Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Bruyn heeft het woord.
Collega's, we weten dat Vlaanderen nog altijd bijzonder bedroevende cijfers heeft wat betreft het aantal suïcides en suïcidepogingen. Maar we zijn ons daar als samenleving ook van bewust. We blijven niet bij de pakken zitten. We hebben gezorgd voor een tweede, degelijk Vlaams Actieplan Suïcidepreventie, dat al tot resultaten heeft geleid, met dien verstande dat de doelstelling van 20 procent minder suïcides in 2020 ten opzichte van referentiejaar 2000 bijna bereikt is, weliswaar nog niet in elke leeftijdsgroep.
We gaan verder op die ingeslagen weg. In dat opzicht verheugt het mij ten zeerste dat enige tijd geleden het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) een tweede zeer belangrijk element in de verdere strijd tegen suïcide heeft gelanceerd, namelijk een model van ketenzorg, waarbij gekeken wordt hoe we iemand, als hij vanuit zijn suïcidaliteit eenmaal in de zorg is beland, kunnen vasthouden, bijhouden en overdragen aan een andere zorgverlener op het ogenblik dat het nodig is, zonder dat we aan continuïteit en aan kwaliteit van zorg inboeten. Dat is een ongelooflijk belangrijke schakel in ons hele preventiewerk. Het is ook een mooie aanvulling op wat vorig jaar al door het VLESP werd gelanceerd, namelijk de multidisciplinaire richtlijn die zorgverleners zelf de nodige handvatten en expertise aanreikt om met hun suïcidale cliënten om te gaan.
Maar geen enkel model is goed als het niet voldoende wordt geïmplementeerd op de werkvloer, als het niet voldoende gekend is, als het niet voldoende wordt toegepast. Dat brengt me bij deze heel concrete vraag, minister. Vanuit uw bevoegdheid en vanuit uw bekommernis die we kennen, wat zult u doen om dit model van ketenzorg zo snel mogelijk kwaliteitsvol over heel Vlaanderen uit te rollen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik deel uw mening, collega. Deze leidraad is een heel cruciale stap in de uitvoering van het tweede Vlaamse Actieplan Suïcidepreventie, omdat hij inderdaad inzet op de continuïteit. Als je wordt geconfronteerd met risico's van suïcidaliteit, dan moet er opvolging zijn en moeten degenen die in de keten met betrokkenen worden geconfronteerd of met hen aan de slag gaan in de hulpverlening of elders, van elkaar weten wat ze in dat traject van elkaar mogen verwachten. Ze moeten samen kunnen waken over die continuïteit in de opvolging. Die leidraad is, in tegenstelling tot de multidisciplinaire richtlijn, niet zozeer gericht op wat je als zorgverstrekker doet in de behandeling, maar is gericht op de vraag hoe je goed kunt weten wat je van elkaar mag verwachten in de opvolging en de continuïteit.
Uiteraard gaat het VLESP de implementatie van die leidraad opvolgen. In de leidraad is in een hoofdstuk uitdrukkelijk beschreven hoe de implementatie van die leidraad zal gebeuren. Dat staat uitdrukkelijk opgenomen in dat plan.
En we gaan uiteraard onze netwerken inzake geestelijke gezondheid van volwassenen erop aanspreken om ook in de regio’s daar de nodige contacten voor te organiseren.
We gaan ook onze suïcidepreventiewerkers in onze centra voor geestelijke gezondheidszorg vragen om de professionals te ondersteunen wanneer zij eigenlijk met elkaar in gesprek moeten gaan, om die leidraad om te zetten in praktische afspraken. Dat zal op het terrein toch moeten gebeuren en geformaliseerd worden. Men gaat die actoren in de regio moeten samenbrengen. Ze zijn ook benoemd in de leidraad.
