Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Meremans, verslaggever, heeft het woord.
Het ontwerp van decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking is niet onbelangrijk. Daarom staan mevrouw Brouwers en ikzelf erop om kort de inhoud weer te geven voor we overgaan tot de bespreking.
Heel wat culturele initiatieven kregen provinciale ondersteuning. Dat is nu geen provinciale aangelegenheid meer, en we hebben dan ook volop ingezet op een warme overdracht van die bevoegdheden. Momenteel is voorzien in een overgangsperiode met een transitiereglement en een continuering van middelen. Dit ontwerp van decreet biedt een antwoord op de onzekerheid voor de culturele sector vanaf 2020.
We willen nog altijd bovenlokale initiatieven ondersteunen, maar schoeien dit op een Vlaamse leest die moderner en correcter is en die focust op transversaliteit. We richten ook een transversaal steunpunt op voor bovenlokale werking en vullen hiermee de lacune in van het weggevallen Locus. We stimuleren samenwerkingsverbanden als transversale facilitator om het bovenlokaal cultuurbeleid vorm te geven.
Wat zijn de uitgangspunten van het ontwerp van decreet? Ten eerste ondersteunen en stimuleren we de culturele sectoren en disciplines tot transversaliteit. Ten tweede is er het verbindend karakter tussen het lokaal en het Vlaams niveau. Ten derde is er aandacht voor regionale verschillen. Ten vierde stimuleert het ontwerp van decreet samenwerking in het cultureel ecosysteem met andere beleidsdomeinen. Ten vijfde heeft het aandacht voor innovatie en vernieuwing.
Het ontwerp van decreet voorziet daartoe in drie grote instrumenten. Het eerste zijn de meerjarige projectsubsidies voor transversale projecten. We trekken het functiegericht denken door naar het bovenlokaal niveau met vier functies: experimenteren en innoveren, creëren en produceren, spreiden en presenteren, leren en participeren. Het project moet wel de reguliere werking overstijgen, met ruimte voor experiment en participatie. We gaan transversaliteit stimuleren en één coherente Vlaamse visie en manier van werken doorvoeren voor projectsubsidies. Met meerjarige projecten stimuleren we een duurzaam en langlopend experiment en zorgen we voor de mogelijkheid om de spreiding beter te monitoren en zo nodig bij te sturen. De beoordelaars bepalen wie wat krijgt, en daarbij mag ook de regionale expertise niet uit het oog worden verloren.
Ten tweede installeren we een steunpunt bovenlokale werking. Dat zal het lokale en bovenlokale ondersteunen, met inbegrip van de samenwerkingsverbanden. Er is ook reflectie nodig over de toekomst van het bovenlokale in ons cultuurlandschap. Er zal worden gewerkt aan praktijkondersteuning en beleidsondersteuning. En het is natuurlijk ook belangrijk om goed af te stemmen met andere steunpunten.
Ten derde zijn er de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS) waarvoor in werkingssubsidies is voorzien. Wij vragen een verplichte IGS-structuur die een rol opneemt als facilitator en stimulator. Het maximumbedrag per IGS bedraagt 100.000 euro per werkjaar voor een looptijd van vijf jaar. Het gaat over minimaal vier omliggende gemeenten die een transversale cultuurnota indienen.
Dit was de korte inhoud van het ontwerp van decreet. Misschien wenst mevrouw Brouwers nog iets toe te voegen.
Mevrouw Brouwers, verslaggever, heeft het woord.
Voor de parlementsleden die dit niet hebben gevolgd, is het misschien interessant om het verslag van de hoorzitting die wij hebben gehad op 3 mei erop na te lezen. Wij hebben daar de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) gehoord, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), het intergemeentelijke samenwerkingsverband Zuidwest en Vlabra'ccent. Zij hebben toen hun bezorgdheden geuit bij het ontwerp van decreet.
De heer Meremans heeft de perfecte uitleg gegeven bij de inhoud van dat ontwerp van decreet. Wij hebben dat grondig besproken in de commissie op 15 mei 2018. Voor die bespreking verwijs ik graag naar het schriftelijk verslag omdat wij met de collega’s hebben afgesproken om vanuit de verschillende fracties onze inzichten op het ontwerp nu meteen nog te delen.
Het is natuurlijk goed dat de leden van de commissie zelf hebben gehoord wat ze hebben verteld. Ik heb even rondgekeken in de zaal: er waren er vier of vijf die aan het luisteren waren.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Voorzitter, ik dank de collega’s Meremans en Brouwers voor de voortreffelijke verslaggeving.
Dit ontwerp van decreet is een ontwerp dat er wel moest komen, want tijdens deze regeerperiode heeft de cultuursector toch wel turbulente jaren gekend. Dat moet worden gezegd. Er zijn eerst diverse besparingen geweest. De afschaffing van de persoonsgebonden materies voor de provincies heeft een belangrijke impact gehad op Cultuur, want ze zijn niet langer bevoegd daarvoor. Er was ook het niet langer oormerken van de cultuurmiddelen. De verplichting om een lokale bibliotheek in te richten werd afgeschaft. Er is dus heel wat veranderd in het culturele veld qua houvast, qua structuren. Het lokale, maar ook het totale cultuurveld is daarmee dooreengeschud. In de sector zegt men daaromtrent dat de kunst- en cultuursector een open werf is geworden. Sommigen spreken zelfs van een systeemcrisis.
