Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het gebruik van capaciteitsmiddelen secundair onderwijs voor scholen die effectief capaciteitstekorten hebben
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Collega’s, voorzitter, minister, het gaat over cijfers en daarom heb ik er mijn papieren bijgenomen, om geen fouten te maken. Enkele weken geleden liet Statistiek Vlaanderen in het algemeen weten dat de bevolking in Vlaanderen de komende jaren sterk, met meer dan 7 procent, gaat stijgen. Er is één gebied in Vlaanderen waar die stijging net iets groter zal zijn. De sterkste stijging kennen we in de zone Halle-Vilvoorde. Ik mag in dit halfrond niet meer ‘Brussel-Halle-Vilvoorde’ zeggen. Maar eigenlijk is het Brussel-Halle-Vilvoorde want Brussel stijgt net nog meer dan Halle-Vilvoorde. In het Vlaamse Gewest is de regio Halle-Vilvoorde de sterkste groeier.
Wij weten onder andere door de hoorzittingen die we in de Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand hebben gehouden, dat de prognoses die de Studiedienst van de Vlaamse Regering gebruikt, telkenmale worden overschreden door de realiteit.
En dat is niet onbelangrijk in onze regio. Als je al een sterke stijger bent maar de realiteit overtreft telkenmale de prognose, dan betekent dat, als je alleen maar op de eerste prognose afgaat, het voor onze regio wat te weinig is.
Ik heb het hierover al verschillende malen gehad in de verschillende commissies van het parlement. Minister, vrijdag heeft de Vlaamse Regering een heel belangrijke beslissing genomen en een heel belangrijk budget uitgetrokken om aan capaciteit in het secundair onderwijs te werken. Er zijn ook middelen naar de Vlaamse Rand en Brussel gegaan. Mijn belangrijke vraag is: is er bij die beslissing voldoende rekening gehouden met de wetenschap dat de prognose altijd een onderwaardering van de sterke groei in onze regio is?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, collega De Ro schetst het juist: deze Vlaamse Regering heeft 150 miljoen euro extra capaciteitsmiddelen ter beschikking gesteld, boven op de reguliere middelen. Misschien toch nog eens herhalen: ‘boven op’, voor de mensen van de oppositie die daar altijd vragen over stellen.
Ik stel ook vast dat er in onze regio, het Waasland, 4,4 miljoen euro is voor Beveren, 8,6 miljoen euro voor Sint-Niklaas. Voor de Denderstreek is er 5,7 miljoen euro. Dat zijn niet-onbelangrijke bedragen. Er is ook 2,4 miljoen euro voor Roeselare. Dan stel ik vast dat er recent in de stad Roeselare heel veel protest is tegen een aantal scholenfusies die daar op stapel staan. Leerkrachten, ouders, leerlingen willen niet dat die scholen verdwijnen, dat er fusies gebeuren, dat er iets gebeurt. Er wordt lokaal gezegd: ‘Wij moeten dit doen, want anders kunnen wij geen aanspraak maken op extra capaciteitsmiddelen. Wij moeten een domeinschool worden.’ Alweer wordt u daar in allerlei gesprekken betrokken en gezegd dat die 2,4 miljoen euro er anders niet zal komen. Bangmakerij noem ik dat. Ik maak me daar toch wel zorgen over.
Minister, gaan de capaciteitsmiddelen die vrijgemaakt zijn per regio – die 150 miljoen euro is opgedeeld – terechtkomen in die scholen – en dan bedoel ik ook vestigingsplaatsen – waar effectief een capaciteitsprobleem is en waar ouders ook hun kinderen naartoe willen sturen? Als we natuurlijk capaciteitsmiddelen inzetten in de scholen of soort school of fusieschool waar ouders eigenlijk niet naartoe willen, dan is het zonde en dan zou ik eerder zeggen – en dus ook de collega bijtreden – dat we die middelen misschien op een andere plaats moeten inzetten waar we ze wel nodig hebben.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, eerst en vooral dank voor de appreciatie voor het feit dat we vorige vrijdag met de Vlaamse Regering beslist hebben om de komende jaren 150 miljoen euro te investeren in extra plaatsen in scholen. Waarom doen we dat? Omdat we zien dat de babyboom van enige tijd geleden zich spectaculair heeft doorgezet in het lager onderwijs. Die kinderen zitten nu in het lager onderwijs maar langzaam maar zeker zullen we de komende jaren, gelukkig maar, zien dat die babyboom een ‘boom’ in het secundair onderwijs zal teweegbrengen.