En tot slot is het toch belangrijk om u te signaleren dat we in ons toezichtmodel in de geestelijke gezondheidszorg ook een nieuwe stap zetten en meer de continuïteit van de hulpverlening in het toezicht brengen dan de individuele, aparte betrokken instellingen en voorzieningen. Dat is nieuw. Het zegt meteen ook dat we eigenlijk in ons model van zorg meer moeten inzetten op de continuïteit en de ketenaanpak en dat we ons toezichtmodel ook daaraan willen aanpassen, zoals ook in het nieuwe decreet op de geestelijke gezondheidszorg zal staan. Nadat we eerst de kans gegeven hebben om die leidraad te implementeren, gaan we ook consequent meer op het toezicht op die continuïteit inzetten dan dat we dat tot nu toe gedaan hebben.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Ik onthoud twee elementen waarover ik zeer tevreden ben. Ik geloof ook in die regionale aanpak, ik geloof niet in één model dat vanuit Brussel wordt ontworpen en dan over heel Vlaanderen als voorbeeld wordt gesteld en nauwkeurig nagevolgd moet worden. Ik geloof wel, zoals in de leidraad staat, in stenen, in elementen die in dat model moeten zitten en dan zal men dat van regio tot regio wel invullen op de manier die het best aansluit bij die regio.
Ik geloof ook in een tweede element dat u aangeeft, namelijk dat toezicht hier een rol moet spelen, om net bijkomend aandacht te vestigen op die continuïteit en te zorgen dat kwaliteit en continuïteit voortdurend hand in hand gaan. Tot daar niets dan tevredenheid van mijn kant.
Ik heb nog één bekommernis. Het is niet meer dan dat, maar het is een heel oprechte bekommernis. Als we nu naar het model kijken, dan werkt het inderdaad heel sterk vanuit die regionale benadering en is het niet altijd heel duidelijk hoe bijvoorbeeld personen die nog niet in het zorgtraject zitten, maar via een contact met de Zelfmoordlijn of met een Tele-Onthaal voor het eerst spreken over hun behoefte aan steun en ondersteuning en aan zorg, toegeleid kunnen worden naar een zorgmodel waarin dan vervolgens die continuïteit tot stand kan komen. Die toeleiding vanuit een andere hoek is, wat mij betreft, nog niet helemaal duidelijk en blijft een bijzonder aandachtspunt.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik was ook heel blij om deze leidraad te zien voor de zorgcontinuïteit. Dit is immers iets dat toch binnen verschillende domeinen vaak een probleem blijkt te zijn. Als we zien dat mensen na een ontslag uit een ziekenhuis binnen een maand een zeer verhoogd risico hebben om opnieuw een suïcidepoging te ondernemen, dan is het wel heel erg belangrijk dat die personen na hun thuiskomst op tijd opgevolgd worden. Men mag ze niet lang laten wachten op een afspraak, en men moet ze ook actief gaan contacteren. Het is vaak ook zo dat mensen die iets dergelijks hebben meegemaakt, niet zelf actief afspraken gaan maken of hulp zoeken. Dus we moeten zelf, als hulpverleners, naar die mensen toe gaan.
Ik heb nog een bijkomende vraag aan u, minister. Wat gaat de rol hierin zijn van de eerstelijnszones die worden opgericht?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik deel de vaststelling van de anderen dat de aanpak om met continuïteit, met kennis te werken, de juiste is. Ik denk dat hier een groot draagvlak voor is. Ik maak me wel heel veel zorgen. Als je vandaag naar het landschap van geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen, in Brussel en van heel België kijkt, is dit ongelooflijk versnipperd. In functie van de regeltjes is er een ander aanbod, je aanbod is niet altijd op de juiste manier afgestemd. Het verbetert er in mijn ogen ook niet op. We hebben nu een terugbetaling van psychologen die federaal wordt beslist. Dat is alleen voor volwassenen; voor kinderen en voor ouderen moeten we dan met de netwerken andere zaken gaan doen. Dat maakt het allemaal moeilijker en ingewikkelder. Mijn vraag is of u met het ontwerp decreet dat u hebt klaarstaan, nog deze legislatuur stappen zult zetten om het aanbod veel meer op elkaar af te stemmen en te zorgen dat er veel meer samenwerking en coherentie mogelijk is op het terrein.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, dit zijn zeer interessante en pertinente vragen. Wat de laatste vraag betreft: de laatste adviezen over het voorontwerp van decreet komen binnen en dan moeten we ook nog naar de Raad van State.
