebben we gekozen voor inclusie. Voor de N-VA betekent inclusie dat men kiest voor gewoon onderwijs als het kan, en voor buitengewoon onderwijs als dat nodig is voor de betrokken leerling en, om het rond te krijgen, voor de leerkrachten.
In april 2018 heeft de N-VA een aantal voorstellen gedaan om het M-decreet bij te sturen. We willen kinderen met gedragsmoeilijkheden sneller naar het buitengewoon onderwijs kunnen begeleiden, zodat ze daar een perfecte ondersteuning kunnen krijgen. We willen ook een rugzakmodel kunnen geven aan kinderen uit de kleine types – kinderen die doof of blind zijn, en kinderen met een motorisch probleem of een matige tot ernstige mentale beperking. Daarom hebben we ervoor gepleit dat ouders nauwer betrokken worden bij de keuze. Wie staat in voor welke begeleiding?
Ik ben blij dat de Vlaamse Regering daar oren naar had: zowel vorig jaar als dit jaar zijn er een aantal maatregelen genomen. Wat ook niet onbelangrijk is – collega’s van de oppositie, luister even goed voor u straks tekeer gaat –, is dat er ook extra middelen in geïnvesteerd werden. We krijgen extra middelen op momenten dat het niet evident is om die middelen te vinden – ik vind dat belangrijk om mee te geven.
Als we extra middelen investeren, dan is het wel cruciaal dat die middelen terechtkomen waar ze moeten terechtkomen. Daarom stel ik de volgende vraag, minister: kunt u garanderen dat de middelen – ik heb het zowel over personeelsmiddelen als werkingsmiddelen – worden gebruikt voor de kinderen die ze genereren? Heeft de ondersteuner ook de nodige expertise om die kinderen te begeleiden?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Daniëls, we hebben vorige week vrijdag met de Vlaamse Regering voor de toekomst een regeling goedgekeurd voor kinderen die tot de zogenaamde kleine types behoren. Dat zijn kinderen die blind zijn, niet kunnen horen of een zware motorische of andere handicap hebben. Die middelen zaten vroeger in een algemene pot, en ze gaan er terug uit. Ze worden persoonsvolgend.
Als ouders een blind kindje inschrijven in het gewoon onderwijs, dan zal die school gewoon onderwijs samen met de ouders bekijken in welke school buitengewoon onderwijs het kind de beste ondersteuning kan krijgen. Dit wordt in samenspraak beslist. Het is natuurlijk de school van buitengewoon onderwijs die die ondersteuning aanbiedt, die iemand met passende expertise inzet voor de begeleiding van het kind.
Wat is het effect van het persoonsvolgende karakter? De school die de begeleiding geeft, krijgt het aantal uren ter beschikking. Voor kinderen die bijvoorbeeld slechthorend zijn, was die ondersteuning vroeger maar voor twee jaar mogelijk. Nu bieden we die mogelijkheid gedurende de hele schoolcarrière aan. Het hangt af van de noden van het kind. De uren worden voorzien, maar ze kunnen wel flexibel worden ingezet. Dat betekent dat de ondersteuning niet op eenzelfde intense wijze dient te gebeuren voor bijvoorbeeld elk blind kind.
Als je in de loop van je schoolcarrière blind wordt, dan moet je braille leren. Daar komt heel wat meer bij kijken. Het is dan aan de experten en de school buitengewoon onderwijs om te bekijken hoeveel uren er precies nodig zijn. Zij kunnen hun pakket in die zin flexibel aanwenden.
Mijnheer Daniëls, ik begreep niet goed de teneur van uw vraag. De flexibele aanwending betekent niet dat de middelen niet binnen de groep moeten blijven. De middelen moeten zo aangewend worden.
Dat is een heel goede zaak, zowel voor de kinderen die tot de kleine types behoren als voor de scholen buitengewoon onderwijs die alle expertise hebben.
In tegenstelling tot wat voor de grote pot geldt, zijn het de ouders die samen met de school kunnen kiezen welke school voor buitengewoon onderwijs begeleiding aanbiedt. Dat is ook van belang omdat dit iets heel persoonlijks is, maar het is de school voor buitengewoon onderwijs die zelf de expert in kwestie als ondersteuner gaat kiezen. Als u me vraagt hoe ik kan garanderen dat dit mensen met voldoende ervaring zijn, dan gaat het natuurlijk over vertrouwen in de school voor buitengewoon onderwijs die de expertise aanbiedt. Ik kan er als minister alleen maar op rekenen dat men kinderen met bepaalde noden laat begeleiden door de juiste mensen.
Dat rugzakprincipe is een goede zaak, net als het open end. Dat wil zeggen dat elk kind dat erbij komt, ook middelen zal genereren.