Ik zal misschien kort de stand van zaken geven. We hebben de voorbije jaren in het totaal al 372 miljoen euro in capaciteit geïnvesteerd. Daarmee zijn de tekorten in het basisonderwijs ongeveer weggewerkt. Ik heb nog in 23 miljoen euro voorzien – ik zeg het uit het hoofd – om in Brussel nog extra capaciteit te geven. Ook in Gent, in Antwerpen en in Dilbeek omdat er daar nog objectieve tekorten waren. Het saldo, 150 miljoen euro min 23 miljoen euro, gaat integraal naar projecten om het secundair onderwijs sterker te maken.
De positie van het secundair onderwijs is een beetje anders dan van het basisonderwijs. In het basisonderwijs huldigen we de filosofie van ‘kinderen zo dicht mogelijk bij hun woonplaats naar school’. In het secundair onderwijs is dat anders.
Collega De Ro, we houden rekening met bevolkingsprognoses. We kunnen met niets anders – en ik heb u dat lang geleden al gezegd – rekening houden dan met de officiële cijfers, met de meest recente van 2018 die door de diensten van de minister-president worden bijgehouden. Ik begrijp dat u zegt ‘het is altijd meer’, maar we houden niet alleen rekening met de stijging van de bevolkingscijfers, maar ook met pendelbewegingen. Waarom? Omdat natuurlijk de ene secundaire school veel aantrekkelijker is dan de andere en dat er bijvoorbeeld van Brussel naar de Vlaamse Rand een heleboel pendelbewegingen zijn. We hebben echt gekeken waar de grootste groei is. Daarna zijn we nagegaan wat de capaciteit is in alle scholen. We hebben een bevraging gedaan in heel Vlaanderen bij alle secundaire scholen. De meeste hebben geantwoord. Het moest op stads- en gemeenteniveau worden bepaald. We weten dus goed wat er objectief in Vlaanderen te kort is. Het resultaat is dat er bijna 60.000 plaatsen, 58.000 om precies te zijn, te kort zijn de komende jaren.
We hebben daarvoor nu 128 miljoen euro vrijgemaakt. Dat is de eerste schijf. Daarmee zullen we geen 58.000 plaatsen kunnen creëren, maar de middelen zijn toegekend aan steden, dus voorlopig niet aan scholen, maar wel aan steden. Het is nu tot 15 januari aan de steden om met de scholen op hun grondgebied te bekijken waar de beste projecten komen. Collega Daniëls, ik ga ervan uit dat scholen die echt capaciteitsproblemen hebben, de projecten zullen indienen. We hopen dat dat ook echt zo zal zijn.
Collega Daniëls, ik wil u wel geruststellen wat Roeselare betreft. Ik ben vanmorgen in alle vroegte zelf naar Roeselare geweest omdat ik het ongezien en ongehoord vind dat kinderen of jongeren op straat moeten komen betogen omdat ze tegen hervormingsplannen zijn. Ik heb er geen enkel probleem mee dat scholen bewegingen doen om meer samen te werken, of dat men binnen de scholengroep met bso, kso, tso, aso een beetje aan kruisbestuiving wil gaan doen. Voor mij geen probleem, maar er is wel een probleem als je voelt dat er dermate weinig draagvlak is, en dat men slecht is geïnformeerd. Ik heb me immers laten informeren over wat men wil doen, en ik stel vast dat noch de leerlingen, noch de leerkrachten degelijk en grondig zijn geïnformeerd, dus is ook de vraag gesteld om dat on hold te zetten.
Collega Daniëls, dat heeft evenwel geen enkele impact, geen énkele impact op de capaciteitsmiddelen die Roeselare heeft gekregen, omdat, zoals ik al zei, het de stad is. Dat is een stad die aan het groeien is, die onderwijs heeft dat zeer aantrekkelijk is, ook voor de rand. Ik ga er dus van uit dat men nu projecten zal indienen om die capaciteitsproblemen die de Roeselaarse scholen straks zullen hebben in het secundair onderwijs, op te vangen. Of de scholen dan beter samenwerken of niet, heeft er wat mij betreft, niet echt iets mee te maken. Capaciteit is iets objectiefs en je moet proberen te investeren op die plaats of in die school waar je de grootste capaciteitsnoden verwacht.
