Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft de modernisering van de structuur en de organisatie van het secundair onderwijs.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Gennez heeft het woord. (Opmerkingen van Caroline Gennez)
Ik heb dat hier al tien keer uitgelegd. Hier bestaat een carrouselsysteem, opdat niet altijd de grootste partij eerst het woord krijgt en de kleinste altijd de laatste is. Vandaar dat wij een minder kleine partij of een minder grote partij nu eerst het woord geven.
Voorzitter, collega’s, minister, we staan hier om de langverwachte hervorming van het secundair onderwijs te consacreren. Ik zeg ‘langverwachte’, omdat de voorbije twintig jaar op heel wat banken, binnen het onderwijs, maar ook binnen het bedrijfsleven en vooral binnen de samenleving, het besef was gegroeid dat de juiste studiekeuze in het secundair onderwijs, en het hebben van een diploma, een absolute voorwaarde is voor een geslaagd leven van elke jongere.
Het hebben van een diploma zorgt niet alleen voor kansen op de arbeidsmarkt, talenten voor de economie, zeker in een snel veranderende samenleving, maar het hebben van een diploma geeft jongeren ook zelfvertrouwen en zorgt ervoor dat we in die gemeenschap vol met kritische burgers nader tot elkaar kunnen komen.
Na twintig jaar discussie was die hervorming inderdaad aan afronding toe. Maar ik heb het in de commissie al gezegd: wat ooit is opgevat als een grote hervorming van ons secundair onderwijs, werd aan het begin van deze legislatuur al afgezwakt tot een modernisering.
Bepaalde ministers in de Vlaamse Regering hebben het zelfs een opfrissing of afstoffing genoemd. Hieraan merken we dat de ambitie en het ambitieniveau van de Vlaamse Regering jaar na jaar lager komen te liggen. We betreuren dat, want de juiste studiekeuze van jongeren is essentieel voor een geslaagde studieloopbaan.
Als we dan kijken naar de scores van het Programme for International Student Assessment (PISA), die internationaal vergelijkend en zeer relevant zijn, zien we dat ons Vlaamse onderwijs globaal genomen goed scoort in vergelijking met andere landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), maar dat er toch een aantal pijnpunten zijn. Die evolutie is ingezet en zorgt ervoor dat de sterkste presteerders in elke PISA-studie wat minder sterk presteren en dat de kloof in ons onderwijs, die veeleer wordt bepaald door afkomst dan door de eigen talenten of interesses van de jongeren, ontzaglijk groot is. Ze is in Vlaanderen of in België het grootst van alle landen van de OESO.
Dat is op twee vlakken een gemiste kans en een call for action. Goed onderwijs is immers ambitieus onderwijs en legt de lat hoog voor alle leerlingen, ongeacht hun studiekeuze of de richting die ze volgen. De lat moet hoog liggen voor de sterkste presteerders, maar eigenlijk ook voor alle presteerders. Als we naar de pijnpunten in Vlaanderen kijken, stellen we echter vast dat de studiekeuze niet altijd gebeurt op basis van de talenten en de interesses van de jongeren.
Er zijn een aantal verklaringen. We hebben namelijk een systeem dat jongeren zeer vroeg, op 12-jarige leeftijd, dwingt te kiezen. Aan het einde van het basisonderwijs lokken we jongeren in een traject dat zeer moeilijk te doorbreken is. In het Engels heet dat ‘early tracking’. We laten de jongere snel kiezen en eenmaal de keuze is gemaakt, is het moeilijk nog van studierichting te veranderen indien men niet de juiste keuze heeft gemaakt of niet de keuze heeft gemaakt die het best bij de talenten en de interesses van de jongere aansluit.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Gennez, ‘early tracking’ houdt in dat iemand definitief een parcours kiest. Ik wil er u toch op wijzen dat de regelgeving zeer duidelijk is. Er is een keuzevak in het eerste jaar van het middelbaar onderwijs dat absoluut niets definitief uitsluit. Dat keuzevak heeft daarvoor niet eens voldoende uren. Daarnaast is er voor wie 1B kiest de mogelijkheid om van 1B naar 1A te gaan. Ik raad u dus aan om in de wetenschappelijke literatuur en niet in uw eigen partijprogramma na te gaan wat de definitie van ‘early tracking’ is, want u hebt het fout. De eerste graad is zowel voor de hervorming als nu een brede vorming. Zo is het en niet anders. Ik zou graag dit debat voeren op basis van correcte definities en niet louter op basis van eigen ideologische interpretaties. Dat is niet correct.
Mevrouw Brusseel, ik denk dat u mij een beetje onderschat. We hebben uiteraard internationaal onderzoek en onderzoek door onze eigen Vlaamse universiteiten gelezen. Het klopt dat er voor en na de hervorming nog een kleine mogelijkheid is om op te zalmen, maar dat gebeurt nu in 3 procent van de gevallen.
Wat deze hervorming doet, is dit eigenlijk nog naar voren trekken. In plaats van door te stromen van 1B naar de rest van het secundair onderwijs, brengt uw meerderheid een nieuw instrument in stelling, namelijk het getuigschrift basisonderwijs. We zeggen dan tegen kinderen van 11 of 12 jaar oud dat het voor hen duidelijk is. De ene heeft een getuigschrift A en gaat naar de A-stroom. De andere heeft een getuigschrift B en gaat naar de B-stroom. Nadien wordt het heel moeilijk om nog van richting te veranderen.
Weet u waarom ik dat zeg, mevrouw Brusseel? Omdat het gewoon veel verstandiger zou zijn om jonge mensen effectief op iets latere leeftijd, bijvoorbeeld 14 jaar, hun studiekeuze te laten maken, die gebaseerd is op eigen talenten en interesses. Als ik dan naar de hervorming, of de modernisering of de opfrissing, zo u wilt, met een open geest zou kunnen kijken, dan moeten we toch zeggen dat die vroege studiekeuze nog vervroegd wordt en dat dat inderdaad de foute keuze is.
De studiekeuze wordt niet vervroegd. Ik raad u aan om dat toch nog eens goed te vergelijken.
Wat ik zeer frappant vind, mevrouw Gennez, is dat u, die als socialist toch altijd pleit voor gelijkheid, spreekt van ‘op te zalmen’ wanneer het gaat over leerlingen die van een technische of een beroepsgeïnspireerde studierichting naar een algemene richting gaan. U noemt dat ‘opzalmen’, ik noem dat simpelweg veranderen. Het zal dus wel eens kiezen worden in uw discours, als u het werkelijk zo populistisch wil voeren. Ofwel zegt u dat beroepssecundair onderwijs (bso) en technisch secundair onderwijs (tso) minder zijn, en dat men ‘opzalmt’ als men naar het algemeen secundair onderwijs (aso) gaat, ofwel zegt u dat dat allemaal gelijkwaardig is, wat ik van een socialist toch wel beter zou begrijpen en wat ik trouwens zelf onderschrijf, en dan spreekt men niet van ‘opzalmen’, dan spreekt men van veranderen. Dus kies nu eens: in plaats van altijd een emotioneel discours te voeren, kies nu eens wat de juiste definities zijn en welke tabellen u vergelijkt. Schenk nu eens klare wijn. Vindt u alle studierichtingen gelijkwaardig, ja of neen?
Overigens, uw klacht over het getuigschrift vind ik een beetje aberrant. Al die tijd waren er zoveel kinderen die het lager onderwijs verlieten zonder getuigschrift. Daar hebt u zelf met uw partij nooit iets aan gedaan. Ik stel voor dat u er nu ook niet minnetjes over doet dat we aan alle kinderen een getuigschrift basisonderwijs zullen kunnen geven.
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Gennez, na alle debatten die we hebben gehad, dacht ik: ze gaat de fout niet maken. Ze gaat de fout niet maken om te zeggen dat sommige richtingen minder zijn en dat we moeten hopen dat men uit die richtingen ‘opzalmt’, opstijgt, wegraakt. En ja, we zijn nog geen twee minuten ver, of het is er al. Ze moeten ‘opzalmen’, ze moeten wegraken uit die verschrikkelijke technische en beroepsopleidingen. Ik vind dat verschrikkelijk. Waar staat, in welk artikel van het decreet dat vandaag voorligt, dat iets minderwaardig is?
Ten tweede doet u opnieuw alsof het pijnpunt van alle problemen in onderwijs de studiekeuze is. Beeld u in dat dat zo zou zijn. We stellen in heel veel onderzoek vast dat kinderen die als thuistaal niet het Nederlands hebben, heel weinig kans hebben om aan een diploma te raken. En dus zouden we de studiekeuze kunnen uitstellen, waardoor ze Nederlands kennen en een diploma halen. We stellen vast dat kinderen met wetenschap en techniek niet zoveel affiniteit hebben. En dus zouden we de studiekeuze kunnen uitstellen. Neen, we gaan in het basisonderwijs wetenschap en techniek toepassen. We gaan in de basisvorming, in het eerste jaar van het secundair onderwijs 27 uur, in het tweede jaar 25 uur, wetenschap en techniek steken. We gaan remediëring toepassen – artikel 14 – om ervoor te zorgen dat jongeren die achterstand hebben, bijgewerkt worden. Dat zijn maatregelen die ervoor zorgen dat jongeren stapsgewijs op de juiste plaats komen en een diploma behalen. Dat staat in dit ontwerp van decreet. Ik zou zeggen, lees het eerst nog eens goed, maar blijf niet vasthangen aan die riedels en zeker en vast niet aan de gedachte dat we moeten ‘opzalmen’, want dat is echt leerlingen uit het bso en tso onrecht aandoen.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Gennez, ik moet mijn collega’s toch wel bijtreden dat u een totaal verkeerde voorstelling geeft van wat de modernisering van het secundair onderwijs is. U zegt dat leerlingen in die eerste graad al definitieve keuzes moeten maken die hen vastzetten voor de volgende jaren. Nu, dan wil ik er toch wel op wijzen dat in het ontwerp van decreet heel duidelijk staat dat die eerste graad een “verkennende en oriënterende rol” heeft. Dat is iets totaal anders.
Ten tweede geeft u zelf aan dat we in de modernisering vooral moeten inspelen op de talenten en interesses van kinderen en jongeren. Dat is nu net wat we in die eerste graad willen maximaliseren: inspelen op die talenten en interesses van kinderen en jongeren en daarin oriënterend en verkennend zijn en ervoor zorgen dat remediëring en differentiatie echt een plaats krijgen. Zo kan daar maximaal op ingezet worden in de eerste graad, om net tegemoet te komen aan datgene wat leerlingen nodig hebben. Er zal veel meer dan vandaag op maat van leerlingen kunnen worden gewerkt. Het is totaal niet juist als u zegt dat leerlingen worden vastgezet in de eerste graad. Ze krijgen alle mogelijkheden om zichzelf beter te leren kennen en om kennis te maken met verschillende vakken en inhouden en om naar een volgende graad toe nog heel wat keuzes te maken. Ze zitten absoluut niet vast, maar er wordt op maat van leerlingen gewerkt.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mevrouw Gennez, wat de getuigschriften voor de A- en de B-stroom betreft, situeert u dat een klein beetje verkeerd. Het is namelijk zo dat een getuigschrift A-stroom nu ook al een getuigschrift voor de A-stroom is en dat kinderen die nu naar de B-stroom gaan, helemaal niets in handen hebben, maar ook naar de B-stroom gaan. Dankzij dat getuigschrift voor die B-stroom, zal vermeld worden wat ze de voorgaande negen jaar bereikt hebben. Nu weet men niets, maar voortaan zal er vermeld worden welke capaciteiten ze verworven hebben en welke talenten ze hebben. De mensen van de B-stroom zullen daardoor een beter zicht hebben op wat de capaciteiten zijn van de kinderen die in de B-stroom terechtkomen. Ze zullen veel gerichter met die kinderen kunnen werken. Er zullen kinderen zijn die na één of twee jaar kunnen ‘opzalmen naar de A-stroom’, zoals u het noemt. Dat is nu zo en misschien is dat in de toekomst ook zo. We weten ook wel dat niet alle kinderen evenveel talenten en mogelijkheden hebben. Ook als kinderen binnen de B-stroom verdergaan, zullen ze goed begeleid worden en worden ze toegeleid naar een goede plek op de arbeidsmarkt. Het is volgens mij heel waardevol kinderen mét een getuigschrift naar de A- of de B-stroom toe te leiden.
Een aandachtige luisteraar zou kunnen opmerken dat alles wat hier nu gezegd is, wel waar is, maar dat het ook klopt dat er ten opzichte van de feitelijke situatie, waarbij kinderen die vandaag in het eerste secundair zonder getuigschrift in de B-stroom terechtkomen, bijna nooit, in minder dan 4 procent van de gevallen, nog kunnen aanpikken bij het aso. Dat is weinig. Er zal niets veranderen, u geeft het zelf toe.
Waar onze fractie voor pleit, als het aankomt op het getuigschrift basisonderwijs, is heel simpel, namelijk voor het volgen van het Vlor-advies, waarbij elk kind een getuigschrift krijgt en waar er wordt opgesomd welke verbeterpunten en aandachtspunten elk kind ook nog heeft. Ik begrijp dat u allemaal gecrispeerd reageert, omdat de lat inderdaad hoger moet worden gelegd in alle richtingen. Maar we hebben nood aan het opwaarderen van het technisch en het beroepsonderwijs. (Opmerkingen van Ann Brusseel en Koen Daniëls)
Voor mij is elke opleiding gelijkwaardig, of ze nu veel handenarbeid vraagt of veel intellectuele inspanning. Maar laten we niet flauw doen: het watervaleffect dat ons onderwijs vandaag kent, zal niet verdwijnen door erover te zwijgen. (Applaus bij sp.a)
Ik dacht dat de collega’s van de N-VA de problemen willen benoemen zoals ze zich voordoen en er dan concrete oplossingen voor willen aanreiken. Maar de problemen in ons onderwijs van foute oriëntatie en foute studiekeuze zullen niet opgelost raken door erover te zwijgen en er in de feiten niets aan te willen doen.
De oorspronkelijke ambitie was in het secundair onderwijs te werken met een aantal interessedomeinen en finaliteiten. Het lijkt me vanzelfsprekend dat je vanaf de tweede graad vraagt: waar ligt je passie, waar ligt je interesse, kies daarvoor. Iemand wil bijvoorbeeld metselaar worden. Fair enough, goede keuze, daar ligt je motivatie. Iemand wil bijvoorbeeld architect worden. Super, geweldig interessant, je bent letterlijk en figuurlijk een bruggenbouwer van de toekomst.
Vandaag segregeren we die talenten. In mijn ideale wereld worden de metselaar en de architect op dezelfde campus opgeleid, want later in het echte leven zullen ze samen op de werf staan en samen aan die stevige brug moeten bouwen. Dat is wat deze hervorming vandaag mist. Men heeft mordicus gekozen om de tussenschotten die vandaag bestaan tussen het aso, het tso, het bso, en eventueel het kso te behouden.
Nochtans stond in ons oorspronkelijke masterplan heel duidelijk dat die tussenschotten best zouden verdwijnen. Weet u waarom? Net om die talenten en interesses aan elkaar te koppelen. Die tussenschotten en die labels konden verdwijnen op het moment dat men een transparante matrix zou hebben die de studiekeuze zou vergemakkelijken. Weet u wat er in de feiten gebeurt met die matrix? In plaats van enkel te focussen op interesses en finaliteiten – wilt u doorstuderen, wilt u gaan werken of houdt u beide opties open? – heeft men toch nog eens mordicus die labels willen plakken: tso-leerling, aso-leerling, bso-leerling. Men wil die mordicus plakken, en dat is een foute keuze, omdat wij denken dat met talenten en interesses aan de ene kant en met de finaliteit van waar bereidt een studierichting op voor aan de andere kant, maximale transparantie zou worden bereikt. Niet met het plakken van labels.
Als we inzoomen op die matrix, zien we inderdaad dat er wat bordjes zijn verhangen en dat we van die ongelooflijke panoplie aan studierichtingen die ons secundair onderwijs rijk is, van 157 studierichtingen in de derde graad – hou u vast – gaan naar 146 studierichtingen. Dat is de grote transparantie, dat is het grote wieden in structuren. Kom, collega's, laten we ernstig blijven, dit is niet de hervorming die ons Vlaams onderwijs nodig heeft. (Applaus bij sp.a)
Ik doe nog een poging, en degenen die zo fanatiek applaudisseren, moeten ook eens proberen de intellectuele oefening mee te maken. Ik doe nog een poging, mevrouw Gennez. Het is of zeggen dat het ellendig is onderaan de waterval voor degenen die in het beroepsonderwijs zitten, of uw stelling moet zijn: we gaan het beroeps- en technisch onderwijs opwaarderen. Het is een van de twee. U kunt in uw retoriek niet blijven de mensen die bewust kiezen voor beroeps- en technisch onderwijs beledigen dat ze onderaan die ellendige waterval zitten waar ze nooit nog weg kunnen, en dan zeggen dat je dat gaat opwaarderen. Kom, dat begrijpt u nu toch zelf wel. Als je het niet begrijpt, dan spreek ik mij daar niet over uit.
In uw ideale wereld zitten die metser en die chirurg niet op dezelfde campus. In uw ideale wereld bakt de chirurg brood en opereert de metser. Dan wil ik liever dat u op die operatietafel ligt dan ik, eerlijk gezegd. (Applaus bij Open Vld en de N-VA)
Mevrouw Brusseel, ik snap het niet. Het is een ander interessedomein.
Blijkbaar snapt u ook niet dat u een heleboel mensen bruuskeert en dat u zaken vergelijkt die niet te vergelijken zijn. Met deze hervorming kunnen ze perfect op dezelfde campus staan. Met deze hervorming gaan ze perfect nog van 1B naar 1A. Het is natuurlijk een beetje vervelend oppositie te moeten voeren op een plan dat is gebaseerd, maar uiteraard wat is verbeterd, op het plan van de vorige legislatuur dat u hebt goedgekeurd.
Ik zou je aanraden om naar de finesses te gaan zoeken. Ik zal u een tip geven. Als die 146 studierichtingen er voor u nog 146 te veel zijn, dan had u hier in de plaats van onnozele platitudes, die tegenstrijdig zijn, te staan verkopen, moeten zeggen welke van die 146 er weg moesten. Is het de metser of is het de chirurg die weg moet? Zeg het mij, wat is het?
Ik zou willen beginnen waar collega Brusseel geëindigd is. Mevrouw Gennez, zeg me eens welke studierichtingen er weg moeten? U hebt hem allicht. Welke moeten er weg? Zeg het. Ik wil u de matrix laten brengen, dan kunt u hier ter plekke zeggen wat er weg moet. Daar ben ik heel benieuwd naar. Want die matrix is niet zomaar met de vinger in de lucht gemaakt. Die is gemaakt op basis van screenings, doorstromingscijfers enzovoort.
Eigenlijk is het wel straf wat u hier allemaal net hebt gezegd. Bruggen worden vandaag ook gebouwd en die bruggen blijven staan. Ik weet niet of u al eens op een werf bent geweest, maar die mensen werken samen. U doet nu alsof in onze huidige maatschappij mensen van bso, tso en aso in een aparte werfkeet zitten en niet met elkaar praten. Als dat niet gebeurt, dan staat er geen enkele brug. U zegt: ‘In mijn ideale wereld…’ Gaat u dan aan de leerlingen die al in de lagere school zitten te happen om nog bij te blijven op het vlak van wiskunde, dezelfde wiskunde geven als aan de architect? Of gaat u tegen die architect zeggen: ‘Wacht even, we gaan u die wiskunde niet geven want we moeten allemaal samen blijven’? Dat klinkt mooi – hoewel ‘samen’, bij sp.a? Dat gaat soms ook uit elkaar, heb ik begrepen. Maar dat ‘samen’ is een utopie! Dat is een utopie! Waarom, mevrouw Gennez? Omdat kinderen en leerlingen verschillend zijn. U wenst dat niet te aanvaarden. U wenst dat niet te aanvaarden, maar dat is wel een heel cruciaal punt.
Als we het hebben over het categoriseren en hoe we indelen, dan ben ik heel blij met deze matrix – ik zal hem nog eens omhoog steken – want ik en ook elke directeur en elke leerkracht kunnen nu aan ouders uitleggen: wat is wat. U kunt het niet zien, maar het zit wel in de documenten. Wat stellen vast? Finaliteit Doorstroom. Is dat dan geen label? Dat is een label. In die finaliteit Doorstroom zijn er twee onderdelen. Een ervan is domeinoverschrijdend aso. Weet u waarom dat domeinoverschrijdend is? In eender welke studierichting die u daar volgt, zijn uw slaagkansen in het hoger onderwijs zeer hoog. Daarnaast is er het domeingebonden tso en kso. Dat is een cruciaal element, voorzitter. Daar zeggen we eindelijk dat er in het tso domeingebonden opleidingen zijn die maximaal voorbereiden op hoger onderwijs. Dus moeten we niet zoals u zeggen: ‘Dan kan je weggeraken uit alles wat daaronder zit.’ Als je tegen mijn vroegere leerlingen verzorging zegt dat ze moeten weggeraken uit dat bso, dan wens ik u veel geluk wanneer u later in het rusthuis bent, mevrouw Gennez, want het zijn die leerlingen die u nu beledigt. (Applaus bij de N-VA en van Ann Brusseel)
Mevrouw Turan heeft het woord. Heel kort, hé, want u bent ook nogal breedsprakerig.
Voorzitter, dat zal vooral liggen aan de slechte opleiding die ik waarschijnlijk op school heb gehad, waar ze mij misschien niet zo kort hebben gehouden. Maar ik zal het overbrengen naar het atheneum van Antwerpen, waar ik in de richting wetenschappen-wiskunde toch tot de elite behoorde.
Ik ben vandaag kwaad en vooral teleurgesteld omdat ik vind dat dit parlement vandaag echt eendrachtig moet gaan voor één doel: elk kind de nodige opleiding geven die voldoet aan zijn eigen mogelijkheden om elk talent te kunnen benutten. (Applaus en opmerkingen bij de N-VA)
Dat is exact wat wij doen. De teleurstelling is dat wij anno 2018, OESO-rapport na OESO-rapport, PISA-rapport na Europees rapport, er nog altijd niet in slagen om vele van die kinderen met een migratie-achtergrond met een diploma of een getuigschrift te laten afstuderen en hen versterkt met een getuigschrift op de arbeidsmarkt te brengen. En dan vandaag doen alsof er geen probleem is…
Jullie zijn allemaal lid van de commissie Onderwijs. Jullie kennen veel beter het watervalsysteem. Ik hoor elke dag ouders die in paniek zijn. Zij weten niet meer wat ze moeten doen omdat hun kind met aso begint, dan naar tso gaat, om in bso te eindigen.
Mevrouw Brusseel, ik ga nu even uw intellect aanspreken, u hebt dat met mij ook gedaan. Ik heb mijn best gedaan om u te volgen. U zegt dat het watervalsysteem ellendig is, maar anderzijds zegt u dat de beroepsrichtingen moeten worden opgewaardeerd. Wel, als je in een richting zit waarvoor je niet hebt gekozen, waarin je via het watervalsysteem terechtkomt nadat je uit het ene na het andere bent weggestoten en vervreemd en uitgestoten, dan ben je al ellendig vooraleer je in een ellendige richting aankomt.
Het essentiële is dat we het beroepsonderwijs moeten opwaarderen en de jongeren en elk kind bewust moeten laten kiezen voor een beroepsrichting zonder tussenschotten op één campus. Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Gennez hier pleit voor inclusief onderwijs. Ik vind het heel spijtig dat de heer Daniëls zegt dat ik nu eens moet zeggen welke richting ik weg wil. U moet eens gaan kijken in welke richtingen jongeren uitstromen zonder diploma. Dan pas moet u uw hoofd wegsteken.
U had beter het ontwerp van decreet eens gelezen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, ik vind het zeer pertinent en boeiend dat ook niet-leden van de commissie Onderwijs het woord nemen. Ik vind dat positief, want anders moeten we geen plenaire zittingen organiseren. Dan kunnen we er in de commissie over stemmen en dan is de kous af.
Mevrouw Turan, ik ben blij dat u het woord neemt, maar ik ben niet blij met de inhoud van wat u zegt. Niemand legt een kind op naar welke richting het moet gaan. Niet de overheid, niet de school. Voor de 12-, 13-, 14-jarigen zijn het de ouders die kiezen. Wij willen vooral voor ogen houden dat een goede oriëntering wil zeggen dat men niet hoog mikt om dan te kunnen afzakken. Dat is de perfiditeit!
We moeten iedereen optimale kansen geven, maar kinderen zijn verschillend, zoals de heer Daniëls ook al zei. Er bestaat ook nog zoiets als intelligentie en handigheid. Wie handig is én intelligent, kan misschien een chirurg worden. Wie intelligent is en niet handig, kan misschien parlementslid of minister worden. En wie weinig intelligent maar heel handig is, heb ik verdorie heel dikwijls nodig.
Waar gaat dit over? Mevrouw Gennez, we hebben het er dikwijls over gehad. We hebben het over richtingen van waaruit je ze moet laten opstromen. Je begint ergens met de opleiding en je geeft inhoud. Je weet toch ook dat er verschillen zijn. Zelfs in het basisonderwijs moeten we al differentiëren. We moeten daar werken met groepjes van kinderen die extra moeten worden uitgedaagd, en met anderen die extra moeten worden bijgeschoold. Maar naarmate de kinderen ouder worden, moeten we dat op een andere manier structureren. We hebben daar in de vorige legislatuur die nota over gemaakt. Of het label dat we daar op plakken nu aso is of tso of bso of doorstroom of arbeidsmarkt, het doet er niet toe. Maar de finaliteit van elke opleiding is wel anders.
Mevrouw Turan, domeinscholen en alles op één campus: dat is goed. Maar u bent van Antwerpen. Hebben wij nu al geen problemen met schoolinfrastructuur? Mochten wij met een leeg blad kunnen beginnen, met een tabula rasa, dan zouden wij scholen bouwen waar veel samen kan worden georganiseerd. Maar het scholenlandschap is wat het is. Er is nu al een enorme uitdaging om te investeren in bijkomende schoolcapaciteit.
Voorzitter, als men in het ontwerp van decreet leest wat erin te lezen is, als men de finaliteiten bekijkt van wat daarin werkelijk wordt bedoeld, denk ik dat dit er enorm veel toe kan bijdragen om de mankementen in ons secundair onderwijs aan te pakken. Daar gaat het tenslotte toch om.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, eigenlijk moet het parlement debatteren, maar ik wil toch even reageren op de uitspraak van mevrouw Turan over de ‘ellendige studierichtingen’. Mevrouw Turan, er bestaan in Vlaanderen geen ellendige studierichtingen. (Applaus bij de meerderheid)
En mevrouw Turan, ik zal er nog iets bij zeggen: op de publiekstribune zitten een aantal jongeren die leerkrachten in spe zijn. Zij luisteren naar dit debat. Wat moeten zij denken? Moeten zij denken: ‘Zullen wij straks lesgeven in een ellendige studierichting?’
Mevrouw Turan, we hebben in de vorige legislatuur, op initiatief van mijn voorganger, elke studierichting in de tweede en de derde graad laten screenen. We hebben die laten screenen op, zoals u zelf aangeeft, een aantal criteria. Halen die jongeren hun diploma? Switchen ze van richting? Doet de studierichting datgene wat ze belooft, namelijk voorbereiden op hoger onderwijs of voorbereiden op de arbeidsmarkt?
En vervolgens, collega's, hebben we een aantal inhoudelijke aanpassingen gedaan en een aantal studierichtingen geordend, gebundeld, een nieuwe vorm gegeven. En die richtingen zijn inderdaad minder gereduceerd, mevrouw Gennez, dan dat we hadden gedacht. Maar uzelf, uzelf, hebt aan mij in het parlement gevraagd om de richting Multimedia alstublieft te behouden! Kom hier dan niet klagen dat er te veel studierichtingen zijn, alstublieft! (Applaus bij de meerderheid)
Voorzitter, ik stel vast dat de minister ons alvast volgt in de kritiek dat er inderdaad nog te veel studierichtingen overblijven. (Rumoer. Opmerkingen)
En dat dat inderdaad te maken heeft met een gebrek aan durf om keuzes te maken. Want de minister geeft heel duidelijk aan, collega’s van de meerderheid, dat er twee elementen doorslaggevend zouden moeten zijn op het vlak van oriëntatie en studiekeuze. Mevrouw Brusseel, spits uw oren: twee elementen. (Opmerkingen van Ann Brusseel)
Interesses en talenten van de jongeren zelf.
Collega Van Dijck, u weet dat wij vaak in dezelfde richting kijken en ook goede en constructieve discussies hebben. Maar het zijn vandaag inderdaad vaak de ouders die kiezen. Of men kiest op basis van het imago van een school. En ik denk dat het beter is, ook in het kader van het vermijden van schoolse vertraging of uitval later, dat de jongere zelf kiest, bewust van zijn eigen talenten en interesses, en effectief voor een school, maar vooral een studierichting op zijn of haar maat geschreven.
Want vandaag – en dat is cijferwerk – is het zo dat, als je een of twee keer blijft zitten in het secundair onderwijs, je niet eens de helft kans hebt om een diploma te halen. Zittenblijven, schoolse vertraging, is de voornaamste voorspeller voor het niet behalen van dat diploma. Dus moeten wij er toch alles aan doen, collega's, om dat te voorkomen. En dan moeten wij inderdaad een transparantere keuze aanbieden dan vandaag met die 147 richtingen het geval is. En men had dat kunnen doen door talenten en interesses enerzijds en effectief finaliteit anderzijds: verder studeren, gaan werken of doorstromen. Maar u doet nog een derde ding. En dat is waarop wij kritiek hebben. En dat is inderdaad die labels aso, tso en bso mordicus willen blijven hangen.
En wij zijn daar niet alleen in, voorzitter. Ik citeer uit het Vlor-advies (Vlaamse Onderwijsraad). Zij zeggen: “De vraag is of de zaken met deze hervorming van het secundair onderwijs duidelijker worden of niet. Gaat het hier over een fundamentele verandering waaraan ons secundair onderwijs nood had? De fundamentele verandering die werd verwacht, is in het regeerakkoord al afgevlakt tot een modernisering en uiteindelijk is er, naar het gevoel van de Vlor, te weinig van overgebleven.” Verklaring hiervoor, collega’s, is “een te grote vrijblijvendheid”. En ik vrees dan inderdaad “dat we niet meer hebben gedaan dan bordjes verhangen en dat er in de praktijk te weinig verandert. De studiekeuze wordt niet verlaat, men bouwt geen tussenschotten en men verliest te veel de brede observerende en oriënterende opdracht van de eerste jaren in het secundair.” En dat is niet de sp.a. Dat is niet Caroline Gennez, die mordicus, op ideologische gronden haar punt wil maken, collega's. Dat is de Vlor. Daarin zitten alle onderwijsverstrekkers: het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, het gemeenschapsonderwijs, de vakbonden.
Daarin zitten vertegenwoordigers in een ander advies van oudergroepen, van ouderpanels, besteld in de zoektocht naar een breed draagvlak via een studie met de Koning Boudewijnstichting. Het zijn zij, mensen die bezorgd zijn over de toekomst van ons onderwijs, die hebben aangegeven dat zij geen protocol van akkoord kunnen geven aan wat u hier met de N-VA, CD&V en Open Vld in elkaar hebt geknutseld. Die mensen zijn teleurgesteld, zij vrezen dat er op het veld te veel vrijblijvendheid zal zijn zodat men inderdaad in het imago van scholen kan blijven schipperen, zonder dat er wezenlijk op maat en met maatwerk voor de talenten en interesses van jonge mensen zal worden hervormd. En dat is toch wat belangrijk is: dat er een draagvlak is voor die hervorming, en dat ontbreekt. Twee op drie schooldirecteurs hebben aangegeven dat ze wat hier voorligt onvoldoende vinden.
Begrijp me niet verkeerd, ik had het graag anders gehad. Ik had graag vanuit oppositie heel constructief en progressief meegewerkt aan een duurzame en fundamentele hervorming. En waar het mogelijk is, hebben we dat ook altijd gedaan, bijvoorbeeld in het debat over de eindtermen, dat het zusje is van deze structuurhervorming. We hebben er altijd voor gepleit ambitieus te zijn, de lat hoog te leggen voor de inhoud van ons onderwijs, ervoor te zorgen dat alle kinderen over die lat geraken, scholen te responsabiliseren om effectief met elk kind over de lat te geraken. En neen, mijnheer Van Dijck, elk kind is niet gelijk, elk kind heeft andere talenten en interesses. De ene zal later inderdaad chirurg worden en de ander verpleegkundige, en dat is evident. Ze hebben elkaar nodig. Wat wel belangrijk is, is dat we al die finale jobs en al die secundaire diploma's op dezelfde manier valoriseren en maatschappelijk waarderen. En dat had men kunnen doen door ze geen verbrande labels op te kleven.
En waarom kiest u daar zo mordicus voor? Ik begrijp het nog altijd niet, tenzij vanuit een fout begrepen traditionalisme dat wat goed is dan maar langzaam achteruit moet gaan, waarbij we dan finaal kunnen zeggen dat we het wisten maar schrik hadden van die zo broodnodige kracht van verandering die wel in ons onderwijs zit maar die de N-VA hier hypothekeert.
De argumenten zijn al herhaaldelijk uitgesteld. We hebben ons standpunt uitentreuren herhaald. Het is het standpunt van de meeste partners in de Vlor. Een duurzame hervorming van ons secundair onderwijs had nood aan een uitstel van studiekeuze, had nood aan het wegwerken van de tussenschotten tussen aso, bso en tso om elke richting in haar volle waardering te laten schitteren. We hadden nood aan een transparanter aanbod zodat we inderdaad elk kind en elke klas maximaal konden omkaderen met leerkrachten en werkingsmiddelen, meer dan vandaag het geval is. En we hadden inderdaad ook nood aan een sterker kader voor de eindtermen. We zijn ervan overtuigd dat deze modernisering, althans wat de studiekeuze betreft, weinig zoden aan de dijk zal zetten. We zijn ontgoocheld dat het technisch en het beroepsonderwijs onvoldoende geherwaardeerd en gevaloriseerd worden en we vrezen dat de waterval niet snel zal worden stopgezet. Onderwijs zal altijd mensenwerk zijn en dus was een minder vrijblijvende en meer doortastende structuurhervorming zeker beter geweest.
Voorzitter, de argumenten zijn uitgewisseld, maar wat baten kaars en bril als bepaalde dieren niet zien willen, helaas? (Applaus bij sp.a)
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, er moet me toch iets van het hart. Ik denk dat leerkrachten, schooldirecties, ouders en schoolbesturen die meeluisteren of het verslag nalezen, eigenlijk stimulansen verwachten om het proces van vernieuwing en verandering en modernisering van het secundair onderwijs, dat in Vlaanderen reeds bezig is, aan de gang te houden. Men heeft hoegenaamd geen behoefte aan een stereotiep ideologisch debat.
Ik wil eventjes vier elementen noemen. Eerst en vooral denk ik dat we het er allemaal over eens zijn dat alle kinderen met hun talenten maximaal kansen moeten krijgen. Daarover is iedereen in het halfrond het eens. Het is duidelijk mijn inziens, dat de eerste graad hoe dan ook verkennend en oriënterend is. Ten derde blijven domeinscholen inderdaad mogelijk. Ik voeg er onmiddellijk aan toe – en ik denk dat collega Van Dijck het daarnet ook heeft gezegd – dat, als morgen alle scholen domeinscholen moeten worden, het Vlaamse budget in zijn totaliteit te gering is om dit alleen te realiseren.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Collega's, na twintig jaar heb ik ook het gevoel dat het debat misschien stilaan uitgeput is. Ik ga het dus zeker niet te lang trekken.
We kennen de geschiedenis van het dossier, ooit begonnen onder Monard. Het is dan nog een aantal legislaturen meegegaan. Het moest een grote hervorming worden. Er zou ook een lerarenloopbaanpact in zitten enzovoort. Het is dan in de vorige legislatuur een soort masterplan geworden waar geen akkoord over was. Er waren oplopende ruzies. Er is jaren over gebakkeleid. De heer De Wever heeft er zich dan mee gemoeid. Uiteindelijk was het geen masterplan meer, maar was het nog een ‘modernisering’. Nu is er dus een ontwerp van decreet dat een aantal zaken rond die zogezegde modernisering – wat het ook al niet meer is, want er is al een nieuwe naam die het woord modernisering ook nog eens heeft afgezwakt – moet vastleggen.
Minister, we weten dat u het zo snel mogelijk achter de rug wou hebben, dat de knoop moest worden doorgehakt en de discussie beslecht, dat er iets moest komen, dat het een compromis zou zijn waar iedereen de uitleg aan gaf die hij wou. Het was perfect mogelijk voor de ene partij om met het masterplan in de hand te zeggen dat het iets zeer goeds was omdat de studiekeuze wordt uitgesteld, en voor de andere partij om met hetzelfde masterplan in de hand te zeggen dat de studiekeuze niet wordt uitgesteld en dat men kinderen vroeger gaat oriënteren. Met hetzelfde masterplan waren er dus mensen die zeiden dat de studiekeuze werd uitgesteld en anderen die zeiden dat de studiekeuze werd vervroegd. Dat was mogelijk.
We moeten er dus geen tekeningetje bij maken dat het geen hervorming is waarmee we de nodige veranderingen zullen doorvoeren in het Vlaamse onderwijsbeleid. Nochtans, en daar is wel consensus over, zijn die veranderingen nodig. We kennen allemaal de pijnpunten in het onderwijs, en daar is consensus over. Het is genoegzaam geweten, uit wetenschappelijk onderzoek, dat het onderwijs op dit moment de sociale ongelijkheid niet wegwerkt maar die bestendigt en dat we er dringend iets aan moeten doen. Er stromen nog steeds te veel leerlingen uit zonder diploma.
Het voorbije jaar zijn de cijfers van mensen die ongekwalificeerd uitstromen, opnieuw gestegen. Uit recent onderzoek blijkt dat kinderen met een migratieachtergrond het slechter doen in Vlaanderen dan in andere OESO-landen. Het Transbaso-onderzoek toont aan dat er problemen zijn bij de overgang van basis- naar secundair onderwijs. Er wordt te weinig georiënteerd op basis van talenten of interesses. Er is nood aan het opwaarderen van het tso en bso om er een heel positieve studiekeuze van te maken op basis van talenten en interesses. We willen iets doen aan de achteruitgang van sterke leerlingen in het onderwijs. Dit zijn uitgangspunten die worden gedeeld vanuit verschillende hoeken en door heel veel wetenschappers, maar ook door de Vlor, ook door ouders, ook door directeurs. Er is dus een vrij grote consensus en die zien we ook in andere Europese landen.
Het is ook een aanbeveling geweest van de OESO dat het beter is om kinderen later te laten kiezen en ze dan te laten kiezen op basis van interesses en talenten. Dat is de sleutel tot een onderwijs dat zorgt voor meer gelijkheid en een onderwijs dat ervoor zorgt dat sterkere leerlingen meer worden uitgedaagd.
In tegenstelling tot wat men hier in dit parlement geprobeerd heeft om erin te drammen bij Vlamingen, namelijk dat een brede eerste graad eenheidsworst betekent, zien we in andere landen net het omgekeerde. We zijn met de commissie Onderwijs naar Schotland gegaan. Als je de studiekeuze uitstelt en als je gaat voor een brede eerste graad, dan hebben we in het Schotse onderwijs gezien dat je dan net veel meer maatwerk en differentiatie krijgt. Net dat is wat we nodig hebben in het Vlaams onderwijs. We moeten op maat kunnen werken.
Waarom is de brede eerste graad, in tegenstelling tot wat men er bij ons probeert in te drammen, geen eenheidsworst maar meer maatwerk? Omdat je op die manier verschillende niveaugroepen krijgt. Je hebt leerlingen die supersterk zijn in wiskunde maar problemen hebben met de taal omdat ze later zijn toegekomen. Zij zitten in een heel hoge groep op het vlak van wiskunde, samen met gasten die uitgedaagd moeten worden op dat vlak. Ze kunnen dan op het vlak van taal in een remediërende groep zitten. Zo krijg je onderwijs op maat met voldoende differentiatie.
Daar moeten we met ons Vlaams onderwijs naartoe, maar dat zal er niet komen. Met deze hervorming blijft de basis in de eerste graad ongeveer dezelfde, op een uur na in de tweede graad voor de A-stroom basisvorming. Je kunt niet zeggen dat dit een verschil zal maken en dat dit ervoor zal zorgen dat het broodnodige maatwerk ook in ons onderwijs realiteit zal worden.
Dat is mijn voornaamste kritiek, naast een aantal andere zaken die ik deel met de collega's. Ik denk aan het feit dat de schotten veel te weinig worden weggewerkt, dat de rationalisatie van studierichtingen onvoldoende ver is gegaan, dat men kinderen te vroeg oriënteert, en dat er nog steeds voor schoolkeuze in plaats van voor studiekeuze wordt gegaan. Ik zal niet verder uitweiden: de discussie is eindeloos gevoerd op verschillende fora.
Ik kan zeggen dat wij deze hervorming uiteraard – dat zal geen nieuws zijn – niet zullen goedkeuren, maar dat we zullen tegenstemmen. We hebben dezelfde bezwaren als heel wat onderwijsactoren, te zien in de meest vernietigende protocollen die nog altijd aanwezig zijn. (Applaus bij Groen en sp.a)
Mevrouw Meuleman, ik heb een vraag voor u. We hebben recent ook de bespreking gehad van de hervorming van de CLB's. U haalt het belang aan van goede oriëntering op basis van talent en belangstelling, net zoals onze fractie dat ook al enkele jaren doet. Het plan van Marleen Vanderpoorten dat daar voor het eerst werk van maakte, heette ‘Accent op talent’ – u zult zich dat misschien nog herinneren.
Oriënteren is inderdaad zeer belangrijk. Kinderen en jongeren moeten ergens kunnen studeren waar ze graag studeren en zaken kunnen studeren waar ze goed in zijn en waar ze tevreden over zijn. Dat is zeker zo. Als u een school organiseert op basis van bijvoorbeeld het thema ‘wetenschappen en techniek’ of op basis van bijvoorbeeld technische studierichtingen van verschillende aard, wat doet u dan vermoeden dat er in de ene school beter wordt georiënteerd dan in de andere? Als een kind daar niet op zijn plaats zit, wat doet u dan denken dat het georiënteerd zal worden naar een compleet ander thema of een compleet andere school, enkel en alleen wanneer het clusteren van studierichtingen verandert? U erkent dan toch waarschijnlijk dat kunnen oriënteren een mensenzaak is en geen kwestie van een gebouw?
Ik heb daar niet over gesproken, mevrouw Brusseel.
U hebt daar wel over gesproken.
Ik heb dat niet eens vermeld. U hebt totaal niet geluisterd, want u komt tussen op iets dat ik vandaag niet heb gezegd, maar dat doet er niet toe. (Rumoer)
Ik heb gesproken over de brede eerste graad. Dat gaat over het eerste en het tweede middelbaar. Dan zijn er inderdaad geen campusscholen, geen wetenschapsscholen. Daar heb ik niet eens over gesproken. Het gaat over het uitstel van de studiekeuze, over een brede eerste graad om kinderen later maar beter te kunnen oriënteren in functie van een studiekeuze in de tweede en derde graad die dan op die leeftijd wordt bepaald.
Daar heb ik het dus over gehad, vooral over die eerste graad. Mevrouw Brusseel, als u dan toch verwijst naar Marleen Vanderpoorten, wij delen daarover dezelfde bezorgdheid en we deelden hetzelfde standpunt. Zij is ook een groot voorstander van iets dat nu ook opnieuw opkomt in het Brusselse, de tienerscholen. Er zijn scholen die daarmee beginnen. Dat zijn scholen die er inderdaad voor zorgen dat de twee laatste jaren van het basisonderwijs en de twee eerste jaren van het middelbaar onderwijs worden samengevoegd en dat je een vier-vier-vierstructuur krijgt. Daarbij is de vorming inderdaad zeer gelijklopend in het lager onderwijs, laat men vanaf 10 tot 14 jaar kinderen echt proeven, laat men hen een weg zoeken, helpt men hen met de oriëntatie, vergemakkelijkt men de overgang tussen basis- en secundair onderwijs, om dan in de tweede en de derde graad echt te gaan naar die specifieke studieoriëntering. Dat was iets dat mevrouw Vanderpoorten nog heeft voorgesteld, en wij staan op diezelfde lijn. Zij was toen ook een verdediger en een voorstander van een grondigere hervorming dan deze die u nu met uw fractie hebt goedgekeurd omdat u nu in de meerderheid zit, en waar u in de vorige legislatuur tegen was, want toen zat u in de oppositie. U moet nu ook tegen mij geen oppositiepraat beginnen te spreken die geen steek houdt. (Applaus bij Groen)
U hebt het over oriëntering, u hebt het over de schotten en over de domeinscholen, maar als ik u daarover een vraag stel, dan zegt u dat u het daar niet over hebt gehad. Het is zeker laat op de avond? Het is nog maar zes uur! Bij sommige mensen slaat het zomeruur echt wel toe! Ik begrijp het niet, eerlijk gezegd. Beter oriënteren, is dat een kwestie van domeinscholen? Is dat een kwestie van aso of tso of bso? Dat is een kwestie van goed te kunnen oriënteren, hè mevrouw! Alstublieft hè! Een beetje beleefd blijven hè, niet rond de pot draaien! (Gelach. Opmerkingen)
U moet antwoorden op de mensen hun vragen! Maar misschien kent u het antwoord niet.
Mevrouw Brusseel, als u vraagt dat iemand anders beleefd zou zijn, dan moet u zelf ook beleefd zijn. (Applaus bij de oppositie)
Ik ben geoefend in non-verbale communicatie en ik heb u allerlei bewegingen naar uw hoofd zien doen waarvan ik denk dat ze hier niet thuishoren.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, het frappeert me eigenlijk hoe u idealiseert hoe een werking in de brede eerste graad zou worden georganiseerd volgens uw visie. U weet evengoed als ik dat men in de lagere school heel hard worstelt met heel die differentiatie en heel die differentiële werking, waarbij men inderdaad aandacht wil geven aan de zwakkeren en de sterkeren en alle kinderen die daartussen zitten. Zeker met het M-decreet is dat iets waarmee men momenteel in de lagere school enorm worstelt.
Als u dan uitlegt hoe volgens u een brede eerste graad werkt, dat getuigt dat – het spijt me dat te moeten zeggen – echt wel van weinig ervaring en kennis over de werking van het secundair onderwijs. De ideale wereld die u voorstelt in uw brede eerste graad, die bestaat niet en die kan ook niet worden gerealiseerd met 1 leerkracht in het secundair onderwijs voor 25 leerlingen in de klas. Het is daarom dat wij met dit ontwerp van decreet hebben getracht om zo realistisch mogelijk tegemoet te komen aan een aantal bezorgdheden die u ook hier te kennen hebt gegeven. Dit ontwerp geeft daar heel duidelijk een antwoord op, maar wel binnen een realistisch en haalbaar patroon voor ons secundair onderwijs. Dat was eigenlijk het belangrijkste dat ik wou zeggen. (Applaus bij de N-VA)
Collega’s, voorzitter, we bevinden ons hier in een wetgevend orgaan, en het gaat vandaag niet over zomaar een gesprek in het ijle. Het gaat over een ontwerp van decreet dat voorligt.
U zei daarnet dat er geen ruimte is voor differentiatie en remediëring, dat men meesleept, dat ze in hokjes moeten enzovoort. U hebt dat daarnet gezegd. Ik kan alleen maar naar artikel 27 verwijzen. U weet wat daarin staat, want anders zou u niet op de tribune staan. Ik zie u echter enigszins bedenkelijk kijken. In artikel 27 staat dat er in het lessenrooster in het eerste jaar 5 uur differentiatie is, en die 5 uur differentiatie kan bestaan uit verdieping, voor wie meer uitdaging nodig heeft, verkenning en remediëring, om die leerlingen bij te werken die al een achterstand hebben opgelopen. In het tweede jaar is er 2 uur differentiatie, en die differentiatie heeft hetzelfde doel: verdieping en remediëring.
Dus kom hier nu niet zeggen dat het er niet in zit. Collega Meuleman, u vergeet een belangrijk deel van het onderwijs: het basisonderwijs. In het basisonderwijs zitten onze leerlingen samen, hebben zij alle vakken, daar werken we al rond interesses. Ga langs in scholen lager onderwijs. En ik sluit aan bij het pleidooi van mijn collega Krekels. Vanaf het vierde studiejaar, zeggen de leerkrachten daar, voel je dat sommige leerlingen vooruit willen en dat andere nog veel extra ondersteuning nodig hebben. We stellen zelfs vast dat het moeilijk wordt. Als we die tot hun 14 jaar allemaal samen gaan houden, dan vraag je van alle leerkrachten secundair een spagaat waar we alle Olympische Spelen mee gaan winnen, maar we gaan dan wel de job herwaarderen. We gaan ze herwaarderen, draaglijker maken, zwaar beroep, noem alles maar op. Dat zijn die leerkrachten uit de lagere school, die zeggen: het gaat al niet meer. We gaan dat dan doortrekken tot ze 14 zijn.
U moet zich ook eens in de plaats van de leerling zetten. Mijn leerlingen in het bso, die waren blij, die keken rond in de klas en die hadden zoiets van: oef, wij zitten hier samen met allemaal leerlingen die dezelfde…, wij komen een beetje thuis, wij moeten hier niet de hele tijd zitten te springen. En langs de andere kant leerlingen die moeten zitten wachten.
Dat is de sterkte van dit ontwerp van decreet. Dat staat hierin. Daarover gaat het vandaag. Laat ons daar ook over spreken, alstublieft. (Applaus bij de N-VA)
Ik heb inderdaad niet artikel per artikel gereageerd op het ontwerp van decreet. Ik denk dat er al genoeg over gezegd is doorheen al die jaren, ook in de commissie.
Het punt dat ik vandaag echt nog wou maken, is die valse tegenstelling, dat valse idee van: brede eerste graad, dat moet dan eenheidsworst zijn, of dan moeten leerkrachten inderdaad een spreidstand gaan bewerkstelligen die totaal niet realistisch is. Dat heb ik willen weerleggen, omdat het net dat is dat we zijn gaan bezichtigen. U was daarbij, in Schotland. We hebben daar gezien wat er gebeurt als je een brede eerste graad hebt, als je kinderen alle kansen wilt blijven geven, maar je werkt dan wel in verschillende niveaugroepen.
U was daarbij, mijnheer Daniels. We zijn één klas gaan bezoeken. Het was taal. Het waren veertienjarigen die een boek aan het analyseren waren, op een niveau dat heel hoog lag. Je zag dat. Daar zaten de beste taalleerlingen. En dan had je andere klassen, waarbij de wiskundeknobbels apart zaten, maar evengoed klassen waarbij die kinderen die nood hebben om bijgewerkt te worden op het vlak van taal, ook samen zaten. Maar er waren toch ook heel wat momenten waarbij er gezamenlijke vorming was, waarbij er vakken waren die leerlingen inderdaad met elkaar in contact brachten, waar je diversiteit in de klas kreeg, wat ook een goede zaak was.
En dan werd er gekozen, geleidelijk aan. Daar was het van in het derde jaar, dus nog een jaar later. Dat is de hervorming die zij hebben doorgevoerd, ook omdat er een aantal gedeelde bezorgdheden waren, waar wij ook mee worstelen, waar verschillende Europese landen mee worstelen, namelijk die kloof dichtgereden krijgen. Dat was een beleid dat absoluut inzette – ik weet niet of u het zich nog herinnert – op gelijke onderwijskansen voor iedereen, op allerlei manieren, en een heel bewuste keuze om naar zo’n structuurhervorming te gaan. En een structuurhervorming is niet alles, maar het is wel noodzakelijk.
Mevrouw Krekels, als je aan alle mensen in het basisonderwijs zou vragen of ze dat maatwerk goed vinden en of we dat moeten blijven doen, of differentiatie binnen de klas, differentiëren met de leerlingen, noodzakelijk is, denk ik dat ze allemaal zullen zeggen: ja, absoluut. Maar natuurlijk zullen ze u ook zeggen dat het niet evident is: op den duur moeten wij alleen op zoveel niveaus differentiëren, we kunnen dat bijna niet meer aan. Dat is de kreet van al die mensen in basisonderwijs en die directeurs basisonderwijs, die op dit moment een persconferentie geven om te zeggen: ondersteun ons beter, om dit te kunnen doen. Maar dat maatwerk is wel de sleutel tot succes in het onderwijs. Dat zie je in landen als Finland, in landen die het goed doen, in landen waar sterke presteerders het goed doen en mensen die het moeilijker hebben, niet achterblijven. Ik denk dus dat we naar zo’n systeem moeten en dat dit ontwerp van decreet te weinig stappen in die richting zet. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Segers heeft het woord.
Beste collega’s, er moet me iets van het hart. Ik voel een grote gedragenheid voor het doel, en vandaar ook het vuur waarmee het debat gevoerd wordt. Het doel is dat we ervoor kunnen zorgen dat elke leerling maximaal zijn eigen talenten kan ontplooien. Dat doel delen we. Maar als collega Gennez spreekt over het bestaan van de waterval en van de schotten, dan kunnen we niet ontkennen dat die reëel zijn. Die zijn er, in de hoofden van de mensen, misschien niet altijd leraars, maar wel in de hoofden van veel mensen.
Het taalgebruik waarmee dit debat wordt gevoerd, is essentieel.
Mijnheer Van Dijck, ik heb u horen spreken over intelligente leerlingen versus handige leerlingen. Niet-intelligente leerlingen zijn dan domme leerlingen. (Rumoer)
Mevrouw Krekels, ik heb u horen spreken over zwakke leerlingen versus sterke leerlingen.
Het gaat om ons taalgebruik, dat zeer waardegeladen is en in onze samenleving doorsijpelt. Het is essentieel dat we er in ons onderwijs van afraken de competenties en de vaardigheden van leerlingen zeer eng als cognitieve vaardigheden te definiëren. Het wordt tijd aandacht te hebben voor andere vaardigheden, maar dan moeten we ook ons taalgebruik aanpassen. Pas op dat ogenblik zullen we ervoor kunnen zorgen dat we afraken van die slechte scores in de schabouwelijke rapporten van de OESO. We krijgen onze leerlingen niet op de juiste plaats. We zullen hier pas slagen indien we alle competenties in onze hoofden kunnen gelijkschakelen. Het gaat niet enkel om Latijn-Grieks.
Mevrouw Brusseel, u hebt als eerste de idee van de ellendige richtingen gelanceerd. Voor mij was Latijn-Grieks een fantastische richting, maar voor vele anderen was het een ellendige richting. We moeten de mensen op de juiste plaats krijgen. (Applaus bij sp.a)
Mevrouw Segers, ik weet niet of u ooit hebt gehoord van de gausscurve in verband met het IQ. Het gemiddelde is 100. Er zijn hoogbegaafde jongeren met een IQ van 130 of meer. Er zijn er ook met een IQ van 70 of minder. Die leerlingen zet men niet in de richting Latijn-Wiskunde.
Indien ik het over intelligentie heb, zeg ik volgens u dat er domme kinderen zijn. Ik zal het anders formuleren. Er zijn er die veel intelligentie hebben en er zijn er die iets minder intelligentie hebben. Er zijn getalenteerden en er zijn iets minder getalenteerden. Er zijn er die graag studeren en er zijn er die iets minder graag studeren. Is dat nu een politiek correct antwoord?
Mijn punt is dat we te eng focussen op de cognitieve vaardigen en de rest onderwaarderen. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Segers, dat is de kern van het probleem en ik stel vast dat u het dossier beter beheerst dan mevrouw Gennez, die daarnet vooraan stond.
Mevrouw Meuleman, u deed hier ook lacherig over. Ik heb u die vraag daarnet ook gesteld. Is het probleem niet veeleer dat we moeten oriënteren op basis van competenties dan dat we de schotten moeten wegwerken en domeinscholen moeten maken? Nu is het mogelijk verschillende soorten campussen te maken. Het ontwerp van decreet laat toe domeinscholen met thema’s te creëren of een technische school te behouden waar de accommodatie klaar is en waar niet zo veel financiële mogelijkheden zijn om de school helemaal om te vormen. Het ontwerp van decreet laat dit toe.
Mevrouw Gennez, mevrouw Meuleman, ik heb daarnet te kennen gegeven en duidelijk gemaakt dat het gaat om een waterval waarover jullie hebben gezegd dat richtingen onderaan en bovenaan zitten. Ik ben altijd tegen het gebruik van dat woord geweest. Een waterval impliceert inderdaad dat de ene hoger zit en in de hoofden van de mensen meer is en dat de andere lager zit. Dat is een heel slechte perceptie die ervoor zorgt dat mensen kinderen vertellen dat ze bovenaan moeten beginnen, maar dat bestaat niet. Er is elk individueel kind met zijn individuele talenten en competenties. Ik hoop dat jullie het nog even kunnen opbrengen. Indien jullie het niet graag over intelligentie hebben, heb ik het over het abstraherend vermogen. (Opmerkingen van Caroline Gennez)
Mevrouw Gennez, de intellectuele eerlijkheid bestaat erin het dossier te volgen zoals het is. Domeinscholen zijn toegelaten en de aso-bso-tso-structuur is toegelaten. Mevrouw Meuleman heeft naar de oriëntering verwezen. Mevrouw Segers heeft het over de competenties. Voor mij is het kunnen oriënteren op basis van competenties de crux. Indien u hierop reageert met te stellen dat het met mij niet goed meer gaat, kunnen we de discussie beter afsluiten en stemmen. U vindt het gewoon niet zo prettig hierover deze namiddag ten gronde te discussiëren.
Mevrouw Meuleman verwijst heel de tijd naar Schotland. Nu, Schotland zakt momenteel weg in internationale vergelijkingen, dus ik denk niet dat dat een goed idee is.
Wat mevrouw Segers zegt, is heel interessant. Ik maak even een lijstje van uitspraken, en u mag raden welke partij ze heeft gedaan: “Leerlingen in bso en tso zijn leerlingen met zwarte handjes. Ze zitten in ellendige studierichtingen. We moeten zorgen dat ze opzalmen. Ze zakken weg uit het aso. We moeten zorgen dat ze niet terechtkomen in bso en tso.” Dat zijn allemaal citaten van mensen uit uw partij, vandaag nog, en tijdens vorige plenaire vergaderingen. Kom hier dus nu niet de moraalridder uithangen, want telkens als jullie als sp.a zeggen dat we moeten herwaarderen, gebruiken jullie in de volgende zin dergelijke uitdrukkingen. Daarom ben ik zeer blij dat we terug naar de inhoud gaan, dat we wetenschap en techniek in de basisvorming steken, dat we voor de tso-opleidingen doorstroming zullen geven naar hoger onderwijs, dat we die effectief benoemen. Dat is de kern van de zaak. Die andere benamingen, waarmee jullie duidelijk jullie dedain laten blijken voor die opleidingen, laat ik voor jullie.
De heer Janssens heeft het woord.
Het is door de voorbije sprekers al gezegd: het dossier over de hervorming van het secundair onderwijs gaat al een tweetal decennia mee. De discussies die daarover worden gevoerd, gaan dus ook al even lang mee, met als risico dat we, zoals vandaag al gebleken is, onszelf iets te veel gaan herhalen. Niettemin wil ik een aantal elementen die voor ons van belang zijn en die onze stemhouding zullen bepalen, in deze discussie inbrengen.
Minister, wat de inhoud van de onderwijsplannen betreft, zijn we niet wild van het compromis dat u in deze legislatuur uiteindelijk tussen de diverse regeringspartijen heeft bereikt, maar we zijn wel opgelucht dat ons onderwijs gespaard zal blijven van een fundamentele, een alles overhoopgooiende hervorming die volgens ons allerminst noodzakelijk of wenselijk was en waarvoor mijns inziens geen draagvlak bestond, noch bij de leerkrachten, noch bij de ouders. Ik verwijs daarbij naar een aantal peilingen ten tijde van wat toen nog het ‘masterplan’ was, waaruit bleek dat veel leerkrachten tegen die grote hervorming waren. De problemen waarmee ons onderwijs wordt geconfronteerd, zoals onder meer het feit dat de kwaliteit onder druk komt te staan, zijn immers geen gevolg van de bestaande structuren, maar wel grosso modo van de veranderende schoolpopulatie. Het is dus niet door te nivelleren dat men een antwoord biedt op het probleem van de vele jongeren die vandaag de school helaas verlaten zonder diploma.
We zijn daarom tevreden dat de onderverdeling in aso, tso, bso en eventueel kso uiteindelijk in grote mate behouden zal blijven, al zullen ze nu dan doorstroomrichtingen of arbeidsmarktgerichte richtingen genoemd worden. De vraag moet natuurlijk ook wel gesteld worden op welke wijze vermeden wordt dat de doorstroomrichtingen de nieuwe zogenaamde voorkeurrichtingen worden, met dan eventueel een nieuw watervalsysteem, hoewel niemand die term wil gebruiken, maar desalniettemin met een nieuw watervalsysteem, tot gevolg. Het beter definiëren van de vooruitzichten van de diverse richtingen draagt misschien bij tot het formuleren van een positieve studiekeuze in plaats van een negatieve voor wat men tot nu toe technische en beroepsrichtingen noemt. Zeker even belangrijk lijkt me het duidelijk formuleren en vooral ook het propageren van de technische en beroepsopleidingen in het lager onderwijs en bij de ouders.
We zijn ook gematigd positief over het feit dat de onderwijsvrijheid overeind zal blijven door de domeinscholen of de campusscholen niet verplicht te stellen, hoewel er wel een koppeling aan de financiering is. Voor mijn partij – ik heb dat in diverse debatten al herhaald – staat de vrijheid van onderwijs centraal. We zijn dus blij dat scholen zich min of meer kunnen blijven organiseren zoals ze zelf willen en we hopen dat het gezond verstand op het terrein zal zegevieren.
Het is onzes inziens immers niet goed dat leerlingen van verschillende niveaus te lang worden samengehouden. Klassen met te grote interne niveauverschillen zijn in niemands belang, niet van de sterke, maar ook niet van de zwakke leerlingen, die zo het gevoel zullen krijgen dat ze falen. Laat staan dat het in het belang zou zijn van de leerkrachten, want hun job wordt daardoor nodeloos extra verzwaard.
Minister, met de progressieve implementatie van dit decreet in de komende zes jaar, wordt een belangrijke hervorming doorgevoerd, maar ik hoop dat daarna de rust in het secundair onderwijs kan wederkeren en dat we het secundair onderwijs niet verder gaan belasten met experimenten en zeker niet met grote hervormingen die alles en iedereen willen gelijkschakelen.
Op basis van deze elementen zullen we ons straks bij de stemming onthouden. (Applaus bij het Vlaams Belang)