U hebt twee belangrijke zaken gezegd. De ouders zijn ten eerste honderd procent betrokken partij om te bepalen welke expertise en welke school ze willen – een school waar bovendien die expertise aanwezig moet zijn. Ik verneem nu dat er in een bepaald net een zorgloket voor dat net wordt georganiseerd. Er gaan middelen naartoe. Zij kijken dan hoe de ondersteuning zal gebeuren. Ik vrees dat dat een afroming is van de middelen, want er komt een structuur bij. Het zal dan ook binnen het net blijven. Hoe kun je als ouder nog zeker zijn dat er een expertiseonderzoek gebeurt van een school uit een ander net vlakbij, dat wel degelijk veel ondersteuning heeft opgebouwd?
Ten tweede gaf u het voorbeeld van de kinderen die blind zijn. Een kind dat door kanker blind wordt – en laat ons hopen dat het ons nooit overkomt – heeft op dat moment extra ondersteuning, maar geen verslag nodig voor een afwijkend curriculum. Dat kind zou eigenlijk wel zijn diploma kunnen halen. Daar zit denk ik nog wel wat frictie op.
Mevrouw Lachkar heeft het woord.
De bezorgdheid van de heer Daniëls kan een stukje worden weggenomen door er de memorie van toelichting van het Onderwijsdecreet XXIX goed op na te lezen. Die garandeert wel een aantal zaken. De eerste garantie is zeker dat er een aantal extra uren begeleiding komen en dat er financiering voor leerlingen met een duidelijk verslag is. U hebt wel gezegd dat het verslag voor u niet zo belangrijk is, maar op zich is dat wel ontzettend belangrijk zodat de kinderen die ondersteuning verdienen, die ook zullen krijgen. De school gewoon onderwijs beslist samen met de ouders – dat is belangrijk want de positie van de ouders wordt hierdoor heel erg versterkt – welke ondersteuning de leerling in kwestie verdient.
Het is ook zo dat die flexibiliteit een stuk vertrouwen verdient. Wij kiezen voor flexibele trajecten, wij kiezen ook voor een flexibele aanwending, en dat gebeurt in vertrouwen met de school. Zij hebben de expertise, de deskundigheid, samen met de ouders.
We vinden het ontzettend belangrijk dat die open-endregeling blijft en dat de leerlingen ook een sterke ondersteuning krijgen. (Applaus)
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik ben blij dat de heer Daniëls nog eens de vinger op de wonde legt en een reeks problemen met betrekking tot het M-decreet benoemt en blootlegt.
Het is inderdaad heel juist, mijnheer Daniëls, dat erover gewaakt moet worden dat de middelen bij de juiste kinderen terechtkomen, dat er meer netoverschrijdend moet worden gewerkt om middelen efficiënt in te zetten. Er zijn ook nog te weinig middelen om ervoor te zorgen dat elk kind met specifieke zorgnoden en onderwijsnoden de ondersteuning krijgt dat het verdient.
Ik denk dat het tot op de dag van vandaag nog steeds geen eerlijke keuze is tussen inclusief of niet-inclusief onderwijs. Er is te weinig ondersteuning. Daar zit het grootste probleem. Toch bedankt om vanuit de meerderheid zelf aan te geven dat het met dat M-decreet helemaal niet zo vlot loopt op het terrein.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u hebt terecht gezegd dat de flexibele inzet van die middelen voor kinderen van de kleine types heel belangrijk is. Er zullen inderdaad op sommige momenten in de schoolcarrière van die kinderen meer uren dan gemiddeld nodig zijn, op andere momenten zal de zelfredzaamheid van die kinderen groeien.
Maar dan is wel enige schaal nodig. Als een buitengewone school maar één kind begeleidt, hoeveel expertise die school ook heeft, dan heb je die uren en dan kun je niet beslissen om díé kinderen wat meer te geven en díé wat minder, in die schoolcarrière.
Kortom, ik vind die flexibele inzet absoluut terecht. Maar hoe zullen we die concretiseren op het terrein, indien er onvoldoende schaal is?
Op dat vlak kan ik mevrouw Meuleman alleen maar gelijk geven. Groen en Open Vld hebben dat destijds ook gezegd, als oppositiepartijen die tegen het M-decreet waren: er moet voldoende samenwerking zijn tussen de netten. Want anders is dit inderdaad weer een doodgeboren kind.
Collega’s, mijn dochter is geslaagd. Ze heeft haar masterdiploma. (Applaus)
Na een loodzwaar parcours, een moeilijke thesis en een fantastisch ontwerp. Wij zijn een ingenieur-architect rijker. En dat moet niet in het verslag van deze plenaire vergadering. Maar ik ben heel trots vandaag.
Nee, nee, al wat hier gezegd wordt, komt in het verslag.
Oké, dan mag het in het verslag.