Dit ontwerp van decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking is, zeker gezien het feit dat de provincies niet meer bevoegd zijn, belangrijk, in die zin dat die overdracht de facto een gat heeft geslagen tussen het lokale en het Vlaamse niveau. Met dit ontwerp doet men een poging om dat gat te dichten. De afstand tussen de gemeenten, het lokale niveau, en het Vlaamse niveau is immers eigenlijk veel te groot om te overbruggen geworden. De sector koestert dan ook wel grote, misschien wel te grote verwachtingen van dit ontwerp. De vraag is immers of het wel een voldoende solide, structurele basis vormt om dat ecosysteem van het cultuurveld op een solide manier opnieuw op te bouwen. Wij denken van niet. We denken dat dit decreet vooral een overgangsdecreet is. Dat is ook door de collega’s van de meerderheid ook wel zo aangegeven. Het is niet voor de eeuwigheid bedoeld, denk ik, maar geen enkel decreet is uiteraard voor de eeuwigheid bedoeld. Het biedt houvast, maar of we hiermee nu verder een solide, substantiële visie zullen kunnen uitbouwen, is de vraag. Toch is het decreet nodig, want die afstand die er is ontstaan tussen het lokale en het Vlaamse niveau is, zoals ik al zei, te groot geworden. De sector heeft nood aan een oplossing, en daarom hebben wij ons toch wel vooral constructief opgesteld. Het ontwerp van decreet biedt ook kansen. Het bevat diverse positieve elementen. Het kader voor de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en het kader voor de projectsubsidies zijn belangrijke zaken. Die boodschap hebben we toch ook vanuit de sector meegekregen.
Er zijn echter een aantal bezorgdheden, die ik toch nog even op een rij wil zetten. Ik heb dat ook gedaan in de commissie, maar wil dat toch nog even kort herhalen. De timing van het ontwerp is niet optimaal. Budgettair wordt in het ontwerp 1 miljoen euro uitgetrokken voor het oprichten van een nieuw en broodnodig steunpunt, maar eigenlijk is het nog heel onduidelijk welke plaats dat steunpunt zal innemen in het grotere geheel van de grotere oefening die de minister momenteel maakt met betrekking tot de bovenbouw. Dat decreet over die bovenbouw zou er nog moeten kunnen komen voor het einde van de legislatuur, denk ik, want binnen de sector is er toch wel heel veel onduidelijkheid en ongerustheid: waar zal dat steunpunt een plaats vinden in heel dat ecosysteem?
Wij van sp.a voeren toch wel heel veel gesprekken met de sector, en het afgelopen jaar is bij al die gesprekken toch wel één groot gemis naar boven gekomen, namelijk Locus, het vroegere steunpunt voor lokaal cultuurbeleid. Er is dringend nood aan een steunpunt dat die rol op zich kan nemen, op een nieuwe manier, een soort Locus plus. Men kijkt dus heel hard uit naar de manier waarop dat steunpunt vorm zal krijgen en waar het precies een plaats zal krijgen.
Een specifieke bekommernis vanuit onze fractie heeft betrekking op de amateurkunsten. Amateurkunsten zijn uitermate belangrijk. Dat is de basis, daar begint het culturele leven, de expressiviteit, de creativiteit. Dat is het niveau waar artistieke beleving opborrelt. De werking van de amateurkunsten strookt niet goed met dat decreet. Dat is een bezorgdheid die we willen meegeven. Denk maar aan innovatie en professionalisering, want in het decreet is geen plaats voor feitelijke verenigingen. We hebben daar in de commissie, net zoals de heer Caron, een amendement over ingediend, dat jammer genoeg niet werd goedgekeurd. Wij vrezen dat door het uitsluiten van feitelijke verenigingen van de toegang tot subsidies er een hoge drempel wordt gesteld die de creativiteit zou kunnen afremmen.
Bij de stemming van het ontwerp van decreet hebben we ons onthouden. We gaan dat vandaag ook doen. Amendementen werden weggestemd. We gaan ons onthouden omdat we denken dat het decreet wel een en ander repareert en probeert op te lossen, maar eigenlijk onvoldoende sterke fundamentele steun kan bieden aan de sector om tegemoet te komen aan de grote afstand die er is tussen het Vlaamse en het lokale niveau. Voor ons blijft het van wezenlijk belang dat cultuur alle kansen krijgt – lokaal, bovenlokaal, landelijk – om te bloeien en te groeien.
De heer Caron heeft het woord.
Ik kom toch even op het spreekgestoelte, niet om lang te speechen – dat ben ik niet van plan – maar omdat ik – op bijzonder verzoek van de heer De Gucht trouwens, dat mag gezegd worden – het toch belangrijk vind dat decreten over cultuur in het parlement bredere aandacht krijgen en ik het belang van dit decreet wil onderstrepen, ook al zijn we niet altijd zo optimistisch en positief over wat er voorligt.
Ik wil beginnen met mijn taalgevoeligheid. Misschien hoor je het niet aan mijn taal, maar mijn taalgevoeligheid bestaat. Dit decreet heet: het decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking. Ik weet niet of u dat woord in uw huis-, tuin- en keukengesprekken al vaak hebt gebruikt, maar ik in ieder geval niet. Ik vind het niet bepaald getuigen van een zeer optimistisch, laat staan van een zeer hedendaags Nederlands: ‘bovenlokale cultuurwerking’. Het zou beter kunnen. Niettemin, het is een detail. Het jarenlang meedraaien in de Nederlandse Taalunie heeft me die misvorming opgeleverd, maar ik wil ze maar even opwerpen.
