Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, de aanleiding van mijn actuele vraag is een bijzonder gruwelijk voorval. Tien jaar geleden heeft een vader zijn zes maand oude zoontje letterlijk doodgeslagen. Hij kreeg daar een gevangenisstraf van tien jaar voor opgelegd. Negen maanden nadat hij die straf effectief had uitgezeten, pleegde hij opnieuw feiten en bezorgde zijn drie maanden oude dochter een schedelbreuk.
Minister, we weten dat Kind en Gezin decretaal de opdracht heeft om aan detectie te doen van kindermishandeling. U zult maar de maatschappelijk werker of de verpleegster zijn die voor Kind en Gezin het verplichte huisbezoek aflegt, maar niets afweet van de voorgeschiedenis die zich in dat gezin op het vlak van intrafamiliaal geweld heeft afgespeeld. Dan kun je natuurlijk je job niet naar behoren doen.
Minister, ik heb een voorstel om ervoor te zorgen dat Kind en Gezin ook effectief kan weten dat zich dergelijke gruwelijke feiten in een gezin hebben afgespeeld. Een omzendbrief uit maart 2014 van het college van procureurs-generaal werd aangepast, zodanig dat werkgevers op de hoogte worden gebracht van het feit dat mensen die zij in dienst hebben onder onderzoek zijn of werden veroordeeld voor zedenfeiten, als die mensen met jongeren en kinderen werken.
Mijn voorstel is om ervoor te zorgen, wanneer er een onderzoek van het parket loopt of wanneer er een veroordeling is van zedenfeiten of intrafamiliaal geweld, dat ook Kind en Gezin en het Vlaams Vertrouwenscentrum Kindermishandeling hiervan automatisch op de hoogte zouden worden gebracht. Als iemand van Kind en Gezin op bezoek gaat, zou die dan op de hoogte zijn van de feiten en ook met verhoogde waakzaamheid ervoor kunnen zorgen dat zo’n kwetsbaar jong kind beter kan worden verdedigd en beschermd dan vandaag.
Minister, wilt u er namens de Vlaamse Regering mee voor helpen zorgen dat de omzendbrief op die manier wordt aangepast?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, naar aanleiding van jammerlijke en dramatische situaties moet uiteraard ook het beleid nadenken, analyseren en bekijken wat er kan gebeuren om dit soort zaken te vermijden. Het is evident dat we kritisch bekijken hoe zaken verlopen en dat we nagaan hoe we het beter kunnen doen.
Ik wil enkele zaken aanhalen. De justitie-assistent handelt in de casus, waarover ik uiteraard niet veel kan zeggen, in een mandaat dat door de rechtbank of de verantwoordelijke van Justitie is gegeven. Naar aanleiding van de bespreking van de begroting in onze commissie heb ik gisteren nogmaals benadrukt dat we niet een soort interpretatie hebben te geven van de omvang van dat mandaat.
Als tijdens de duur van zo’n mandaat diegene die onder het mandaat staat in een nieuwe relatie treedt, rapporteren de Justitiehuizen dat in regel aan de opdrachtgever. In problematische of risicovolle situaties wordt er natuurlijk alert op gereageerd. Die begeleiding doet men vanuit het algemene perspectief, met of zonder enkelband, op een re-integratie in de samenleving.
Zoals u terecht gezegd hebt, is er geen federaal juridisch kader dat aangeeft dat aan het einde van het uitvoeren van de door de rechter opgelegde straf, nog iemand – u suggereert Kind en Gezin – zou verwittigen over het feit dat iemand weliswaar een straf heeft uitgezeten, maar zich eigenlijk schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die te maken hebben met de integriteit van kwetsbare personen. We hebben, zoals u heel juist aangeeft, wel één richtlijn, waarover een tijd geleden trouwens nogal wat te doen is geweest. Daarin wordt aan het Openbaar Ministerie gezegd – door de federale overheid of de minister of het college – dat zij werkgevers moeten verwittigen indien werknemers of statutaire ambtenaren in een situatie een job doen waar er, gelet op de veroordelingen die zij hebben gelopen, toch wel een risico zou kunnen bestaan. Die call bestaat dus. Die wordt ook toegepast, maar ik denk dat u het juist inschat: die call is een instructie aan het parket die iets zegt over wat je doet ten aanzien van werkgevers, ten opzichte van onderwijzend personeel, mensen in de sport die tewerkgesteld zijn en dat soort situaties, maar het is geen instructie die het openbaar ministerie systematisch zou verplichten om bij bepaalde strafrechtelijke veroordelingen Kind en Gezin te verwittigen.