Collega's, ik heb de vraag van collega Daniëls niet geïnterpreteerd als kritiek – hoewel ik begrijp, mevrouw Meuleman, dat u dat vanuit de rol van oppositie heel graag doet –, maar eerder als een promotie voor datgene wat we vrijdag met deze regering hebben beslist. Collega Jamila verwees er ook al naar. We zorgen er namelijk voor dat er voor kinderen van zogenaamde kleine types opnieuw persoonsvolgende ondersteuning is.
Mijnheer De Ro, ik begrijp uw betoog, maar we zien dat de expertise wat de zogenaamde kleine types betreft, heel vaak geconcentreerd zit bij enkele scholen. En die scholen waren heel sterk vragende partij om die flexibiliteit te kunnen geven.
Ik gaf het voorbeeld van een kind dat plots blind wordt en ontzettend veel ondersteuning nodig heeft, maar het in de loop van de jaren met iets minder ondersteuning kan doen. Dat voorbeeld is sprekend. Aan de hand van de expertise die je binnen je school buitengewoon onderwijs hebt, moet je soms flexibel kunnen zijn. Maar uiteraard moet je wel binnen de groep en het type waarvoor de middelen besteed zijn, blijven, of binnen de kleine types onderling. Daarop moet je letten.
U geeft het voorbeeld van een school die maar één leerling heeft. Ik ben het ermee eens dat er een zekere schaal moet zijn. Maar ik wil toch wel onderstrepen dat zo'n zorgloket nooit in de plaats kan treden van de school buitengewoon onderwijs. Zo’n zorgloket kan bijvoorbeeld niet zeggen: die medewerker zal nu dat kind begeleiden. Het is voor mij zeer belangrijk – en de memorie helpt daarbij inderdaad, maar het is ook de geest van wat we hebben beslist – dat ouders samen met de school buitengewoon onderwijs en de school gewoon onderwijs, aan zet zijn. Samen met de school gewoon onderwijs kunnen ze kiezen vanwaar de ondersteuning zal komen en dan bekijken op welke manier die ondersteuning het best kan worden georganiseerd.
Collega's, collega Meuleman, we hebben inderdaad gedurende één jaar een grote algemene pot gemaakt voor alle ondersteuning.
Mevrouw Meuleman, ik vind het aangenaam dat u, wanneer u een vraag stelt, ook luistert naar mijn antwoord. U moet het mij vergeven, maar u zou het zelf ook graag hebben.
In het eerste jaar was er inderdaad een algemene pot. We hebben toen gemerkt dat het voor kinderen van de zogenaamde kleine types, net omdat die expertise zo gespecialiseerd is, beter was om opnieuw naar een open-endfinanciering te gaan. Het is een ‘rugzak’. En ik plaats die tussen aanhalingstekens omdat het geen rugzak is waarbij het kind zelf zijn ondersteuning inkoopt, maar een rugzak in die zin dat er samen met de school wordt gekozen voor een school buitengewoon onderwijs.
Dat is een goede zaak. Het moet natuurlijk nog worden besproken in het parlement. Dat zal hoogstwaarschijnlijk donderdag gebeuren, of de week nadien. OD XXIX is nu in ieder geval goedgekeurd door de regering.
Dit zou sowieso een opsteker moeten zijn. Zoals de collega’s al zeiden, zijn er daarvoor ook extra budgettaire middelen uitgetrokken. Het is een open-endfinanciering, wat betekent dat er, indien er meer kinderen zijn die ondersteuning nodig hebben, er ook meer middelen, meer omkadering en meer werkingsmiddelen zullen worden voorzien.
Wat mij betreft, is het een zeer goede beslissing die we, collega's, en in het bijzonder collega Daniëls en collega De Ro, vrijdag samen hebben genomen in deze meerderheid, met de Vlaamse Regering.
Collega, u vat het samen alsof ik het verslag niet belangrijk vind. Neen, ik heb erop gewezen dat die kinderen een verslag moeten krijgen, en geen gemotiveerd verslag. Met een verslag heb je geen recht meer op een gewoon diploma, want je komt in een individueel aangepast curriculum terecht. En dat is voor mij niet de goede piste. Dat wilde ik aangeven. Maar dit louter terzijde.
Collega’s, ik denk dat de kern is dat we heel veel extra middelen geïnvesteerd hebben, dat we – zoals we als N-VA gevraagd hebben – open end hebben voor die jongeren die echt gespecialiseerde hulp nodig hebben, dat we zeker zijn dat mensen met een motorische beperking, doven, blinden, mensen met een matige tot ernstige beperking, de juiste en voldoende expertise krijgen. Dat is dat rugzakprincipe.
Minister, onze fractie vraagt toch om er heel nauw op te letten, misschien zelfs met verificatie, dat de financiële middelen bij die scholen blijven, dat de personeelsmiddelen worden ingezet waarvoor ze dienen, en niet een structuur wordt opgezet die alleen maar dient om binnen de netten te zorgen dat die expertise wordt gedeeld en niet over de netten heen, in het belang van het kind. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.