Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2019
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2019, het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2019 en het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019.
Financiën en Begroting
We bespreken nu het onderdeel Financiën en Begroting.
De heer Lantmeeters heeft het woord
Minister, onze fractie is heel tevreden over het pad dat wij samen hebben afgelegd tijdens het laatste jaar, en eigenlijk tijdens de hele legislatuur, op het vlak van de regionale fiscaliteit en financiën.
Met ‘samen’ bedoel ik dan de partijen in de meerderheid, maar ook de samenwerking, minister, tussen de regering en het parlement. U hebt ons daarin zeer goed betrokken. Er is inderdaad werk gemaakt van een hervorming, van een vereenvoudiging, en van een verlaging van de regionale fiscaliteit.
Ik wil de aandacht vestigen op drie zaken. Het eerste punt is de erfbelasting. Daarop kom ik maar kort terug. Die is inderdaad hervormd en aangepast aan de federale wetgeving. Er is een belastingverlaging gekomen die de staat 139 miljoen euro kost. Er is in ieder geval een verlaging door de afschaffing van het hoge tarief van 65 procent en door de inschakeling van het nieuwe lagere tarief van 25 procent. Met vooral de voordelen voor de langstlevenden, zonder de onroerende goederen, en de wezen. Maar er is, minister – en ik vind het jammer dat uw opvolger er nog niet is, maar ik zal het haar dan rechtstreeks zeggen –, nog veel werk op de plank in verband met deze erfbelasting. We staan nog altijd aan de top van de wereld als het over tarieven gaat. We zouden dus werk moeten maken van de verdere verlaging van de tarieven en vooral van de verhoging van de belastingvrije som. U weet dat we daar altijd voorstander van zijn geweest, zeker omdat wij de fiscaliteit moeten bekijken als een zeer belangrijke zaak om ons concurrentieel op te stellen ten opzichte van de ons omringende landen.
Verder moeten we niet alleen aandacht besteden aan de wezen, voor wie de belastingvrije som zeker hoger mag zijn, net zoals voor iedereen. Maar wij hechten ook veel belang – en u weet dat dat toch een belangrijk punt is – aan de alleenstaande die ook voordelen mag genieten.
Ook voor het verkooprecht stellen wij met veel plezier de verlaging vast: de 7 procent die werd ingevoerd en de hervorming die toch wel historisch mag worden genoemd. We hebben op bepaalde vlakken afstand kunnen nemen van het kadastraal inkomen (ki) als grondslag voor de berekening van een bepaalde fiscaliteit. Gelukkig werd er niet te veel hervormd en hebben we de meeneembaarheid kunnen behouden. Dat verkooprecht is zeer belangrijk om de arbeidsmobiliteit, de gewone mobiliteit en de energiezuinigheid te promoten. Ook op dat vlak moeten we voortgaan op de weg van de vereenvoudiging, want de verlaging heeft geen vereenvoudiging met zich mee gebracht. Er zijn nu verschillende tarieven, maar door verdere verlaging kunnen we de vereenvoudiging toch bewerkstelligen.
Het derde wat ik wil aanhalen, zijn enkele kritische noten. Dat mag. In een parlement mag men inderdaad kritiek uiten. Het gaat over de rol van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL). U weet dat die rol mij niet altijd ligt omdat VLABEL heel dikwijls als rechter en partij optreedt, en dikwijls zelfs als wetgever, waarbij de dienst standpunten inneemt die vaak in strijd zijn met het Burgerlijk Wetboek. Ik zou toch altijd willen vragen om aandacht te besteden aan de rol van de Vlaamse Belastingdienst zodat die niet te veel taken krijgt, minister. We moeten in dit parlement de fiscaliteit niet zozeer vanuit het oogpunt van de Vlaamse Belastingdienst bekijken, maar vanuit het oogpunt van de belastingplichtige, die, wanneer hij wordt geconfronteerd met VLABEL, in heel veel gevallen niet over dezelfde wapens beschikt. Dan verwijs ik bijvoorbeeld naar de rol van de intermediairs. Dat zijn diegenen die kunnen worden aangesteld om bepaalde onroerende goederen te schatten. Ik en mijn partij zijn er grote voorstander van – en mijnheer Bertels, u weet het – dat dat door onafhankelijke personen gebeurt en dat we dat werk niet aan VLABEL geven. Dat was aanvankelijk misschien wel de bedoeling, maar dat komt op dit ogenblik niet meer in de decreetgeving. Ik zou willen vragen om dat niet meer aan VLABEL uit te besteden, omdat VLABEL ook op dat punt opnieuw rechter en partij kan worden. De belastingplichtige heeft hierbij ongelijke wapens tot zijn beschikking.
Ik wil afsluiten met nog eens een lans te breken voor de openbaarheid van de gegevens. De gegevensbank met vergelijkingspunten is een zeer belangrijk element in de belastingen, zeker wanneer belastingplichtigen die niet kunnen beschikken over gegevens waarover VLABEL wél beschikt, naar de rechtbank stappen.
Ik weet wel dat er vaak geschermd wordt met de privacywetgeving om daar geen openbare databank van te maken of om de openbaarheid te vertragen. Ik denk echter dat de gegevens die daarin komen heel weinig met privacy te maken hebben. Want laten we een kat een kat noemen: als wij samen op onderzoek gaan bij de hypotheekbewaarder, dan zullen wij die gegevens wel allemaal kunnen verkrijgen, maar we zullen er wel wat meer moeite mee hebben. Vlabel kan daar veel gemakkelijker achter komen, de belastingplichtige wat moeilijker.
Er zijn dus nog heel wat werken, mijnheer de minister en mevrouw de opvolger, die nog uitgevoerd zullen moeten worden. Maar over het algemeen krijgt u goede punten. We zijn op de goede weg. Nogmaals bedankt voor de samenwerking. Ik hoop dat we de samenwerking op deze manier kunnen voortzetten. (Applaus)
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister, het is het derde jaar op rij dat er een begroting in evenwicht is. We zullen er weliswaar drie ministers van Begroting voor nodig hebben, maar het doel zal bereikt worden, waarvoor onze felicitaties. Ik ben blij dat we dat samen in deze Zweedse coalitie hebben kunnen doen.
Tegelijkertijd zijn we erin geslaagd om voldoende investeringen door te voeren. We hebben ze evenwichtig verdeeld: economie, onderwijs, welzijn, koopkracht. Op die manier zorgen we ervoor dat de vooruitgang die we proberen te realiseren door zoveel mogelijk mensen gedeeld kan worden.
Ten derde, wat ik ook belangrijk vind voor de langere termijn, is dat uit de meerjarenplanning blijkt dat er volgende legislatuur een beleidsruimte zal zijn van 1 miljard euro. Ik heb hier in het parlement al een concreet plan voorgesteld om die middelen maximaal te gebruiken voor investeringen via een investeringsnorm.
Om deze resultaten te kunnen bereiken, heb we de vorige jaren toch kunnen genieten van enige rugwind. Voor een deel hebben we die te danken aan onszelf omdat we op het vlak van werkgelegenheid een belangrijk activeringsbeleid gevoerd hebben. We kennen nu zowat de laagste werkloosheid in dertig jaar. Dat is iets wat ook altijd positief bijdraagt tot de begroting. Ik ben tevreden dat vanaf 1 januari een maatregel zal ingaan die ik hier regelmatig naar voren gebracht heb: de RSZ-korting (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) voor werkgevers bij de aanwerving van 55-plussers. Ze zullen vanaf 1 januari voor de volle twee jaar een vrijstelling kunnen genieten. Die zal zeker ook een effect hebben op de werkgelegenheid.
Daarnaast zijn er een aantal meevallers waar we geen verdienste aan hebben. We kennen de laagste rente in vierhonderd jaar. Dat heeft twee voordelen. Ten eerste betalen we minder lasten op de aflossingen voor onze schulden, schulden die weliswaar nog wat stijgen, maar dat is dan in het bijzonder voor investeringen in sociale woningen. Het tweede voordeel van die lage rente is dat de prijzen van het vastgoed blijven stijgen. Ik heb vorig jaar ook gezegd dat dit belangrijk is voor de Vlaamse begroting. De gewestbelastingen, verkoopbelastingen maar ook erfbelastingen zijn in grote mate verbonden aan de waarde van het vastgoed. We hebben een deel van die inkomsten op het vlak van verkooprechten en erfenisbelastingen omgezet in lastenverlagingen. Ik denk dat dat een wijze beslissing was.
Minister, ik heb u gezegd dat ik u bewonder voor de evenwichten die u hebt kunnen bereiken voor de begroting, maar ik bewonder u nog meer voor uw timing. U vertrekt namelijk net op het moment dat de tegenwind aan kracht begint te winnen. Collega Van den Heuvel zou zeggen: slimmerik. Dus, uw timing zit ook goed, althans goed voor u, want de tegenwind is duidelijk daar. De handelsoorlog van Trump heeft in China gezorgd voor een snelle afkoeling van de economie. Dat zullen wij ook voelen. In de VS is de beurs haar winst ondertussen al kwijt en is de fiscale doping van Trump uitgewerkt. Ten derde, belangrijk voor Vlaanderen, dicht gelegen bij Groot-Brittannië, is er de brexit, waar we al slaapwandelend op afstevenen en die mogelijk grote effecten kan hebben voor de Vlaamse welvaart en de Vlaamse begroting.
By the way, ze hebben daar gisteren 4 miljard pond moeten vrijmaken om de overgang te kunnen financieren. De 4 miljard pond die ze beloofd hadden aan de gezondheidszorg, moeten ze uitgeven aan de douaniers.
Met de korte uitweiding over de tegenwind wou ik uw opvolgster absoluut niet ontmoedigen, maar verwelkomen. U laat haar in ieder geval een mooie erfenis achter op budgettair vlak, namelijk een begroting in evenwicht. (Applaus bij CD&V en Open Vld)
De heer Cordy heeft het woord.
Geachte voorzitter, ministers, ik wil het over twee punten hebben. Ze zijn een beetje toekomstgericht. Aangezien u besloten hebt om mijn geboortestad te gaan besturen, minister, in januari, zal ik me ook een beetje naar uw opvolger richten.
We hebben recent het decreet tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit goedgekeurd wat betreft de weddenschappen en kansspelbelastingen. Het is een kleine belasting, maar wel de belasting waarmee we de vijfde staatshervorming afronden. De laatste oneigenlijke gewestbelasting wordt weggewerkt. Het is een kleine belasting die niettemin wat mogelijkheid tot beleid geeft. Er wordt nu een efficiëntieoefening gemaakt hoe we de belasting gaan innen. Dat is goed, dat hoort zo. We moeten dat eerst goed in de hand hebben. U hebt toegelicht hoe dit zal verlopen.
Dit is een typische soort belasting die zich ertoe leent om sturend te werken, om zaken als gokverslaving en dergelijke aan te pakken. Belasting is daar één ding van. Ik denk dat het nuttig is dat we hier in het parlement in de toekomst bekijken over alle beleidsdomeinen heen hoe we gokverslaving en dergelijke tegen kunnen gaan.
Jammer genoeg heeft Vlaanderen niet alle sleutels in handen wat betreft het kansspelbeleid; dat komt nog wel ooit. Niettemin moeten we de inspanning die we daar kunnen leveren, zeker doen.
Twee, onder impuls van onze parlementsvoorzitter zijn er grote stappen gezet om onze begroting leesbaarder te maken. Versterkte transparantie van de begroting is daarmee op de agenda van het parlement en de regering gezet. De eerste stappen zijn gezet: leesbaarder toelichtingen, betere afstemming van processen in de tijd, en digitale mogelijkheden om de begroting te bekijken. U herinnert zich de pakken papier van vroeger of u kunt het zich voorstellen. Dat was vrij onhandelbaar.
Dit zijn stappen in de goede richting om dat zeer belangrijke beleidsinstrument – uiteindelijk is de begroting toch de basis van een beleid – te ontsluiten. In eerste instantie is dat gericht op de parlementaire gemeenschap en de specialisten. Dat is niet genoeg: we moeten nog een stap verder gaan. Ook het brede publiek moet zo veel mogelijk inzage daarin krijgen, moet daarmee kunnen werken. We zullen het werk moeten voortzetten. We zullen daarbij moeten vertrekken van een bredere participatiegedachte. Naast overleg tussen regering en parlement – parlement en specialisten moeten voldoende instrumenten krijgen – moeten we zorgen voor een leesbaar en hanteerbaar document voor de burger. Wij kunnen de regering controleren, maar de burger moet ons controleren. Dat kan hij alleen als hij op de juiste manier informatie krijgt.
De heer De Potter heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, we bevinden ons bijna aan het einde van deze legislatuur. Het is uw laatste begroting. Ik wil even terugkijken op het beleidsdomein Financiën en Begroting van de laatste vijf jaar. Ik wil vier punten aanstippen.
Als we het vorderingensaldo als maatstaf nemen, dan zien we dat deze regering vertrokken is in 2014 met een tekort van 611 miljoen euro. Deze regering heeft onmiddellijk de hand aan de ploeg geslagen en door de zure appel heen gebeten. Ze heeft voor 2 miljard euro aan besparingen doorgevoerd.
En uiteindelijk stranden we in 2017, 2018 en 2019 steeds met een begroting in evenwicht, waarvoor onze felicitaties.
Uit de meerjarenraming blijkt ook dat, indien alles goed gaat, we ook in de komende jaren een structureel evenwicht bereiken. Er zijn dus duidelijk duurzame en verstandige keuzes gemaakt. We zien bijvoorbeeld dat er heel wat investeringen op de rails zijn gezet en dat de investeringen in sommige beleidsdomeinen historisch hoog zijn.
Wat de fiscale werven betreft, lag er in 2014 heel wat werk op de plank. Met de zesde staatshervorming hebben we een aantal fiscale instrumenten in handen gekregen. De regering heeft daar ook werk van gemaakt. Er was een vereenvoudiging van de schenkingsrechten. We zorgden voor transparante en vereenvoudigde fiscale wetgeving. Er was een herziening van de woonfiscaliteit. En ook de erfbelasting werd afgestemd op het hervormde federale erfrecht, met billijke tarieven in de zijlijn en toch meer afgestemd op de hedendaagse samenlevingsvormen. De verkeersfiscaliteit werd vergroend. U weet dat ik elk jaar weleens verwijs naar dat samenwerkingsakkoord met de gewesten, waarvoor u al heel wat inspanningen hebt geleverd, maar waar we nog geen akkoord hebben inzake de leasingwagens.
Toch zijn er nog twee elementen waarover ik iets wil zeggen. Ten eerste is er de evolutie van de schuld. We hoeven dat zeker niet te dramatiseren. Er zijn goede parameters voor Vlaanderen. Onze kredietwaardigheid is gunstig. De financiën zijn op orde. De netto-actiefpositie van Vlaanderen is positief, maar we zien toch een toename van de schuld tot 42 miljard euro in 2019, terwijl hij in 2008 nog maar 8 miljard euro bedroeg.
Er zijn een aantal verzachtende omstandigheden: de investeringen in de woningen, het verstrengde economisch toezicht. Maar gelet op de mogelijke tegenwind, zoals de heer Van Rompuy zei, is het toch iets om in de gaten te houden.
Tot slot wijs ik ook nog op de discussie die we in de commissie hebben gevoerd over de fiscale regularisatie. U hebt ons daar met cijfers proberen aan te tonen dat er in verband met de raming, die op dit moment nog wat onderschat blijft, in december of tijdens de laatste maanden van het jaar steeds een versnelling te verwachten valt. Ik denk dat we dat, misschien samen met uw opvolgster, aandachtig zullen moeten bekijken.
In ieder geval hebt u onze steun en onze waardering voor het geleverde werk tijdens de voorbije vijf jaar. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Maes heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in dit korte betoog wil ik nog even de aandacht vestigen op twee beleidspunten van deze regering en tevens vooruitblikken met betrekking tot deze punten.
Eerst wil ik het hebben over de fiscale regularisatie. Deze kwam vaak en uitgebreid ter sprake in de commissie, vooral met de vraag: ‘Zal ze het al dan niet halen?’ Dan hebben we het uiteraard over de 75 miljoen euro die werd vooropgesteld in de begroting. Het ingeschreven bedrag moet tevens mee de verlaging van de erfbelasting ondersteunen. Wij hebben zelf de inning van die bedragen nauwkeurig opgevolgd en we zullen dat blijven doen. We zullen zien in welke mate er nog grote dossiers in de pijplijn komen. Allicht wordt het daarna, zoals wel vaker, eerder een ESR-technisch verhaal over het jaar waarin die dossiers toe te rekenen zijn.
Maar we moeten ook voorbij die vraag kijken. Begin volgend jaar zullen we ongeveer halverwege de in de tijd beperkte regularisatieperiode zijn. We kunnen dan ook terugblikken op een eerste volledig regularisatiejaar 2018. Het is volgens ons dan ook het moment om wat kwalitatiever te kijken naar deze regularisatie. Wat werkt er goed en wat werkt er minder goed, zowel in het Vlaamse als in het gemengde luik? Welke lessen kunnen er worden geleerd? We komen er uiteraard nog op terug bij uw opvolgster, maar u kunt de boodschap misschien wel al overbrengen.
Naast deze regularisatie wil ik het ook nog even hebben over het belang van een voortschrijdende integratie van financiële data in de Vlaamse overheid. We keurden hier onlangs het Bestuursdecreet goed, een belangrijk werkstuk van de minister-president dat, naast andere doelen, bijdraagt tot een verdere ontkokering van de Vlaamse overheidsadministratie. Binnenkort komt ook het ontwerp van decreet Vlaamse Codex Overheidsfinanciën naar het parlement, met daarin onder andere een heractualisering van het Rekendecreet en aanpassingen aan de wijze waarop men met begrotingen omgaat.
Maar naast decreetgevend werk is ontkokering deels ook een praktische zaak van onderling afstemmen en beschikbaar maken van gegevens. Dat moet helpen om ons beleid sterker en wendbaarder te maken in functie van transities die steeds vaker de grenzen van één beleidsdomein overschrijden.
Het departement Financiën zet stappen op die weg, maar vanuit onze fractie is er zeker de vraag om daar heel sterk op te blijven inzetten, en die boodschap ook aan uw opvolgster mee te delen.
De heer Bertels heeft het woord.
Als de heer Lantmeeters – al dan niet half stilzwijgend – begint over de rol van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL), dan moet ik altijd op mijn hoede zijn. Ik wil het gewoon even verduidelijken, zodat de minister daar hopelijk ook een heel duidelijk antwoord op kan geven.
De heer Lantmeeters heeft het over de rol van VLABEL en het schatten van onroerende goederen, bijvoorbeeld bij erfbelastingen – daar heeft hij het over gehad – en hij houdt nu een pleidooi om dat enkel toe te kennen aan onafhankelijke personen – ik neem aan dat hij doelt op landmeters-experten, naar aanleiding van een colloquium dat we in Antwerpen gehad hebben. Dan is mijn vraag aan de minister: betekent dat dat u op die vraag van de heer Lantmeeters antwoordt dat we niet meer gaan werken met schatters-experten die we nu toegelaten hebben – erkende schatters-experten waarover we een discussie gehad hebben, omdat die niet dezelfde onafhankelijkheid zouden hebben als bijvoorbeeld landmeters-experten? En betekent dat – en dat is wat onze fractie betreft nog veel fundamenteler – dat u de doelstelling verlaat? Is dat een voorzet van de heer Lantmeeters dat u de doelstelling verlaat dat ambtenaren van VLABEL gratis schattingen kunnen doen voor mensen die schattingen nodig hebben van onroerende goederen, in het kader van erfenissen?