Dit decreet is het gevolg van een beleidskeuze van de hele Vlaamse Regering en van deze meerderheid om de provinciale taken af te bouwen. Men heeft de persoonsgebonden bevoegdheden van de provincie weggeknipt. Het waarom is mij nog altijd niet duidelijk, in alle eerlijkheid. Is daar enige logica in te vinden? Waarom niet de grondgebonden materies en wel de persoonsgeboden materies? Ik zou zelfs durven denken dat persoonsgebonden materies dichter bij de mensen staan en misschien net bij de provincies hadden moeten blijven. Maar goed, ik wil die discussie niet voeren. De vraag is of die amputatie voor het culturele veld in Vlaanderen een meerwaarde heeft gehad en zal hebben in de toekomst. Het is een open vraag, die ik zelf niet kan beantwoorden. Dit decreet is een eerste poging om het vacuüm dat valt tussen vroeger en morgen op te vullen, als ik het zo mag zeggen.
Dat is ook de teneur van mijn tussenkomst. Het is een – wat ik zou noemen – tijdelijk, voorlopig en overgangsdecreet: drie bijvoeglijke naamwoorden voor het woord ‘decreet’. Het zal de tand des tijds niet doorstaan. Ik denk en ik hoop uit de grond van mijn hart dat bij het begin van de volgende legislatuur het decreet grondig zal worden aangepast.
Aan de andere kant, de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat indertijd CultuurNet en andere organisaties die voor cultuurparticipatie in Vlaanderen staan, het altijd hebben gehad over de ‘zone 30’: de 30 kilometergrens die voor de meeste Vlamingen een barrière is om wel of niet deel te nemen aan cultuur. Mensen nemen het meest deel in een gebied van 30 kilometer rondom hen heen.
In die zin is het idee om een streeksgewijze, bovenlokale werking van cultuur beter te organiseren, wel een zinvolle activiteit, want je kunt het aanbod op elkaar afstemmen. Minister, het is ook niet toevallig dat dit idee ook al in het eerste decreet Lokaal Cultuurbeleid aanwezig was en nu eigenlijk wordt overgeheveld naar dit ontwerp van decreet.
Er is ook een sociologische realiteit van streken en verzorgingsgebieden. Als we praten over Zuid-West-Vlaanderen of over de Leievallei of over het Meetjesland of over de Vlaamse Ardennen of over het Pajottenland, dan kunnen we ons daar iets bij voorstellen. Er zijn streken in Vlaanderen die een zekere verbondenheid, vooral sociologisch, vertonen en waar mensen zich in bewegen om een school te kiezen voor hun kinderen, om het ziekenhuis te bezoeken. Zeg maar een verzorgingsgebied, een bedieningsgebied, en dat geldt ook voor cultuur. Het is een realiteit die er is.
En ja, er is een nood om beter af te stemmen en in te richten op streekniveau. Ik deel dat als intentie. Ook Groen staat voor stads- en streekgewesten op langere termijn, liever dan provincies, net omdat dat de kernen zijn waar mensen zich in bewegen. Die afstemming en efficiëntieverhoging heeft een meerwaarde als je dat op streekniveau organiseert. Denk maar aan bibliotheken die samen een backoffice zouden kunnen organiseren van het aankopen en verwerken van boeken tot grafische systemen en educatieve werkingen voor scholen.
Mijnheer Caron, kunt u het spreekgestoelte wat hoger zetten zodat u dichter bij de microfoon staat, want op de achterste rijen verstaan ze u niet. Het heeft niets met uw West-Vlaams te maken.
Collega's, is het zo beter?
Dit ontwerp van decreet regelt dus de bovenlokale culturele werking. Ik zou het kunnen omschrijven als te groot voor een gemeentelijke ondersteuning of werking en te klein voor een Vlaamse ondersteuning. Zeg maar die culturele projecten en werkingen die tussen wal en schip en vallen. Het gaat heel vaak over innovatieve culturele werkingen, die vaak buiten de klassieke kaders van het verenigingsleven, van artistieke werkingen of van cultureel erfgoed vallen.
De vraag is of het op deze manier zal werken. Er is 70,4 miljoen euro overgedragen van de provincies naar Vlaanderen en gemeenten voor Jeugd en Cultuur. Dat is een niet fantastisch groot bedrag maar het is een relevant bedrag dat eigenlijk wordt onttrokken aan de provinciale taakstelling voor Cultuur. Daarvan is ongeveer 30 miljoen euro naar de gemeenten gegaan die een provinciale cultuurinstellingen overnemen zoals het Gallo-Romeins museum in Tongeren, het Mu.ZEE in Oostende enzovoort. En er is ongeveer 7,3 miljoen euro in personeel en werkingskosten overgedragen. Dit ontwerp van decreet bevat daarvan ongeveer 10,5 miljoen euro. Het is een beperkt bedrag. 7,5 miljoen euro gaat naar projecten. Minister, ik hoop dat er niet te veel ontgoochelingen zullen zijn als we het de eerste keer toepassen over twee jaar, want eigenlijk is het een heel klein bedrag ten opzichte van wat de provincies aan subsidies in het verleden hebben besteed. Er gaat 1 miljoen euro naar het steunpunt en 2 miljoen euro naar intergemeentelijke samenwerking, waar ik zo meteen op terugkom. Al bij al zijn het zeer bescheiden bedragen. Ik zou dus zeker willen waarschuwen voor onrealistische verwachtingen.