Collega’s, het zal dus wachten zijn tot eind januari, denk ik, voor alle projecten binnen zijn. Ik hoop dat we zo veel mogelijk plaatsen zullen kunnen creëren. De eerste 150 miljoen euro zijn altijd de gemakkelijkste. Die kan je gebruiken voor quick wins, bijvoorbeeld als scholen ongebruikte zolders hebben. We hebben dat ook in het lager onderwijs gezien.
De laatste loodjes zijn de duurste, omdat je dan soms moet overgaan tot splinternieuwe gebouwen. We hebben één voordeel: er zijn minder secundaire scholen dan basisscholen in Vlaanderen, wat betekent dat we geconcentreerder kunnen investeren. Ik hoop dus dat we met onze eerste schijf van miljoenen een pak van de extra noden die er zijn, nu toch al zullen kunnen opvangen.
Minister, dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik ga in op het laatste dat u hebt gezegd.
Het is inderdaad zo geweest de afgelopen jaren dat de eerste investeringen die we deden, altijd hebben geleid tot projecten die snel klaar waren, waarbij lege stukjes van scholen werden heringericht. Ik kan u zeggen dat in onze regio, de Noordrand van Brussel, de meeste secundaire scholen die met capaciteitsproblemen sukkelen – voornamelijk in het aso, dat staat ook in de capaciteitsmonitor zeer goed uitgelegd – elke vierkante meter hebben gebruikt om toch extra klaslokalen te maken. Dat zijn de ruimtes waar vroeger de borstels werden opgeborgen, de leraarskamers zijn in twee gedeeld, turnzalen zijn verkleind...
Ik vrees dus dat het laaghangend fruit in een aantal regio’s – Antwerpen, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Noordrand van Brussel – weg is. Dan wil ik deze bijkomende vraag stellen. Als dat weg is, en ik ben daar bijna zeker van, is er bij de Vlaamse Regering dan een opening om met de toegekende middelen bijvoorbeeld terreinen aan te kopen? Nu is dat niet mogelijk, maar de kostprijs, en dat is trouwens ook zo voor Welzijn en andere sectoren, van die vierkante meters is zeer hoog op die plaatsen die zijn volgebouwd. Dat betekent dat er eventueel geen snelle capaciteitsuitbreidingen mogelijk zijn.
Minister, dank u wel voor uw toelichting en omdat u heel duidelijk zegt dat we die capaciteitsmiddelen moeten inzetten voor die scholen, dus niet scholengroepen, waar er daadwerkelijk een capaciteitsprobleem is. Ik denk dat dat een zeer belangrijk signaal is, ook aan die verschillende steden, om er op die manier naar te kijken en de capaciteitsmiddelen niet te gebruiken om verdoken een of andere reorganisatie erdoor te krijgen die eigenlijk niet wordt gedragen. Wat u zegt, is immers correct.
In Roeselare, maar ook in Neerpelt-Overpelt probeert men voor de tweede keer iets uit te leggen. Ik denk dat men heeft geprobeerd zeer goed te informeren, met teksten en powerpointpresentaties en al wat je wil, en opnieuw, voor een tweede keer zijn leerkrachten, ouders en leerlingen daar eigenlijk helemaal niet tevreden over. Ik denk dat we dan ons Participatiedecreet, onze inspraak au sérieux moeten nemen, en dat de besturen daarnaar moeten luisteren en ervoor zorgen dat, als men infrastructuurprojecten indient, dat dan in het kader is van wat, zoals u zegt, inderdaad objectief nodig is. Welke school, en dat zijn dan de gebouwen, de plaatsen, de vestigingen, de organisaties zoals ouders die op dit moment kennen, heeft die nodig? Zodoende zullen we geen zuurverdiende, belangrijke centen investeren in iets wat ouders, leerlingen en leerkrachten eigenlijk niet vragen, want dan komt binnen het jaar dezelfde vraag opnieuw op u af.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u bent deze legislatuur begonnen met te erkennen dat er een scholentekort was. Ik heb dat toen als Brusselaar maar ook als politicus erg gewaardeerd, omdat voorgangers van u lang hebben beweerd dat het een kwestie van populaire scholen enzovoort was. In Brussel, maar ook in Antwerpen en Gent, is er een echt scholentekort. Ik ben blij dat we dat erkennen, vastnemen, ook in de Brusselse Rand.
Minister, u hebt ook een capaciteitsmonitor gemaakt om te kijken wat het tekort is en om het te objectiveren. Dat is goed. U zegt nu ook dat u middelen vrijmaakt om daaraan tegemoet te komen. Dat zijn belangrijke en goede stappen.
Ik hoor u tegelijkertijd zeggen dat we met de 150 miljoen euro waarin nu is voorzien, niet alle plaatsen kunnen creëren die nodig zijn, waarvan we zelf berekend hebben dat ze nodig zijn. Ik doe dan ook een oproep om een meerjarenplan te maken zodat er een perspectief is, zodat de situatie waarbij ouders niet weten of ze een plek hebben voor hun kind op een school – iets hallucinants – verleden tijd is.
Ik heb ook nog een vraag voor u. U zegt dat u in geld voorziet en hoopt dat scholen projecten indienen. We hebben al vaak over Brussel gediscussieerd omdat u zegt dat er te weinig projecten binnenkomen. Op die manier komen we op den duur in een situatie waarbij het geld niet onbesteed mag blijven. Als u in januari vaststelt dat er middelen onbesteed zullen blijven of dat er vanuit bepaalde regio's te weinig initiatief komt, wat zult u dan doen om ervoor te zorgen dat het initiatief er effectief komt?
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik wil vooreerst u en de Vlaamse Regering feliciteren met de beslissing die u vorige vrijdag hebt genomen. Mijn zorg blijft toch wel hoe de vrijgemaakte middelen van dit jaar en ook van vorige jaren zo snel en zo efficiënt mogelijk worden ingezet, want het proces vergt soms veel tijd.
De capaciteitsmonitor die deze legislatuur is ingevoerd, laat ons toe om op een meer objectieve en wetenschappelijk onderbouwde manier de middelen te verdelen.
Daarnaast wil ik nog de huursubsidies vermelden. Die laten toe om op een snellere en meer flexibele wijze op sommige problemen in te spelen. Zijn daarmee alle problemen opgelost? Zeker en vast niet. Er zijn nog zorgen.
Ik zou toch ook een oproep willen doen die opnieuw niet alle problemen zal oplossen maar een bijdrage kan leveren, namelijk dat er iets meer voluntarisme aanwezig mag zijn bij schoolbesturen om op het vlak van infrastructuur samen te werken. Ik viseer geen enkele stad, geen enkele gemeente of geen enkel net, maar het is een algemene oproep om op dat vlak iets meer voluntarisme aan de dag te leggen.
Daarnaast doe ik ook een grote oproep om steden en gemeenten aan te moedigen om op dit terrein wat meer verantwoordelijkheid op te nemen in de zoektocht naar gebouwen, huisvesting en terreinen. Ik heb daarnet verwezen naar de huursubsidies. Er zijn middelen om daar op een heel soepele wijze op in te spelen.
Laat mij starten met de mooie stad Brussel en de vragen van mevrouw Van den Brandt. Ik erken zeker dat het in Brussel niet zo evident is. Ik ben blij dat u toch ook inziet dat ik de eerste minister van Onderwijs ben die geprobeerd heeft een objectivering te maken van de toestand. U moet zich dat voorstellen: toen ik een aantal jaren geleden op de post kwam, had ik geen enkel zicht op het aanbod in de scholen en evenmin een geobjectiveerd zicht op wat de noden waren. Dat stelt je natuurlijk voor moeilijkheden. Ik heb dan ook de vraag gesteld op basis van welke parameters al die miljoenen tijdens die voorbije jaren waren uitgedeeld.
We hebben toen voor het eerst – u hebt mij daarover ook positief becommentarieerd, wat zeldzaam is in de politiek – de noden in Brussel vastgesteld. Er zijn heel veel miljoenen gegaan, niet enkel naar Brussel maar ook naar de Rand, omdat het ene natuurlijk een impact heeft op het andere.
Nu zegt u dat niet alles gerealiseerd zal kunnen worden en dat er een meerjarenperspectief gemaakt moet worden. Ook dat, mevrouw Van den Brandt, is tijdens deze legislatuur veranderd. Vroeger was het zo dat er jaar per jaar een ronde was. Er is ons gevraagd om daar alstublieft mee te stoppen en te proberen een drie- of vierjarenperspectief te maken. We hebben vrijdag met de regering 150 miljoen euro vrijgemaakt, niet voor een jaar maar voor de komende jaren in de volgende legislatuur. Dat is niet zo evident. Mijn coalitiepartners hadden perfect kunnen zeggen: ‘Crevits, het is het laatste jaar van de legislatuur. Eén jaar zal wel genoeg zijn.’ We hebben dat niet gedaan.
De minister van Financiën zit hier, en mijn dierbare collega van mijn andere coalitiepartner zit hier ook. We hebben gezegd: ‘neen, we gaan de komende jaren al vastklikken’, net om dat meerjarenperspectief te maken. Ik kan nog geen perspectief maken op vijf of tien jaar, omdat we ook de leerlingenbewegingen willen zien. Dat is veel moeilijker in het secundair onderwijs dan in het lager. Ik zeg het nog eens: in het lager is dat allemaal hetzelfde, voor iedereen, en het liefst zo dicht mogelijk bij de mensen.
In het secundair is dat anders. Collega De Ro zegt net dat er een tekort aan aso is. Maar ik zie dat er in Brussel een grote groep leerlingen is die aso volgt. Wat mij betreft, is er dus ook een acute nood aan beroeps- en technisch onderwijs. Want ik vraag mij dan af: hoe komt het dat in Brussel iedereen aso volgt, terwijl dat in de rest van Vlaanderen niet zo is? Zit er daar iets in het water? Neen. Het heeft ook te maken met een gebrek aan aanbod.
Het is veel moeilijker om dat allemaal te gaan inschatten. Ik weet niet wat de kinderen, die nu in het vijfde leerjaar zitten, in het secundair willen doen. Als ze in het derde of vierde jaar zitten, kan ik onmogelijk nu al zeggen: het zijn leerlingen die technisch of beroeps zullen volgen, of wiskunde-wetenschappen. Dat maakt het moeilijk. Ik moet daar dus ook een beroep doen op de scholen, op de parameters van vroeger. Je kunt nu dus niet alles voor tien jaar vastklikken, maar ik ga ervan uit dat de volgende regering, wie dat ook moge zijn, die inspanning zal doen om opnieuw een ronde middelen vrij te maken.
Collega De Ro, ik denk dat u gelijk hebt wat dat laaghangend fruit betreft in bepaalde regio’s – niet overal, dat moeten we bekijken. Grond subsidiëren wij in principe niet, dat weet u. Ik vind dat ook een beetje moeilijk. Maar ik zie wel dat veel steden en gemeenten bijvoorbeeld werken met concessies, dat men daar vanuit lokaal perspectief wel hulp in biedt. Wij doen dat als Vlaamse Regering ook. En als ik dan nu even naar Brussel kijk: de inspanningen die collega Guy Vanhengel doet om samen met ons en de Vlaamse Gemeenschapscommissie te zoeken naar locaties, ook om gebruik te maken van de huursubsidies, collega De Meyer, zijn spectaculair. We moeten die trend dus voortzetten, en in de ene regio gaat het beter dan in de andere.
Alles is op dit ogenblik geobjectiveerd. Als we kijken naar de mogelijkheden die er nu zijn, dan denk ik dat we zullen moeten rekenen op een goede samenwerking tussen steden en gemeenten enerzijds, en scholen anderzijds. Want we moeten natuurlijk vermijden dat we niet willekeurig in capaciteit gaan voorzien. Je moet zorgen dat je investeert daar waar het nodig is, zeker als het over bovenbouw secundair gaat. In dit verband wil ik toch specifiek de opmerking van collega De Meyer ondersteunen: ik vind het goed dat scholen samenwerken, en ik vind inderdaad dat men daar wat voluntaristisch mag in zijn. Maar ik vind het niet goed dat je een samenwerking door de strot wil duwen van mensen die dagdagelijks in die scholen staan – leerkrachten en leerlingen.