Het is een discussie die we ook toen gehad hebben, en waarbij u toen uitdrukkelijk verklaard hebt dat het de bedoeling is dat VLABEL de expertise opbouwt, en dat VLABEL dat gratis kan gaan doen, zoals dat in het verleden bijvoorbeeld ook al gebeurde voor de OCMW’s en de gemeenten. Is dat de impliciete boodschap die we hier nu te horen krijgen vanuit de meerderheid, dat die doelstelling wordt verlaten? Ik vraag maar duidelijkheid aan u, minister, naar aanleiding van die tussenkomst.
Minister Tommelein heeft het woord.
Eerst en vooral, dank u wel voor de bemoedigende woorden bij het einde van mijn opdracht als minister van Financiën en Begroting.
Wat VLABEL betreft, mijnheer Lantmeeters: de belastingdienst die optreedt als rechter, ik weet dat dat een grote bekommernis is van u. Ik weet dat u ernaar streeft dat er zo veel mogelijk onafhankelijke personen intermediair zijn. Ik wens er toch nog eens de nadruk op te leggen dat die Vlaamse Belastingdienst – en ik begrijp dat een aantal Vlamingen niet graag een belastingdienst zien, maar die dienst moet natuurlijk ook zijn werk kunnen doen – zeker in de verslagen van de Vlaamse Ombudsdienst toch wel vrij positieve commentaren krijgt. Dat betekent dat er op het vlak van klachten van burgers en op het vlak van wendbaarheid – met andere woorden de reactie van VLABEL – toch wel een zekere klantvriendelijkheid vastgesteld kan worden. Het is dus niet allemaal kommer en kwel.
Wat de digitalisering van de databank betreft – en dat is meteen ook een antwoord op de heer Bertels – is het natuurlijk de bedoeling dat wij in de beginfase op externe experten een beroep zouden doen om die databank uit te bouwen, maar dat de ambtenaren van VLABEL die databank langzamerhand verder uitbouwen, en dat die databank ook gedigitaliseerd wordt. Op termijn is het inderdaad de bedoeling dat de burgers een beroep kunnen doen op die databank, die dan hoofdzakelijk beheerd zal worden door de mensen van VLABEL zelf, maar op een gedigitaliseerde manier. Dat is dus een kwestie van expertise opbouwen, die niet van vandaag op morgen gaat.
Mijnheer van Rompuy, het is uiteraard zo dat een bepaald percentage van investeren – dat is ook een wens en iets wat de minister-president uitgedrukt heeft – voorbehouden zou worden. We hebben ook altijd gezegd dat wij dat idee absoluut genegen zijn, en dat we daar rekening mee zullen houden.
De evenwichten hebben we inderdaad proberen te respecteren, wat de voorbije drie jaar ook gelukt is. Ik kan ook wel zeggen dat we daar tevreden over zijn. De Vlaamse begroting is structureel gezond. We weten dat er wat tegenwind kan zijn. We weten dat er een brexit is, en de minister-president heeft daar ook al een paar keer zijn bekommernissen over geuit. We weten ook dat in de Verenigde Staten van Amerika de president een parcours rijdt dat niet altijd voorzichtig te noemen is.
Maar goed, het betekent dat dit externe factoren zijn die wij niet altijd in de hand hebben. Wij zijn altijd vertrokken van een voorzichtige raming. Het is dus geen avontuur, maar we hebben duidelijk een voorzichtige houding aangenomen.
Mijnheer Cordy, het is goed dat u aan mijn opvolger een aantal aanbevelingen meegeeft. Ik geef haar ook mee dat de leesbaarheid van de begroting inderdaad een bijzonder aandachtspunt is. De voorzitter van dit parlement heeft de grote verdienste om daar blijvend de klemtoon op te leggen.
Mijnheer De Potter, ik dank u voor de felicitaties en voor uw opmerkzaamheid dat wij op het vlak van fiscaliteit toch wel een en ander hebben gerealiseerd, ook in de laatste periode. U weet dat er in de samenwerking met de gewesten voor autofiscaliteit verschillende snelheden zijn en dat wij proberen er beweging in te krijgen, wat natuurlijk niet zo eenvoudig is. Toch proberen wij ervoor te zorgen dat we ook in de leasingsector een vergroening kunnen realiseren.
We houden inderdaad de evolutie van de schuld in de gaten. Het netto-actief zit zeer goed. We bouwen wat meer schuld op, maar dit heeft voornamelijk te maken met de investeringen in de sociale woningbouw. Ik vind dat wel belangrijk.
Wat de fiscale regularisatie betreft, zijn alle signalen er dat het net zich sluit. Ook in de komende periode valt er nog wel een en ander te verwachten, wat moeilijk te voorspellen is. Mevrouw Maes, ook ik vind het een goede zaak dat we monitoren en heel kort op de bal spelen, dat we lessen trekken en evalueren. Ik ben een grote voorstander van evaluatie en bijsturing. Ik merk alleen op dat een aantal mensen een grote tegenstander waren van die regularisatie en zich nu opeens grote zorgen maken over het feit dat het niet genoeg zou opbrengen. Ik ben er vrij optimistisch over dat er in de komende periode nog belangrijke bedragen zullen binnenkomen in verband met die regularisatie. Wat mij betreft, is het nog altijd een win-winoperatie. Dit is niet iets wat ons iets kost, maar iets dat we kunnen binnenhalen en dat we kunnen investeren. De realiteit is natuurlijk wel dat wij ieder jaar opnieuw zien dat wij begroten en voorzichtig begroten, en dat wij op het einde van de rit altijd een goed kasresultaat hebben zodat het overschot op het einde altijd groter is geweest. Eind vorig jaar is dat zelfs opgelopen tot bijna een half miljard euro.
Bij deze wens ik u ook te danken voor de samenwerking in de voorbije jaren, voor de constructieve houding van het parlement, van zowel meerderheid als oppositie, ook in de commissie Financiën en Begroting. ‘It’s the duty of the opposition to oppose’, mijnheer Bertels en mijnheer Rzoska. Jullie hebben dat goed gedaan. Ik dank ook van harte mijn collega's uit de meerderheid. Ik wens mijn opvolger, mevrouw Peeters, alle succes toe in de komende periode. (Applaus)
Internationaal Vlaanderen
We gaan over naar het onderdeel Internationaal Vlaanderen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, u hebt ze ongetwijfeld ook gezien: de aangrijpende maar mensonterende foto's van ondervoede kinderen in Jemen, vaak amper enkele maanden oud. Na drie jaar Saoedische bemoeienis met bommen en wapens hebben de cijfers onmenselijke proporties aangenomen. Minstens 85.000 kinderen, jonger dan vijf jaar, zijn sinds 2015, het begin van de oorlog, overleden als gevolg van honger of ziekte. 1,3 miljoen kinderen lijden vandaag extreme honger. Meer dan 8 miljoen mensen in Jemen worden vandaag bedreigd met hongersnood.
In oktober stond ik hier ook, samen met collega Kennes, om het over Saoedi-Arabië te hebben. Ze hadden toen een nieuw feit aan de lange lijst van mensenrechtenovertredingen toegevoegd, namelijk de moord op de Saoedische journalist Jamal Khashoggi.
Er gingen toen steeds meer stemmen op om de wapenhandel naar het land stop te zetten. Ook in het Europees Parlement klinkt die roep om een wapenembargo steeds luider. Noorwegen, Zweden, Nederland, Duitsland, Canada, Finland: het lijstje met landen die geen wapens meer verkopen of zullen verkopen aan Saoedi-Arabië wordt steeds langer, maar Vlaanderen of België staat daar niet tussen.
Minister-president, u zult zeggen dat u de facto geen wapens meer uitvoert vanuit Vlaanderen naar Saoedi-Arabië. Het blijft dan ook vreemd, ik heb het u al vaak gezegd, dat u weigert om een formeel wapenembargo vanuit Vlaanderen in te stellen. Er zijn nog altijd bedrijven die vandaag wapens en militair materieel willen uitvoeren naar Saoedi-Arabië en u hebt er in een aantal gevallen geen zicht op waar Vlaamse wapens en onderdelen uiteindelijk terechtkomen. Vorige week werd het me echter duidelijk in de commissie. U zei toen letterlijk dat ik aan Zweden moest vragen, dat ik aan Nederland moest vragen, dat ik aan Canada moest vragen hoe sterk ze onmiddellijk weer in de pas zijn gaan lopen na de dreigementen, na de sancties die Saoedi-Arabië heeft getroffen. Dus, we zijn te klein, we zijn te zwak. We zijn een te kleine, open economie. U zegt eigenlijk dat onze economische belangen belangrijker zijn dan ethische belangen, dan vrede, dan veiligheid.
Stop dus met u te verschuilen achter Wallonië, achter Europa, maar neem zelf actie. Het beleid inzake wapenhandel is een van de belangrijkste instrumenten die Vlaanderen in handen heeft als het over buitenlands beleid gaat. Aan de manier waarop een overheid omgaat met wapenhandel, kan men afmeten of die overheid een verantwoordelijke partner is of niet. Het is daaraan dat men kan zien of het de Vlaamse Regering menens is met vrede, met veiligheid, met mensenrechten en duurzame ontwikkeling, en al de rest is praat voor de vaak. (Applaus bij sp.a en Groen)
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister-president, collega’s, Vlaanderen wil op internationaal vlak meespelen, en dat is een heel goede zaak. Onze fractie steunt de beleidsoptie om ons zelfbewust en ambitieus te tonen aan de wereld. Het is echter logisch dat, als Vlaanderen daaromtrent een beleid ontwikkelt, er natuurlijk ook meningsverschillen zijn over wat we dan precies moeten doen op dat internationale toneel. Wat voor mij en voor onze fractie heel inspirerend en richtinggevend is als het gaat over buitenlands beleid, zijn de Sustainable Development Goals (SDG’s). Nu weet ik niet of dat nog mag worden gezegd. Dat is een tekst van de Verenigde Naties, namelijk. Maar toch, die duurzame ontwikkelingsdoelen geven ons houvast en richting. Ik moet zeggen dat, gezien wat de Vlaamse Regering doet en wat onder meer wordt weerspiegeld in de begroting van volgend jaar, het op diverse fronten wat de verkeerde richting uitgaat.
Ik zal vijf elementen behandelen. Dat zal u uiteraard niet zo verbazingwekkend in de oren klinken want we hebben die debatten ook al wel gehad in de voorbije jaren. Het eerste gaat over klimaatactie. Het is duidelijk dat dat zeer dringend is. We hebben daarover ook op het internationale forum afspraken gemaakt in Parijs. We moeten dat omzetten in ambitieuze doelstellingen. Er is het feit dat Vlaanderen via België de forcing voert om op het vlak van doelstellingen van hernieuwbare energie en energiebesparing neen te zeggen. We hebben hierover al een actualiteitsdebat gehad. Dat was niet ons beste moment op het internationale toneel.
Ten tweede, als het gaat over vrede sluit ik me aan bij collega Soens, die hier zonet heeft gesproken. We hebben met ons Wapenhandeldecreet een instrument in handen, en ik denk dat er twee punten zijn die Vlaanderen moet bijstellen. We moeten nog meer zicht krijgen op het eindgebruik: waar komen wapens uiteindelijk terecht? Ook hebben we wat Saoedi-Arabië betreft echt wel nood aan een formeel wapenembargo.
Een derde punt gaat over ontwikkelingssamenwerking. De dingen die we op dat vlak doen, doen we goed, maar de budgetten zijn te krap, ook voor de dingen die we onszelf hebben opgelegd. Onder meer het groeipad in het Pact 2020 wordt niet gehaald.
Een vierde punt gaat over de Europese Unie, ook een belangrijk punt van internationale samenwerking voor Vlaanderen. We hebben onlangs het debat gehad over het standpunt van de Vlaamse Regering over de Europese begroting. Het is belangrijk, ook voor Vlaanderen, dat Europa genoeg financiële ruimte krijgt om goed beleid te voeren, een beleid dat ook in het voordeel van Vlaanderen is. Ik denk dus dat het Vlaamse Gewest ter zake een te eurokritische houding aanneemt.
Ten slotte wil ik het hebben over internationale handel. Hetgeen ons het meest bezorgd maakt en ons het meest bedreigd, is de brexit. Op 29 maart is het zover, tenminste als er niets meer gebeurt. In die zin is het belangrijk – en daar zitten we wel op dezelfde lijn – dat we als Vlaanderen tonen dat we dat hele brexitgedoe geen goed idee vinden. Een eerste stap kan zijn om artikel 50 te verlengen. Dat is iets dat u ook altijd hebt bepleit, en we steunen u daarin.
Misschien is het ook mogelijk om een stap verder te gaan. Er zijn verschillende regionale parlementen in het Verenigd Koninkrijk die de brexit ook niet graag zien komen, zoals het Schots parlement, zoals Noord-Ierland, zoals de Greater London Council. Het zou interessant zijn om daar ons oor te luisteren te leggen of we geen partner kunnen zijn in een pleidooi voor een ‘people’s vote’, een tweede referendum. Nu alle gevolgen duidelijk zijn, kan het Britse volk misschien opnieuw spreken en kan Vlaanderen daarin een partner zijn.
De heer Sintobin heeft het woord.
Voorzitter, het loopt een beetje door elkaar, maar ik wil het hebben over het beleidsdomein Toerisme. Ik heb de beleidsbrief en het bijhorend verslag met de nodige aandacht gelezen. Het is niet omdat ik niet aanwezig was bij de bespreking dat ik het beleidsdomein niet meer volg. Ik volg dit trouwens al geruime tijd.
Het is in elk geval zo dat het beleidsdomein Toerisme wat wordt ondergewaardeerd in het Vlaams Parlement. Nu staat het beleidsdomein onder Internationaal Ondernemen, terwijl het vroeger onder Economie viel. Ik vond dat beter, en misschien is dat een aandachtspunt voor de volgende legislatuur. Toerisme is immers een belangrijke economische sector. Het is niet alleen niet-delokaliseerbaar, maar het creëert ook enorm veel jobs, ook voor laaggeschoolden. De toeristische sector is goed voor ongeveer 250.000 jobs.
Toerisme is als beleidsdomein dus ondergewaardeerd. Vlaanderen beschikt nochtans over heel wat toeristische troeven. Los van de discussie over welk beleid u voert als minister van Toerisme in vergelijking met de vorige minister, beschikken wij over heel wat troeven. Ik denk aan de Vlaamse kust, de groene regio's, de kunststeden, ons erfgoed, onze cultuur, onze gastronomie, onze wielercultuur en onze Vlaamse meesters. Gelet op het groeiende economische belang van toerisme in Vlaanderen en de groeiende internationale aandacht voor het merk Vlaanderen, wil het Vlaams Belang meer middelen vrijmaken om de toeristische sector te ondersteunen.
Ik wil enkele aandachtspunten aanhalen. ‘100 jaar Groote Oorlog’ was een groot succes, zowel op het vlak van vredeseducatie als op economisch vlak. Ik ben blij dat de minister-president, die de initiatiefnemer was, hier ook aanwezig is. De vraag is wat er nu gebeurt. Er wordt in de beleidsbrief verwezen naar een plan van aanpak met lokale en provinciale partners. Ik ben benieuwd wanneer dit plan geconcretiseerd zal worden. Volgens mij mogen we geen tijd verliezen om een vervolg te breien aan dit project.
Mijnheer Vandenberghe, met betrekking tot de Vlaamse kust is er de blijvende discussie tussen het kustburgemeestersoverleg en de provinciale diensten Toerisme enerzijds en de minister anderzijds. Dat blijft een spijtige zaak. Er is sprake van een ontwerp van nota over de toekomst van de kust. Hoe zit het met dat overleg?
Wat Airbnb betreft, juichen we nieuwe vormen van logies toe, maar steunen we u ook in de aanpak van een ‘level playing field’ en in de handhaving.
Groen zit in de meerderheid in Oostende en erkent dus de luchthaven als een belangrijke toegangspoort tot Vlaanderen. Minister, welke inspanningen kunt u leveren om nieuwe luchtvaartmaatschappijen aan te trekken in Oostende?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, ik zal ook nu terugkeren naar Internationaal Vlaanderen.
De laatste tijd was de gelijkenis tussen het parlement aan de overkant van de straat en het parlement aan de overkant van het Kanaal nogal treffend. Er zat een eerste minister van wie niet duidelijk was of die de steun genoot van het parlement. Een motie van wantrouwen hing hem of haar boven het hoofd, en na heel wat bilaterale contacten is nog altijd niet duidelijk wat er staat te gebeuren. Aan de overkant van de straat is dat al iets duidelijker.
Collega’s, het Verenigd Koninkrijk trok meer dan twee jaar geleden naar het stemhokje voor een referendum. Schotland, Noord-Ierland en Londen stemden overtuigend tegen de brexit, de rest van het Verenigd Koninkrijk stemde overtuigend voor het vertrek uit de Europese Unie. Ga als premier maar eens aan de slag met een dergelijk resultaat, heel herkenbaar, ook in ons land, met zijn twee democratieën.
Voor Vlaanderen is de meest duidelijke impact van de brexit vanzelfsprekend economisch van aard. Maar we hoorden gisteren dat men ook in het Verenigd Koninkrijk maatregelen neemt omdat men niet weet wat de effecten zullen zijn van een harde brexit.
Zullen we nog vrije handel kunnen voeren met de Britten? Wat gebeurt er met de douanetarieven? En hoe zit het met productstandaarden wanneer het Verenigd Koninkrijk uit de interne markt stapt? Hierop heeft de Vlaamse Regering effectief proactief gereageerd. Er zijn studies geweest, er zijn informatiesessies gegeven en dergelijke meer.
De handelsbelangen van onze open en exportgerichte Vlaamse economie moeten worden behartigd met concrete actiepunten, onder meer voor onze kmo’s. Daarop zet de Vlaamse Regering hard in.
Maar voor deze regering is er meer dan loutere damagecontrol, u durft ook vooruit te kijken. Van in het begin stond Vlaanderen aan de kant van de Europese lidstaten die zo snel mogelijk een goed onderhandelde handelsdeal met het Verenigd Koninkrijk willen. De toekomstige relatie tussen het continent en de Britten moet er een zijn van samenwerking en vooruitgang, niet van tegenwerking en zeker niet van rancune. Minister-president, uw ideeën over een Noordzee-alliantie passen daar ook perfect in, alsook uw voorstel om de toepassing van artikel 50 mogelijk uit te stellen, weliswaar met de goedkeuring van de 27 lidstaten.
Met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie verliezen we een partner en een bondgenoot die met een kritische bril durft te kijken naar de overheveling van nationale soevereiniteit richting supranationaal niveau. Om Winston Churchill te citeren: ‘Never let a good crisis go to waste.’ Over een vijftal maanden zijn er Europese verkiezingen. De kiezer heeft tegen dan het recht om te weten wie waarvoor staat. Laat ons dus van de brexit gebruikmaken om dit fundamenteel debat over soevereiniteit ook hier in Vlaanderen te voeren.
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, christendemocraten zijn ervan overtuigd dat de belangrijke uitdagingen van onze tijd zoals migratie, klimaat, energiebevoorrading of de strijd tegen terreur een internationale aanpak vergen. Soevereine landen en zelfs regionale samenwerkingsverbanden van staten zijn niet in staat om op eigen kracht de grote problemen waar we mee kampen op te lossen. Vaak is een multilevelaanpak nodig: lokaal, regionaal, nationaal, maar ook Europees en internationaal. Zonder een globale visie en samenwerking zullen we er echt niet geraken. Ik wil daarom mijn waardering uitspreken voor het Vlaamse beleid, dat expliciete keuzes maakt om via een trustfonds met UNESCO en de Internationale Arbeidsorganisatie de multilaterale kaart te trekken. Zo kunnen wij op het terrein mee het verschil maken inzake erfgoed, culturele ontwikkeling of eerlijke arbeidsomstandigheden.
Ook voor onze ontwikkelingssamenwerkingsprojecten in Zuidelijk Afrika werken we vaak samen met andere partners om betere resultaten te bereiken.
De aanstelling van een tweede algemene vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering in Parijs is alleszins een teken van geloof in de meerwaarde van de multilaterale samenwerking.