Collega's, beantwoordt dit ontwerp van decreet – ik was kritisch in het begin en ik heb de schets gemaakt van de streekrealiteit in Vlaanderen die ook voor Cultuur kan gelden – aan het stimuleren ervan? Het antwoord is: ja en neen. Ik wil toch duidelijk die neen vooropzetten. Waarom? Eigenlijk is het een ontwerp van decreet dat de inconsequentie van het Vlaamse beleid aantoont. Wat doet men? Aan de ene zijde schaffen deze regering en dit parlement het decreet Lokaal Cultuurbeleid en het decreet Lokaal Jeugdbeleid af omdat men vindt dat gemeenten sterk genoeg zijn om in autonomie een eigen koers te bepalen en gaan ze de middelen toevoegen aan het Gemeentefonds.
Dat zegt men voor het decreet Lokaal Cultuurbeleid.
Wat gaat men doen voor deze streekprojecten? Wel, men zal beoordelingscommissies installeren op Vlaams niveau en de Vlaamse minister van Cultuur zal beslissen over de waarde van het culturele project in het Meetjesland, in het Pajottenland enzovoort in plaats van die streken te responsabiliseren en te betrekken bij de beslissingen. Dat kan, want tegelijk met deze inspanning zal de minister intergemeentelijke samenwerking voor cultuur stimuleren. Het zou dus bottom-up kunnen in plaats van alles aan te sturen vanuit Brussel. Sorry, maar ik ken geen enkele beoordelingscommissie, noch een minister van Cultuur, noch een kabinet van die minister, noch een administratie die alle ingediende projecten zal kennen en op hun reële merites kan beoordelen. Het wordt vogelpik of politieke beïnvloeding. Ik hoop geen van beide. Daarom heb ik via een amendement gepleit om streekmensen te betrekken bij de beoordeling zodat er knowhow aanwezig is.
Het is dus geen bottom-updecreet, het is een keizer-kosterdecreet. Vlaanderen trekt het provinciale geld weg uit een gedecentraliseerd niveau en zal dit centraal organiseren. We zijn, wat dat betreft, geen stap vooruit. De vervreemding en de afstand tussen het veld en de overheid wordt groter dan ooit tevoren. Dit staat haaks op de afbouw van het beleid inzake lokaal cultuurbeleid en inzake jeugdbeleid. Ik begrijp die dubbelzinnigheid helemaal niet.
Wat er wel positief is, is het stimuleren van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor cultuur, maar ook hier toont Vlaanderen zijn inconsequentie. We gaan nieuwe intergemeentelijke samenwerkingsverbanden subsidiëren naast erfgoedconvenanten, ook uit de cultuursector en ook intergemeentelijk, naast intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten, ook intergemeentelijk en in verwante sectoren. Kortom, we zullen de verrommeling binnen de intermediaire structuren tussen gemeenten en de twee voor deze regering belangrijke bestuursniveaus nog een beetje stimuleren. Zelfs een amendement dat ijvert om erfgoedconvenanten te laten samenvallen qua oppervlakte met zo'n intergemeentelijke samenwerkingsvormen werd door de meerderheid afgekeurd. We krijgen dus weer meer intercommunales. We maken het weer complexer.
Mijnheer Caron, ik volg u niet helemaal. Ik ben het met u eens dat op de lange termijn een IGS Meetjesland, Waasland of Pajottenland dat haar streek het beste kent, in staat moet zijn om te kijken wat er nodig is aan cultuur, wat er gestimuleerd moet worden en wat er gefaciliteerd moet worden, en dat zij dus de regierol op zich neemt. Dat staat nu ook al in het ontwerp van decreet. Alleen is het wel zo dat het gebiedsdekkende waar u het over hebt, op dit ogenblik nog niet bestaat. Er zijn nog steeds witte vlekken in Vlaanderen waar er geen regionale bovenlokale samenwerking is.
Uw aanvankelijke opmerking dat we dit ontwerp van decreet binnen een bepaalde tijd zullen moeten aanpassen, is correct. Het is ook mijn droom dat we wat nationaal is Vlaams kunnen regelen en dat we wat bovenlokaal is moeten overlaten aan bovenlokale actoren, maar zover zijn we nog niet. Het is helemaal niet correct als u het hebt over een keizer-kosterdecreet waarbij van bovenaf wordt gedicteerd wat er onderaan gebeurt. Waarom niet? Omdat er duidelijk in het ontwerp van decreet staat dat de IGS’en moeten faciliteren, moeten stimuleren en dat ze al de rol krijgen om te kijken wat er leeft. We zullen het alleen gradueel moeten doen. Op termijn – daar ben ik het met u eens – zal Vlaanderen zich wat moeten wegtrekken en enkel bezighouden met wat Vlaams is en zullen de regionale actoren die rol moeten opnemen. Op dit ogenblik is dit nog niet voor 100 procent mogelijk.
Als we natuurlijk moeten wachten tot we overal in Vlaanderen gebiedsdekkend intergemeentelijke actoren zullen hebben, dan zal het budget van de minister absoluut niet volstaan. Los daarvan, zal het ook heel lang duren. We zouden nu de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die bestaan, de verantwoordelijkheid kunnen toekennen, de middelen kunnen toekennen of ze ten minste een belangrijke rol kunnen laten spelen in de projecten die worden goedgekeurd, gebaseerd op hun cultuurnota die ze toch moeten schrijven voor hun erkenning.
Dan krijg je een samenhang. U wilt instappen op het einde. Ik zou voorstellen om gradueel op te bouwen en verantwoordelijkheid te geven. Minister, idem dito voor het feit dat u weigert om ook om de drie jaar intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS) te laten starten. U kent maar één instapmoment toe per zes jaar. In de loop van een legislatuur kan het gebeuren dat het wat langer duurt vooraleer mensen binnen gemeentebesturen elkaar vinden en samen een erkenning indienen. Geef ze toch die kans. We kunnen dat alleen maar stimuleren. Dat is een interessant onderdeel van het decreet, dat breed gedragen is. Leg er dan ook zo weinig mogelijk belemmeringen op.
Minister, het zou ook fijn geweest zijn mochten de provinciale ambtenaren, die vaak veel culturele terreinkennis hebben in Vlaanderen, ook kunnen worden ingezet in die IGS en in regionale ontwikkeling. Nu zijn ze ook allemaal naar ‘Brussel’ getrokken en worden ze daar ingezet om dossiers te behandelen. Ik had ze liever gezien als animatoren van regionale culturele ontwikkeling, of als een soort van regioconsulenten voor die streekontwikkeling.
Dan is er het steunpunt voor lokaal en – naar ik hoop – ook bovenlokaal cultureel werk. Het is, zoals mevrouw Segers zei, doodjammer dat Locus die taak niet meer op zich neemt en enkele jaren geleden een andere koers is gaan varen. Minister, er is nood aan een verbinding tussen Vlaanderen en de lokale besturen. Niet om te fungeren als een keizer-koster, maar een steunpunt is een verbindende actor tussen twee overheden die op die manier ook een aantal prioriteiten van uw beleid kan implementeren en ondersteunen. Het decreet maakt dat ook mogelijk. Zo’n steunpunt is nodig om al die nieuwe ontwikkelingen kansen te geven, om ideeën te laten rijpen, om mensen bij elkaar te brengen en contacten uit te wisselen. In het veld zijn nu tal van gesprekken aan de gang om zo’n steunpunt op te richten, en dat is positief. Ik wens dat de VVSG, als belangenbehartiger van de gemeenten in dat opzicht een belangrijke rol zal spelen, verzoenend kan werken en overheden bij elkaar kan brengen.
Ik besluit. Het decreet bevat goede elementen, maar heeft niet de juiste tonaliteit. Ik beschouw het als een soort tussenstation. We moeten een regeling hebben, en het is beter dan niets. De beslissing om die bevoegdheid te onttrekken aan de provincies is genomen. Laten we dus kiezen voor een overgangsregeling. Er is nu een transitiereglement en morgen is er dit overgangsdecreet. Het zal tijdelijk zijn en ik hoop dat we er veel uit kunnen leren en dat er een echt bovenlokaal cultuurbeleid uit kan ontstaan ten bate van al die initiatieven die te groot zijn voor een lokaal bestuur en te klein zijn voor Vlaanderen. Daar ligt immers heel vaak de culturele innovatie.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik hoor mevrouw Segers en de heer Caron een beeld schetsen alsof de Vlaamse culturele sector in puin ligt en er rookpluimen opstijgen uit de ruïnes ervan. Die indruk heb ik totaal niet. We hebben nog steeds een boeiend, rijk en divers cultuurlandschap. Er zijn inderdaad wel besparingen doorgevoerd, net zoals in andere domeinen. We pompen nu meer centen in cultuur, maar we hebben tegelijk ook keuzes gemaakt. Dat is evident.
Wat betreft de provinciale bevoegdheden, werd gezegd dat de provincies cultuur ondersteunden, maar het was wel zo dat elke provincie haar eigen systeem had. Het was vaak een onduidelijke wirwar. Het was ook niet altijd duidelijk waarom deze of gene organisatie wel centen kreeg en een andere niet. Er waren in die provincies ook heel wat subsidies op naam. We proberen dat nu vanuit Vlaanderen transparant te doen en gelijk te schakelen. Heeft de provincie een goede rol gespeeld in het cultuurbeleid? Ongetwijfeld. Maar nu evolueert de toestand verder. We slaan een nieuwe weg in.
Wat betreft het gat dat zou geslagen zijn, heeft men ook gecontinueerd. We hebben een transitiereglement dat is klaargestoomd door de Vlaamse Regering. We hebben ook gecontinueerd. Nu gaan we duidelijkheid verschaffen aan de sector wat betreft dit ontwerp van decreet inzake bovenlokaal cultuurbeleid.
Ik zou eventjes – daar heeft mevrouw Brouwers ook naar verwezen – de opmerkingen van de SARC willen aanhalen. Over het algemeen staat de SARC vrij positief tegenover dit ontwerp van decreet. Dat wil ik toch eventjes schetsen. Aan de doemdenkers, of wat dan ook – al was het beeld van de collega’s van de oppositie genuanceerd: dat is daar niet aan de orde. Men schetst daar eerder een positief beeld.
We gaan bekijken – en daar heeft men wel een punt – of we een steunpunt gaan organiseren voor dat bovenlokaal en lokaal cultuurwerk. Dat was nodig na het wegvallen van Locus. Het is wel zo dat het bovenlokaal steunpunt moet worden meegenomen in de globale discussie over de bovenbouw. Daar zijn we het allemaal over eens. Trouwens, mijn partij heeft daarover een conceptnota ingediend.
Mijnheer Meremans, de SARC heeft een vrij positief advies gegeven over dit ontwerp van decreet. Ik had een veel verdergaande conceptnota geschreven over deze problematiek. Daar had de SARC ook een positief advies over. Dat wou ik maar even zeggen. Dat bewijst de overgangssituatie waarin dit ontwerp van decreet zich bevindt.
Ik heb dat ook gezegd. Ik zal eerlijk zeggen, mijnheer Caron, in uw conceptnota zaten er in se veel lijnen waarin ik me kon vinden, maar ik denk dat het nu nog niet aan de orde is. We moeten die evolutie wel inslaan. We weten niet wat de toekomst brengt. Misschien moeten we daar in de toekomst eens over samen zitten en kijken, nu nog niet maar voor de verdere toekomst, hoe we dit kunnen finaliseren.
Collega Meremans, ik ben helemaal geen doemdenker. Ik heb heel genuanceerd over dit ontwerp van decreet nagedacht, maar als ik daarnet de woorden gebruikte ‘systeemcrisis’ en de ‘cultuursector is een open werf’ dan zijn dat woorden die we gehoord hebben tijdens de hoorzittingen. Er zijn duidelijke signalen geweest vanuit de sector.
Beste collega’s, sinds het begin van deze legislatuur is men begonnen met zeer zware besparingen in de kunstensector. De afschaffing van de persoonsgebonden materies vanuit de provincies heeft wel degelijk een gat geslagen, zeker voor kleine gemeenten. Steden en centrumsteden hebben voldoende expertise in huis, maar kleine gemeenten rekenden enorm op de expertise die gebundeld en vaak aangestuurd werd vanuit de provincie. Een organisatie als Vlabra’ccent (Vlaams-Brabant cultuurcentra), waar moet die naartoe?
Het niet langer oormerken van de middelen, de verplichting om een bibliotheek in te richten afschaffen, zijn allemaal beslissingen van deze regering die wel degelijk het hele culturele veld dooreengeschud hebben. Het veld wordt voor nieuwe uitdagingen gesteld. Het is een heel veerkrachtige sector, een sterke sector, die in staat is om zich zeer wendbaar opnieuw te organiseren. Ze gaan met minstens evenveel energie voort en zien ook de positieve kanten van dit ontwerp van decreet. Dit was nodig omdat er wel degelijk een gat was geslagen.
De heer De Gucht heeft het woord.
Betreffende de overdracht van de persoonsgebonden materies inzake Cultuur naar het Vlaamse niveau, met andere woorden de afslanking van de provincies, wil ik er toch even op wijzen dat Cultuur samen met Jeugd de enige domeinen zijn die een bovenlokale werking hebben uitgewerkt. Al de rest is in een grote pot gekomen.
Deze minister van Cultuur heeft wel duidelijk gekozen om daarop in te zetten. Daarnaast, mevrouw Segers, ben ik het ermee eens dat het voor een kleine gemeente niet eenvoudig is na het wegvallen van die bovenlokale structuur. Juist daarom is in dit ontwerp van decreet de intergemeentelijke samenwerking duidelijk naar voren geschoven. Dat wordt gestimuleerd zodat men in de toekomst naar een veel eenvormiger samenwerking kan gaan met andere regio’s. Hoe de regio’s zich zullen vormen, zal afhankelijk zijn van. Moet dat in een vorm zoals de heer Meremans aanhaalde, zijnde Meetjesland en Pajottenland en dergelijke? Dat zullen we zien. Dat moet allemaal worden bekeken.
Als sluitstuk komt daar nog eens bij dat er voor het bovenlokaal cultuurbeleid een steunpunt zal zijn dat alles op een goede manier mee zal kunnen begeleiden. Wat hier vandaag voorligt, wordt een ‘tussendecreet’ genoemd, zoals in de commissie al dikwijls naar voren kwam. De realiteit is dat alle decreten eigenlijk tussendecreten zijn. Als dat niet zo is, wat zitten we hier dan eigenlijk te doen? Niets is voor de eeuwigheid, tenzij het idee dat niets voor de eeuwigheid is.
Ik zeg het niet graag, maar ik ben het deze keer eens met een Aalstenaar. De heer De Gucht verwoordt het correct. Mevrouw Segers heeft inderdaad ook gelijk: voor een kleine gemeente wordt dat moeilijk. Voor een kleine gemeente wordt het echter ook moeilijk voor het sportbeleid en voor het sociale beleid. Het is inderdaad zo dat regionale samenwerking nodig zal zijn. De gemeenten zien dat ook in. Ik denk dat dit ontwerp van decreet daarvoor een stimulans moet zijn, zodat de gemeenten mee kunnen participeren en mee de koers kunnen bepalen.
De belangrijkste zaken werden al aangehaald. In elk geval moet de facilitator/regisseur intergemeentelijke samenwerkingsverbanden aangaan en projectsubsidies ontvangen. We zullen dit inderdaad evalueren tijdens de volgende legislatuur. We moeten dit een kans geven. We zullen dit volop steunen en uitrollen. Dan zullen we zien wat de verdere toekomst brengt.
Ik weet inderdaad dat cultuurhuizen vaak op zoek zijn naar nieuwe intendanten om een nieuwe wind te laten waaien, om iets nieuws op te bouwen. Dat is het voordeel van een open werf: er kan nagegaan worden waar zaken verbeterd kunnen worden en waar nieuwe dingen opgebouwd kunnen worden, zonder – en dat is de essentie, mevrouw Segers – te raken aan de fundamenten.
Ik heb me tot nu toe niet in de discussie willen mengen omdat de waarheid ergens in het midden ligt. U weet dat mijn partij eerder een koele minnaar was van het afschaffen van die culturele bevoegdheid van de provincies. Door die afschaffing zijn we nu wel genoodzaakt om deze aanvulling te doen op de subsidiedecreten voor de culturele sector. Het is met andere woorden een opstapdecreet, dat na het tijdelijke transitiereglement moet zorgen voor de warme overdracht, zoals we dat plegen te noemen, van de projecten die vroeger gesubsidieerd werden door de provincies maar die de draagkracht van een gemeente of stad overstijgen.
De CD&V-fractie zal dit ontwerp dus zeker mee goedkeuren, om te beginnen omdat het gewoon noodzakelijk is. Ik overloop toch kort ook nog een aantal bekommernissen die wij hebben met betrekking tot dit decreet.
Ten eerste is het voor onze fractie belangrijk om de uitvoering van dit decreet nauwkeurig te monitoren, zodat we tijdig kunnen bijsturen als zou blijken dat te veel waardevolle projecten uit de boot vallen.
Vanwege de uitdagingen waar de lokale besturen de komende jaren voor gesteld zullen worden, mag men er bovendien van uitgaan dat de bovenlokale samenwerking inderdaad zal toenemen. Ook daarom, en dat is mijn tweede punt, is dit voor ons een ‘groeidecreet’. Tijdens de komende legislatuur zal nagegaan moeten worden of het budget dat nu voor dit decreet wordt uitgetrokken wel volstaat om de bovenlokale cultuurprojecten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te ondersteunen. Tijdens de hoorzitting bleek dat er toch wel hooggespannen verwachtingen bestaan in de cultuursector. Die zullen wellicht snel botsen op de budgettaire grenzen van dit hele verhaal.
Ten derde is het voor onze fractie essentieel dat dit een laagdrempelig decreet wordt. Het vervangt immers de provinciale projectsubsidies, waar de nabijheid en de coaching door de provinciale ambtenaren, de organisaties en de lokale besturen hielpen om hun plannen te realiseren. Daarom zijn we bijzonder tevreden dat in dit ontwerp van decreet ook in de oprichting van dat steunpunt wordt voorzien, dat die coachende rol kan overnemen en ook aan expertiseopbouw, visie, vorming en praktijkondersteuning kan doen. We hopen dat alle organisaties die betrokken zijn bij de opstart van dit belangrijke steunpunt er alles aan doen opdat het in januari 2019 effectief van start kan gaan, zodat al wie een beroep wil doen op dit nieuwe decreet deskundig wordt bijgestaan vanaf de start van de nieuwe gemeentelijke legislaturen.
Ten slotte heb ik nog een aandachtspuntje. Met dit ontwerp van decreet wordt opnieuw een belangrijke stap gezet in de overheveling van de culturele bevoegdheid van de provincies, maar het proces is nog niet af. We kijken daarbij ook uit naar de alternatieven voor de provinciale tornooien en wedstrijden die heel belangrijk waren voor de verschillende amateurkunstenorganisaties die Vlaanderen rijk is.
Er is al heel veel gezegd door de collega's. Ik zal proberen niet in herhaling te vallen. Daarenboven had ik inderdaad aan de heer Caron gevraagd om kort te zijn, maar hij heeft dat in de wind geslagen. Ik zal het dus kort houden.
Het voorliggend ontwerp van decreet ligt volledig in de lijn van de intenties die minister Gatz heeft geuit in zijn beleidsnota Cultuur, namelijk een geïntegreerd en vooral ook verbindend cultuurbeleid dat samenwerking centraal stelt en bruggen wil slaan. Met het nieuwe ontwerp van decreet kunnen culturele sectoren namelijk gemakkelijk samenwerken en bruggen slaan naar onderwijs, welzijn, toerisme, economie en sport. Verbinding is dan ook de kern van dit ontwerp. Maar ook de dynamiek van de sector wordt niet uit het oog verloren. Dat is heel belangrijk. Door de projectmatige financiering wordt aan organisaties de kans geboden om te experimenteren en door te groeien. Op deze manier wil dit ontwerp van decreet innovatie en vernieuwende werkingen stimuleren. Door meerjarige projecten toe te laten, worden langlopende en duurzame projecten gestimuleerd.
Wat betreft de intergemeentelijke samenwerking hebben we alles al naar voren gebracht, alsook over het steunpunt.
Tot slot wil ik nog even benadrukken dat er vandaag een klein amendement op tafel ligt. Dat is een correctie in verband met een foute verwijzing in het ontwerp van decreet. Het is daarnet rondgedeeld. Ik wil nogmaals even in de kijker stellen dat wat betreft cultuur, het wel degelijk een warme overdracht is geweest van het provinciale naar zowel het lokale als het Vlaamse niveau. Ik denk dat daar een heel belangrijk signaal gegeven is, namelijk dat cultuur verbindend werkt en dat we op een goede manier tussen de verschillende spelers in het culturele veld moeten optreden. De minister heeft dat op een heel goede manier begeleid.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, het is niet de bedoeling dat ik nog in detail inga op alle opmerkingen omdat dat wel degelijk gebeurd is tijdens de besprekingen in de commissie en mogelijk ook in de debatten die de voorbereiding hebben uitgemaakt van dit ontwerp van decreet. Ik zal het houden bij een aantal politieke hoofdlijnen.
