Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik sta hier vandaag niet enkel als politica, maar ook als bezorgde moeder. Ik ben bezorgd omdat ons land wordt verplicht om tientallen IS-moeders uit Syrië terug te halen. Ik zal u uiteraard geen vragen stellen over de inhoud van die beslissing, maar wel over de gevolgen ervan.
Het gaat, afhankelijk van de bron, om 40 tot 110 kinderen die in Syrië de gruwelijkste strijd hebben meegemaakt. Die kinderen zijn uiteraard getraumatiseerd, maar ze hebben ook heel andere normen en waarden dan onze kinderen meegekregen. Ik denk dan, bijvoorbeeld, aan het kind waarvan de moeder gezworen heeft dat het de strijd met het Westen zou aangaan en nog zou winnen ook. Dat is geen fictief voorbeeld. Dat zijn effectief de kinderen die heel binnenkort naast onze kinderen op de schoolbanken zullen plaatsnemen.
Ik denk dat het heel logisch en terecht is dat leerkrachten en ouders zich zorgen maken over deze toekomstige problematiek. Ik zou u dan ook willen vragen hoe u dit zult aanpakken.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, ik zou willen starten met het pleidooi dat de heer Bogovic en iemand van de N-VA daarnet hebben gehouden. Als het om onze kinderen gaat, moeten we minder naar de afkomst, maar wel naar de toekomst van onze kinderen kijken.
Onze Grondwet is zeer duidelijk: artikel 24 stelt dat elk kind recht heeft op onderwijs. Dat geldt voor leerplichtige kinderen, wat voor ons kinderen tussen 6 en 18 jaar zijn.
Mevrouw Sminate, indien u me vraagt of kinderen, of het nu kinderen van IS-moeders of andere kinderen zijn, een plaats in het onderwijs moeten krijgen, is het antwoord ja. Als u me vraagt of er begeleiding moet komen en een heel traject moet worden gevolgd, is het antwoord zeker ja. Het zou er nog aan mankeren dat zoiets niet zou gebeuren.
Ik heb begrepen dat Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen op 28 november heel uitgebreid uitleg heeft gegeven aan collega De Gucht over het draaiboek dienaangaande. Ik kan u melden dat Onderwijs daar ook bij betrokken is. Wij zijn mee aan het kijken op welke manier dat moet gebeuren. Ik heb geen weet van veertig of honderd kinderen. Ik dacht dat het maar om acht kinderen ging en dat het Openbaar Ministerie voor zes van hen een beroep heeft aangespannen. Ik wik mijn woorden in dezen echter, want ik ben minister van Onderwijs en ik moet er samen met de leerkrachten voor zorgen dat kinderen goed onderwijs kunnen genieten.
Nogmaals, dit is niet het voorwerp van uw vraag. Als uw vraag is of ook die kinderen onderwijs zullen moeten genieten, dan is het antwoord: ja. Zijn er hier op dit ogenblik kinderen en weten wij al naar welke school die kinderen zullen gaan? Neen, dat weet ik uiteraard niet, want voor zover ik begrepen heb, zijn die kinderen hier ook niet.
Collega Sminate, ik wil toch even verwijzen naar die andere zo getraumatiseerde kinderen die er ook bij komen. In het kader van de vluchtelingencrisis hebben wij de voorbije jaren kinderen opgevangen die de meest afschuwelijke zaken hebben meegemaakt. Ook hier hebben onze leerkrachten binnen het OKAN-onderwijs (OnthaalKlas Anderstalige Nieuwkomers) met onwaarschijnlijk veel energie onwaarschijnlijke bergen werk verzet. We hebben ook gevoeld hoe die leerkrachten dat op een bepaald moment niet meer aankonden en dat er extra begeleiding moest komen. We hebben daar ook in voorzien: er zijn traumapsychologen aangesteld, niet om individuele dossiers van kinderen te begeleiden, maar om met de leerkrachten aan de slag te gaan.
Ik denk, collega Sminate, dat ik enerzijds uw zorg deel, als het erover gaat dat we onze leerkrachten goed zullen moeten begeleiden, maar ik hoop anderzijds dat u mijn overtuiging deelt dat elk kind recht heeft op onderwijs en dat we daar inderdaad een context voor zullen moeten vinden. (Applaus bij de CD&V, sp.a en Groen)
Dat laatste was inderdaad niet het onderwerp van mijn vraag. Dat lijkt mij evident.