De uitdagingen op buitenlands vlak zijn immens groot. Binnen enkele maanden dreigt het Verenigd Koninkrijk, een belangrijke handelspartner, zonder brexitakkoord uit de EU te donderen. De handelsvriendelijke brexit die Vlaanderen beoogt, zal zich wellicht niet voltrekken. Een harde brexit kan Vlaanderen tot 28.000 jobs kosten. Het blijft van groot belang onze kleine en grote ondernemingen te ondersteunen om zich op deze situatie voor te bereiden. De verlenging van de tijdelijke brexitversterking van het departement tot 2020 is dan ook positief. Het brexitactieplan en de inspanningen van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (FIT) en het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) kunnen op onze waardering rekenen.
Het schrikbeeld van douaneformaliteiten, onderbrekingen in de bevoorrading, uiteenlopende regelgeving en handelsbeperkingen wordt wellicht nog onderschat. Het is voor ons land geen cadeau op een zo dramatisch moment niet te kunnen beschikken over een Federale Regering met volheid van bevoegdheden. Dit moet de alertheid van de Vlaamse Regering nog aanscherpen.
De onderhandelingen over het meerjarig financieel kader van de EU kunnen een grote impact op Vlaanderen hebben. Ik heb uit de commissiewerkzaamheden onthouden dat de besprekingen door de interkabinettenwerkgroepen nog niet zijn afgelopen. Het valt echter sterk te betwijfelen dat nog voor de datum van de Europese verkiezingen in mei 2019 een akkoord zal worden bereikt.
Minister-president, de fondsen voor regionale ontwikkeling, plattelandsbeleid en landbouw, alsook de fondsen inzake de kenniseconomie en de internationale competitiviteit zijn voor Vlaanderen van groot belang. Ook een fonds dat rekening houdt met de gevolgen van de brexit in de meest getroffen landen, zou voor Vlaanderen belangrijk kunnen zijn. Wij rekenen op u om de Vlaamse belangen in dit dossier met hand en tand te verdedigen.
Vanuit deze hoek van de wereld zijn we sterk gericht op Europa, Amerika en Afrika, want dat zijn onze directe buren. Het economisch gewicht van Azië neemt echter zienderogen toe. Aangezien zich in dat continent grote groei-economieën bevinden, is het belangrijk dat Vlaanderen, en dan in het bijzonder FIT, deze boot niet mist. De Amerikaanse investeringen in Vlaanderen zijn toegenomen, maar de Aziatische investeringen stagneren wat. Landen als China, Japan, India en Vietnam moeten voor FIT een permanent aandachtspunt zijn. Vlaanderen moet voor Aziatische investeerders aantrekkelijk zijn, zonder hierbij evenwel onze strategische belangen en de mensenrechtensituatie uit het oog te verliezen.
Soms gaat het buitenlands beleid over zeer globale zaken, maar soms gaat het ook over een heel concrete mens. Zo hebben veel actoren in Vlaanderen het lot van de Iraanse professor Djalali aangeklaagd. Ik reken erop dat u dit dossier niet zult loslaten, ook al hebt u zelf gemeld dat er geen vooruitgang te melden valt, wat ik niet kan tegenspreken.
Enkele weken geleden hebt u hier onze vraag gehoord om op het niveau van de EU een wapenembargo tegen Saoedi-Arabië te bepleiten. Mevrouw Soens heeft er ook naar verwezen. De redenen zijn bekend. In ons federaal koninkrijk verloopt dit via het Overlegcomité. Als ik goed ben ingelicht, is dat punt deze voormiddag besproken. Wat is nu de stand van zaken? Zal België, in navolging van andere Europese landen die hun wapenexport naar Saoedi-Arabië hebben opgeschort, als Europese lidstaat een ferm standpunt verdedigen? (Applaus bij CD&V)
De heer Daems heeft het woord.
Voorzitter, als we even zouden stilstaan bij hoe internationaal we in ons dagelijks leven zijn, zouden we hiervan kunnen schrikken. We moeten maar eens naar onze kledij, ons voedsel, onze wagen en onze economische regelgeving kijken.
Als stuk van de wereld zijn we niet alleen zeer internationaal omdat we voor onze welvaart voor drie vierde van de export afhangen. Als we even kijken, blijkt dat zowat alles wat we doen en meemaken, een enorme internationale component heeft. Ik wil dan ook een beetje vooruitblikken op de manier waarop we hier vanuit het Vlaams Parlement, in samenwerking met de Vlaamse Regering, naar moeten kijken.
Daar waar het buitenlands beleid in het pand aan de overkant een exclusieve regeringsaangelegenheid is, hebben we hier het voordeel dat dit niet het geval is. De Vlaamse Regering is een college en we kunnen dus, ook formeel, een synergie zoeken tussen het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering.
Daar wil ik het met u allen eens heel even over hebben. In die zin denk ik dat we vanuit het Vlaams Parlement, in samenwerking met de regering, het concept van benchmarking en best practices wel degelijk op de kaart kunnen zetten. We hebben dat voor een stuk al geprobeerd vanuit onze commissie Buitenlands Beleid, met dank ook aan het Uitgebreid Bureau van het Vlaams Parlement dat we een aantal regelgevingen van dit huis intern hebben kunnen aanpassen, al was het maar omdat we nu de commissie Buitenlands Beleid formeel kunnen linken aan een vakcommissie om zo effectief benchmarking en best practices naar hier te brengen.
In die zin zou ik al een eerste kleine worp willen doen naar het toekomstige Vlaams Parlement. Waarom zouden bijvoorbeeld de vakcommissies zich niet wat meer naar het buitenland kunnen begeven, in plaats van één keer tijdens de legislatuur een verplaatsing te maken waarvan je je wel echt de vraag kunt stellen hoeveel je met één verplaatsing terug naar hier kunt brengen. Ik denk dat we daar misschien de best practice van de commissie Buitenlands Beleid van vandaag ook kunnen transponeren op de andere commissies, om op die manier ook onze parlementsleden van onder de kerktoren weg te halen en toch ook eens wat internationaler te laten wezen. Want dat moeten we zeker toch proberen te promoten hier in dit huis: benchmarking en best practices, de beste en goede zaken die elders gebeuren naar hier brengen en natuurlijk naar onze maatstaven, binnen onze context ook zo goed mogelijk gaan gebruiken, en omgekeerd ook parlementair onze best practices exporteren.
In die zin denk ik – en ik heb er al een lans voor gebroken in het verleden – dat er één enorm aandachtspunt moet zijn voor dit parlement, namelijk dat we vandaag als parlementsleden in een aantal internationale instellingen aanwezig zijn. U weet dat dat vandaag gebeurt via een transitievehikel dat de Senaat heet. Dus ik breek hier een lans dat er in een volgende regeringsonderhandeling of wat er ook gebeurt, vanuit Vlaamse kant over de partijgrenzen heen op toegezien wordt dat we die internationale component niet verliezen, dat we als Vlaamse parlementsleden wel degelijk in die Conference of Parliamentary Committees for Union Affairs (COSAC), waar Europese regelgeving wordt besproken tussen parlementsleden, blijven, dat we in die Raad voor Europa, dat we in die Interparlementaire Unie (IPU), dat we in die Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), dat we in die NAVO – dat is misschien iets minder ‘vandoen’, maar toch – blijven, en dat we daar die internationale stempel van het Vlaams Parlement kunnen op drukken. Dat is iets dat we moeten doen, denk ik.
Ik sluit af met een bedenking. We zijn begonnen met een mission statement in onze commissie Buitenlands Beleid. Ik denk dat we die in grote mate in de praktijk hebben kunnen brengen. Het is mijn intentie als commissievoorzitter om nu ook een oefening te maken binnen de commissie Buitenlands Beleid om een voorontwerp van mission statement te maken voor de volgende commissie Buitenland en het parlement. Dat is natuurlijk niet verplicht, dat is evident, want ze zullen zelf wel weten wat ze ermee moeten doen. Ik hoop dat veel van de collega’s die nu hebben meegewerkt, dat ook zullen blijven kunnen doen in de toekomst, maar het is mijn intentie om een stuk roadmap nu al op de tafel te leggen opdat de volgende parlementaire commissie Internationaal Beleid niet van nul zou starten. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Turan heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, heeft het nog zin om nu tussen te komen, op dit uur? (Opmerkingen van Jan Van Esbroeck. Applaus. Gelach. Rumoer)
Uiteraard! Volgens mij ben ik de enige die vandaag applaus heeft gekregen. (Opmerkingen. Rumoer)
Geen enkele kans zal ik laten liggen om mijn gedacht te zeggen, zeker niet tegen onze minister-president. Ik dacht: drie minuten? Waar ga ik het over hebben? Drie minuten! (Opmerkingen. Rumoer)
Die minuten komen er wel bij, want de voorzitter is rechtvaardig.
Minister-president, u zult wat mij betreft de geschiedenis ingaan als de minister-president die heel veel ‘blablabla’ en nota na nota en nota na nota heeft verkondigd. (Opmerkingen. Rumoer)
We hebben er veel besproken in de commissie, en ik begin aan één: Mensenrechten en Ondernemingen. Echt waar, die teksten liggen er. (Gelach. Opmerkingen van Joris Vandenbroucke)
Mijnheer de fractieleider, ik ben aan het woord! (Gelach. Rumoer)
Hij is van mijn spreektijd aan het stelen! (Gelach. Opmerkingen)
Dames en heren, mevrouw Turan heeft het woord. (Opmerkingen)
Ja, de tijd loopt. Maak u maar niet ongerust, dat is voor iedereen hetzelfde hier.
Mensenrechten en ondernemingen, daar hebben we heel veel over gesproken, maar in de realiteit hebben wij de mensenrechten in de productielanden niet kunnen controleren en we hebben vanuit Vlaanderen dat punt in Europa niet kunnen maken. U wilde met Vlaanderen boven uw gewicht wegen in Europa. Vandaar ook een Europanota: nog een nota die een nota is gebleven, want wij hebben ons op Europees en internationaal vlak alleen maar belachelijk gemaakt, ook nu wij de geschiedenis ingaan als enigen waar een zeer belangrijk internationaal handelsakkoord, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA), er tijdens de vakantie is doorgeduwd en de bespreking in het parlement er is gekomen na de feiten. Dat is een prestatie om u tegen te zeggen, minister-president.
Wij gingen internationaliseren. Nog zo'n nota. Dat de grootste bedrijven exporteren, weten we. Maar het belangrijkste is dat we de kmo's gingen versterken. We gingen ervoor zorgen dat de kmo's niet méér zouden exporteren, maar dat er meer kmo's zouden exporteren. Wel, minister-president, die cijfers kunt u niet voorleggen. Wat betreft de kmo's is uw internationalisering een flop!
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Voorzitter, ministers, collega’s, Oriol Junqueras, Raul Romeva, Jordi Turull, Jordi Sanchez, Joaquim Forn, Josep Rull, Carme Forcadell, Dolors Bassa, Jordi Cuixart: al deze mensen zijn volksvertegenwoordigers zoals u en ik. Zij zitten nu al meer dan een jaar in Spaanse gevangenissen in voorhechtenis wegens het verkondigen van hun politieke mening. Ze wachten trouwens nog altijd op een proces. Maar in plaats daarvan zullen zij voor het tweede jaar op rij niet samen met hun gezin, met hun kinderen aan de kersttafel zitten. Geen kerst thuis maar wel in de gevangenis.
Collega’s, vanuit mijn verontwaardiging en bezorgdheid over mensenrechten, vrije meningsuiting en democratie, en vanwege het totale stilzwijgen van Europa wil ik mijn spreektijd van vandaag volledig aan hen opdragen. De bedoeling daarbij is dat ik hen kan laten zien dat er toch nog collega’s in de wereld zijn die hen steunen. Ik wil hen steunen en aan jullie, collega’s, vragen om dit samen met mij te doen door de rest van mijn spreektijd in stilte aan deze politieke gevangenen en hun gezinnen te denken. (Applaus bij de N-VA en het Vlaams Belang. Jan Van Esbroeck toont in stilte twee affiches met de tekst ‘Free Catalan political prisoners. Help Catalonia, save Europe.’)
Dank u wel, collega’s. (Applaus bij de N-VA en het Vlaams Belang)
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Mijnheer Sintobin, maak u niet ongerust, er is nog iemand die aandacht vraagt voor ons toerismebeleid, want het toerismebeleid in Vlaanderen werkt en de nieuwe aanpak ook. Wij zetten onze beperkte middelen efficiënt en duurzaam in en we mikken op projecten die een echte hefboom zijn voor de regio, met onze unieke troeven, onder andere onze gastronomie, onze Vlaamse meesters en ons wielererfgoed.
Als overheid stellen we ons ondersteunend en coachend op. De sleutelwoorden zijn samenwerking, inzetten op innovatie en kwaliteitsverhoging. Een doorgedreven professionalisering van de sector zal de aantrekkingskracht van Vlaanderen nog verhogen. Ook familievriendelijkheid en toegankelijkheid zijn onze sterke troeven om nog meer mensen te laten genieten van een dagje uit of een vakantie. Het Steunpunt Vakantieparticipatie en Vakantieschakel bewijzen elke dag opnieuw hun meerwaarde.
In de commissie hebben we tijdens deze legislatuur meermaals onze bezorgdheid over West-Vlaanderen geuit. Vanuit Vlaanderen werden nochtans heel wat inspanningen gedaan, ook voor onze provincie. Ik geef enkele voorbeelden. De investeringen en de promotie rond het herdenkingstoerisme in de Westhoek zijn nooit gestopt, en dat zullen we ook in de toekomst verder verankeren. Toerisme Vlaanderen zal daarvoor met alle partners samenwerken.
2019 en 2020 krijgen als focus de heropbouw van de regio na WO I. Vanaf 2021 gaat de aandacht naar het landschap als getuige en in 2027 krijgen we tal van evenementen rond honderd jaar Menenpoort. Ook zijn er onze gastronomie, onze topchefs en, ja, er is Jong Keukengeweld in West-Vlaanderen. Ook Beleef Ensor in Oostende en het project ‘Sacred Books / Secret Libraries’ in het Gruuthusemuseum zijn hefbomen voor onze toekomst. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Vlaanderen is een kleine maar betrouwbare, innovatieve en voorspelbare donor en partner op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Vlaanderen zet verder in op de uitgezette en gekende lijnen voor onze drie partnerlanden Zuid-Afrika, Mozambique en Malawi. Vlaanderen speelt permanent in op trends en evoluties in zuidelijk Afrika en wil dan ook samenwerken met de privésector in relevante domeinen voor ontwikkeling.
Zowel private sector development (PSD), waar overheden en ontwikkelingsactoren activiteiten uitvoeren met als doel een goed functionerende privésector te ontwikkelen in ontwikkelingslanden, als private sector engagement (PSE), waar we de betrokkenheid van de privésector in ontwikkelingskwesties verhogen en zorgen voor meer synergie met de openbare sector en andere ontwikkelingsactoren, zijn pistes.
Ook de focus op opportuniteiten met de privésector op het vlak van klimaatfinanciering is positief. Vlaanderen schakelde zich in de internationale armoedeagenda in en verleende heel wat noodhulp. Om een integrale noodhulpbenadering te realiseren, zet onze minister-president sterk in op beleidswijzigingen die bijdragen tot een efficiëntere, tijdigere en voorspelbaardere Vlaamse humanitaire respons. Er wordt niet alleen op hulp bij noodsituaties ingezet, maar ook meer op preventie.
Vlaamse ontwikkelingssamenwerking is pas succesvol als ze ook wordt gedragen door de Vlamingen. Daarom zet de Vlaamse overheid in op draagvlakversterking voor ontwikkelingssamenwerking. Dat is nodig, want een beter begrip en kennis van de uitdagingen en kansen in ontwikkelingslanden creëren een voldoende groot draagvlak voor de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking en zorgen ervoor dat eventuele nieuwe partners mee op de kar springen. We moeten steeds onze ogen openhouden voor nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen die op het pad komen van het Vlaamse beleid voor ontwikkelingssamenwerking, want de internationale context verandert snel. Ik dank u. (Applaus bij de N-VA)
De heer Hendrickx heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, ministers, collega’s, we kunnen er niet omheen: ‘there is something rotten in the state of South-Africa’. Voorzitter, ik zeg dit speciaal in het Engels omdat u daar zo-even op aandrong. De voorbije jaren zagen we een vloedgolf aan corruptieschandalen, met een manifeste verwevenheid tussen de politieke klasse en sjoemelende bankiers, omkopende industriëlen en andere praktijken van zelfverrijking. Allemaal op de rug van de kleine spaarder of belastingbetaler.
Je zou denken dat de leidende partij en ergo grote schuldige van dat ‘malgoverno’ van corruptiebestrijding haar onmiddellijke prioriteit zou maken, maar dat valt tegen. De ANC-regering (Afrikaans Nationaal Congres) zet nu alles op een landhervorming. Zeker in het begin werd daarbij gretig onderstreept dat het zou gaan om onteigening zonder compensatie. Het spook van de rampzalige Zimbabwaanse landhervorming waarde rond.
De laatste maanden wordt er, na de sterke internationale reactie, naar buiten toe benadrukt dat de 'rule of law' zou primeren, maar tegelijk worden voor binnenlands electoraal gebruik veel dubbelzinnigere signalen gegeven.
Ik heb er in de commissie al vaak op gehamerd, niet omdat ik tegen ontwikkelingssamenwerking ben, integendeel, maar wel omdat ik goed besef wat de gevolgen zijn van steun die wordt misbruikt of gebruikt voor een beleid dat indruist tegen onze principes. Het slaat het draagvlak daarvoor helemaal weg. Ons andere partnerland, Mozambique, is bijna bankroet door een kleptocratische overheid, terwijl Vlaanderen er net als tientallen andere buitenlandse partners volop geld in pompte.
Zuid-Afrika, de sterkste economie van het hele continent, is gelukkig nog niet zo diep gevallen, maar als er niet wordt ingegrepen, zal dat wel gebeuren. Het is aan ons, partnerlanden, om de Zuid-Afrikanen die wel de moed hebben zich tegen corruptie en economische chaos te verzetten, een hart onder de riem te steken. Ik reken erop, minister-president, dat wij ons een kritische partner zullen blijven tonen van en bij Zuid-Afrika en ontwikkelingen daar. Vrienden die elkaar niet op hun fouten durven te wijzen, zijn geen echte vrienden.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik dank alle collega’s die tussengekomen zijn, en ik ervaar toch enkele dissonanties, niettegenstaande een zeer grote gezamenlijke gedrevenheid om aan buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking te doen, om te werken aan verdere grote export en om investeringen aan te trekken. Ik overloop een aantal punten die aan bod gekomen zijn en waarover er, denk ik, geen onenigheid bestaat hier in dit halfrond.
Ik begin met de brexit, waar ik ervaar dat iedereen de lijnen ondersteunt die deze Vlaamse Regering van meet af aan getrokken heeft. Ik durf wel in alle bescheidenheid te zeggen dat wij op dat vlak een voorloper zijn geweest in Europa. Wij hebben lijnen uitgezet, met goed gevolg door de heel directe contacten met de Europese Commissie en hoofdonderhandelaar Michel Barnier, die wij naar Vlaanderen gebracht hebben, die we ontmoet hebben en die we diverse keren gewezen hebben op het enorm grote economische belang verbonden aan de brexit.
Wij hebben alle mogelijke initiatieven genomen om onze welvaart te behoeden voor een harde brexit. We weten allemaal dat de klok tikt. We hebben hier vorige week nog, denk ik, in antwoord op een actuele vraag, uiteengezet wat er allemaal kan gebeuren. Als het uur nul er is op 30 maart en er dan geen akkoord is, dan hoop ik inderdaad dat de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk voorafgaandelijk in ultimo overeenkomen om de termijn van artikel 50 te verlengen, wat ook kan, als er eensgezindheid is. Zo niet, dan komt er een dreigende chaos op ons af.