Ik ben het er uiteraard mee eens wanneer sommigen zeggen dat dit een decreet tussen vroeger en morgen is, los van de niet onterechte filosofische bedenkingen van anderen. Inderdaad, vroeger was er een rechtstreekse band tussen de Vlaamse overheid en de lokale gemeentebesturen voor hun cultuurbeleid. We weten dat die band veel en veel losser is geworden. De toekomst zal uitwijzen, zeker na de volgende gemeenteraadsverkiezingen, hoe we dat kunnen, moeten en zullen evalueren.
We weten ook dat er vroeger een provinciale bevoegdheid was inzake Cultuur. We weten anderzijds dat de toekomst – zo zijn wij liberalen altijd – ons toelacht omdat we de gecumuleerde middelen die de provincies vroeger ter beschikking hadden om aan cultuurbeleid te besteden, wel degelijk hebben overgenomen. Daar wil ik wel degelijk de puntjes op de i zetten. De middelen die de provincies konden besteden, en ook in de realiteit besteedden op het terrein, vaak in zeer goede zin, om dat tussenveld, dat niet zozeer lokaal was en niet zozeer Vlaams-landelijk, te voeden en te ondersteunen, hebben wij wel degelijk overgenomen en zullen we ook verder inzetten om dit ontwerp van decreet vorm te geven.
Ik wil nog wel benadrukken dat de middelen die aan het ontwerp van decreet besteed worden, nog moeten worden aangevuld met bijvoorbeeld 1 miljoen euro dat de koepels van de amateurkunsten zullen krijgen om die wedstrijden voor vooral muzikale groepen op het terrein verder te ondersteunen en waar we in de toekomst zeker nog debatten aan zullen wijden.
Los van het feit of dit voldoende middelen zijn om aan de ambities van dit tussendecreet te voldoen – dat weet niemand –, zijn er op dit ogenblik in elk geval voldoende middelen om aan de start te komen.
Ik zal het niet blijven herhalen, maar als sommigen zeggen dat er misschien niet voldoende middelen zijn, dan waren er toch ook provincies die vonden dat ik iets te voluntaristisch hun cultuurmiddelen heb afgeroomd. Als ik dat al gedaan heb – in dat geval beschouw ik dat als een compliment –, dan zullen die ook allemaal op het terrein worden ingezet. Dat is dan een compliment voor het werkveld.
Ik denk niet dat dit ontwerp van decreet inconsequent is. Het handelt juist consequent in de overgang. De overgang is niet slecht. We worstelen als politici vaak met overgangen. Ik ben er wel van overtuigd dat dit wel degelijk een overgangsdecreet zal zijn. Dat is dan met de bedoeling dat het een overgang zal zijn. Met andere woorden, de geschiedenis bepaalt pas achteraf of iets een overgangsdecreet was of niet, maar hier mag het een overgangsdecreet zijn. Als enerzijds de volgende gemeentebesturen, en anderzijds de ruime, veelkleurige panoplie van organisaties in het werkveld hierop zullen kunnen intekenen, dan zullen we relatief snel zien – in de commissie heb ik gezegd: na een drietal jaar – hoe dit decreet zichzelf zal verankeren op het terrein.
Inderdaad – hier deel ik de mening van een aantal sprekers –, het zal ook aan de Vlaamse Regering zijn om dat in het volgende regeerakkoord te plannen en daarop te anticiperen, al dan niet financieel, dat moet natuurlijk worden bekeken binnen de volgende Vlaamse meerderheid, om hier vanuit een evolutief gegeven mee om te gaan.
Het is net goed dat dit ontwerp van decreet naast de keuze voor een steunpunt, dat er wel degelijk zit aan te komen, kiest voor de twee richtingen. Mochten we alles hebben dichtgetimmerd – ik gebruik dat woord bewust – naar intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die dan meer middelen zouden krijgen, dan is dat voorbarig. Ik sluit niet uit dat dat in de toekomst misschien wel gebeurt, meer middelen voor een landelijk dekkende IGS-structuur over streken en centrumsteden heen, maar daarvoor is het net iets te vroeg. Dat kunnen we nu nog niet volledig en juist inschatten.
Wanneer we dat alleen maar aan het werkveld zouden hebben gegeven, dan zou het misschien wat te disparaat worden. De verhouding van de mogelijke toekomstige intergemeentelijke samenwerkingen, waar we de drempel voor instap toch relatief laag leggen en dus haalbaar is, en het merendeel der financiële middelen naar het levende werkveld laten gaan, dat is een goede verhouding. Op dit ogenblik is dat een goede keuze. Over drie jaar, over vijf jaar zullen er dan bijkomende keuzes kunnen worden gemaakt, maar zo gaat het altijd.
Met andere woorden, ik beschouw dit niet als een almachtig decreetje dat kort van adem is en maar net naar morgen kan kijken. Ik beschouw het als een nuttig overgangsdecreet, na rijp beraad, met goede debatten in het parlement en ook met het werkveld, en de nodige hoorzittingen – de SARC is hier al aan bod gekomen –, waarmee we voor de komende jaren gewapend zijn om een nieuw pad in te slaan dat – laten we dat niet vergeten – bijzonder opwindend zal zijn. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1543/6)
– De artikelen 1 tot en met 18 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement op artikel 19. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1543/7)
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
– De artikelen 20 tot en met 63 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.