U hebt een aantal dingen gezegd die mij positief stemmen, bijvoorbeeld over het feit dat er begeleiding nodig zal zijn, maar u hebt mijn bezorgdheid niet kunnen wegnemen. Ik stel mij klassen van twintig of dertig leerlingen voor waar de leerkracht vandaag de dag zijn handen al vol mee heeft – we hebben het net gehad over de aantrekkelijkheid van het beroep van leerkrachten – en dan komt die verantwoordelijkheid er nog eens bij. Ik denk dus dat het heel belangrijk is dat we naar de leerkrachten en ouders toe het signaal geven dat er in de klas begeleiding gaat komen en dat die heel concreet zal zijn. U moet aan die mensen zeggen dat er voor die kinderen in begeleiding voorzien zal zijn vanaf het moment dat ze hier aankomen, tot ze ingeschreven worden, maar ook daarna. Ik denk dat het heel belangrijk is, want het is een topic dat heel binnenkort zal beginnen te leven en waar de mensen echt wel ongerust over zijn.
De heer Annouri heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat het grootste wapen van terreurorganisaties zoals Islamitische Staat (IS) onmenselijkheid en gruwel zijn. Ons grootste wapen als westerse democraten zijn menselijkheid en empathie. Als er een moeder is die zegt dat haar kind het Westen zal vernielen, dan is onze grootste tegenopdracht om van datzelfde kind een democraat te maken die de westerse normen en waarden verdedigt en als volwassene op de eerste lijn loopt om zich te verzetten tegen gruwelorganisaties als IS.
Minister, ik vind het een goede zaak dat we hier in Vlaanderen de kinderen uiteraard een plek gaan geven in het onderwijs en ik denk dat mevrouw Sminate het daarmee eens is. Ik deel ook voor een stuk haar oproep, maar ik heb in het verleden dezelfde vragen gesteld en u en minister Vandeurzen hebben daar allebei op geantwoord dat we een draaiboek hebben en dat we klaar zijn om die kinderen op te nemen in ons onderwijs. Uw opdracht is geen gemakkelijke. U zult moeten monitoren en ervoor moeten zorgen dat dat goed en volwaardig gebeurt. Ik vertrouw er ook op dat dat voldoende teruggekoppeld zal worden naar het parlement, zodat we die kinderen alle zorgen kunnen geven die ze nodig hebben en we ze vooral ook op de juiste manier kunnen begeleiden, zodat ze op een volwaardige manier aan onze samenleving kunnen deelnemen.
De heer Kennes heeft het woord.
Wij passen voor een samenleving die kinderen minder kansen geeft of afrekent op basis van keuzes van hun ouders. In die zin, denk ik, ligt het antwoord van de minister helemaal in lijn van de verwachting dat er voor kinderen met bijzondere zorgnoden voldoende begeleiding is – en ik denk dat je hier echt wel kunt spreken van een bijzondere zorgnood. Dat vergt echter maatwerk. Of die kinderen dan van het begin elke dag tot het einde begeleid moeten worden of bij momenten, dan wel of leerkrachten of scholen daarbij ondersteuning moeten krijgen, dat zal dan moeten blijken. De juiste zaken moeten worden gedaan, maar het mag ook geen overkill worden.
Wie de werkzaamheden in het parlement volgt, weet dat daar al een paar keer uitleg over gegeven is, onder andere in de commissie Welzijn op 28 november. Er ligt een draaiboek klaar. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat dat draaiboek goed zal worden gevolgd.
Als we een probleem willen aanpakken, moeten we het juist benoemen. Als er een rechterlijke uitspraak is over twee moeders, heeft het geen zin om in het parlement te komen zeggen dat het over tientallen moeders gaat. Laten we beginnen met het probleem aan te pakken en het niet groter te maken of te dramatiseren. Ook dat is maatwerk. En dat moeten parlementsleden doen.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik heb in het verleden al van de bevoegde ministers gehoord dat er inderdaad ervaring is en dat men klaar staat om leerkrachten te ondersteunen. Ik wil een oproep doen om het onderwijs daar ook vertrouwen in te geven. De afgelopen decennia heeft het Vlaamse onderwijs bewezen dat het met kinderen die zwaar getraumatiseerd zijn om kan.
Dat begon al na de Tweede Wereldoorlog. We vergeten dat soms. Toen waren er heel veel kinderen die uit zeer traumatische omstandigheden kwamen. En uiteindelijk hebben we daar, zoals collega Annouri zegt, democraten van gemaakt. Wij zijn het bewijs, want wij zijn de generaties die daarop volgen.