Ik voel ook meer en meer dat er bij het bedrijfsleven, maar ook bij de gewone burgers, dames en heren volksvertegenwoordigers, onrust ontstaat. Daarom gaan we begin januari ook een 1700-infolijn gaan openen voor de burgers. Meer en meer beginnen burgers zich af te vragen hoe het met hun rechten zit, wat er gebeurt als ze in het Verenigd Koninkrijk werken of wat hun mogelijkheden zijn met betrekking tot Erasmus of met betrekking tot samenwerking rond onderzoek en ontwikkeling. Meer en meer burgers, niet alleen bedrijven, beginnen zich vragen te stellen, dus we gaan een bijkomende informatielijn openen.
U weet dat wij voor de bedrijven heel veel initiatieven genomen hebben, waaronder ondersteuning via het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) en Flanders Investment & Trade (FIT). De roadshow gaat straks ook beginnen. Op 14 januari wordt er in het Lagerhuis gestemd. We houden ons hart vast en we zijn van plan om onmiddellijk bijeen te komen om te zien of we nog bijkomende maatregelen of actie moeten ondernemen met betrekking tot een eventuele termijnverlenging van artikel 50.
Ik kan u zeggen dat het Overlegcomité deze morgen bijeengekomen is en dat het afgesproken heeft dat alle entiteiten in dit land hun wetgeving gaan screenen. Ik kan u ook meedelen dat Vlaanderen dat al gedaan heeft: wij hebben alles onderzocht en hebben vastgesteld dat wij voor het overgrote deel kunnen terugvallen op de regeling die bestaat voor derde landen, maar dat we niettemin voor een aantal aangelegenheden besluiten zullen moeten treffen. Ik denk aan Erasmus Mundus en dual use, maar er zijn nog een aantal andere aangelegenheden. Er hoeft geen decretaal werk te gebeuren. Ik denk dat die screening bij de andere entiteiten nog moet gebeuren, dus we zijn zo goed als het kan voorbereid op de gevolgen van de brexit.
Ten tweede: ontwikkelingssamenwerking. Met de bescheiden middelen die Vlaanderen heeft, ben ik verheugd dat de collega’s de lof hebben gezongen over het beleid dat we voeren. We zijn daar niet alleen in. Internationale instanties zeggen dat evenzeer. Door het feit dat wij geografisch en telkens per partner op één domein focussen, kunnen wij goede resultaten boeken. Ik denk dat wij op die manier goed werk leveren en dat we dat ook doen in samenwerking met internationale organisaties. We mogen er toch een klein beetje trots op zijn dat we ook heel vaak innovatief zijn. Daardoor volgen andere grotere donoren, maar ook internationale organisaties het Vlaamse voorbeeld.
Ik ben blij, voorzitter, dat er in dit parlement een oprechte bekommernis over de mensenrechten is. Zeggen dat de Vlaamse Regering zich daar onvoldoende voor inzet, neem ik niet. Dat is niet zo. Deze regering maakt daar een prioriteit van in Iran en maakt daar binnen de Europese Unie, ongeacht over welke lidstaat het gaat, werk van. Waar rechten van mensen geschonden worden, waar de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het gedrang komt, daar staan wij aan de zijde van diegenen die opkomen voor de fundamentele rechten en vrijheden. Ik herhaal: zonder onderscheid van de lidstaat waar het om gaat. Wij staan mee in de voorste linie om ons te verzetten tegen de doodstraf, waar het ook moge gebeuren.
Ik neem het absoluut niet, mevrouw Turan, als u het over blablabla hebt. U moet toch een klein beetje geloofwaardig zijn. Ik neem het absoluut niet als u de draak begint te steken met het beleid door te zeggen dat ik niet in Bangladesh of in Congo of weet ik veel waar in de mijnen, in de fabrieken, in de ateliers ga staan om te zien of er kinderarbeid is, of er op leefmilieuonvriendelijke manier grondstoffen worden gedolven of mensenrechten worden geschonden. Dit doet Vlaanderen niet, maar Vlaanderen gebruikt daarvoor wel alle hefbomen. We gebruiken de hefboom die we hebben en dat is de EU. Wij steunen daarvoor de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). U was niet op het colloquium over de ketenbewaking dat we samen met de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) hebben georganiseerd. Waarin we een voorloper zijn, initiatief willen nemen, waarin Luc Cortebeeck, de voormalige voorzitter van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) aanwezig was om te zeggen dat wij de goede lijnen trekken. Dus, alsjeblieft, als u kritiek hebt, probeer het niet te doen op een totaal ongeloofwaardige manier door de draak te steken met het beleid dat we voeren. Ik denk niet dat u daarmee de geloofwaardigheid van uzelf en van uw partij ondersteunt. (Applaus van N-VA)
Wij sluiten geen rechtstreekse handelsakkoorden, dat doet de Europese Unie, maar u weet dat in elk van die akkoorden erover gewaakt worden dat de mensenrechtenclausules worden opgenomen.
Ik neem evenmin de kritiek op de export. Ik denk dat hier, gelukkig over de partijgrenzen heen, in het algemeen steun wordt gegeven aan het Vlaamse beleid om de export te faciliteren. We doen dat wereldwijd op meer dan honderd plaatsen. We hebben de plaatsen en antennes waar Flanders Investment & Trade (FIT) actief is nog uitgebreid in deze periode. We hebben vorig jaar inzake export een recordjaar geboekt. We hebben 317 miljard euro goederen uitgevoerd en dat is goed voor een derde van onze jobs. Uiteraard is het zo dat nog meer kmo’s moeten exporteren, maar dat is precies een van onze speerpunten. Daarvoor hebben we ook dat geïntegreerde beleid met al die bevoorrechte partners op touw gezet, daarom steunen we ook die kmo’s met onder andere de kmo-portefeuille van minister Muyters. Daarom zet FIT daar zo sterk op in. Maar je kunt het paard wel naar de beek leiden, je kunt het niet dwingen om te drinken. We nemen kmo’s mee waar we kunnen, we geven ze subsidies om de eerste keer naar het buitenland te gaan en om deel te nemen aan beurzen en dergelijke meer. We faciliteren op elke mogelijke manier. Ik heb heel veel contacten met buitenlandse ministers, ambassadeurs en delegaties. De manier waarop we actief zijn met FIT werkt in de beide richtingen, ook voor het aantrekken van investeringen. Ook daar wordt een beetje mee gespot. Wel, vorig jaar hebben we met die directe investeringen een record aantal arbeidsplaatsen gecreëerd en, voor het eerst, en ik zeg dit nu uit het hoofd, ongeveer een vierde van de jobs in de O&O-sector (onderzoek en ontwikkeling).
Dat betekent dus dat wij een zeer goede omgeving zijn om in te investeren. Kritiek kan er altijd zijn. Ik sta ook open voor kritiek. We moeten altijd proberen te verbeteren. Maar als u op een totaal ongeloofwaardige manier kritiek geeft, dan verliest u wat mij betreft credibiliteit.
Collega’s, wat Saoedi-Arabië betreft, kan ik u meedelen dat het Overlegcomité vanmorgen akkoord gegaan is met mijn voorstel, zodat federaal minister Reynders de opdracht gekregen heeft om binnen de Europese Unie te pleiten voor een wapenembargo. (Applaus)
Dit bewijst nogmaals dat Vlaanderen een actieve rol speelt op dat vlak. Ik blijf erbij dat dit de manier is waarop over embargo’s gepraat moet worden. In de feiten geven wij geen exportlicenties in Vlaanderen. Maar als Vlaanderen op zijn eentje, als kleine deelstaat, zonder dat dit Europees gedragen wordt, unilateraal een embargo uitroept, dan zal dit alleen maar contraproductief werken. U kunt belachelijk doen over handelssancties die op ons af kunnen komen, ik doe daar niet belachelijk over. Ik sta er wel achter dat heel Europa overgaat tot een embargo. Dat is dan een macht die toont wat ze kan en waar iedereen achting voor zal hebben. Ondertussen, embargo of niet, doen wij wat we moeten doen en verleen ik geen enkele exportvergunning voor Saoedi-Arabië. Ik denk dat dit inhoud geeft, vorm geeft, uitdrukking geeft aan de wens van dit parlement.
Voorzitter, ik rond af. Ik ga in op wat de voorzitter van de commissie, de heer Daems, gezegd heeft. Hij houdt een pleidooi voor een nog grotere betrokkenheid van dit Vlaams Parlement bij de Europese Unie, bij het internationale beleid. Ik kan hem daar alleen maar in steunen. U kunt alleen maar een volgend parlement daartoe oproepen, daar zijn we ons van bewust. Ik wil ook zeggen in dit gremium dat er op dat vlak, zowel op het vlak van de regering maar zeker ook op het vlak van het parlement, een veel grotere internationale proactieve betrokkenheid is ontplooid, met heel veel internationale contacten, ook met invloed, die niet altijd direct meetbaar is, dat weten we ook. Ik ben het eens met u, collega Daems, dat er ook horizontaal gedacht moet worden aan buitenlands beleid. Het is niet alleen die commissie Buitenlandse Beleid die daarvoor verantwoordelijk is; ook alle andere beleidsdomeinen zijn daar verantwoordelijk voor. Wel, ik ben daar tevreden over. Alles kan beter, natuurlijk, maar ik denk dat we in deze periode Vlaanderen een groter gewicht gegeven hebben binnen de Europese Unie, op internationaal vlak, ook bij internationale organisaties. Ik spreek uit ervaring. Ik spreek op basis van getuigenissen, op basis van contacten die ik gehad heb met internationale leiders, met de Europese Commissie, met collega’s uit het buitenland.
Mijn boodschap is dus: bedankt, Vlaams Parlement, voor uw grote betrokkenheid. Ik denk dat wij, en dat is gisteren nog bewezen in de commissie Buitenlands Beleid, vaak intenser discussiëren over internationale aangelegenheden en verdragen, dan soms in de federale Kamer. Dit bewijst dat hier een dimensie toegevoegd is aan dit beleid. Ik kan daar alleen maar tevreden over zijn. Dit bewijst de maturiteit van dit parlement op alle vlakken. Dit bewijst ook dat de internationale rol van Vlaanderen er terecht is, en vorm en inhoud krijgt. Mijn grote dank daarvoor. (Applaus)
Minister Weyts heeft het woord.
Voorzitter, enkele algemene beschouwingen in aansluiting op de voorgaande spreker. Hoe later op de avond, hoe origineler de tussenkomsten. We hebben een parlementslid dat onze minister blablabla verwijt en vervolgens illustreert hoe een blablabla-tussenkomst er werkelijk uitziet. (Applaus)
We hadden trouwens ook een hoogst originele tussenkomst van een parlementslid dat volgens mij nog nooit zo veel applaus heeft geoogst, eenvoudigweg door te zwijgen. Dat is een succesvol recept, collega’s, dat navolging verdient, te allen tijde, het hele jaar door en ook volgende regeerperiodes. Onthoud u dan vooral niet. (Gelach)
Wat de concrete vragen betreft op het vlak van toerisme, wil ik mevrouw Coudyser en de heer Sintobin danken voor hun steun. De concrete vragen gingen over ‘100 jaar oorlog’. We hebben daar wat mensen rond samengebracht, met de bedoeling na te gaan hoe we dat herdenkingstoerisme kunnen securiseren en levendig houden in de toekomst. Daarvoor werken we de volgende jaren rond drie kapstokken.
Ten eerste is er de idee van de wederopbouw, gefocust op 2021, waarvoor we ook in middelen voorzien hebben, namelijk 4,5 miljoen euro. Een andere kapstok zal zijn ‘Het landschap als getuige’. Tot slot, verder in de tijd, hebben we ‘100 jaar Menenpoort’. Dat zijn de drie kapstokken. Het zijn evenementen waar we rond kunnen en zullen werken, samen met de lokale actoren.
Op uw vraag over de luchthaven: vanzelfsprekend is het aantrekken van luchtvaartmaatschappijen bij uitstek een taak voor de luchtvaartexploitatiemaatschappij (LEM). Dat is net de reden waarom we LOM-LEM-structuren hebben opgezet. Wij moeten investeren in de infrastructuur en de veiligheid. De exploitatie zelf hebben we toevertrouwd aan een private partner. Daar hoort natuurlijk het aantrekken van private en nieuwe luchtvaartmaatschappijen bij. Dat spreekt voor zich.
Inzake de kust hebben we ervoor gezorgd dat lokale actoren hebben samengezeten met de provincie om eens te kijken hoe we wat meer inspiratie konden brengen. Dat proces liep tot eind november dit jaar. Ik verwacht concrete aanbevelingen van Toerisme Vlaanderen in de loop van de volgende maanden.
Ik vind het vreemd, minister-president, dat u zegt dat minister Reynders – nu toch een minister in lopende zaken – nu pas een mandaat heeft gekregen van de regio's om te gaan pleiten binnen Europa voor dat wapenembargo. In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 11 januari van dit jaar, toch bijna een jaar geleden, zegt u letterlijk dat aan minister Reynders een mandaat gegeven is om op EU- en VN-niveau te streven naar een embargo tegen Saoedi-Arabië. U hebt vorige week gezegd dat het er niet naar uit zag dat binnen Europa een consensus daarrond zou worden verkregen. U weet evengoed als ik dat Frankrijk daar zeer lastig over doet omdat het nu eenmaal zeer veel wapens verkoopt aan Saoedi-Arabië.
Ik wil u nogmaals vragen om vanuit Vlaanderen, vanuit België, dat signaal te geven en een formeel wapenembargo tegen Saoedi-Arabië in te voeren. Dan kan minister Reynders misschien iets betekenen in Europa en een Europees wapenembargo gaan bepleiten.
Minister president, ik wil u bijtreden inzake de maturiteit van het Vlaamse buitenlandsbeleiddebat. Dat komt in de commissie en op andere plaatsen vaak zo tot uiting.
Ik wil u ook bedanken voor de informatie die u hebt meegebracht uit het Overlegcomité. Ik vind dat zeer relevante informatie. Ik denk dat het de juiste aanpak is om als Vlaanderen – zoals we al lang doen – geen wapens meer uit te voeren naar Saoedi-Arabië. Wat een formeel embargo betreft, moeten we voluit gaan voor de Europese kaart. We moeten dat doen via de federale bevoegde instanties omdat dat de enige manier is om echt op het terrein effect te hebben.
Ik heb een korte reactie op mevrouw Soens, uiteraard niet op collega Kennes, want wij zitten daar op een zelfde lijn.
Ik heb die schriftelijke vraag niet voor ogen, ik kan me moeilijk inbeelden dat ik toen gezegd hebben dat minister Reynders een mandaat had, want er was geen akkoord op dat ogenblik binnen het Overlegcomité. We hebben hem wel gevraagd om dat te doen. Hij heeft een informele ronde gemaakt en vastgesteld dat er weinig enthousiasme was op dat vlak binnen de Europese Unie.
Vandaag is er geen mandaat van de regio's, maar ineens is er een besluit op het Overlegcomité: én de federale overheid én alle deelstaten. Dat is een belangrijke doorbraak. Dat punt was er niet. Dit is vandaag gerealiseerd. U kunt daar schamper over doen en we weten natuurlijk dat er lidstaten zijn die daar heel, heel moeilijk over gaan doen. Ik denk dat het aan ons toekomt, ook aan België, om daarin een voortrekkersrol te spelen en te zorgen dat dit punt op de agenda komt en om dan iedereen voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen. Dit is de manier om het te doen. Lukt dat, lukt dat niet binnen de EU, dit ontslaat ons niet van onze verantwoordelijkheid. Nu is het belangrijk dat die afspraak er is, dat het mandaat er is, dat het akkoord er is. Daar moet uitvoering aan worden gegeven.
Ik zal uw antwoord op mijn schriftelijke vraagnummer 100 van 11 januari 2018 nog eens letterlijk herhalen. Ik zal het u straks ook bezorgen.
“Na overleg met de andere regio's is de volgende nuancering meegedeeld aan minister Reynders (…)” Dat ging over dual use. In de tweede paragraaf staat: “Mits er rekening gehouden wordt met de hierboven aangehaalde nuancering is aan minister Reynders een mandaat” – dat staat er letterlijk – “gegeven om op EU- en VN-echelon te streven naar een embargo voor de in-, uit- en doorvoer van militaire goederen en technologie (…) met het koninkrijk Saoedi-Arabië.”
Maar kijk, ik zal het u bezorgen. U hebt het letterlijk geschreven op 11 januari 2018. En nu zegt u dat u dat mandaat vandaag hebt gekregen. Ofwel liegt u in het antwoord op uw schriftelijke vraag, ofwel liegt u vandaag.
Voorzitter, ik ben die insinuaties over het liegen enzovoort een beetje beu. Dat zijn bovendien zware woorden die in mijn tijd in het parlement nooit werden gebruikt.
Maar inderdaad, we hebben toen een formulering gebruikt waarbij we aan minister Reynders vroegen om op die manier te handelen. Ik zeg u: er was geen interfederaal akkoord daartoe. Er was een Vlaams standpunt, met een nuancering die we vandaag hebben laten vallen. Maar we gaan verder dan die nuancering. We hebben ons aangesloten bij de resolutie die in de Kamer is aangenomen om strenger op te treden wat betreft de dual use voor militaire doeleinden, ook al betreft het humanitair gebruik, in ziekenhuizen en dergelijke.
Maar er was geen inter-Belgisch mandaat, dat mag toch duidelijk zijn. Anders moesten we dat niet op het Overlegcomité hebben gebracht.
Dat u op die manier citeert uit een antwoord en daar meteen woorden van leugens aan koppelt… Kijk, ga uw gang. Maar ik denk dat sp.a vandaag met blabla en leugens elke credibiliteit aan het verliezen is. (Applaus bij de meerderheid. Tine Soens stapt naar de minister-president. De discussie wordt daar voortgezet.)
Moeten we de vergadering even schorsen?
Ik heb een nuancering meegegeven aan minister Reynders. (Opmerkingen van Tine Soens. Opmerkingen)
Het onderdeel Internationaal Vlaanderen is afgerond.
Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie
Dames en heren, we bespreken nu het onderdeel Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie.
De heer Diependaele heeft het woord.
Minister-president, maakt u zich geen zorgen. U bent pas echt hip als u een stalker hebt. Bij dezen is dat dan in orde. (Gelach)
U hebt dat gecoverd. U hebt eindelijk iets kunnen doen aan uw reputatie, u hebt die versterkt. (Gelach)
Ik sta hier enkel om collega Gryffroy, die ziek in bed ligt, te vervangen. Maar ik heb een boodschap voor de mensen die het onderdeel Energie opvolgen: maakt u zich geen zorgen, hij zal er morgen wel zijn.
Ik zal kort iets zeggen over economie, over onderzoek en ontwikkeling. Zoals ik deze ochtend al zeer duidelijk heb aangehaald, is dat een van de twee pijlers die wij de voorbije legislatuur als leidraad hebben genomen voor ons beleid. Zoals ik deze ochtend aanhaalde, was dat een zeer verstandige keuze. Door geld te investeren in onderzoek en ontwikkeling zorgen we er net voor dat we een grotere return hebben, dat we meer welvaart kunnen creëren. En daardoor kunnen we het welzijn van de Vlaming verhogen. Er is dus een ‘return on investment’ door het geld dat we investeren in economie en onderzoek en ontwikkeling.
Minister, u hebt daarbij twee zeer duidelijke keuzes gemaakt. De eerste keuze is: meer geld. Maar het gaat niet alleen om meer geld. Het gaat niet alleen om dat extra half miljard euro. Het gaat ook om de manier waarop we dat extra half miljard euro hebben besteed. En daarvoor hebben we heel wat hervormingen gedaan. En het zijn vooral die hervormingen die ervoor zullen zorgen dat we in de toekomst de vruchten plukken van het beleid dat u de voorbije vijf jaar hebt gevoerd.
