Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat inderdaad over hoogbegaafde leerlingen en over de manier waarop we met hen moeten omgaan in ons onderwijs. Er wordt te gemakkelijk gezegd dat het allemaal einsteins zijn die hun plan wel zullen trekken, maar dat is toch niet het geval. Ook zij hebben aandacht nodig.
Het project Talent is nu met een onderzoek bezig en zij bevragen hoe sterk- en hoogbegaafde leerlingen de eerste graad secundair onderwijs beleven. In oktober of november 2017, een jaar geleden, vond een eerste meetmoment plaats en wij hebben daar deze week de eerste resultaten van kunnen lezen. Die resultaten zijn op twee aspecten een beetje verontrustend. Ten eerste: wat we eigenlijk al wisten is dat die leerlingen, zeker de hoogbegaafden, wat op hun honger blijven zitten, dat ze te weinig uitdagingen vinden, te weinig leerhonger krijgen, niet gemotiveerd raken door het aanbod en er ook geen energie uit halen. Ze blijven dus op hun honger zitten.
Het frappantste is dat dit al gebeurt bij de aanvang, namelijk in de eerste maanden van het eerste jaar van het secundair onderwijs en nochtans is voor deze leerlingen ook alles nieuw. Het is een ander gegeven, er wordt op een andere manier lesgegeven, het is meestal een nieuwe school, nieuwe vrienden en nieuwe leerstof, maar na twee maanden beginnen zij al op hun honger te zitten. Dat is toch wel een verontrustend gegeven en dat is niet nieuw.
We hebben nog al gehoord van ouders, van leerkrachten, van directies, van leerlingen, van begeleiders dat deze kinderen in het onderwijs onvoldoende aan hun trekken komen. Dat is ook de reden waarom ik samen met collega Van Dijck vanuit de N-VA een conceptnota heb ingediend in de commissie Onderwijs die we nog zullen bespreken.
Minister, hoe gaat u in uw beleid de begeleiding en uitdaging voor deze kinderen mee opnemen?
Minister Crevits heeft het woord.
Wat de conceptnota betreft, heb ik aan de voorzitter van de commissie Onderwijs gevraagd om die snel te agenderen. Ik weet dat ik geen impact heb op de agenda omdat die wordt bepaald door de leden van het parlement, maar ik vind de problematiek zeker belangrijk genoeg om er een uitgebreid debat over te hebben dat wat langer is dan de beperkte tijd die mij toegemeten is voor het beantwoorden van een actuele vraag.
Er is een tweede voorafgaande bemerking die ik wil maken. U hebt het genuanceerd gebracht, maar toen ik de ronkende koppen zag boven het artikel, heb ik toch meteen gevraagd om de opmerkingen van mensen zoals Pedro De Bruyckere in ogenschouw te nemen. Ze vragen om toch met enige nuance naar het onderzoek te kijken. Het gaat over één meetmoment bij de start van het eerste jaar in het middelbaar onderwijs. We zullen moeten afwachten hoe het verder evolueert. Kijk ook naar de positieve zaken, want bijvoorbeeld leerlingen die hoogbegaafd zijn, zijn even enthousiast als hun klasgenoten. Er staan dus ook een paar positieve dingen in.
Maar, collega Krekels, ik zal u geruststellen: ik deel uw onrust omdat we zien dat leerlingen die hoogbegaafd zijn, een school of een klas voor bijzondere uitdagingen stellen en omdat die leerlingen ook recht hebben op zorg op maat. Als ik zie hoe men in Vlaanderen globaal kijkt naar een zorgbeleid in een school, dan is dat spijtig genoeg vooral gefocust op leerproblemen van kinderen en leerachterstanden die er zijn, terwijl de definitie die wij in Vlaanderen hanteren van een goed zorgbeleid, helemaal niet beperkt is tot leerachterstanden. Elk kind heeft recht op gepaste maatregelen. Dat is de reden waarom er zoveel aandacht is voor differentiatie in de klas.
Ik ben met mevrouw Meuleman een paar jaar geleden op bezoek geweest bij een project in Oudenaarde waar alle leerkrachten van de lagere school een opleiding kregen om met hoogbegaafde kinderen om te gaan. Een van de positieve effecten was dat er plots meer tijd was, ook voor de andere kinderen. Het gaat dus ook vaak om de manier waarop je een groep in een klas aanpakt.
We moeten inderdaad, veel meer dan vandaag, de focus leggen op het feit dat zorg niet alleen zorg is voor wie leerachterstand heeft, maar ook zorg voor wie extra uitdagingen nodig heeft. Mevrouw Krekels, ik denk dat er een paar hefbomen zitten in maatregelen die deze regering heeft genomen.
Een eerste maatregel is het decreet Leerlingenbegeleiding. Vanaf dit schooljaar is een goede leerlingenbegeleiding voor elke leerling van belang, terwijl het vroeger geen erkenningsvoorwaarde was voor de school, zeker niet in het secundair onderwijs.
Een tweede maatregel zijn de nieuwe eindtermen die nog moeten worden goedgekeurd in het parlement. Ik ben er vrij gerust in dat het ambitieniveau en de lat van deze eindtermen zeer uitdagend en hoog zijn. Het is ook de eerste keer dat wij uitbreidingsdoelen bepalen voor bijvoorbeeld Nederlands.
Een derde maatregel is de hervorming van het secundair onderwijs met in de eerste graad de drie V’s. U zult van V-woorden houden, maar één van de drie V’s is ‘verdiepen’. Dat betekent dat binnen het eerste en tweede jaar van het middelbaar onderwijs aan leerlingen die nood hebben aan die verdieping, die extra uitdagingen nodig hebben, ze ook moeten kunnen worden geboden. We zullen erop toezien dat dit gebeurt. Het is even belangrijk als andere zorg die nodig is, namelijk de zorg om leerlingen te versterken. De drie – versterken, verkennen en verdiepen – staan met elkaar in verhouding en bieden mogelijkheden om inzake hoogbegaafdheid iets extra’s te doen de komende jaren.
Minister, het is inderdaad zo dat er een aantal maatregelen zijn genomen en dat de focus van deze regering en van uw beleid is gericht op zorg voor elk kind. Maar in het kader van het M-decreet is het zo dat scholen zich vooral richten op kinderen die omwille van een mentale of fysieke beperking specifieke onderwijsbehoeften en ondersteuning nodig hebben en zo het gemeenschappelijk curriculum, of eventueel de individuele leerlijn, hanteren.
En dat is eigenlijk een beetje het probleem. Want daardoor ligt de focus vooral op die kinderen en worden de hoogbegaafde kinderen wat vergeten. Dat wil niet zeggen dat er geen goede praktijken te vinden zijn in scholen.
Uit de gesprekken die wij hebben gevoerd met verschillende actoren naar aanleiding van onze conceptnota, komt heel sterk naar voren dat er vraag is naar drie zaken. Ten eerste, de kennis van de leerkracht. We zullen moeten inzetten op de lerarenopleiding, maar evengoed op de prioritaire nascholingen, om ervoor te zorgen dat de kennis van de leerkrachten over hoogbegaafdheid kan worden uitgebreid. Ten tweede vragen zij een platform om kennis, maar ook materiaal en goede praktijken, te delen en te ontplooien. Ze willen een werkplatform waar ze kunnen samenzitten om die zaken in orde te brengen. Ten derde zijn er de leerlingenkenmerken. Waarom zouden we de leerpsychologische kenmerken, zoals hoogbegaafdheid, ook niet opnemen in de leerlingenkenmerken, zodat er in het basisaanbod van de basiszorg ook voor deze kinderen voldoende tijd en ruimte kan worden gemaakt? (Applaus bij de N-VA)
De heer Bogovic heeft het woord.
Minister, u verwees er al naar: ronkende krantenkoppen. Wat waren die? ‘Ze hebben minder zin om naar school te gaan, de leerstof interesseert hen niet en plezier in het studeren hebben ze al helemaal niet.’ Zeer ongenuanceerd. Maar los daarvan kunnen we niet om de studie heen. En het zijn eerste resultaten, akkoord. Maar binnen de studie gaat het om een vrij grote groep, ongeveer 10 procent van de mensen die deelnamen aan de studie.
Daarnaast, en om iets meer nuance te brengen, zal ik professor Wouter Duyck quoten: “We zijn een kenniseconomie, en dus moeten we het hebben van onze grijze massa.” Vandaag is er nog geen structureel en systematisch beleid om meer- en hoogbegaafde kinderen te stimuleren en aan boord te houden.