Moet dat mogelijk worden? Dat is een belangrijke vraag, maar ze behoort uiteraard niet tot de Vlaamse bevoegdheden. Wat ik wel weet, is dat we de laatste jaren zeer expliciet en zeer nadrukkelijk veel energie hebben gestoken in de strijd tegen kindermishandeling en risico’s op kindermishandeling. We hebben in Vlaanderen een plan met betrekking tot kindermishandeling, een aanpak die bij alle professionelen aanwezig is en waar ook opleidingen over gegeven zijn. Daarin maken we duidelijk hoe je, als je vermoedens hebt, die signalen moet herkennen en welke stappen je dan moet zetten. We hebben de 1712-lijn geïnstalleerd. We hebben opleidingen voor huisartsen, om vroeg te detecteren, risico’s te zien en aan te geven hoe men daarmee om zal gaan. We hebben in het kader van onze integrale jeugdhulp het begrip ‘verontrusting’, waar ook opleidingen over zijn gegeven, en ook de manieren om die signalen te herkennen en aan te geven wat je dan het best doet, ook bijvoorbeeld in de richting van het Openbaar Ministerie dat kan optreden of van het vertrouwenscentrum, om aan te geven hoe daar ook een aantal zaken kunnen.
Diezelfde opleidingen hebben we gegeven aan kinderopvang en aan andere sectoren, precies om aan te geven: jullie zien gezinnen en kinderen, jullie moeten geschoold zijn om die signalen te herkennen en desgevallend ook te weten hoe jullie daarmee moeten omgaan of wie daarvoor kan worden ingeschakeld.
Een nieuw initiatief, dat ook aangekondigd is in de beleidsbrief, zal de kind-check zijn, een tool die wij ter beschikking gaan stellen van alle professionelen die hulp verlenen aan ouders, om ook hen te sensibiliseren om ook systematisch te peilen naar de situatie van de kinderen.
We zijn ook druk bezig, zoals het ook in de beleidsbrief staat, met het ontwikkelen van een traject waarbij de link kan worden gemaakt tussen het medische traject – van de zwangere vrouw tot een aantal jaren na de bevalling – en de preventieve gezinsondersteuning, de link naar Kind en Gezin. We zouden heel graag zulke trajecten ontwikkelen. Dat vraagt nogal wat afstemming met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) en met de zorgverstrekkers, vanwege het beroepsgeheim en dat soort zaken meer. Ook daar proberen we dus vanuit onze bevoegdheid en vanuit ons perspectief te kijken hoe je ervoor kunt zorgen dat er in het traject vanaf het moment dat er een kindje op komst is, een link kan worden gelegd tussen het medische en het opvoedingsondersteunende, precies om bijvoorbeeld ook de signalen van risico’s op kindermishandeling tijdig te kunnen traceren.
U weet dat Vlaanderen absoluut een voorloper is in België in de ontwikkeling van Family Justice Centers. We zitten overal in onze provincies in de redenering van een ketenaanpak bij situaties van intrafamiliaal geweld. Vlaanderen heeft daar modelcontracten voor ontwikkeld, om het casusoverleg te organiseren en om ervoor te zorgen dat de kwesties van beroepsgeheim worden aangepakt. Ook daar is documentatie en vorming rond gegeven. Wij proberen vanuit ons perspectief dus wel degelijk om vroeg en snel te interveniëren en minstens onze sectoren te sensibiliseren om daar adequaat op te reageren.
Het debat dat u vraagt, is een debat dat in het federaal parlement moet worden gevoerd. Dat is in alle eerlijkheid ook niet zo’n simpel debat. Wat doe je ten opzichte van personen die inderdaad aan het einde van hun straf zijn? Ik kan me uiteraard wel een aantal argumenten inbeelden, maar we moeten het aan de andere kant natuurlijk ook bekijken vanuit het perspectief van het penale beleid. Hoe zul je dat ook operationeel kunnen maken?