Ikzelf en de andere leden in de commissie, ook de oppositie, staan heel erg achter de belangrijkste idee daarachter. Die idee is dat we wat losgekomen zijn van de puur economische steun, de puur economische subsidies en dat we elke ondersteuning van ondernemingen hebben ingepast in een innovatieverhaal. We hebben alles gericht naar innovatie. Dat lijkt me de belangrijkste bevinding te zijn, de belangrijkste leidraad die we binnen dat beleid hebben gevolgd.
In vergelijking met de vorige legislatuur werden er deze legislatuur heel wat minder debatten gevoerd, doordat er minder vragen werden gesteld. In de vorige legislatuur stond economie en onderzoek en ontwikkeling veel meer in de storm, omdat er toen veel meer druk lag op de minister om er eindelijk iets aan te doen, terwijl het nu veel meer vanuit de minister zelf kwam.
Eerst en vooral was er toen de 3 procentnorm. We zijn heel goed op weg. Vorige week nog heeft de Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO) gevraagd om nog een extra half miljard euro. Die keuze ligt bij de volgende regering. Maar we zijn in elk geval zeer tevreden dat we al een heel stuk van de weg hebben afgelegd.
Een tweede discussie die heel hard werd gevoerd tijdens de vorige legislatuur, maar nu nagenoeg niet, betreft het evenwicht tussen fundamenteel en toegepast onderzoek. We hebben heel hard ingezet op die laatste stap en die vermarkting, de uiteindelijke doorstart die we zullen nemen na de ontwikkelingsfase. Ook dat zit goed.
Mijn volgend punt zijn de slaagcijfers voor het fundamenteel onderzoek. Dat blijft nog een pijnpunt, maar het is absoluut op de goede weg. We zitten daar zeker richting een derde, en dat zou zeker naar volgend jaar toe toegefietst moeten zijn.
Het belangrijkste thema dat in de vorige legislatuur aan bod kwam, is eigenlijk iets wat helemaal is opgelost, als je het mij vraagt: de verrommeling van het landschap. Daar hebben we zeer duidelijke keuzes in gemaakt. We hebben effectief als overheid durven te kiezen, en dat ook durven uit te leggen. We hebben nu die speerpuntclusters en dergelijke meer. En dat lijkt mij een heel correcte zaak.
Er zijn twee zaken waar we volgens mij in de toekomst verder moeten aan werken, en waar ook al op ingezet is. Dat is eerst en vooral internationalisering. Maar we hebben ook daar al extra middelen voor uitgetrokken. Het laatste punt is een correct evenwicht behouden tussen het bottom-updenken en het top-downdenken. Dat is vorige week ook aan bod gekomen in het debat van de Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO). Ik denk dat het een valse tegenstelling is. Je moet niet kiezen voor een van de twee, maar je moet de twee op elkaar laten inspelen.
We moeten zorgen dat we erkennen wat er leeft op het terrein in Vlaanderen, en dat we daar te gepasten tijde op de juiste manier op inzetten. Het initiatief dat u genomen hebt met betrekking tot artificiële intelligentie is daar in elk geval al een toonbeeld van. (Applaus bij de N-VA).
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, het zal u misschien verbazen, maar ik ga mij qua toon aansluiten bij collega Diependaele. Ik denk dat er ook inzake werk door iedereen de voorbije vijf jaar, maar eigenlijk ook de voorbije tien jaar een aantal bakens zijn verzet, en een aantal zaken ten goede zijn gewijzigd of op het goede spoor zijn gezet. Dan gaat het bijvoorbeeld over de hervorming inzake tijdelijke werkervaring, duaal leren, opleidingsincentives, de vernieuwde VDAB-werking, aanwervingsstimulansen en dergelijke meer.
De regering heeft haar tijd goed gebruikt, maar er blijft uiteraard nog werk aan de winkel. Ik kijk eerst en vooral naar het eerste stukje van ons leven, en dat brengen we door op de schoolbanken. We weten allemaal dat deze regering een fantastisch en baanbrekend onderwijsbeleid voert. Maar ook vanuit Werk wordt daaraan bijgedragen, en dan meer specifiek inzake duaal leren. Daar zijn stappen vooruit gezet, maar er zijn nog stappen te zetten: het aanbod moet verruimd worden, meer leerlingen moeten naar de vele plaatsen bij de bedrijven getrokken worden, en het aanbod moet verruimd worden, niet alleen bij secundair onderwijs, maar ook, wat ons betreft, zo snel mogelijk naar het hoger onderwijs. Op die manier kunnen we het duaal leren echt een imagoboost geven, en allicht op een veel grotere schaal gaan organiseren.
Ik wil ook van de gelegenheid gebruikmaken om opnieuw uw aandacht te vragen voor de leertijd, de oerouder van het duaal leren in Vlaanderen. In een overgangsfase waarin we op dit moment zitten, verdienen deze leerlingen, deze lesgevers, en de Centra voor Middenstandsopleiding (SYNTRA) ook nog altijd uw aandacht.
Na die onderwijsloopbaan volgt dan het summum, de arbeidsmarkt. Daar besteden we de helft van ons leven aan, als we geluk hebben. En tegelijk moeten we daar blijven leren. Dat is een pijnpunt op onze arbeidsmarkt: levenslang leren. Slechts 7 procent van de 25- tot 64-jarigen volgt een opleiding. Op dat vlak verwachten we veel van de hervorming van de opleidingsincentives, zoals u hebt uitgewerkt samen met de sociale partners.
Als er straks extra geld is, collega Diependaele, dan moeten we het misschien niet alleen in innovatie stoppen, maar misschien ook in extra middelen voor opleidingsstimuli, zowel voor bedrijven en werknemers als voor zelfstandigen.
Collega’s, de VDAB-databank telt op dit moment zo’n 150.000 laag- en middengeschoolde werkzoekenden, goed voor ongeveer 80 procent van het totaal van de werkzoekenden die bij VDAB zijn ingeschreven. En tegelijk staan er 33.000 vacatures open voor diezelfde doelgroep. Er is dus nog werk aan de winkel om de mismatch op onze arbeidsmarkt weg te werken. We hebben tijdelijke werkervaring, maar ook inzake knelpuntopleidingen kunnen we nog een aantal zaken verbeteren, denk ik.
Maar we moeten vooral proberen onze arbeidsreserve te vergroten. Er staan teveel mensen aan de zijlijn op onze arbeidsmarkt, en die arbeidskrapte zal zich niet zelf oplossen. Een actief beleid is nodig. Samenwerking met de OCMW’s is al fel verbeterd, maar daar moet verder op gebouwd worden. De samenwerking met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) is uitgebouwd, maar kan nog een stuk beter, zowel in het bereik van het aantal mensen, als in de doorstroom naar de arbeidsmarkt.
Gisteren verscheen nog een interessante studie over de inschakeling van vluchtelingen op onze arbeidsmarkt. Ook daar zijn hoopgevende signalen, maar er is nog heel veel werk te doen. Nog te veel mensen glippen door de mazen van het net van de VDAB, en worden dus onvoldoende bereikt. Verplichte taallessen, niet alleen op de werkvloer, zijn in dezen bijzonder belangrijk.
Minister, de uitdagingen in de tien jaar ministerschap op Werk zijn er niet kleiner op geworden. De arbeidsmarkt is veranderd, maar onder uw bewind als minister van Werk is alleszins meer dan één steen verlegd. Dank en proficiat daarvoor.
Toch blijven er een aantal uitdagingen, en we hopen dat u de komende maanden wel aan boord van de regering blijft, de campagnemodus nog even achterwege laat en het gaspedaal keihard induwt. We wensen u alle succes. We zullen u met veel plezier steunen.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Voorzitter, ministers, collega's, ik begin, en graag zelfs, met een loftrompetje, want er is de voorbije legislatuur heel veel gebeurd. Er zijn heel veel hervormingen doorgevoerd.
De economische conjunctuur zat ook mee: de werkloosheid daalde en de werkzaamheidsgraad nam toe, zelfs bij de moeilijkere doelgroepen. Er werd terecht een beleid gevoerd dat de focus legt op activering en op jobgroei, waarbij er heel veel aandacht was voor maatwerk. Dat is enorm belangrijk als we activering naar een hoger niveau willen brengen.
Ondanks de gunstige perspectieven blijft de Vlaamse arbeidsmarkt ‘work in progress’, of als het vertaald moet worden: er is nog werk aan de winkel. Ondanks de vele vacatures zit de werkzaamheidsgraad nog altijd 2 procentpunten onder de beoogde doelstelling van 76 procent, terwijl we dit in onze hoofden en ook volgens de woorden van de minister-president verschoven hebben naar 80 procent. Dat is een ambitie die ik zeker alleen maar kan toejuichen.
Ik heb hier natuurlijk niet de tijd om alle werven en realisaties te ontleden, maar ik heb toch enkele aandachtspunten en bezorgdheden die ik graag wou meegeven. Wat de vooropgestelde verdubbeling van het aantal individuele beroepsopleidingen (IBO’s)
betreft, vang ik op dat de appetijt bij de werkgevers afneemt sinds de hervorming omdat de focus meer op opleiding ligt dan op tewerkstelling. We moeten dit zeker in de gaten houden. Ik verwacht ook heel veel van de versterking van de werkgeversfeedback, de sollicitatiefeedback aan VDAB, zoals we in het actieplan rond krapte op de arbeidsmarkt hebben opgenomen. Werkgevers zijn niet alleen ontvanger maar ook actor in arbeidsbemiddeling. We moeten hen daar zeker op blijven wijzen.
Een ander belangrijk element is het zorgen voor een evenwaardig aanbod voor werkzoekenden om de stap te zetten naar het zelfstandigenstatuut. Het is uiteraard niet de bedoeling dat we iedereen zelfstandige gaan maken, maar het is wel de taak van VDAB om werkzoekenden die een zeker talent hebben op of een bepaalde kriebel voelen om zelfstandige te worden, ten volle te begeleiden.
Minister, er gaat geen enkele dag voorbij of we horen in de media en op straat dat onze bedrijven kreunen onder de krapte op de arbeidsmarkt. Er is de moeizame invulling van de talloze vacatures. Het bedreigt zelfs de economische groei en, eerlijk gezegd, is dat een beetje onaanvaardbaar. Als je een stap terug zet, zie je dat er heel veel mensen zijn die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Vandaar dat ik ook altijd gehamerd heb op het aanboren van die ‘stille’ arbeidsreserve. Tot op vandaag zijn we nog niet verder gekomen dan het aankondigen van een studie. Ik hoop in ieder geval dat de volgende regering zal uitpakken met een heus actieplan.
Ik wil ook een woordje zeggen over de sociale economie. Ik weet dat dat de bevoegdheid van uw collega is, maar die twee zaken hangen toch nauw samen. Wees gerust, de boodschap is positief. Het is echte verdienste van deze regering dat we erin geslaagd zijn om de sociale economie aan de besparingsdans te laten ontsnappen. Meer nog, de budgetten en de contingenten zijn gestegen. Wat we wel betreuren, is dat de invoering van individueel maatwerk niet kon worden afgerond. We vinden uiteraard dat de rol van de private sector, wat betreft sociale tewerkstelling, nog verre van gespeeld is.
Minister, collega's, ik herinner me dat ik u in mijn allereerste betoog over de beleidsbrief Werk in het mooie West-Vlaams heb aangemaand om ‘uw kieten te smoeten’. Er lag dan ook heel wat werk op de plank. Wel, minister, u hebt het nodige ‘smoetwerk’ verricht, want het werkgelegenheidsbeleid van deze Vlaamse Regering mag worden gezien. Het is een hele eer voor mij geweest dat ik een bescheiden steentje heb kunnen bijdragen.
Maar er zijn nog heel wat uitdagingen en ik reken op u, minister, om de ingeslagen weg verder te volgen, uiteraard rekening houdend met mijn vele waardevolle en constructieve voorstellen van de voorbije commissies, zodat ik morgen na het beëindigen van deze laatste begrotingsvergadering met een gerust hart de deur van het Vlaams Parlement achter mij kan dichttrekken. Dank u. (Applaus)
Mevrouw Talpe, dank u wel. Dat was heel waarschijnlijk ook uw laatste toespraak. Ik vind het toch spijtig dat het alternatief dat in uw plaats komt … (Gelach)
Ik zal me daar verder niet over uitspreken, maar u weet wat ik bedoel. (Opmerkingen. Gelach)
Ik heb niks gezegd.
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik collega Kherbache in het bijzonder bedanken voor de drie minuten spreektijd die ze had en die ze aan mij heeft gegeven. Ik zal die drie minuten ook toekennen aan de minister, die nog aan het stralen is na het aanhoren van de prachtige laudatio die hij kreeg van collega Talpe, en daar nog wat van moet bekomen.
Wat ons arbeidsmarktbeleid betreft, collega’s, het is donker, het begin te schemeren, het is tijd om even te dromen, en als ik droom over het arbeidsmarktbeleid dat er vandaag is in de regio waarin we wonen, dan schieten me een aantal zaken te binnen. We werven niet meer aan op basis van diploma’s. Dat is oldskool, dat heeft men gedaan in het verleden. Neen, we kijken naar wat iemand zijn talenten zijn, wat iemand zijn potentieel is. Iemand die geen werk meer vindt, die een afstand heeft tot de arbeidsmarkt, die verstoppen we niet meer in subsidiejobs, zoals PWA (plaatselijk werkgelegenheidsagentschap), waarbij ze voor de rest van hun leven twee uur gaan werken. Neen, we gaan die mensen activeren. We gaan bekijken wat ze kunnen en wat we met hen gaan doen.
Betaald educatief verlof? Waar men ter zake vroeger de meest waanzinnige opleidingen kon volgen, wordt dat allemaal nu getoetst aan de vraag op welke manier dat mensen dichter bij werk brengt, hen beter helpt om hun talent te ontplooien. Leren op de werkvloer? In de klas schoolmoe zijn, maar niet leermoe? Duaal leren biedt massa’s jongeren onvoorstelbaar veel kansen. Sanctionering? Mensen die pertinent weigeren om te solliciteren, om een opleiding te volgen, om daadwerkelijk in te gaan op een vacatureaanbod, die mensen worden veel sneller gevat, zodat de middelen die we in onze sociale zekerheid hebben ten minste aan echte herverdeling kunnen worden besteed, aan wie het echt nodig heeft. Buitenlands talent? Al die vroegere lange administratieve procedures om buitenlands talent aan te trekken, te houden, zijn allemaal vereenvoudigd. Discriminatie op de arbeidsmarkt? In een van mijn eerste vergaderingen van de commissie Werk zei de oppositie dat minister Muyters daar niks aan deed bij dienstenchequebedrijven. Niks. Zelfregulering, dat was een fabeltje. Vorige week dinsdag is de eerste onderzoeksfase van de sector zelf door de sector zelf georganiseerd. In 30 procent van de gevallen ging het om discriminatie. Collega’s, dat betekent dat zelfregulering wel werkt en dat die sector zichzelf serieus neemt. Minister Muyters, u hebt daar een zeer belangrijke stap gezet.
Collega’s, dromen zijn realiteit geworden. Ons arbeidsmarktbeleid dat er vandaag is op Vlaams niveau, is revolutionair, is eigentijds, is modern en is activerend. De komende jaren zullen er voornamelijk op federaal niveau een aantal zeer belangrijke hefbomen moeten worden aangepakt: de arbeidsdeal en de degressiviteit van de werkloosheid moeten worden ingevoerd, en het talent van de 400.000 inactieven, voornamelijk langdurig zieken, moeten we veel meer benutten om ze mee op die arbeidsmarkt te krijgen.
Minister Muyters, u bent een droom van een minister. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Mijnheer Ronse, dat vraagt als repliek ‘De meeste dromen zijn bedrog’, maar daar bedoel ik zeker niet dat laatste mee. Waar dromen zeker geen bedrog zouden mogen zijn, is op het vlak van het ondernemerschap. Het is aan ons om jonge, potentiële ondernemers alle kansen te geven. Door een passend ondernemersklimaat te creëren en mensen hiervoor te enthousiasmeren, hebt u daar samen met de Vlaamse Regering de voorbije jaren verder op ingezet. Meer digitalisering, meer vereenvoudiging van het instrumentarium en een betere dienstverlening vanuit de overheid door de fusie van agentschappen en provinciale innovatiecentra: de ondernemer vaart er wel bij.
Er is uiteraard nog veel werk aan de winkel, niet alleen om ondernemerschap als valabele piste in de markt te zetten, maar ook om creativiteit en innovatie te stimuleren, zowel bij de huidige bedrijven als bij mensen die met een idee worstelen maar de sprong niet durven wagen. U weet dat een degelijke prestartersbegeleiding een bezorgdheid van ons blijft. Een prestartersbegeleiding die de afschaffing van de kennis bedrijfsbeheer moet opvangen, kan starters meer gemoedsrust geven en consumenten beter beschermen. Maar het gaat veel verder dan dat.
Vorige week liet de Vlaamse adviesraad vier jonge Vlaamse ondernemers aan het woord. Zij hamerden op enkele knelpunten die dringend moeten worden verholpen. Ik haal er enkele aan. Er is niet alleen nood aan goede samenwerking tussen overheid, bedrijven en academici, maar er is ook nood aan een vlotte overgang tussen de academische wereld en het ondernemerschap. Verder is er nood aan interdisciplinair onderzoek. Geef universiteiten het vertrouwen om domeinoverschrijdend te werken. Het geven van kansen aan risicovolle starters is een derde belangrijk punt dat ik naar voren wil brengen. Hun eigen ervaring leert dat wie geen trackrecord heeft of een risicovolle business heeft, weinig kansen krijgt met betrekking tot financiering. Zet ‘entrepreneurship’ meer in de markt en beknot geen creativiteit. Het zijn slechts enkele voorstellen, die zij naar voren brachten.
We kunnen nog een tijdje doorgaan, maar de boodschap is duidelijk. Geef ondernemers nog meer platform om hun ervaringen te delen. Dan is het aan ons om gehoor te geven aan deze noden. Aan het aantal investeringen zal het alleszins niet gelegen hebben. Met dank aan het structurele groeipad van maar liefst 500 miljoen euro, krijgt het investeringsniveau in onderzoek, ontwikkeling en innovatie een flinke duw richting de 1 procentnorm. Voor het laatste jaar van deze legislatuur wordt er nog in 280 miljoen euro voorzien. We mogen niet berusten, maar we moeten verder gaan op dit elan.
Mevrouw Vanwesenbeeck heeft het woord.
Voorzitter, leden van de regering, dames en heren, Vlaanderen 2050 is een Vlaanderen met ambitie dat zich richt op welvaart en welzijn, op een slimme, innovatieve en duurzame manier, en het liefst in een internationale context. Wij als liberalen vinden dat heel belangrijk.
In die toekomstvisie wordt extra nadruk gelegd – of ik heb het bekeken door mijn bril – op een nieuwe economie en kennisontwikkeling. Vandaag is het moment om te kijken of we die richting nog wel volgen. We kijken even achteruit en we kijken ook vooruit. Ik stel vast dat er al heel wat stappen zijn gezet om Vlaanderen sterker te maken als kennisregio. Ik zal deels herhalen wat de heer Diependaele al heeft gezegd.
Budgettair zijn er heel wat middelen vrijgemaakt, er is geen enkele Vlaamse Regering die zoveel heeft ingezet op onderzoek en ontwikkeling. Het gaat over 500 miljoen euro meer ten opzichte van 2014 en in 2019 komt er nog eens 280 miljoen euro bij. Dat is niet voor niets, wij willen absoluut die 3 procentnorm behalen en dankzij die stijging van 280 miljoen euro zitten we nu vanuit de overheid aan 0,89 procent. De overheid moet 1 procent halen maar ik heb er alle vertrouwen in dat we die 1 procent zullen halen zodat we volgend de norm van 3 procent kunnen halen.