En ik zie dat dat op bepaalde plaatsen in Vlaanderen schitterend loopt. Ik woon zelf in een stad waar er al enorm lang een middenschool is. Het eerste en tweede middelbaar zitten ook volgens capaciteiten in de klassen, maar iedereen loopt daar door elkaar. Maar in andere scholen lukt dat minder goed. Je moet daar wel met die eigenheid rekening houden, en je moet vooral de tijd nemen om de geesten te laten rijpen. Ik stel vast dat men dat op sommige plaatsen niet zo goed aanpakt, ook communicatief gezien. Want, collega Daniëls, je kan wel slides maken, maar dat zijn niet altijd de slides die blijven plakken, of die enthousiasmerend zijn, of die de ouders ervan overtuigen dat een reorganisatie de kwaliteit ten goede zal komen. Want dat is wat we allemaal willen. Je moet zoeken naar een draagvlak voor wat je doet. Akkoord, samenwerking kan zelfs een oplossing zijn om ook die aso-, bso-, tso- en kso-problemen wat op te lossen in de toekomst. Maar je moet proberen om het op een gedragen wijze te doen.
Collega’s, ik hoop dat alle steden en gemeenten die middelen toegekend hebben gekregen, nu heel snel aan de slag gaan. Want ik heb hen natuurlijk ook nodig, ik heb de scholen nodig om effectief tot realisaties op het terrein te kunnen overgaan. Gelet op jullie vraag, denk ik dat jullie daar ook jullie steentje toe kunnen bijdragen.
Minister, het is heel mooi dat u inderdaad erkent dat uw twee coalitiepartners hier langetermijnwerk hebben toegestaan, en in middelen hebben voorzien tot 2021.
Ik denk dat er twee zaken cruciaal waren voor Brussel en de Rand in deze legislatuur. Ten eerst hebt u effectief laten objectiveren, waardoor de achterstand en de prognoses echt meegenomen werden in uw beleid. We hebben ook al verschillende keren in de commissie gezegd dat dat heel belangrijk is. Ten tweede: u was ook de eerste minister, geholpen door een aantal parlementsleden en collega’s, om te zeggen dat die regel in zijn geheel bekeken moet worden. Dat is het werk van de oppositie en de meerderheid geweest. In de vorige legislatuur hebben we daar hard aan geduwd. Dat werd niet zo gedaan, nu wordt dat wel zo gedaan.
De enige bijkomende vraag is: er zal ook wel wat maatwerk nodig zijn.
Vlaanderen heeft een belangrijke cheque uitgetrokken voor de komende drie jaar. Het is heel belangrijk dat die gemeenten en scholen op alle Vlaamse agentschappen en departementen kunnen rekenen om zaken te forceren wanneer het gaat over ruimtelijke ordening, over leegstaande gebouwen van de Vlaamse Gemeenschap, over een pleidooi bij Defensie om verlaten terreinen te mogen gebruiken voor scholenbouw. En dan denk ik dat die 150 miljoen euro effectief sneller dan de afgelopen jaren kunnen worden ingezet en dat scholen kunnen worden uitgebreid en kinderen opnieuw plaats hebben.
Minister, ik denk dat het inderdaad een zeer goede beslissing is geweest van deze regering met CD&V, Open Vld en de N-VA om ook voorbij het einde van deze legislatuur te kijken. Het is zeer goed dat u aangeeft dat we bij de beoordeling van wat er binnenkomt uit die steden, zullen kijken naar scholen en naar vestigingsplaatsen waar die capaciteit effectief nodig is. Ik stel ook vast dat in de lijst niet alleen grote steden zoals Antwerpen, Gent en Brussel voorkomen, maar ook een aantal centrumsteden en kleinere gemeenten zoals Beveren, Sint-Niklaas, Dendermonde en Vilvoorde die een centrumrol vervullen. Het is ook goed dat u aangeeft dat een capaciteitsprobleem gaat over een objectiveerbare, vaststelbare grond, namelijk dat er te weinig plaatsen zijn, en geen breekijzer is om hervormingen erdoor te krijgen die we hier niet hebben goedgekeurd. Dit is geen breekijzer om domeinscholen op te leggen, het is geen breekijzer voor een brede eerste graad, het is geen breekijzer voor een uitgestelde studiekeuze, dat is het allemaal niet. Het gaat erover te zorgen voor capaciteit in die scholen waar er een capaciteitsprobleem is. We zullen dan ook verder bekijken of de middelen daar terechtkomen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.