Mijn inschatting en reactie op uw vraag is dus: ik denk dat wij in Vlaanderen al heel wat proberen te doen vanuit onze bevoegdheden, met de Family Justice Centers, 1712, de huisartsen, het stappenplan en de acties inzake kindermishandeling. Dat zijn heel wat dingen, maar het debat over de vraag of je eigenlijk het parket kunt verplichten om te melden, is een debat dat in het Belgische parlement moet worden gevoerd. De waarheid gebiedt me te zeggen dat dat een debat verdient, omdat het wel iets is waarnaar je natuurlijk vanuit verschillende perspectieven moet kijken. Ik ben er echt van overtuigd dat wij vanuit ons engagement echt wel proberen om die kwetsbare risicosituaties snel te traceren en daar ook adequaat op te reageren. (Applaus bij CD&V)
Minister, dank u wel voor uw omstandig antwoord. Om eerlijk te zijn, u hebt niet het antwoord gegeven dat ik had verwacht en waarop ik had gehoopt. Mijn vraag was niet wat we doen met iemand die op het einde van zijn straf is. Mijn vraag was: kunnen we, net zoals dat met zedenfeiten wordt gedaan, met het parket, er niet voor zorgen dat, op het ogenblik dat een onderzoek wordt ingesteld en op het ogenblik dat de veroordeling valt, Kind en Gezin en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling worden ingelicht? Ik heb het dus niet over het mandaat van de justitie, dat inderdaad een einde kent op het einde van de straftoebedeling. Dat is een belangrijk verschil. Ik vraag gewoon dat men hetzelfde doet voor zedenfeiten en intrafamiliaal geweld als wat nu al wordt gedaan voor een aantal andere gevallen. Dat is inderdaad iets dat federaal moet worden aangepast, maar u weet ook dat de omzendbrief mee op initiatief van Vlaanderen is aangepast. We hebben de bevoegdheid om dat te vragen in overlegfora die daarvoor zijn gemaakt. Minister, dat is ook wat ik u vraag, dat u dat op dat moment zou doen.
Ik stel u de vraag nogmaals. U zegt dat dat federaal is, maar er is ook iets dat men zich op Vlaams niveau moet afvragen. In het decreet op de integrale jeugdhulp staat een definitie over maatschappelijke verontrusting: wanneer hebben we een rechtsgrond om in te grijpen, vinden we een situatie zo erg dat we moeten interveniëren in een gezin? Vandaag staat er dat dat mag wanneer de integriteit van de minderjarige of een van zijn gezinsleden wordt aangetast. Minister, zouden we daarvan niet moeten maken dat dat kan wanneer er een risico is op de aantasting van de integriteit van een minderjarige? Ik ben er immers niet zeker van, maar ik hoor graag uw antwoord daarop, dat, indien vandaag een kindermoordenaar een nieuw kind krijgt, dat al valt onder de definitie van maatschappelijke verontrusting zoals die in het decreet staat. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, bent u het ermee eens dat er nood is aan een waterdicht systeem, waarbij wij weten dat mensen met een voorgeschiedenis van kindermishandeling – want soms gaat het niet enkel om het inschatten van een risico, maar over simpelweg weten dat het risico er is – met zekerheid worden opgevolgd? Bent u het ermee eens dat daarvoor informatiedeling nodig is met, zoals collega Parys zegt, het Vertrouwenscentrum en Kind en Gezin, maar dat dat ook op zo’n manier moet gebeuren dat begeleiding kan en zal worden opgestart, begeleiding die niet zomaar vrijwillig kan zijn, maar verplicht te aanvaarden is, ook door een ouder? Ik denk dat het van zeer groot belang is dat wij het loutere feit dat iemand is veroordeeld voor kindermishandeling, inschatten als een blijvend risico en die persoon dan ook blijvend begeleiden wanneer die kinderen grootbrengt. Bent u het ermee eens dat dat moet gebeuren, of niet?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, het is een gruwelijk verhaal. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we alles op alles moeten zetten om dergelijke verhalen te voorkomen. U hebt een aantal zaken opgesomd die er nu zijn. We hebben de kind-check, we hebben Signs of Safety, we hebben een aantal instrumenten. Die konden niet verhinderen dat dit kon gebeuren. Daar zijn we het ook over eens. U verwijst zelf naar die richtlijn. U zegt dat dat eigenlijk een federaal debat is. U zegt zelf dat het een debat verdient, dat dat moet worden gevoerd, over het ook gaan verwittigen van die werknemers. U vermeldt dat terecht, u zegt dat er een debat moet zijn, maar u neemt geen standpunt in in dat debat. Als u aan tafel zou zitten bij dat debat, met uw ervaring, met uw expertise, welk standpunt zou u innemen in de federale Kamer? Moeten we die richtlijn uitbreiden of denkt u dat dat een stap te ver is?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Iedereen zal het er over eens zijn hoe verschrikkelijk dit is. De verontwaardiging is algemeen en heel groot. Iedereen vraagt zich af hoe dit kan gebeuren als men weet dat die persoon al veroordeeld is geweest voor kindermishandeling. Het risico op herval is heel groot. Werken met een kind-check is heel goed, maar als we weten dat de kans op herval zo groot is, dan is er geen risico-inschatting meer nodig want het risico is er gewoon. Hoe gaan we daarmee om? Als we weten dat er een verhoogd risico is, wat doen we daar dan mee?