Mijn fractie is tevreden dat de vooropgestelde middelen voor economie en innovatie worden gehaald en dat wordt ingezet op een innovatieve economie.
U hebt de afgelopen jaren ook een aantal hervormingen doorgevoerd. Vooral het samenvoegen van het Agentschap Ondernemen en het Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) is een heel belangrijke stap geweest. Niet alleen is de structuur veranderd maar ook de aanpak.
Er was de uitrol van het clusterbeleid. Ik vind dat wij als parlementsleden op het veld aanwezig moeten zijn. Ik heb dan ook een cluster bezocht.
Minister, u bent er ook in geslaagd om effectief overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven samen te brengen. Ik heb het enthousiasme op de werkvloer vastgesteld en er komen effectief innovatieve ideeën naar voren.
Voor 2019 hebt u een nieuwigheidje, de moonshot, opgericht. Eigenlijk komt het idee van de eerste man naar de maan. Om naar de maan te gaan moet men niet alleen een raket bouwen, men moet ook nadenken over wat een ruimtevaarder moet dragen, of daar geen innovatieve textiel voor moet worden ontwikkeld, wat een ruimtevaarder moet eten zodat de voedingssector input moet geven enzovoort. Een moonshot gaat over zulke grote maatschappelijke uitdagingen dat men op zeer lange termijn moet gaan nadenken om een oplossing te vinden. Op zich is het een heel knap gegeven dat onze minister in het leven heeft geroepen op vraag van de clusters en van het bedrijfsleven.
Maar er zijn nog een paar uitdagingen. Zo moet er nog een gunstig omgevingskader worden gecreëerd om die innovatie nog meer te stimuleren. Op het vlak van administratieve lasten zitten we daar nog met een probleem. We staan namelijk op plaats 92 en zitten in competitie met Moldavië. Ik vraag u dan ook, minister, om daar in de toekomst nog verder aan te werken.
Ik wil alle sprekers, de heer Diependaele, de heer Bothuyne, mevrouw Talpe, de heer Ronse, mevrouw Christiaens en mevrouw Vanwesenbeeck bedanken voor hun lofbetuigingen. Ik ben een bescheiden mens, ook al kom ik uit Antwerpen, maar ik zit hier bijna te blozen door de positieve reacties die ik hier heb gekregen. En als ik dan vaststel dat de oppositie gewoon niets zegt, waarschijnlijk omdat ze anders ook de lof moest zwaaien, dan kan ik niet anders dan blij zijn. (Applaus bij de meerderheid)
Ik ben het eens met het feit dat we niet op onze lauweren mogen rusten en dat we verder moeten werken. Ik zal kort reageren op een aantal uitdagingen die naar voren zijn gebracht.
Mijnheer Diependaele, u had het over de internationalisering. Vandaag bestaat er een BOF-verdeelsleutel (Bijzonder Onderzoeksfonds). Aangezien er extra middelen naar die BOF-sleutel gaan, heb ik aan de rectoren gevraagd om eens na te denken over de manier waarop een interdisciplinaire samenwerking tussen de universiteiten en een internationalisering extra aandacht kan krijgen waardoor die verdeelsleutel op een andere manier wordt verdeeld.
Dat is maar één voorbeeld waaruit blijkt dat we effectief samen een extra stap moeten zetten.
Mijnheer Bothuyne, wat het duaal leren betreft, ben ik er fier op dat minister Crevits en ikzelf die stap hebben gezet. Ik ben het met u eens dat we tot meer richtingen moeten komen. Als minister hebben we top-down gezegd wat wij willen gerealiseerd zien. Dat is het evenwicht waarover de heer Diependaele het had. De bepaling van de richtingen gebeurt bottom-up. Dat is de goede wisselwerking. Het bedrijfsleven, de sectoren en de onderwijskoepels kunnen samen tot ideeën komen om effectief naar meer duaal leren te gaan.
De leertijd is voor een belangrijke zorg. Afgelopen vrijdag heeft de raad van bestuur van vzw SYNTRA vergaderd. Het is mijn vraag om te komen tot een actieplan met betrekking tot de leertijd. Dit is met vzw SYNTRA besproken. Ik heb begrepen dat de raad van bestuur na een hele discussie niet tot een conclusie is gekomen. Ik zal moeten nagaan op welke wijze we in dit verband nog de nodige stappen kunnen zetten.
Mijnheer Bothuyne, u hebt ook vermeld dat er heel wat openstaande vacatures voor laag- en middengeschoolden zijn en dat we heel veel werklozen hebben. Er is nog altijd geen een-op-eenrelatie, maar u weet dat we de mensen met alle mogelijke vormen van maatwerk maximaal naar de openstaande vacatures proberen te brengen.
Mevrouw Talpe, ik deel uw bezorgdheid over de IBO’s. Vorige week heeft de beleidsraad Werk en Sociale Economie vergaderd. Ik heb de cijfers in verband met de IBO’s gezien. Op vraag van Voka en van de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO) hebben we het administratief gedeelte vereenvoudigd. Ik heb echter signalen opgevangen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom het aantal IBO’s niet fundamenteel stijgt. Een van de redenen is dat werkgevers die iemand binnenhalen waarover ze denken dat hij de juiste competenties heeft, die persoon meteen aanwerven. Ze werken dan niet meer met een IBO. Het kan echter ook dat de doorgevoerde administratieve wijzigingen vragen oproepen. Ik heb VDAB gevraagd de verschillende werkgeversorganisaties te bevragen en fundamenteel na te gaan waar er ingevolge die wijzigingen nog knelpunten zijn en of er nieuwe knelpunten zijn. Als wijzigingen nodig blijken te zijn, zullen we dit opnieuw bekijken.
Wat de zelfstandigen betreft, hebben we voor de 45-plussers een premie ingevoerd. Ik denk dat dit nog wat moet groeien, maar ik ga ervan uit dat we hier effectief voort aan kunnen werken.
Er zijn mensen die nu nog niet aan het werk zijn en niet werkloos zijn omdat ze nog niet zijn ingeschreven. Ze zijn gewoon nog niet beschikbaar op de arbeidsmarkt. We hebben een interessante studie ontvangen, maar ik kan uit die studie niet zomaar beleidsconclusies afleiden. Ik heb de beleidsraad Werk en Sociale Economie vorige week gevraagd na te gaan welke beleidsconclusies we hieraan kunnen koppelen. Het is niet zo eenvoudig. Het gaat om vaststellingen die we allemaal kennen, maar waarover we niet automatisch kunnen zeggen wat er ten aanzien van die groepen moet gebeuren.
Mevrouw Christiaens, met betrekking tot de vier elementen die de jonge ondernemers in de VARIO naar voren hebben gebracht, kan ik u melden dat we ondertussen afspraken met de universiteiten hebben gemaakt om wetenschappers, zoals mensen die nu doctoreren en dergelijke, meer industriële ervaring mee te geven. Dat kan, bijvoorbeeld, door middel van stages of van een speciaal programma dat de universiteiten kunnen geven om ervoor te zorgen dat die wetenschappers nadien meer kans maken op de arbeidsmarkt. Ik denk dat het belangrijk is dat de professor van de Universiteit Gent die namens de jongeren heeft gesproken en die bepaalde zaken naar voren heeft gebracht, het juist heeft. Het merendeel van die doctorandi moet nadien naar het bedrijfsleven. Het is belangrijk dat we hier aandacht voor hebben, maar we zijn hier effectief mee bezig.
Wat de financiering betreft, denk ik dat voor start-ups de nodige middelen aanwezig zijn. Ik hoor steeds meer dat er voor start-ups geen probleem meer is. Er is wel een probleem voor scale-ups. Als Vlaamse overheid kunnen we dit tot een bepaalde graad mee faciliteren.
Maar we kunnen natuurlijk niet overal als overheid gaan participeren.
Collega Vanwesenbeeck, buiten de elementen die u al naar voren hebt gebracht, is uw laatste punt heel belangrijk: die administratieve lasten. Voor mij is het altijd heel eenvoudig. Bij elke toespraak die ik geef bij ondernemers, bij werkgeversorganisaties, vraag ik om mij te zeggen waar de administratieve lasten nog vereenvoudigd kunnen worden. We hebben het er in de commissie ook al enkele keren over gehad, we moeten er natuurlijk wel rekening mee houden dat Europa ook een aantal gegevens eist voor we de zaken kunnen doen. Maar als u de hervormingen die we hebben gedaan, ziet, denk ik dat de administratieve eenvoud, maar vooral de filosofie wijzigen naar meer klantgericht denken naar de ondernemingen toe, toch een enorme stap voorwaarts is geweest. Ik ben heel blij met de appreciatie die ik heb gekregen en ik beschouw het werk helemaal niet als af. (Applaus bij de N-VA)
Onderwijs en Vorming
Dames en heren, we bespreken nu het onderdeel Onderwijs en Vorming.
U bent niet verplicht uw opgegeven tijd te gebruiken. U mag die ook verminderen, als u wilt. (Gelach)
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik was aan het denken: levenslang leren, het zou voor iedereen van toepassing zijn. Ik zou u hier graag inwijden in het volwassenenonderwijs, maar dan gaan vier minuten helaas te kort te zijn om uw volledige verdere ontwikkeling mogelijk te maken. Maar ik heb begrepen dat u ook nog een doctoraat gaat doen in de toekomst, en daar kunnen we alleen maar blij om zijn.
Collega’s, onderwijs, de kern, de toekomst van Vlaanderen! U merkt het, het parlement zit overvol, de publieksbanken zitten overvol, want dat is de toekomst waarover het gaat. Ik ben heel blij, ik zie ook heel veel mensen die gerust zijn in de toekomst van het onderwijs in Vlaanderen, want ze zijn hier niet aanwezig.
Ten opzichte van 2014 heeft onderwijs 1,2 miljard euro extra, dankzij deze regering. Dat zijn duizelingwekkende cijfers. Ik denk dat er in onderwijs vier grote werven zijn, die als doel hebben de ambitie van de leerling sterker te maken, want daar moeten we in Vlaanderen een tandje bijsteken. We moeten durven uit elke leerling het maximale te halen. De zesjescultuur waarover werd gesproken, is niet een leerling die met heel veel moeite toch een zes haalt. Daar gaat het niet over. Het gaat er over dat we het woord van het jaar bij de jongeren, ‘boeie’, niet in het onderwijs introduceren, en dus tevreden zijn met wat er is. (Opmerkingen bij sp.a en Groen)
Op infrastructuur zullen we nog heel wat tandjes moeten bijsteken. Deze regering heeft er heel wat miljoenen en miljarden extra tegenaan gegooid, maar we hebben nog altijd uitdagingen, zeker op het vlak van het secundair onderwijs.
Collega’s, een school is een gebouw. Je zet er leerlingen in. Maar het zijn onze leerkrachten die het doen. Ik heb recent nog een aantal docenten van een lerarenopleiding mogen ontmoeten die zich zorgen maakten over zowel de instroom van de leraren, maar ook de uitstroom. En dan maak ik mij ook zorgen. Want als we ambitieus en sterk onderwijs willen, zal de sterkte van die leerkracht mee bepalen hoe sterk onze leerling is. Dus denk ik dat we in de toekomst in de lerarenopleiding ook daar moeten versterken op het vlak van instroom.
Wat de inhoud betreft, hebben we de eerste stap gezet met de nieuwe eindtermen van de eerste graad, waar kennis zeer expliciet is opgenomen, naast vaardigheden en naast attitudes, naast elkaar. En dat is cruciaal. Eindelijk benoemen we kennis opnieuw. Ik kan alleen maar een warme oproep doen aan iedereen in het Vlaams onderwijs, aan alle participanten, aan alle stakeholders om ook die eindtermen op die manier mee te nemen, en niet uit te gaan van ‘We willen dit niet, we steken die kennis weer weg, we gaan werken met concordantietabellen.’ Ik denk dat dat voor niemand een goede zaak is.
Het duaal leren wordt verder uitgebouwd, collega’s. Eindelijk erkennen we in Vlaanderen dat we ook kunnen leren door het te doen, door op de arbeidsmarkt iets aan te leren.
Een laatste punt dat we in de gaten moeten houden, betreft de middelen. Heel veel middelen in de begroting die u stemt, zijn belastingcenten van mensen, die zich dan nadien afvragen waar die centen naartoe zijn.
We moeten er absoluut over waken, collega's, dat de middelen die we vragen, ook terechtkomen op de plaats waar ze nodig zijn, namelijk in de klas, in de school. Dat is ook wat ik vraag aan de minister. Ook de werkingsmiddelen voor het M-decreet moeten terechtkomen bij de leerlingen, in de klas en in de school waar we ze nodig hebben om op die manier ervoor te zorgen dat we de groei die we gehad hebben van 2014 tot 2019 in het Vlaams onderwijs, ook op inhoudelijk vlak verder kunnen doorzetten. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Durnez heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, als wij vanuit de CD&V-fractie kijken naar het budget, de beleidsbrief en vooral het beleid op zich, dan zien wij, zoals Koen gezegd heeft, niet alleen een groei over de beleidstermijn zelf maar ook 400 miljoen euro extra voor volgend jaar. Erg belangrijk is dat dit doortrokken is van drie begrippen: de continuïteit, de ambitie en het vertrouwen. Deze minister heeft een bijzonder zware tanker moeten sturen, samen met de collega's uit de commissie, die heel hard hebben gewerkt en het komende kwartaal nog veel werk te doen hebben. Er is heel wat in beweging gezet. Cruciaal daarin is dat de kwaliteit voorop staat en die is mogelijk gemaakt door het bijzonder grondig overleg met het veld en doorgedreven onderhandelingen.
Een tweede punt van mijn kant is iets wat niet in het regeerakkoord stond, namelijk de consensus die gegroeid is dat de versterking van het basisonderwijs onbetwistbaar een prioriteit is. Er zijn een aantal stappen gezet, vorig jaar al maar ook dit jaar: extra middelen, namelijk 20 miljoen euro voor administratieve ondersteuning, 10 miljoen euro om de kloof tussen het kleuteronderwijs en het lager onderwijs te dichten en 10 miljoen euro voor werkdrukverlaging. Zoals de minister heeft gezegd in de commissie, is het hier essentieel dat het menens is. Dit zijn investeringen maar die moeten worden doorgezet in de komende jaren. We kijken dan ook uit naar wat in de commissie Onderwijs geprogrammeerd is, namelijk het gesprek met de sociale partners over het voorstel voor een sterk, duurzaam en veerkrachtig onderwijs. Daaruit zullen elementen naar voren komen, waar we ons over moeten beraden en waarbij we in elk geval moeten concluderen dat, zoals in andere beleidssectoren, ook hier legislatuuroverschrijdend een aanpak moet worden uitgetekend en aangezet.
Een derde luikje breng ik een beetje namens collega De Meyer, die hier jaarlijks het werk doet. Dat gaat over de infrastructuur. Het is heel goed dat ook didactische en technische uitrustingen voor arbeidsmarktgerichte studierichtingen dit jaar versterkt worden. Ook dit moet structureel blijven. Er is 420 miljoen euro extra voor de scholenbouw. Het is bijzonder hoopgevend dat de mogelijkheid voor de huursubsidies ondertussen al een honderdtal scholen heeft bekoord. Dat zijn pluspunten. Ten slotte is er de vaststelling dat er ook ruimte is voor het flankerend beleid in het kader van het Klimaatfonds, het Zonneplan en de problematiek van het asbest.
Minister, u kunt bijzonder trots zijn op het sturen van de tanker. Onze fractie zal dit blijven steunen tot de laatste dag van deze legislatuur. (Applaus bij de meerderheid)
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, collega Durnez heeft al een aantal belangrijke punten uitgelicht. Ik ga een aantal kleinere, maar voor degenen die onderwijs volgen heel belangrijke punten uit de begroting van 2019 halen. Het zijn belangrijke punten, niet voor ons in het bijzonder, maar wel voor het onderwijs. In tijden dat we onvoldoende leerkrachten vinden om voor elke klas de beste mensen te vinden, is het heel belangrijk dat we in leerkrachten investeren. Misschien zal er straks gezegd worden dat het te weinig is, maar feit is dat er in de begroting 2019 bijna 27 miljoen euro wordt uitgetrokken om leerkrachten te versterken via aanvangsbegeleiding en dat de lerarenplatforms die opgericht zijn, 17,5 miljoen euro krijgen. Dat zijn misschien geen spectaculaire bedragen voor een begroting van meer dan 11 miljard euro voor onderwijs, maar ze gaan op het terrein wel het verschil maken.
Extra middelen voor capaciteit, dat is al een paar keer gezegd. Ook in andere beleidsdomeinen heeft men naar uw domein verwezen, minister.
Minister, er wordt 150 miljoen euro extra middelen uitgetrokken om in de komende drie jaar te investeren in extra capaciteit, vooral voor het secundair onderwijs. Dan zijn er ook nog extra middelen – misschien het kleinste budget, maar morgen misschien het belangrijkste als het gaat over het inschrijvingsbeleid, u was al voorzienig, minister – om in de begroting te stoppen voor gemeenten of scholen die zich digitaal willen aanmelden. We hebben het ooit anders geweten, toen er decreten kwamen zonder centen. Nu zijn er centen, en morgen zullen we zien of er een decreet is.
Dat is mooi, maar we gaan hier twee dagen spreken over de begroting. Centen zijn belangrijk, dat zult u mij niet horen ontkennen als parlementslid, maar dat is onvoldoende. Het is onvoldoende voor die drie punten. We kunnen in de beste aanvangsbegeleiding voorzien, we kunnen platforms voor leerkrachten en vervangingspools organiseren, maar we hebben voldoende leerkrachten nodig die instromen in het lerarenberoep, en dus ook in de lerarenopleiding. Hoe meer mensen die keuze positief maken als eerste keuze, hoe beter. Minister, bij de begrotingsbesprekingen in de commissie heb ik gezegd dat we echt nood hebben aan een positieve campagne om voor dat lerarenberoep te kiezen.
Qua capaciteit lijkt 150 miljoen euro veel, maar in mijn stad zijn er tegen 2024 1700 plaatsen te kort. Met de 5,2 miljoen euro die de Vlaamse Regering ons geeft, kunnen we 500 tot 550 plaatsen maken. Daar zit nog een serieus gat richting 2024. In de volgende legislatuur zal capaciteit zeker niet van de agenda en van de radar van de Vlaamse Regering mogen verdwijnen.
Voor het digitaal aanmelden zullen de subsidies alleen maar kunnen helpen als we ook moedige stappen durven zetten. Als we daarvoor tot bij de Franse Gemeenschap in Namen moeten gaan, of bij onze buren hier achter de hoek, dan moeten we dat doen. Anders blijft een deel van onze begroting dode letter.
We staan twee weken voor de eedaflegging van driehonderd nieuwe schepenen van Onderwijs in Vlaanderen. Zelf heb ik dat prachtige beroep nu al zes jaar mogen doen. Vergeef mij dat ik van m'n laatste minuut hier gebruikmaak om de begroting aan hen te linken. Je kunt dat op twee manieren bekijken. Je kunt een soort conciërge of postbode zijn die tussen de onderwijsnetten wat probeert te palaveren en overleg te plegen, of je kunt dat doen – in elke partij hebben we een aantal straffe onderwijsschepenen gehad in de afgelopen zes jaar – met voluntarisme, met goeie moed en met heel veel samenwerkingsbereidheid. Dan kun je daar met de begroting en de wetgeving van Vlaanderen op het lokale terrein een soort katalysator, een versneller in zijn.