Het beste wat onze maatschappij kan doen, is die kinderen effectief onderwijs geven en ze met alle warmte opvangen, om het tegendeel te bewijzen van wat er door hun vaders of moeders of familieleden ooit is beweerd over onze maatschappij. Dat is de opdracht die wij hebben, allemaal samen, zonder spektakel en zonder de media daar bij te halen.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Het slechtste wat we kunnen doen, is die kinderen a priori verdacht maken om wat hun ouders hebben aangericht. Dat mogen we zeker niet doen.
Ik wil daarom, als lid van de oppositie, de minister vandaag bedanken voor haar antwoord. Want het probleem, namelijk de uitdagingen in het onderwijs ten aanzien van kinderen die opgroeien in een extremistisch milieu, is niet nieuw. Het is al jaren dat we dat probleem aankaarten. Ik mag ervan uitgaan dat die uitdaging in het onderwijs wordt aangepakt.
Dus ja, kinderen van teruggekeerde Syriëstrijders vragen een extra aanpak. We rekenen erop dat men dat in onderwijs gaat doen. Maar laten we nu niet beginnen te dramatiseren. Laten we vooral het signaal geven dat we die kinderen het recht op onderwijs geven en de nodige omkadering om ervoor te zorgen dat zij hier kunnen opgroeien zoals alle andere kinderen.
Dank u wel, collega's, voor alle aanvullende opmerkingen. Ik zal nog eventjes de procedure meegeven. Dat kan jullie misschien al wat geruststellen.
OCAD heeft een databank waarin de minderjarigen in conflictgebieden bijgehouden worden. Daar is dus zicht op. OCAD zal ook altijd het parket, de lokale taskforces en Jongerenwelzijn verwittigen als er signalen zijn dat er kinderen onderweg zijn naar België. Dat is wellicht al uitgelegd in het parlement, maar ik wil het hier toch ook meegeven voor de notulen.
Dan start er een begeleidingstraject vanuit Jongerenwelzijn. Er is natuurlijk een verschil: als een kindje naar hier komt zonder mama, maar er is een oma, is dat een heel andere context dan als er geen familie is. Daar houdt Jongerenwelzijn zich mee bezig.
En dan wordt er gekeken op welk moment een kind rijp is om naar school te gaan, collega Sminate. We gaan een kind dat hier aankomt, natuurlijk niet de volgende dag op school droppen. Afhankelijk van wat een kind meegemaakt heeft, is dat iets helemaal anders. Er is altijd een heel lang voorbereidingstraject, zoals OKAN ook bestaat. Dat zal hier met nog veel meer zorg moeten worden uitgevoerd. Als u dus vraagt of dat individueel en op maat zal gebeuren, is het antwoord: uiteraard. We zullen moeten kijken wanneer het zover is, op welke manier we dat dan moeten doen, bij wie de kinderen gaan wonen, waar ze school lopen. Dat zullen we allemaal moeten volgen.
Ik sta zeker open voor de vragen om dat parlementair op te volgen. Er is trouwens een commissie in het parlement daarvoor aangesteld. Ik heb er geen probleem mee om vanaf het ogenblik dat de situatie zich zou voordoen, daarover te rapporteren. Dat geeft mij ook zelf wat gemoedsrust, dat we alles individueel gaan opvolgen. En als het nodig is, kunnen er onmiddellijk zelfs parlementair nog extra maatregelen worden genomen.
Ik ben zeer tevreden dat alle sprekers hier duidelijk zeggen dat elk kind onderwijs verdient en dat we ook die kinderen onderwijs moeten geven, maar dat we er tegelijkertijd voor moeten zorgen dat de leerkrachten bij wie de kinderen terechtkomen, niet verzuipen of voor onmogelijke opdrachten komen te staan. Ik zal daar samen met jullie zeer nauwgezet over waken. (Applaus)
Collega Kennes, het is minister Vandeurzen zelf die het cijfer van veertig heeft gelanceerd – minstens veertig. U moet mij dus geen woorden in de mond leggen, en ook geen cijfers.
Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de ouders. Uiteraard zijn het de ouders die die kinderen hebben opgeleid om gruwelijke zaken te gaan doen. Er is niemand die dat hier ontkent. Verder denk ik dat het nog belangrijk is om mee te geven dat de vraag ingegeven is door de bezorgdheid van de leerkrachten. Ik denk dat die bezorgdheid heel logisch en heel terecht is. (Applaus bij de N-VA).
De actuele vraag is afgehandeld.