We moeten komen tot een soort van remediëring, maar vaak weten zorgverleners niet wat ze ermee moeten doen. We moeten het debat heropenen om iets verdergaande maatregelen te onderzoeken.
Collega's, bij zo'n dramatische situatie past het om zeer bescheiden te zijn. U vraagt of we dit federaal moeten organiseren. Ik vind het absoluut een debat waard maar er zijn heel wat randvoorwaarden die moeten worden onderzocht. Dat betekent dat er een juridische grondslag moet zijn om die ene situatie, wellicht met de kwalificatie ‘misdrijf’, te melden. Maar aan wie? Aan Kind en Gezin? In dit geval heeft de man zijn straf uitgezeten en hij start een nieuwe relatie. De partner krijgt een kind. Hoe kan men dan in godsnaam die opvolging organiseren en het risico taxeren? Daarover moet grondig worden nagedacht. Ik ben best bereid om dat debat te voeren maar het moet op een zorgvuldige manier gebeuren. Wat doe je als mensen de vrijwillige aanbieding van aanklampende hulp weigeren? (Opmerkingen van Freya Van den Bossche)
Mevrouw Van den Bossche, ik vind het terecht om daarover een gesprek te voeren maar het zijn wel de pertinente vragen waarop onze hulpverleners een antwoord moeten kunnen bieden. Hoe dan ook is daar een serieus kader voor nodig.
Vanuit Vlaams perspectief hebben wij de laatste jaren wel echt alles gedaan om onze engagementen, verantwoordelijkheden en mogelijkheden op te nemen wanneer het gaat over risico op kindermishandeling. Wij hebben daar heel wat rond gedaan. De vraag is of op Belgisch niveau het parket Kind en Gezin kan inschakelen. Ik denk dan: waarom Kind en Gezin? Er zijn waarschijnlijk nog wel meer instanties die kunnen worden aangesproken.
We moeten het debat met alle afwegingen voeren. De Vlaamse Gemeenschap gaat uiteraard aan dat debat deelnemen want het belang van kwetsbare kinderen is ook ons belang. Maar het is niet zo eenvoudig om dat in een handomdraai en met één bepaling in een omzendbrief op te lossen. Er zal heel wat overleg nodig zijn om te weten in welk kader het kan.
Graag een debat, maar het zal op het Belgische niveau worden beslecht en het zal betekenen dat over heel wat van die aspecten reflectie nodig is. De meesten die vanuit die verontwaardiging spreken, zien ook wel in dat je dat niet zomaar kunt aanvaarden maar dat je ook goed zult moeten nagaan op welke manier je het in het strafrechtelijke beleid inpast.
Minister, ik begrijp het toch niet helemaal. Ik vraag u om namens de Vlaamse Regering de vraag in te dienen bij de Federale Regering om heel eenvoudig voor de kwalificaties ‘intrafamiliaal geweld’ en ‘zedenfeiten’ te zorgen dat er een melding gebeurt bij de Integrale Jeugdhulp in Vlaanderen. Er bestaan organen waarin dat kan gebeuren. Als u wilt dat het enkel naar de gemandateerde voorzieningen gaat, namelijk het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en het OCJ, dan is dat prima. Maar het kan toch niet dat een kindermoordenaar nieuwe kinderen maakt en dat Vlaanderen, dat bevoegd is om kwetsbare kinderen te beschermen, daar niets van weet.
Minister, ik vraag u met aandrang om daar een standpunt over in te nemen. Ik vraag u om bij uw federale collega's te verdedigen dat de omzendbrief op die manier wordt aangepast. Dat is onze plicht vandaag, dat is Integrale Jeugdhulp, dat is hoe wij kwetsbare kinderen in Vlaanderen moeten proberen te beschermen. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.