Ik geef die nieuwe mensen een tip: in het Gemeentefonds zit 4 procent die rechtstreeks gelinkt is aan Onderwijs. In de mooie stad Vilvoorde betekent dat 600.000 euro. In de stad van de heer Somers is dat 2,2 miljoen euro en in de hoofdstad van mijn provincie is dat meer dan 8 miljoen euro. Laat die nieuwe schepenen van Onderwijs tegen de schepenen van Financiën zeggen: wij claimen dat, zodat we de Vlaamse begroting lokaal kunnen aanvullen. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, de manier waarop wij de onderwijsbegroting en het onderwijsbeleid de voorbije jaren hebben bekeken en geanalyseerd, is streng, rechtvaardig en eerlijk. Na bijna vijf jaar is het toch tijd voor een round-up. Voor infrastructuur is er wel een positief groeipad uitgetekend dat mede is ingezet door de vorige regeringen. Maar – en dat is een kanttekening – rechtvaardig en streng? Als je alleen al luistert naar de noden die het gemeenschapsonderwijs, ons eigen onderwijs, is komen bepleiten, gaat het over 245 miljoen euro per jaar om de groei en het onderhoud te kunnen volhouden. Dan is 150 miljoen euro op de hele legislatuur misschien net wat te weinig. Daar moeten we nog een extra tandje bijsteken.
Het globale groeipad is open-endfinanciering, en dat is positief. Het is goed dat in onze onderwijsbegroting vervat zit dat, als er meer kinderen in onze scholen zitten, er dan ook meer middelen tegenover staan. Dat is evident. Als je de groeicurve van de onderwijsbegroting in deze legislatuur echter afzet tegen de twee voorgaande legislaturen, dan is het dit keer een iets magerder beestje, en dat merk je ook op het terrein. De ambitie is immers hoog. Ons onderwijs is de belangrijkste gemeenschapsvoorziening en de lat moet hoger om elke leerling uit te dagen, en de kloof in ons onderwijs, die gebaseerd is op thuistaal, afkomst en sociale positie van het gezin, moet echt kleiner, want we zijn daarin wereldrecordhouder.
Ik denk dat we een aantal drempels moeten wegwerken om die gelijke kansen te bevorderen. Het gaat om financiële drempels, waar de Vlaamse Regering deze legislatuur geen inspanningen rond geleverd heeft. We hebben voorstellen neergelegd om de maximumfactuur in het onderwijs te onderzoeken, minstens in de eerste graad. We hebben een studiekostenmonitor die al vier jaar in opbouw of in analyse is, maar er zijn eigenlijk geen noemenswaardige maatregelen genomen om op die studiekosten te werken en het zou natuurlijk nooit het geval mogen zijn in Vlaanderen dat de financiële situatie van de ouders de studiekeuze van een jongere bepaalt. Daarin heeft deze regering toch wel gefaald.
Een tweede belangrijk element is maatwerk en zorg op school. Daar hebben wij van in het begin gepleit voor een zeer degelijke evaluatie van de zorgondersteuningsnetwerken. Ze zijn nu een schooljaar in werking, en als je je oor te luisteren legt bij leerkrachten en heel wat directies, dan geven die toch wel aan dat die inclusie, waar een groot draagvlak voor is in ons onderwijs, enkel kan slagen met voldoende omkadering, en daar knelt nog steeds het schoentje.
Een derde element is dat onderwijs mensenwerk is. Dat weet u, minister. Daarom is leerkracht enerzijds het mooiste beroep, maar ook een van de zwaarste beroepen in onze Vlaamse Gemeenschap, en dat heeft effectief te maken met planlast. Van uw Operatie Tarra hebben we nog niet zo veel vernomen en dat is, denk ik, nog een leemte die moet worden opgevuld. Van het lerarenloopbaanpact hebben we ook veel te weinig vernomen en ik denk dat dat de grootste gemiste kans is van deze legislatuur. We hebben 35.000 nieuwe leerkrachten nodig tegen 2025, terwijl de instroom in de lerarenopleiding daalt. Ik denk dat dat veel te maken heeft met de attractiviteit van het beroep en de omkadering van de scholen. We hebben in het basisonderwijs toch nog heel wat kloven te dichten. We hebben extra investeringen nodig, weze het eenmalig voor werkingsmiddelen voor kleuter- en basisonderwijs. Daar is eigenlijk nog een heel grote kloof te dichten, en dat is niet voldoende gebeurd deze legislatuur.
Zijinstroom is volgens mij ook belangrijk om dat lerarentekort op te vangen, maar ook daar heeft de Vlaamse Regering geen enkele ambitie getoond deze legislatuur. Heel veel mensen met een carrière buiten het onderwijs willen zich nuttig maken voor de klas, maar als daar financieel niets tegenover staat, dan is dat natuurlijk minder interessant dan het zou moeten zijn.
De conclusie, minister, is dat deze begroting een verderzetting is van een beleid dat voor ons te weinig ambitieus was, dat onvoldoende ambitie toonde om die kwaliteit een boost te geven en dat te weinig inzette op de kloof. Laten we dus zeggen – we zullen mild zijn in deze Warmste Week – dat u geslaagd bent, maar dat u toch nog een aantal herexamens hebt. Het is hoogstens met de hakken over de sloot, en dat is echt niet voldoende.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wilde even reageren, collega Gennez, want ik heb hier opgeschreven: 'meer middelen voor schoolinfrastructuur'.
Dat hebt u ook gezegd.
Dat klopt, en daar heb ik niets op tegen.
U bent niet tevreden, want er moesten meer werkingsmiddelen zijn. U bent niet tevreden, want er moesten meer middelen zijn voor het lerarenloopbaanpact en de zijinstroom. Welnu, we keuren hier een begroting goed. Ik hoor het u graag zeggen dat er meer middelen moeten zijn, maar ik was aan het denken dat u in de laatste minuut voorstellen zou doen over waar die middelen vandaan moeten komen. Dat heb ik gemist, dus misschien kunt u dat nog snel even toelichten. Als u zegt dat er maar 150 miljoen euro bij komt, dan hoor ik graag waar we het overschot halen voor die 245 miljoen. Dat hoor ik dan toch graag van u.
Ik wens deze regering, mijnheer Daniëls, evenveel ambitie toe als de vorige waar wij samen deel van uitmaakten, ook met de partij van de minister.
U moet het groeipad in onderwijs van de vorige regering eens bekijken, en zelfs van de regering daarvoor. Dat was substantieel veel groter dan deze legislatuur. De ‘open end’ stelt niemand in vraag, ik neem aan u ook niet. Het is de evidentie zelve dat als er meer kinderen op onze schoolbanken zitten, er ook meer investeringen volgen.
En ja, voor onze sp.a-fractie is het inderdaad zo dat onderwijs en welzijn de belangrijkste prioriteiten zijn in deze begroting. Dat is mensenwerk, daar worstelen elke dag mensen om de toekomst van Vlaanderen vorm te geven. Die prioriteiten legt deze regering verkeerd. (Applaus van sp.a)
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dat er niets is gebeurd en dat u de voorbije vijf jaar niets heeft gedaan, minister, zult u mij niet horen zeggen. Er is de modernisering geweest van het secundair onderwijs. Er zijn de eindtermen geweest. Er is de invoering van het duaal leren geweest. Er is het M-decreet geweest. Er is het inschrijvingsdecreet geweest. Helaas hebben deze grote hervormingen meer tijd in beslag genomen om politiek overeen te stemmen, dan dat het veld de tijd heeft gekregen om ze effectief in te voeren. Dat is het grote probleem want de rust, minister, die u voorstelde en voorschotelde aan het onderwijsveld bij het begin van de legislatuur – dat er rust zou komen, dat er niet te veel hervormingen zouden komen, dat er eindelijk tijd moest zijn om alle maatregelen die al waren genomen te implementeren – is er niet geweest. Integendeel.
U moet maar eens aan de directies, die de hele grote vakantie aan de invoering van het M-decreet hebben moeten werken om die ondersteuningsmodellen van de grond te krijgen, vragen of zij rust hebben gekend. Ik denk het niet.
U moet eens alle directies vragen die tegen 31 januari van 2019 een nieuw aanmeldingssysteem voor de inschrijving van het volgende schooljaar op poten moeten zetten, of zij in de kerstvakantie rust zullen kennen. Ik denk het niet.
Ik denk dat er door alle hervormingen die er zijn gebeurd en door het gebrek aan tijd dat er is geweest om die hervormingen goed in te voeren, heel veel bijkomende druk is gekomen op het onderwijsveld.
Wat is er niet gebeurd? Waar bent u dan wel rustig geweest, té rustig wat ons betreft? Dat is op het vlak van drie grote werven waar er niks is gebeurd en waar er net wél heel wat had moeten gebeuren.
Er is ten eerste het lerarenloopbaanpact. Als er met al die hervormingen een iets wel had moeten gebeuren, dan was het de ondersteuning van onze leerkrachten. Dat lerarenloopbaandebat is er niet gekomen.
Ten tweede is er de ondersteuning van het basisonderwijs. Ook daar had er wél iets moeten gebeuren en is er niets gebeurd. Wat hebben we gekend in het begin van de legislatuur? Besparingen in het basisonderwijs, desindexeringen op de werkingsmiddelen. Er is niks bij gekomen en dat heeft voor extra druk op het onderwijs en op onze leerkrachten gezorgd.
En waar is er ten derde volgens ons ook te veel rust geweest en is er te weinig gebeurd? Op het vlak van infrastructuur voor bijkomende klasjes en meer capaciteit, maar ook voor de renovatie van onze schoolgebouwen. We hebben nog niet zolang geleden het gewoon onderwijs bij ons in de commissie gehad. Die hebben een soort status generalis van hun patrimonium aan ons voorgeschoteld. Daar konden we zien welke noden er nog zijn in ons onderwijs.
Dan zijn dus drie grote werven, minister, waarvoor tijdens deze legislatuur veel te weinig is gebeurd. Ik sluit af. Ik denk, minister, dat de tijd die u nog rest en die deze meerderheidspartijen nog rest, zal moeten worden gebruikt voor extra ondersteuning van onze leerkrachten en voor extra ondersteuning op het veld om ervoor te zorgen dat die grote hervormingen die er zijn geweest een goede afloop kennen. (Applaus van Groen)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik sta hier eigenlijk in de plaats van mevrouw Krekels, die graag had gesproken, maar die spijtig genoeg vanavond niet aanwezig kan zijn. Mevrouw Krekels wilde haar nadruk vooral op het basisonderwijs leggen. Ik spreek graag in haar plaats want ook het basisonderwijs ligt mij na aan het hart.
Collega’s, het moet duidelijk zijn dat het basisonderwijs in Vlaanderen van topkwaliteit is, maar dat dat basisonderwijs ook heel wat uitdagingen kent. Dat kwam al meermaals ter sprake in de commissie. Ik wil daarbij verwijzen naar een Pano-reportage van begin dit jaar, waarin een aantal problemen naar voren kwamen. Collega Vandenberghe zal ze, als oud-schoolhoofd, ook zeker herkennen: de stijging van de druk, het M-decreet, de planlast, anderstalige leerlingen… Minister, we zijn wel tevreden dat we in dezen een groeipad zien en dat er ook in 2019 een investering van 160 miljoen euro wordt ingezet om ons basisonderwijs te versterken. Het is dus een goede zaak dat we daar extra aandacht aan besteden.
De voorbije jaren was er extra aandacht voor dat extra geld. U weet dat we daar wel eens kritisch over geweest zijn, als bijkomende middelen ingezet worden voor loon, terwijl de druk op leerkrachten en directies zeker niet alleen opgelost kan worden door meer loon, maar door omkadering, ondersteuning en dergelijke. Directies vragen steeds ook op die manier om bijkomende ondersteuning. We zijn dan ook tevreden dat deze regering in 20 miljoen euro extra voorziet voor administratieve ondersteuning. Dat geldt natuurlijk ook voor leerkrachten. Het werkbaar maken van de loopbaan, daar moeten we op blijven inzetten.
De tijd gaat snel. Daarom spring ik onmiddellijk naar twee belangrijke punten, die mevrouw Krekels zeker onder de aandacht wenst te brengen. Ten eerste is er heel het gegeven van het M-decreet. Dat werd eind vorige legislatuur goedgekeurd en heeft deze legislatuur zijn volledige implicatie gekend, met bijsturingen, met correcties en dergelijke. Ik denk echter dat dat een blijvend aandachtspunt moet blijven, ook dit schooljaar, ook volgend jaar: de constante opvolging van dat M-decreet. U kent het adagio van mijn fractie in dezen: ‘gewoon onderwijs waar het kan, buitengewoon onderwijs waar het echt nodig is’. Ik las trouwens deze week in een tijdschrift nog een pleidooi van een ouder wiens kind naar het buitengewoon onderwijs geweest was en die daar zeer tevreden over was.
Voorzitter, ik heb nog 7 seconden om bij dezen ook een lans te breken voor de zorg voor onze hoogbegaafde kinderen. Collega Krekels en ikzelf hebben ter zake een conceptnota ingediend. Ik denk dat het voor de nabije toekomst een bijkomend aandachtspunt moet zijn om die zorg ook voor deze kinderen te garanderen. (Applaus)
De heer Bogovic heeft het woord.
Minister, we hebben ons als fractie deze legislatuur constructief opgesteld om zaken te realiseren binnen deze meerderheid. Dat was nodig. Dat was nodig om in het begin bij te sturen. Collega Van Dijck verwees er al naar: er was wat werk aan dat M-decreet. Het was nodig om die ondersteuningsnetwerken op te zetten et cetera.
We hebben deze legislatuur veel gebouwd, heel veel gebouwd. Ik zou nu een hele lijst kunnen opsommen. Ik denk bijvoorbeeld aan het decreet DKO, rondom onze 168 academies. Ik denk aan de lerarenopleiding. Ik denk aan de cvo’s. Ik denk aan de eindtermen, aan duaal leren, en ga zo maar door. Er waren heel veel werven.
Er was zelfs zo veel te doen, er is zoveel gebeurd, dat sommige zaken daardoor niet de aandacht hebben gekregen die ze verdienen. Daarbij denk ik aan de eerste stapjes die gezet zijn in digitalisering. We hebben er al over gesproken bij een actuele vraag van enkele weken geleden. Ik denk aan levenslang leren, dat vandaag de dag nog vaak een hol begrip is. Ik denk aan STEM. We zien vandaag de dag nog altijd dat er een gigantisch geprojecteerd tekort is aan STEM-uitstroom en aan STEM-profielen op de arbeidsmarkt. Daarbij is er dus een visie nodig. Die nood is hoog. Laten we nu de komende maanden, in voorbereiding op de komende legislatuur maar ook nog binnen de deze, samenwerken om die oplossingen te vinden.
Wij moeten de toekomstige en ook huidige uitdagingen aanpakken. Een van de huidige uitdagingen is de kwaliteit van ons secundair onderwijs. De prestatiemotivatie is de laagste van Europa. Dat is schandalig, dat kan niet. De PISA-scores (Programme for International Student Assessment) van het secundair onderwijs tuimelen omlaag. Wij moeten zaken bijsturen en wij moeten dat snel doen. Anders komt de toekomst onder druk te staan, niet alleen voor het basis- en secundair onderwijs maar ook voor het hoger onderwijs. Anders komt de geweldige kwaliteit van ons hoger onderwijs onder druk te staan. Wij moeten daar ook barrières weghalen. Ik denk aan de taalvereiste voor sommige opleidingen. Wij moeten verder internationaliseren. Met een economie waarin drie vierde van de welvaart afhangt van de export, kan men niet zo hard vasthouden aan enkel het Nederlands in het hoger onderwijs.
Er is dus nog veel werk om de kwaliteit van ons basis-, secundair en hoger onderwijs te behouden. Wij willen ons engageren om onze welvaart en onze kenniseconomie veilig te stellen. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, de voorbije vier jaar – de tijd gaat heel snel – heb ik als voormalig schooldirecteur heel veel geluisterd naar onze leerkrachten, directeurs, ouders en leerlingen. Het was mijn bedoeling om hun signalen naar dit Vlaams Parlement te brengen en op een constructieve wijze concrete voorstellen te doen om ons onderwijs te verbeteren, en dat altijd – en dat mogen wij nooit vergeten – in het belang van onze kinderen. Daar gaat het nog altijd dagelijks over.
Ik luister na deze vier jaar opnieuw naar het werkveld en het onderwijsbeleid, en stel vast dat we niet mogen ontkennen dat heel wat zaken zijn gerealiseerd. Maar er ligt nog heel veel werk op de plank. Er moeten zeker structurele maatregelen worden genomen, vooral maatregelen die echt voelbaar zijn tot op de klasvloer en het werkveld.
Ik heb nog dagelijks contact met leerkrachten en directeurs. Het water staat hun aan de lippen. Dat kun je niet ontkennen. Ik was eerlijk gezegd niet zo verbaasd toen we de voorbije weken in de krant lazen en op de televisie zagen dat scholen geen vervangers vinden voor zieke leerkrachten en dat er zestien directeurs een klacht indienden bij de kinderrechtencommissaris om aan te klagen dat ze niet alle kinderen de zorg en het onderwijs kunnen geven waar ze recht op hebben. We hebben ook gezien dat er weer heel wat gepensioneerde leerkrachten moeten worden ingezet. Dat is op zich geen groot probleem, maar het is wel symptomatisch. Er zijn ook heel veel personeelsleden, leerkrachten en directeurs die worden geconfronteerd met depressie of burn-out en die tijdelijk of zelfs definitief ons onderwijs verlaten.
Dat hoeft niet te verbazen want leerkrachten en directeurs zijn octopussen. Ze hebben heel veel administratief werk, maar ze moeten ook lessen voorbereiden, naar de ouders luisteren, noem maar op. Voorzitter, ik heb maar vier minuten, daarom kan ik niet alles opsommen. Zij worden geconfronteerd met een enorme werklast, een rugzak waardoor ze soms door het bos de bomen niet meer zien.
Wij, zowel oppositie als meerderheid, dragen hiervoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid. We moeten dat samen doen. Daarom heeft mijn fractie, na de vele gesprekken op het werkveld, een plan ingediend met heel wat concrete voorstellen. We zouden nu echt wel graag hebben, minister, dat u met uw plan ‘Basisonderwijs’ nog heel concreet deze legislatuur structureel naar voren kunt komen. (Opmerkingen minister Hilde Crevits)
Het staat al op het net. Ik heb het gezien, ik ben het ook al grondig aan het bestuderen. Ik volg de heer Daniëls: een euro kan maar één keer worden uitgegeven. We moeten dat planmatig aanpakken, binnen de financiële mogelijkheden die er zijn. We kunnen niet toveren, maar we moeten wel de mensen die zich dagelijks inzetten voor onze kinderen het vooruitzicht geven op het feit dat er structurele verbeteringen kunnen zijn, dat er heel wat zaken kunnen verbeteren en vooral dat de mensen weten wat er kan gebeuren, en wanneer, met inzet van de financiële middelen die voorhanden zijn.
We zijn dat verschuldigd aan alle leerkrachten en directeurs, maar ook aan alle andere personeelsleden die zich dagelijks inzetten voor de kinderen. Minister, wij zijn uw partner. Wij willen daar heel constructief aan meewerken. Er is de ervaring in de commissie Onderwijs. Verscheidene collega’s hebben dat hier al aangetoond. Wij hebben in de commissie al vaak kunnen bewijzen dat wij over alle partijgrenzen heen samen naar oplossingen kunnen zoeken in het belang van ons onderwijs. Daarom moeten wij dat de volgende maanden doen: heel correct, heel gestructureerd, allemaal samen en, nogmaals, vooral in het belang van onze kinderen. (Applaus bij sp.a en Groen)
De heer Cordy heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik wil de twee minuten die ik heb, besteden aan een probleem dat ik al een aantal keer heb aangekaart. Het is een probleem dat al heel lang op mijn lever ligt. Ruim een decennium geleden hebben wij ons hoger onderwijs geflexibiliseerd. We hebben onze studenten de mogelijkheid gegeven om heel vrij studietrajecten vast te leggen. Dat gaf een aantal voordelen, ook qua internationalisering van ons onderwijs. Een van de doelstellingen daarbij was om het aantal afgestudeerden te verhogen. Na al die jaren stellen we nu vast dat die doelstelling niet is gehaald. Ondanks die flexibilisering is er geen significante stijging van het aantal afgeleverde diploma's.
Maar wat we wél hebben gezien – en het is in het najaar nog eens in de pers geweest – is dat bij heel veel studenten de studieduur langer wordt. Daar waar men vroeger op drie, vier jaar tijd een bachelordiploma behaalde, zien we dat er daaraan stukken worden gebreid. En we staan er misschien niet altijd bij stil, maar de maatschappelijke kost daarvan is niet gering. Dat betekent voor onze onderwijsinstellingen een bijkomende kost. Dat betekent ook dat mensen later instromen op de arbeidsmarkt, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Maar evengoed betekent dat voor veel van onze studenten, en vooral voor de gezinnen die hen, in Vlaanderen althans, financieel ondersteunen, dat ze geconfronteerd worden met een hogere kost. En uiteindelijk is dat een belemmering om de verdere democratisering van ons onderwijs door te voeren.
Er zijn ondertussen een aantal remediëringen gebeurd, zoals de oriëntatieproeven. Ook de universiteiten hebben hun verantwoordelijkheid genomen om een aantal regelingen daarrond te treffen. En het liefst doen ze dat ook in samenspraak, zodat het allemaal gelijkloopt. Maar als blijkt dat dat allemaal niet helpt, denk ik dat we in dit huis ook eens zullen moeten kijken of we die flexibilisering decretaal kunnen terugschroeven. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, ‘Hoger onderwijs breekt records’, zo kopte De Morgen maandag. Het aantal studenten die kiezen voor een hogeschool of universiteit, blijft toenemen. Dat is uiteraard positief nieuws. Maar dat zet het hoger onderwijs ook onder druk. Vorig jaar waarschuwde rector Van Goethem ons nog: “Er is een erosie van de financiering aan de gang die heel problematisch wordt, door het niet volledig doorrekenen van de index, het niet proportioneel meestijgen van de financiering van het aantal studenten enzovoort. Op dit moment zijn er ongeveer tienduizend studenten die niet gefinancierd worden door de overheid. Dat begint op het niveau te komen dat we het moeilijk krijgen om onze basisopdracht te vervullen.”
U zou kunnen zeggen dat we dan de toegang tot het hoger onderwijs inperken of dat we toelatingsproeven invoeren. Maar u weet dat dat een keuze is waar wij als sp.a absoluut niet in kunnen meegaan. Voor ons is het een evidentie dat, als het aantal studenten stijgt, de middelen voor de hogescholen en de universiteiten volgen. Want elke euro die we in ons hoger onderwijs investeren, brengt ons later als maatschappij 6 euro op. Dat is toch een rendement waarvoor velen zouden tekenen.
De uitdagingen in ons hoger onderwijs zijn er, en ze zijn groot. Ons hoger onderwijs is vandaag nog te weinig een afspiegeling van onze samenleving. Nog te veel aula’s zijn te weinig divers. En het gaat hier uiteraard niet alleen om studenten met een migratie-achtergrond, maar bijvoorbeeld ook om studenten met een handicap of jongeren wier ouders geen diploma hoger onderwijs hebben en die nog te weinig de weg vinden naar ons hoger onderwijs. En als ze daar al geraken, dan eindigen ze ook vaak zonder diploma.
Een aantal universiteiten en hogescholen maken heel bewust de keuze om die jongeren, die vandaag nog te vaak onderweg afhaken, ook mee te krijgen. Ik zou u dan ook willen oproepen, en ook de volgende minister van Onderwijs – wie dat ook wordt, misschien zit hij of zij al in de zaal – om heel bewust in de volgende legislatuur de keuze te maken om ook die jongeren altijd mee te nemen in ons hoger onderwijs. Ik dank u. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik zeg graag kort iets over drie punten: het kleuteronderwijs, het volwassenenonderwijs en de digitalisering binnen het onderwijs.
Het kleuteronderwijs is een cruciale fase in de schoolcarrière van elke leerling. Wetenschappers zijn het er al langer over eens dat een maximale aanwezigheid in de kleuterschool de slaagkansen van leerlingen aanzienlijk verhoogt. Het is daarom een logische beslissing van deze Vlaamse Regering om het kleuteronderwijs actief te ondersteunen, en dat door de werkingsmiddelen met 10 miljoen euro te laten stijgen, en de middelen voor extra taalondersteuning zeker ook te behouden.
Dankzij de extra werkingsmiddelen verkleinen we de historische ongelijkheid met het lager onderwijs, waardoor leerkrachten en directieleden meer financiële ademruimte krijgen. Door het behoud van de middelen voor die extra taalondersteuning in het kleuteronderwijs geven we ook aan kwetsbare leerlingen, die in hun thuisomgeving onvoldoende in contact komen met het Nederlands, via een onderdompeling in het Nederlands alle kansen op een volwaardige plaats in onze maatschappij, en een succesvolle schoolcarrière.
We kijken ook naar de allerzwaksten. De Vlaamse Regering breidt namelijk de bestaande regeling voor tijdelijk onderwijs aan huis uit naar alle kleuters vanaf tweeënhalf jaar, zodat ook zieke kinderen hun recht op onderwijs kunnen opnemen, en met een degelijke basis terug kunnen instromen in het onderwijs.
Investeren doen we niet enkel in het kleuteronderwijs maar ook in het volwassenenonderwijs. Een diploma secundair onderwijs opent voor volwassenen deuren op de arbeidsmarkt. De centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie zijn op dit moment in volle transitie. In de laatste jaren hebben we enkele belangrijke hervormingen doorgevoerd. Die centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie moeten versterken bij de uitoefening van hun kerntaken. Zo hebben we begin dit jaar beslist dat er een open-endfinanciering komt voor Nederlands als tweede taal (NT2) en voor het aanbod basiseducatie. Dankzij deze maatregel kunnen we volop inzetten op de uitdagingen inzake laaggeletterdheid in onze samenleving, want nog steeds beschikt een op zeven volwassenen over te weinig geletterdheidscompetenties om zelfstandig of zelfredzaam te functioneren. We spreken hier toch ook al over 21 miljoen euro extra die naar het volwassenenonderwijs gaat.
Minister, ten slotte zou ik graag over de digitalisering nog even iets zeggen. Ons onderwijs zal in de komende jaren en decennia in toenemende mate digitaliseren. Vandaag zijn sociale media alomtegenwoordig in het dagelijks leven van onze jongeren. Dit brengt ook heel wat uitdagingen met zich mee: cyberpesten en sexting zorgen ervoor dat de draagkracht van leerlingen steeds meer op de proef wordt gesteld. Onze fractie is dan ook tevreden dat de Vlaamse Regering via deze begroting de integratie van digitale leermiddelen verder blijft ondersteunen. (Applaus bij de N-VA).
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Collega’s, minister, de Vlaamse Regering voorziet in een budget voor de projecten ter uitvoering van het actieplan ‘Samen tegen schooluitval’. Uiteraard is het positief dat we blijven investeren en aandacht hebben voor spijbelen en schooluitval, maar dat is ook nodig. Want hoewel het actieplan al enige tijd loopt, zien we dat het aantal spijbelaars in Vlaanderen toch al enkele jaren toeneemt. We weten ook dat elk spijbelgedrag het risico op zittenblijven doet toenemen, en dat spijbelen een voorbode is van schoolachterstand en nog meer zittenblijven. Net daarom is het zo belangrijk om jongeren en ouders te overtuigen van het belang van een diploma en van een gekwalificeerde uitstroom.
Wat de hervormde bacheloropleiding verpleegkunde betreft, start volgend schooljaar het vierde jaar, waarin zogenaamde contractstages zullen plaatsvinden. Deze vierde opleidingsfase is nieuw in het curriculum. Om te vermijden dat de uitbreiding van de studieomvang een nadelig effect zou hebben op de financiering van het hoger onderwijs, zal er voor 2019 een financiële injectie komen van 2,8 miljoen euro.
Het is belangrijk om snel duidelijkheid te scheppen over de verdere concretisering van het vierde jaar.
De Vlaamse Regering boekte ook vooruitgang rond de school- en studietoelagen. De aanvragen werden al sterk vereenvoudigd en geautomatiseerd. Vanaf 2019-2020 worden de schooltoelagen basis- en secundair onderwijs geïntegreerd en vormen ze een onderdeel van het Groeipakket. Deze integratie betekent een stap vooruit in de automatische toekenning van de schooltoelage.
We namen veel belangrijke stappen, maar moeten ook onze ogen openhouden voor komende uitdagingen en durven bij te sturen waar nodig. De N-VA kiest daarbij steeds voor de leerlingen, leerkrachten en directies. Voor ons staan de mensen centraal, niet de structuren. (Applaus bij de N-VA)
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik dank jullie voor alle betogen. Ik heb genoteerd wat iedereen heeft gezegd en ik denk dat we een heel mooie wandeling doorheen alle mogelijke echelons en tentakels van het onderwijs hebben gemaakt.
We hebben deze legislatuur een bijzonder ambitieus regeerakkoord afgesloten. De heer Bogovic heeft er naar verwezen, wellicht omdat hij wat later in dit parlement is aangekomen: we hadden van het kleuter- tot het hoger onderwijs allerhande hervormingen op stapel staan. Een iets zouden we niet hervormen, althans dat stond niet expliciet in het regeerakkoord, en dat was het basisonderwijs. Tot mijn niet geringe vreugde stel ik vast dat heel veel van de betogen net gaan over de versterking van het basisonderwijs. Op zich is het al een enorme verdienste dat in deze legislatuur de sociale partners erin geslaagd zijn om een toekomstplan voor het basisonderwijs te maken. Ik hoop samen met u – en ik zal er mij tot het uiterste voor inspannen – dat we deze legislatuur de sporen nog wat dieper kunnen trekken. Eigenlijk zijn ze al verwerkt in de begroting. Sommigen vinden het te weinig, maar er is voor de ondersteuning van het basisonderwijs 160 miljoen euro extra in de begroting ingeschreven. Een niet onbelangrijk deel daarvan dient om de directies beter te omkaderen. Met de 20 miljoen euro die erbij komt, zal een gemiddelde basisschool zo'n 20 procent extra ondersteuning hebben.
Collega's, ik hoor uiteraard ook de bezorgde signalen uit het basisonderwijs. Ik ben de eerste om te erkennen dat er de komende jaren nog meer nodig zal zijn, maar ik hoor ook heel positieve geluiden van directies over de vrijstelling van lesopdrachten, de gelijkschakeling van de lonen voor de directeurs – een historische stap – en de extra administratieve ondersteuning die ze nu krijgen en waarmee ze een pak extra lasten van de leerkrachten hun schouders kunnen halen. Dit alles hebben we met deze Vlaamse Regering gerealiseerd.
Een tweede spoor: voor de werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs komt er eenmalig 10 miljoen euro bij, maar er was al recurrent 10 miljoen euro bij gekomen. We moeten die kloof de komende jaren dichten.
Voor de werkdrukverlichting voor de leerkrachten in de klas is er opnieuw 10 miljoen euro vrijgemaakt, na de 10 miljoen euro uit de cao. Ook hier zullen we in de toekomst zwaarder in moeten investeren.
Na het basisonderwijs en het kleuteronderwijs volgt het secundair onderwijs. Ik ben verrast over een paar betogen, onder meer over het betoog van de heer Bogovic maar ook van de heer Daniëls. We hebben natuurlijk de nieuwe structuur voor het secundair onderwijs in de steigers gezet. Zowel de nieuwe eindtermen als de vernieuwing in het eerste jaar van het secundair onderwijs treden volgend schooljaar in werking. Jullie zeggen dat jullie zich heel grote zorgen maken. Moet ik daaruit afleiden dat jullie het niet eens zijn met de hervorming die we hebben goedgekeurd of mag ik daaruit afleiden dat we uiteraard ook zullen moeten zorgen voor ambitieuze eindtermen voor de tweede en de derde graad, want die zijn er nog niet, en dat we naast de structuur ook inspanningen zullen moeten doen om de andere pijnpunten aan te pakken?
Een van die andere pijnpunten is het voldoende aantrekken van jongeren naar dat lerarenberoep. Diverse collega’s hebben daarnaar verwezen. Ik zou daar echter toch ook een kleine kanttekening bij willen maken, zo laat op de avond. Neem de krantenkoppen van de voorbije twee maanden er eens bij, en bekijk eens op welke manier het onderwijs in de kijker is gekomen. Vanmorgen waren hier 65 jongeren die aan de Odisee Hogeschool hier in Brussel een lerarenopleiding volgen. Ik vond dat fantastisch, zeker als je de groep ziet. Er zijn ook vrij veel jongens die de opleiding volgen. Dat is nodig. Eigenlijk moeten we naar fiftyfifty, met een omkering qua gender. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Collega van Dijck, ik ben aan het spreken. U bent in elk geval geen ondervertegenwoordigde groep. (Gelach. Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Ik vroeg dus aan die jongeren die hier waren, wat hun grootste zorgen zijn. Hun grootste zorg was inderdaad ten eerste de opleiding: bereidt hun opleiding voldoende voor op de realiteit die ze zullen aantreffen in de klas? Ook wat dat betreft, hebben we een hervorming goedgekeurd, met de steun van u in dit parlement, om daar inderdaad een aantal extra zaken aan toe te voegen, ook inzake de kwaliteit. Ten tweede vroegen ze of ze voldoende zullen worden begeleid als ze afstuderen. Welnu, die begeleiding van jonge leerkrachten zit net in de cao die is afgesloten. Collega Gennez, u zei dat men eens moet kijken naar de recurrente stijgingen van de budgetten. Ik veronderstel dat, als u de budgetten hebt bekeken, u geen rekening hebt gehouden met het feit dat de cao nu nog maar voor 30 miljoen euro doorwerkt, maar straks, in 2020 recurrent een impact zal hebben van 100 miljoen euro. Dat komt er dus nog eens bij.
Idem dito voor de middelen die worden vrijgemaakt doordat we sneller benoemen. U weet dat dat een budgettair positief effect heeft, dat oploopt tot meer dan 50 miljoen euro aan recurrente middelen. Je ziet ze niet in de begroting, maar ze worden natuurlijk wel geïnvesteerd in de leerkrachten. We moeten ze echter niet meer doorstorten aan de federale overheid.
Heel veel collega’s hadden het ook over de investeringen in de infrastructuur, met dank ook voor de eerlijkheid van onder andere de collega’s van de oppositie, van sp.a om te zeggen dat je dat ook voelt. Dank ook aan de andere collega’s. Vandaag worden in 94 procent van de gemeenten nieuwe scholen gebouwd. We zetten historische stappen om ons bouwpatrimonium beter te maken. Kijk ook naar de huursubsidies. Dat is een groot succes. Ik heb gisteren een nieuwe wetenschapscampus mogen openen in Aalst. Je ziet dat een aantal sterke schoolbesturen inderdaad ook die sprong maken naar die nieuwe middelen. Zal het nog meer moeten zijn in de toekomst? Natuurlijk. We hebben nu 150 miljoen euro aan capaciteitsmiddelen voor het secundair onderwijs. Een volgende regering zal daar minstens nog eens hetzelfde moeten bij leggen. Dat is absoluut bekend, maar ik moet ook wel meegeven dat ik bij het begin van deze legislatuur eigenlijk een beetje vogelpik moest spelen. We hebben in deze legislatuur eindelijk een professioneel investeringsplan gemaakt voor onze scholen. We investeren in het goed in kaart kunnen brengen van ons patrimonium. Dat zijn allemaal zaken die vier jaar geleden niet aanwezig waren.
Collega’s, zorg en het M-decreet baren velen ook zorgen, ook mezelf. Het was een van de dossiers die me wakker hebben gehouden toen ik net minister werd, en samen met mij wellicht ook heel veel leerkrachten en directies. We hebben daadwerkelijk de keuze gemaakt om het decreet wat bij te sturen. Sommigen vonden dat een slecht idee, ik denk dat dit een zeer goed idee is. De weg naar inclusie is nog lang. We moeten daadwerkelijk investeren in budgetten, maar we moeten evenzeer investeren in de professionalisering en de begeleiding van leerkrachten. Ik wil niet zien dat tussen nu en vijf jaar later elke jongere zijn eigen begeleider mee heeft in de klas. Ik wil wel zien dat leerkrachten leren op school of in de bijscholing hoe ze met die andere verwachtingen van ouders – de tijden waarin alles gelijk was voor elk kind, zijn voorbij – kunnen omgaan. Dat zal ook zijn door zeer doorgedreven samenwerking.
Collega’s, onderwijs is mensenwerk. Een aantal collega’s hebben verwezen naar het loopbaanpact en dan in het bijzonder naar het ontbreken ervan, collega Meuleman. Ik ben het eigenlijk fundamenteel met u oneens.
We hadden aan het begin van deze legislatuur in onze wildste dromen – u kent de budgettaire toestand – niet kunnen verwachten dat we een collectieve arbeidsovereenkomst zouden kunnen sluiten. We hebben dat gedaan: 1,1 procent plus nog eens 56 miljoen euro erbovenop om leerkrachten te versterken.
We zijn er met de sociale partners ook in geslaagd om specifiek de focus te leggen op de jonge leerkracht, om lerarenplatforms in het leven te roepen en om zo zaken die anderen hadden afgeschaft, terug in te voeren, net om de aanvangsbegeleiding en de werkzekerheid te stimuleren. Mijnheer De Ro, u verwijst zo vaak naar het platform van Marleen Vanderpoorten. Mevrouw Meuleman, ook dat zijn bestanddelen van een loopbaanpact.
Het tijdbestedingsonderzoek heeft inderdaad verhinderd dat we tot een totaalakkoord zijn kunnen komen, maar wat ben ik gelukkig dat we dat onderzoek hebben laten plaatsvinden. Want drie jaar geleden zaten we op een schema dat leerkrachten in de derde graad van het secundair onderwijs misschien wel wat minder werkten dan de anderen en dus best wel een paar uurtjes extra konden lesgeven. We hebben in het tijdbestedingsonderzoek gezien dat daar niets van aan is en dat dit een maatregel zou zijn geweest die zonder kennis van zaken ingevoerd zou zijn. De sociale partners hebben mij trouwens zelf uitdrukkelijk gevraagd om zeer grondig naar de resultaten te kijken en niet holderdebolder maatregelen te nemen.
Onderwijs zal nooit af zijn. Ik besef zeer goed dat onderwijs de zenuw is van onze samenleving. Dat zijn investeringen in het beste en het mooiste kapitaal dat we hebben, namelijk onze jeugd. Dat is ook een van de redenen waarom ik het na bijna vijf jaar nog altijd een ontzettende eer vind om de bevoegde minister voor Onderwijs te mogen zijn. Ik besef ook dat we de komende jaren nog bijzonder veel investeringen nodig zullen hebben, niet alleen in middelen maar ook in mensen.
Over meerderheid en oppositie heen zijn we binnen de commissie soms tot goede en mooie oplossingen gekomen. Ik hoop samen met u de komende jaren – maar dat zal afhangen van de verkiezingen – nog heel wat bakens te mogen verzetten voor ons onderwijs. Ik dank jullie allemaal. Het waren niet allemaal even lovende tussenkomsten als aan minister Muyters, maar ik beschouw elke tussenkomst als een oprecht engagement om de kwaliteit van ons onderwijs in de toekomst alleen maar beter te maken. (Applaus bij de meerderheid)
Dames en heren, onderwijs is mensenwerk. De plenaire vergaderingen bijwonen, is ook mensenwerk. Ik wil iedereen bedanken die het heeft volgehouden tot nu. We danken ook de voorzitter van het Vlaams Parlement voor zijn objectieve, volgehouden inspanning om naar u allen te luisteren. (Gelach. Applaus)