Minister, welke initiatieven zijn mogelijk om deze specifieke leerlingen meer te stimuleren, om hen een meer stimulerend onderwijsaanbod en een leukere schoolervaring te geven?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, u verwijst zeer terecht naar het project dat we samen hebben bezocht in Oudenaarde. Daar is er inderdaad een scholengemeenschap die daarop al enorm inzet. Maar dat toont meteen ook het arbitraire karakter aan. Zelfs in die scholengemeenschap waren er al scholen die meer inspanningen deden en andere die nog steeds zoiets hadden van ‘we hebben al zoveel moeite om zwakkere leerlingen extra begeleiding te geven, we kunnen het ons niet permitteren om ook voor die groep nog iets speciaals te doen’. Je voelt daar echt nog wat weerstand. Dat is een reëel probleem op het terrein. Er is heel veel willekeur en afhankelijkheid van de goodwill van de mensen die daar op een of andere manier wel of net geen interesse voor hebben.
Minister, er moet vanuit het beleid een heel duidelijk signaal komen dat ook die groep belangrijk is en niet mag worden vergeten en dat het niet zomaar iets vrijblijvend is waarvoor je al dan niet kiest om op in te zetten. Want dat is vandaag nog niet het geval.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik ben heel tevreden dat u duidelijk stelt dat de maatregelen die wij hier in het parlement nemen, altijd maatregelen geweest zijn die belangrijk en nodig zijn voor álle kinderen. Elk kind is belangrijk, ook de 2 tot 3 procent leerlingen in ons onderwijs die hoogbegaafd zijn.
Ik ben heel tevreden dat u hebt opgesomd welke maatregelen we hier al hebben genomen. Ik vul aan dat we nóg maatregelen hebben genomen. Zo hebben we flexibele trajecten mogelijk gemaakt in ons onderwijs, net om in te spelen op die specifieke leernoden, ook van hoogbegaafde leerlingen. Want het gaat om het inspelen op specifieke leernoden van leerlingen. En, mevrouw Krekels, ook het M-decreet moet in de breedte worden gelezen en is niet enkel en alleen geschreven voor leerlingen die moeilijker mee kunnen, maar ook voor leerlingen die hoogbegaafd zijn. Want de Sticordi-maatregelen (stimuleren, compenseren, remediëren en dispenseren) gaan niet enkel en alleen over differentiëren, maar ook over dispenseren. En dit is een maatregel die kan worden toegepast voor leerlingen die hoogbegaafd zijn.
Minister, u hebt verschillende maatregelen opgesomd die reeds genomen zijn op het vlak van de leerlingenbegeleiding. Nu is het belangrijk dat u ervoor zorgt dat er op het terrein aan de slag wordt gegaan met alle mogelijkheden die wij vanuit het parlement hebben gecreëerd, die u ook mee hier op tafel hebt gelegd en die wij hier hebben goedgekeurd. Leerkrachten moeten zich professionaliseren en zich bekwamen tot het omgaan met de diversiteit binnen onderwijs, zodat er ook aandacht is voor deze groep van leerlingen die hoogbegaafd zijn. Hun specifieke leernoden moeten ook een plaats krijgen.
Collega’s, dank u wel voor alle aanvullende opmerkingen. Ik las in de krant in antwoord op deze problematiek een reactie van een vertegenwoordiger van een van onze onderwijsverstrekkers. Die zei dat ze, als ze de keuze hadden, dan toch wel zouden focussen op de kinderen die achterstand hebben. Ik vind dat eigenlijk niet terecht en ik heb me ook wat kwaad gemaakt toen ik die passage las, net omdat, en ik verwijs naar mijn eerste tussenkomst, onze hervormingen erop gericht zijn om aandacht te geven aan elk kind. Elk kind moet uitdagingen hebben. Als je geen uitdagingen geeft aan een kind dat niet zo goed studeert, dan is dat fout, maar als je geen uitdagingen geeft aan een kind dat probleemloos studeert, dan ben je ook totaal fout bezig.
Collega Helsen, zoals u zegt, moeten we dus inderdaad scholen daarvan overtuigen. Ik vind dat vertegenwoordigers van onze onderwijsverstrekkers ook niet zulke uitspraken mogen doen, want dit is natuurlijk de kerntaak van ons onderwijs: proberen elk kind maximaal zijn talenten of kennis of kunde te doen ontplooien.
Ik ben zeker bereid om naar een aantal voorstellen te kijken. Mevrouw Krekels, eerst en vooral, akkoord wat aandacht voor de opleiding betreft. Geen probleem. Als u het hebt over prioritaire nascholing, akkoord, maar in feite behoort het omgaan met leerlingen die extra uitdagingen nodig hebben en de vraag hoe je die biedt, tot de kernopdracht van iedereen die leraar wordt. Ik laat nu eventjes ‘hoogbegaafdheid’ aan de kant. Het is ook moeilijk voor een West-Vlaming om dat woord tien keer na elkaar correct uit te spreken.
Dat zou dus eigenlijk niet zo speciaal mogen zijn. We zullen daarover vrijdag al overleggen met onze onderwijsverstrekkers. Ik zal ervoor zorgen dat er met onze opleiders wordt gesproken en we spreken vrijdag ook met een aantal ouders van hoogbegaafde kinderen.
De opmerking die u maakt over de SES-kenmerken (sociaal-economische status), daar heb ik wat meer moeite mee. De SES heeft natuurlijk te maken met kwetsbaarheidsfactoren, en je kunt perfect een hoogbegaafd kind zijn dat in een kwetsbaar gezin opgroeit. Het ene heeft met het andere eigenlijk niets te maken. Wat ik wel wil doen, is het volgende. Ik haak daarmee ook in op wat collega Meuleman zei: het is een beetje arbitrair, de ene school doet het, de andere niet. Ik denk dat het nuttig zou zijn om in de werking van onze ondersteuningsnetwerken expertise inzake hoogbegaafdheid binnen te brengen. Ik ben ook bereid om, vanaf het moment dat dat mogelijk is, daarvoor in een budget te voorzien, zodat we in elk netwerk, want ze zijn nu toch al Vlaanderendekkend, die expertise hebben. Als die expertise er is, komt ze in de scholen en zal ze zo gemakkelijker tot bij de leerkrachten komen.
We kunnen er nog over discussiëren in de commissie, maar voor mij is deze piste interessanter dan het zomaar verbinden aan leerlingenkenmerken, omdat het wat mij betreft niet het ene of het andere is. Het is niet zo dat, als je mama geen diploma heeft, je niet hoogbegaafd kunt zijn. Dat zijn dus zaken die kunnen worden gecombineerd. We kunnen daar verder over discussiëren, maar in elk geval vind ik wel dat de expertise, die vandaag heel versnipperd aanwezig is in Vlaanderen, Vlaanderenbreed bekend moet zijn, zodat scholen in de toekomst ook gemakkelijker toegang krijgen.
Wat tot slot uw voorstel betreft om info te delen, we hebben een schitterend digitaal platform, KlasCement. Dat weet u. We zijn in overleg met de mensen van KlasCement om te bekijken of ze daar op een aparte plaats al info over kunnen geven. Dat gebeurt eigenlijk al, maar misschien is het nog onvoldoende bekend.
Collega Bogovic, ik hoop dat ik met deze aanvullende antwoorden ook een antwoord heb gegeven op de vraag die u stelde, namelijk wat ik bijkomend zal doen.
Minister, dank u wel. De scope van deze vraag is inderdaad te beperkt om alles te kunnen behandelen. U hebt heel veel antwoorden gegeven waarop ik uiteraard heel graag zou ingaan, maar die ene minuut laat me dat niet toe.
Wat die SES-kenmerken en die leerlingenkenmerken betreft, dat is net het onderscheid dat wij misschien ook wel willen maken. De SES-kenmerken, dat zijn inderdaad de sociaal-economische kenmerken van de leerlingen, maar wij zouden eigenlijk kenmerken meer aan het individu, aan de leerling op zich willen verbinden. Daarom spreken we over die leerpsychologische kenmerken, want dat is hoogbegaafdheid, maar dat zijn evengoed kinderen met dyslexie of andere leerproblemen, die daarmee eventueel extra begeleiding zouden kunnen krijgen binnen die basiszorg. Dat lijkt me inderdaad iets waarover we verder kunnen discussiëren in de commissie. Ook dat gegeven van die ondersteuningsnetwerken moeten we zeker meenemen. Ik kijk dus erg uit naar de verdere bespreking van onze conceptnota in de commissie, en dank de voorzitter al op voorhand voor het zo snel mogelijk agenderen ervan. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.