Het decreet zet natuurlijk veel meer in op de nieuwste inzichten in wat een goed geestelijk gezondheidsbeleid is. Het zet in op de aanwezigheid van ervaringsdeskundigheid en ook veel meer op het creëren van netwerken waardoor die fameuze ketenaanpak en de continuïteit ook veel meer tot de evidente goede geestelijke gezondheidszorg gaan behoren. In die zin is het decreet ongetwijfeld een kader waarop je dan regelgevend in uitvoeringsbesluiten en financieringstechnieken kunt bouwen. Dat kader geeft incentives in die richting, maar ik zou ook niet correct zijn mocht ik niet aangeven dat het uiteraard een beetje zoeken is naar de manier waarop dat ook kan inhaken op de federale bevoegdheden, en meer bepaald de gezondheidszorg en de geestelijke gezondheidszorg die ook vanuit de federale ziekteverzekering worden gefinancierd. Je zult daar altijd een soort synergie en afstemming moeten zoeken. De meeste capaciteit in de geestelijke gezondheidszorg in de tweede lijn, en wellicht met de komst van de terugbetaling van psychologen ook in de eerste lijn, zit toch nog altijd in de ziekteverzekering. Wij hebben daar uiteraard ook een verantwoordelijkheid in, maar het is hoe dan ook minstens een gedeelde bevoegdheid.
Dat betekent dus dat wij ook heel erg inzetten op intense samenwerking met de federale overheid. Federaal minister De Block heeft belangrijke zaken gedaan in de financiering van de geestelijke gezondheidszorg. Opnieuw, de komst van de terugbetaling van psychologen gebeurt op een manier dat dat ook afgestemd is op de manier waarop wij onze projecten kunnen laten evolueren. Dat wil ik echt wel formeel bevestigen. Ik kan alleen maar ten stelligste benadrukken dat die afstemming wel degelijk gebeurd is, zoals trouwens over ons decreet ook informeel is afgestemd.
De eerstelijnszones gaan uiteraard een heel essentieel kader worden in de toekomst. Dat is in wording. Die governance moet nog worden ontwikkeld maar ik ga er wel van uit dat de idee dat je op dat niveau de multidisciplinariteit ondersteunt en de kringwerkingen concreet probeert te maken, een geweldige opportuniteit is om in die ketenaanpak in de eerste lijn ook te zorgen dat die regionale afspraken binnen de zone waar dat nodig en mogelijk is, ook kunnen gebeuren.
Ik geef maar een bedenking. We gaan nog een weg afleggen. We hebben een project gedaan in een bepaalde regio om eens te kijken of je vanuit de huisartsenkringen ook andere kringwerkingen in de zone zou kunnen betrekken, maar een kringwerking van de actoren in de eerste lijn geestelijke gezondheidszorg is in vele regio's nog nauwelijks bestaande. Dat zou nog een heel stuk van de weg zijn die moet worden afgelegd.
Laatste bedenking. In het plan wordt wel degelijk gesproken over de hulplijnen en de manier waarop daar moet worden gekeken of de doorverwijzing kan gebeuren. Maar u weet natuurlijk ook dat de anonimiteit daar belangrijk is. Het zal ervan afhangen in welke mate men aan de betrokkene kan vragen of hij wil dat men hem met iemand in contact brengt. Maar het aspect dat je vanuit die hulplijnen ook in die leidraad een stap moet kunnen zetten, is wel degelijk in dat plan benoemd.
Daarom heb ik het geuit als een bekommernis, want ik denk dat het een heel belangrijk element is waarin men toch nog wel wat concrete stappen kan zetten. Vandaar misschien de suggestie om binnen het VLESP, waar veel expertise aanwezig is, te kijken of er een project gestart kan worden dat specifiek kijkt, ook in het buitenland, of er goede voorbeelden zijn van hoe die toelevering vanuit de Zelfmoordlijn zou kunnen gebeuren. Ik denk dat daar voldoende wil, bereidheid en expertise is om daar verder naar te zoeken. Dat zou een mooie aanvulling zijn bij dit, wat mij en mijn fractie betreft, schitterend model van ketenzorg dat nu is voorgesteld. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld