Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de slaagkansen van leerlingen met een migratieachtergrond
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, we kregen deze week een studie onder ogen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) met betrekking tot de veerkracht van de jongeren met een migratieachtergrond in ons Vlaams onderwijs. Er werd uiteindelijk opnieuw bevestigd wat we met ons allen allang weten, dat die jongeren het veel moeilijker hebben om sterke schoolse prestaties af te leveren. Dat is natuurlijk een ontzettend gemiste kans aan menselijk potentieel in onze gemeenschap. U weet dat mensen met een diploma uiteraard sterker in het leven staan.
De verklaringen die de OESO-studie geeft zijn eigenlijk legio. Men heeft de taalachterstand, en het is belangrijk dat we daarop inzetten om die weg te werken. Maar we zien tegelijkertijd toch ook een zeer zware impact van de sociaal-economische status van het gezin. Komt men uit een kansarm gezin, dan heeft men een veel hoger risico om effectief niet af te studeren. Dat zou in een beschaafd land met een sterk onderwijssysteem, minister, als het onze toch niet meer moeten mogen. De talenten en interesses van een kind zouden bepalend moeten zijn voor zijn schoolse prestaties en het behalen van een diploma, niet allerlei handicaps of beperkingen die ingebakken zitten in ons systeem en waarmee de OESO-studie duidelijk raakvlakken aangeeft.
Hoe wilt u de conclusies en aanbevelingen uit het rapport met betrekking tot taalversterking en versterking van de leerkracht uitvoeren en met aandacht voor de sociaaleconomische situatie van het gezin? Hoe wilt u die in de praktijk uitvoeren?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Het verschil in slaagkansen tussen Vlaamse jongeren met een migratieachtergrond en jongeren in onze buurlanden is vrij aanzienlijk. De slaagkans is in Europa gemiddeld 22 procent en bij ons 30 procent minder dan bij de autochtone leerlingen. Er zijn inderdaad een aantal zaken te doen.
We hebben de voorbije decennia al wel ingezet op een gelijkekansenbeleid in het onderwijs, maar we zien, specifiek voor taal, dat het nog wel wat beter kan. Volgens professor Piet Van Avermaet van de UGent is het probleem eigenlijk niet zozeer de motivatie zoals vaak wordt aangenomen. Hij stelt vast dat anderstalige nieuwkomers wel zeer gemotiveerd zijn, maar hij geeft aan dat het probleem zit in de doorstroom van basis- naar secundair onderwijs.
Minister, daarom kijken we even in de richting van de leerkrachten. Blijkbaar geven de leerkrachten van anderstalige nieuwkomers aan dat ze zich onvoldoende gevormd voelen om lessen te geven aan die anderstalige leerlingen om hun taalniveau aanzienlijk te verbeteren. Ze vragen ons eigenlijk om maatregelen te nemen om betere leerkrachten te worden. We kunnen dus alleen maar blij zijn dat die vraag vanuit de leerkrachten zelf komt.
Minister, welke maatregelen zult u treffen om tegemoet te komen aan die vraag?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik heb uiteraard ook met interesse kennisgenomen van het onderzoek dat gisteren werd gepubliceerd. Ik wil misschien eerst iets rechtzetten.
Het onderzoek heeft in een aantal landen nagegaan wat er aan de hand is met jongeren met een migratieachtergrond. Jullie zeggen beiden dat de kloof tussen autochtone en allochtone jongeren in Vlaanderen groot is, en dat klopt. We hebben dat ook gezien in de PISA-resultaten. Het onderzoek focust op België, dat is punt nummer een. En twee, wat mij eigenlijk verrast, want ik had de resultaten nog niet op die manier geïnterpreteerd, is dat als we kijken naar jongeren met een migratieachtergrond in pakweg Duitsland, Nederland, en zelfs in Finland, onze jongeren met een migratieachtergrond het beter doen dan zij. Het is niet zo dat je kunt zeggen dat in Vlaanderen jongeren met een migratieachtergrond het sowieso slecht doen. Als we dan nagaan hoe de besten het doen en de minst goeden, dan zien we dat de kloof bijzonder groot is. Ik ben het dus eens dat er een probleem is, maar we staan niet alleen. Ook toplanden zoals wij, maar ook zoals Finland, kampen met een probleem.
Jullie hebben verwezen naar de taalbarrière. Die is er absoluut. Goed de taal kennen – en we hebben het hier vaak over gehad –, is de sleutel om goed te presteren, ook op wetenschapsvlak bijvoorbeeld. Dat is de reden waarom we met de Vlaamse Regering, zeker in het eerste en tweede middelbaar, veel meer de focus willen leggen op taal en basisgeletterdheid. Ik was gisteren nog in een technische school in Brugge waar men ook de focus legde op de moeilijkheid die men heeft om de taal goed aan te leren.
Zo komen we bij de suggestie van collega Brusseel. U weet dat we in de vernieuwde lerarenopleiding in ruimte voorzien voor vakdidactiek Nederlands tweede taal. Ik denk dat het echt elementair is dat we een voldoende cohorte leerkrachten opleiden die dit als basisopleiding hebben gekregen. Zij kunnen ook anderen enthousiast maken. Voor de bestaande leerkrachten moeten we zorgen dat er voldoende bijscholingsmogelijkheden zijn. Die zijn er. We hebben met de koepels samengezeten want ook zij moeten bijscholingen organiseren. Door het feit dat deze vakdidactiek nu voor het eerst zal worden aangeboden door de hogescholen, worden de mogelijkheden om bij te scholen en na te scholen ook groter omdat het wordt ingebed als een didactiek. Ik vind het een zeer belangrijke maatregel die er ook zal toe leiden, collega's en in het bijzonder collega Brusseel, dat er effectief meer kansen zijn om het te studeren en om ook later de switch te maken. Als ik aan OKAN-leerkrachten vertel dat we er in de lerarenopleiding een didactiek van maken, dan vinden ze dat fantastisch. Je voelt dat er zelfs velen zin hebben om die opleiding te volgen, maar wat niet bestaat, kun je natuurlijk niet volgen.
Collega Gennez, we kunnen natuurlijk nog veel meer doen. U hebt naar taal verwezen, en taal is een barrière. Op pagina 274 van het rapport staat ook een pluim voor Vlaanderen op een paar punten. Ze verwijzen naar de SES-financiering (socio-economische status) van 330 miljoen euro, wat in andere landen niet bestaat of in een andere mate bestaat. Er is ook een rapport over geweest. Het is goed dat we gaan evalueren of de financiering waarmaakt wat ze moet waarmaken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat men met outputresultaten aan de slag gaat, wat we hier in het parlement ook al meermaals hebben besproken? We zijn ook met de inspectie aan het onderzoeken of scholen effectief met die extra middelen zo veel mogelijk bereiken wat ze kunnen bereiken met de jongeren.
Er zijn dus nog wel een aantal initiatieven die we extra kunnen nemen, maar ook in de modernisering zitten, wat mij betreft, een aantal hefbomen die ervoor moeten zorgen dat jongeren van 14 of 15 jaar, door het feit dat ze een taalbarrière kennen, alleen maar opportuniteiten hebben om beroepsonderwijs te volgen bijvoorbeeld of een stiel te leren, maar dat ze ook alle kansen kunnen openhouden om, als ze beter zijn in abstracte vakken, ook doorstroomrichtingen te volgen, onder andere in het hoger onderwijs.
Minister, nu u erover begint, het rapport zegt duidelijk dat een te vroege studiekeuze niet de beste manier is om met talenten van jongeren om te gaan en dat jongeren met een migratieachtergrond daar nog meer nadeel van ondervinden. U hebt een hervorming van het secundair onderwijs op de sporen gezet waar uitstel van de studiekeuze niet aan de orde is. Integendeel, we gaan met dat getuigschrift basisonderwijs die studiekeuze en die early tracking nog versterken, wat als voornaamste consequentie zal hebben dat de kloof in ons onderwijs, die nu al schrikbarend groot is, zoals u zelf toegeeft, nog dieper zal worden. Dat is, volgens ons bij sp.a, de compleet verkeerde marsrichting. Dit wordt ook bevestigd door de OESO-studie.
Mevrouw Brusseel verwees er al naar, de motivatie bij kinderen uit de migratie is in Vlaanderen 30 procent sterker dan die van autochtone jongeren. Zij willen echt zelfwaarde putten uit dat schoolsucces. Laten we dat proberen te valoriseren en niet op maat van een middenklasse het onderwijs uitbouwen, maar net op maat van elk kind, ongeacht zijn afkomst. (Applaus van sp.a)
Minister, ik dank u voor het opnemen van het Nederlands als tweede taal, als vreemde taal in de didactiek van de vernieuwde lerarenopleiding. Ik pleit daar al sinds 2010 voor. De vorige minister had daar helaas geen oren naar, maar u gelukkig wel.
Het komt er niet op aan wanneer je precies kiest wat je gaat studeren, maar wel dat je het goed kunt studeren en daarvoor moet je goede lessen Nederlands gekregen hebben van een leraar die kan differentiëren en die weet hoe moeilijk het is voor jou, als anderstalige leerling, en met welke problemen je worstelt om vooruitgang te boeken.
Het is nodig om verder in te zetten op de bijscholingen. We moeten de koepels aanmoedigen om precies voor die bijscholingen te kiezen, het volstaat niet naar de lerarenopleiding alleen te kijken, hoe blij we daar ook meer zijn. Er moet ook aandacht zijn voor de permanente vorming. Het mag niet gaan om één dag nascholing wat betreft Nederlands en diversiteit. De nascholing moet grondig zijn. De lerarenopleiding kan daarvoor een belangrijke partner zijn. Hoe staat u daar tegenover?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, keer op keer komen er studies boven, die aantonen dat we ontzettend veel talent verliezen op die manier. Dat is een spijtige zaak voor onze samenleving en voor Vlaanderen. Eén van de conclusies is dat een taal leren lang duurt: zeven tot negen jaar gaan voorbij voor je een taal volledig beheerst. Dan moet je inderdaad inzetten op de leerkrachten en de nieuwe lerarenopleiding. De stappen vooruit wat dat betreft zijn een goede zaak, maar ook de leerkrachten die nu voor de uitdaging staan om die kinderen mee te krijgen, moeten beter ondersteund worden. Die professionalisering en de nascholingsmiddelen blijven een pijnpunt van het beleid. Kinderen moeten die tijd krijgen. Als je weet dat het zolang duurt om een taal te leren, is het fout om kinderen veel te vroeg te oriënteren naar een richting op basis van wat soms een taalachterstand is veeleer dan op basis van interesses of talenten. Ook op dat vlak moeten we echt stappen vooruit zetten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Qua veerkrachtige jongeren doen we het beter dan Finland. Dan moeten we toch zeker niet het onderwijssysteem van Finland gaan overnemen, aangezien ze het slechter doen dan wij. Dat lijkt mij een belangrijke conclusie die we uit dit onderzoek kunnen halen. Ik dank de collega’s die daarop hebben gewezen.
We moeten ook kijken wat we doen. Taalbadklassen zijn belangrijk. Minister, we hebben samen in Belsele in het Waasland een school bezocht die echte aparte taalbaden organiseert, tegen het advies van het OKANS-rapport in, tot ieders tevredenheid. Daarop moeten we inzetten.
Ten derde zijn er de ouders. Hier wordt gedaan alsof kinderen… We beginnen telkens opnieuw, de tweede, derde, vierde generatie en moeten we telkens zeven of acht jaar de Nederlandse taal aanleren. Dat is toch ook iets om naar te kijken, want zo blijft de kring verder draaien.
Ten laatste moeten we de leerwinst meten bij kinderen. Het is al te gemakkelijk om te zeggen dat het hier of daar aan ligt. Het gaat over de winst die ze boeken.
Minister, hoe kunnen we ervoor zorgen dat er effectief meer taalbaden zoals we in Belsele samen hebben mogen zien, worden georganiseerd?
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Dit is het zoveelste rapport dat aangeeft dat we nog niet staan waar we willen staan. Het geeft wel aan dat we inspanningen doen en dat we bepaalde effecten bereiken. Het is heel interessant dat wij aan de mensen die in het onderwijsveld actief zijn, goed kunnen aangeven welke maatregelen er effectief zijn en welke niet, want de meningen zijn daarover verdeeld. Het is belangrijk dat de mensen in de praktijk goed weten wat er effectief is in welke situatie en wat er niet effectief is. We moeten daar zo snel mogelijk informatie over kunnen geven.
Ik vind het ook interessant om te bekijken welke maatregelen andere landen die het beter doen, nemen, welke conclusies we daaruit kunnen trekken en wat we kunnen leren van andere landen om het ook hier beter te doen. We doen het op een aantal punten zeer goed, en andere landen kunnen Vlaanderen daarvoor als voorbeeld nemen. Ik vind het ook de moeite om grondig te bekijken wat wij van andere landen kunnen leren om onszelf te verbeteren.
Mevrouw Helsen, ik zal met uw opmerking starten. Het rapport geeft een aantal voorbeelden. Het is een internationaal rapport met een aantal ‘good practices’. Onze SES-middelen staan bijvoorbeeld als iets goeds geboekstaafd. Er zijn ook negatieve zaken. Als compensatie voor het feit dat jongeren op hun 12 jaar geleidelijk aan beginnen te kiezen, zegt men dat in Vlaanderen 99 procent van de kleuters naar school gaat. Dat is een heel goede maatregel om ervoor te zorgen dat er geen achterstand ontstaat. Er zitten in het rapport heel wat goede praktijken, maar eenheidsworst is er natuurlijk niet. Mocht er alleen bij ons een probleem zijn, dan zouden we andere zaken kunnen kopiëren, maar je ziet dat er in alle landen een probleem is.
De heer Daniëls verwees naar Finland. Dat klopt. Ik ben mijn antwoord gestart met te zeggen dat als je kijkt naar het rapport en als het over de leerlingen zelf gaat, Finland het slechter doet dan België. Het is evident dat er werkpunten zijn.
Mevrouw Gennez, ik ben het niet eens met uw opmerking over de eerste graad, maar we hebben al vaak die discussie gevoerd. Ik heb dat gisteren ook nog in die technische school besproken. Wij voorzien in extra uren algemene vorming voor de B-stroom. U moet zich inbeelden wat dat is. Dat zal vooral over taal gaan om daar de sprong te kunnen maken om de taalachterstand aan te pakken. Jongeren hebben die achterstand niet omdat ze het niet kunnen, maar wel vaak omdat de tijd er nog niet is geweest om het op te pikken. Als het mogelijk is, kan zo de sprong worden gemaakt naar de A-stroom. Ik geef toe dat niet iedereen die in de B-stroom zit, daar moet blijven zitten. We moeten jongeren de kans geven om in de loop van hun carrière van studierichting te wijzigen. Als we obstakels kunnen wegwerken door meer algemene vorming te geven, dan moeten we dat ook doen.
Mevrouw Meuleman, ik ben het met u eens dat het lang duurt vooraleer je een taal onder de knie hebt. Dat is een werk van lange adem. Daarvoor willen we zelfs voor 15-jarigen de basislat stevig verankeren. We willen niet dat men vanaf een bepaalde leeftijd zegt dat de taal niet meer belangrijk is. Een taal is relevant en moet je ook goed onderhouden. Het is zeker tot het einde van het secundair onderwijs iets heel belangrijks.
Er zijn ook veel opmerkingen gemaakt over de vorming. Zoals ik al zei, hebben we voorzien in vakdidactiek. Ik heb alle OKAN-leerkrachten al een keer samengeroepen. Er komt een terugkomdag binnen een paar weken. Men komt er samen om goede praktijken te delen en om na te gaan hoe we een nascholingstraject goed op de sporen kunnen zetten. We hebben de hogescholen die de vakdidactiek straks zullen aanbieden. Mevrouw Brusseel, er ontstaat dus inderdaad een uitstekende opportuniteit om snel instrumenten te delen om bij te scholen. De koepels hebben een budget om aan nascholing te doen. Ik zal ze daar zeker over aanspreken.
Collega Daniëls, we hebben dat project in Belsele inderdaad bezocht. Ook collega De Meyer was erbij – ik zou niet durven gaan zonder hem. Het was heel interessant om daar vast te stellen – dat wil ik onderstrepen – dat het apart zetten van kindjes in het lager onderwijs – wat door het OKAN-rapport een beetje wordt weggeduwd want dat mag je niet doen – daar niet gebeurde. Zo snel mogelijk moeten de kinderen samen met de andere worden gezet, maar daar doen ze het anders. Daar geven ze kinderen de tijd om de taal aan te leren, om te acclimatiseren. Als het kind rijp is – ik benadruk: als het kind rijp is – wordt de overgang gemaakt, niet vroeger. Ik vind het een goed systeem om op die manier te werken.
Collega Daniëls, het feit dat wij er zijn geweest, is al een goede reclame. Voor mij is het heel belangrijk om dat grondig met de koepels door te spreken. Die taalbaden zijn een fantastische opportuniteit waarvan gebruik moet worden gemaakt en waarvan we ook zien dat het goede effecten heeft in de scholen die er gebruik van maken. Het zorgt ook voor tevredenheid bij de leerkrachten zelf omdat ze zien dat die kinderen effectief sprongen voorwaarts maken.
Collega's, er is sowieso werk aan de winkel. Ik verwijs naar de woorden van collega Helsen: ik besef zeer goed dat we er nog niet zijn, maar ik denk wel dat deze regering niet onbelangrijke inspanningen doet om tekortkomingen uit het verleden te remediëren. Ik verwijs naar de aanwezigheid van kleutertjes op school. Ik verwijs naar onze inspectie die door de nieuwe manier van inspecteren ook zal kunnen nagaan of de school iets doet met de leerwensen. Als je meedoet aan een niveauoverstijgende proef zoals een interdiocesane proef of een OVSG-toets en je legt die resultaten in de kast en je doet er niets mee, dan is dat niet goed.
Kwaliteitsbeleid is ook kijken naar de winsten die leerlingen boeken. Als er niet voldoende winsten zijn, hoe kunnen we daar dan beterschap in brengen? De nieuwe manier van inspecteren zou hefbomen moeten geven aan scholen.
Het is ook deze regering die de regeling voor vervolgschoolcoaches heeft aangepast. Als je nieuwkomer bent, heb je niet alleen je OKAN-jaar of je OKAN-periode, daarna zijn er coaches die je volgen en die je helpen vermijden dat je zomaar in een richting wordt geploft waar je helemaal niet thuishoort. Dat is nefast voor jongeren. Die overtuiging deel ik met de beide vraagstellers.
We werken hard verder en ik hoop dat de maatregelen die we nemen, ook soelaas of toch beterschap zullen brengen om meer jongeren op hun eigen beste spoor te krijgen.
De OESO-studie – laten we het daarover eens zijn – focust op drie elementen.
Een: taal. Sp.a-voorstel: maak eindtermen Nederlands bindend voor alle leerlingen. Dat is de grootste ambitie inzake taalverwerving die je kunt hebben. Antwoord van de meerderheid: neen, we gaan dat niet doen.
Twee: effectieve kleuterparticipatie. Het voorstel van sp.a: maak van leerplicht vanaf 3 jaar 250 halve dagen verplichte aanwezigheid vanaf de eerste kleuterklas. Maak dat verplicht. Wij zouden daar graag aan werken, wij steken de hand uit naar de collega's van de meerderheid.
Drie: uitstel studiekeuze. Hoe die eerste graad er dan zal uitzien, zal mij eerlijk gezegd worst wezen. Elke weldenkende ouder beseft heel goed dat een kind van 11 nog niet altijd rijp is om zijn eigen keuze en zijn eigen traject volledig uitgestippeld te zien. Een kind van 14 heeft veel meer rijpheid om op basis van zijn eigen talenten en interesses die keuze te maken. Maar ook daar wandelt de regering helaas de verkeerde richting uit. (Applaus bij sp.a)
Collega Helsen vroeg daarnet welke methodes effectief zijn. Ik denk dat we dat weten. Wat is er effectief om te leren? De leerkracht, die is effectief: de leerkracht die is bijgeschoold op het vlak van didactiek Nederlands als tweede taal, de leerkracht die is bijgeschoold om met diversiteit en met grootstedelijkheid om te gaan. We hebben gevraagd om dat op te nemen in het decreet Lerarenopleiding, en dat is erin opgenomen, dus we zijn zeer blij.
Nu vragen we om daar ook met het loopbaanpact werk van te maken. Als de koepels of de vakbonden niet wakker liggen van die bijscholingen, wij van Open Vld wel. Elke school moet minstens een specialist in zijn team hebben op het vlak van taaldiversiteit en diversiteit in de brede zin om alle leerkrachten te kunnen steunen. De leerlingen hebben die steun nodig. Alleen met leerkrachten die op dat punt zijn gevormd, kunnen de leerlingen hun slaagkansen verhogen en kunnen we eindelijk meer diversiteit verwachten in ons hoger onderwijs en op de arbeidsmarkt. Minister, daar moeten we werk van maken. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vragen zijn afgehandeld.