Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het voorstel van decreet van Kathleen Helsen, Koen Daniëls en Jo De Ro houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs, wat de onderwijsdoelen betreft, waarvan het opschrift door de commissie is gewijzigd als volgt: “voorstel van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs, wat onderwijsdoelen betreft, en tot wijziging van de decreten Rechtspositie onderwijspersoneel”.
Ik wijs de vergadering tevens op de reflectienota’s die mevrouw Elisabeth Meuleman en de heer Björn Rzoska en mevrouw Caroline Gennez hebben ingediend.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, dit voorstel van decreet is het resultaat van een proces waar zeer velen bij betrokken zijn geweest: alle partners van het maatschappelijk debat, de Vlaamse Scholierenkoepel, de adviesraden, de sprekers tijdens de hoorzittingen. We hebben gedurende twee jaar met vijf partijen een sterk, gezamenlijk traject doorlopen, en dat toont ook meteen dat vijf fracties een zeer grote zorg en ambitie hebben ten aanzien van de toekomst van ons Vlaams onderwijs. De meerderheidspartners hebben die grote zorg en ambitie vertaald in een voorstel van decreet en de collega's van de oppositie uiten dit via reflectienota's die ze vandaag ook in het debat zullen inbrengen.
En ja, wij hadden liever gezien dat we kamerbreed met de meerderheid een voorstel van decreet hadden kunnen neerleggen. Dat was de doelstelling. We hebben vele maanden samen gezocht hoe we die doelstelling konden bereiken, maar we hebben moeten vaststellen dat die consensus kamerbreed helaas niet haalbaar was. En ondanks dit gegeven wil ik aangeven dat we het over vele dingen wel met elkaar eens waren. Bijvoorbeeld over de zestien sleutelcompetenties, datgene wat het hart van ons onderwijs vormt en ook het hart van dit voorstel van decreet, waren we het wel met z'n allen eens. Via die sleutelcompetenties bieden we een helder antwoord op de vraag wat elke jongere op school moet leren om via ons onderwijs kinderen en jongeren te vormen die krachtig in het leven staan, die zorg dragen voor hun gezondheid, overtuigd en actief betrokken zijn bij de wereld, verbonden zijn met anderen in onze samenleving, een degelijke basiskennis hebben die hen motiveert om levenslang te leren.
Maar op een aantal vlakken liggen de meningen uiteen, en dit komt zeer mooi tot uiting in de reflectienota’s die de voorbije dagen zijn ingediend. Wat ik zeer boeiend vind aan de reflectienota's – en ik ben zeer tevreden dat de collega’s die reflectienota's hebben ingediend omdat het de meningen heel duidelijk en helder stelt –, is om te zien dat ook binnen de oppositie de meningen niet op één lijn zitten. Dat maakt het toch wel heel interessant dat er twee reflectienota’s zijn ingediend en dat iedereen duidelijk kan maken waarvoor hij staat. We hebben, weliswaar achter gesloten deuren, heel veel boeiende discussies gehad, en het heeft ons allemaal versterkt om tot een voorstel van decreet te komen. Daarom ben ik blij dat we die input hebben gekregen om het debat ook hier te versterken.
Ik kan vaststellen dat met betrekking tot het bereiken van eindtermen op populatieniveau dan wel op individueel niveau er toch wel verschillende meningen zijn. In het voorstel van decreet is duidelijk dat wij ons aansluiten bij de houding van Groen, dat heel duidelijk stelt dat het wenselijk is om de eindtermen te formuleren op populatieniveau en dat het echt geen goede optie is om dat op individueel niveau te doen omdat dit nefaste effecten heeft op het onderwijs.
Ofwel kiezen we voor ambitieuze eindtermen en kunnen we die met zo veel mogelijk leerlingen bereiken, en is dat ook het doel dat wordt vooropgesteld. Ofwel gaan we naar een verlaging van het niveau en worden de doelen van iedere ambitie ontdaan. Laat ons duidelijk zijn: we hebben ervoor gekozen om voldoende ambitie te uiten en om de eindtermen op populatieniveau na te streven.
Er is discussie over het concept ‘basisgeletterdheid’. Ook daarover hebben wij heel veel gedachtewisselingen gehad. Ik merk op basis van de reflectienota’s dat sp.a en Groen daarover een verschillende mening hebben. Mevrouw Gennez vindt het niet wenselijk om basisgeletterdheid als concept in te voeren. Groen stelt voor om basisgeletterdheid meteen over de hele lijn toe te passen. Wij hebben in ons voorstel van decreet de voorzichtige keuze gemaakt. Wij hebben kunnen vaststellen dat ook de Vlor het goed vindt dat wij dit eerst als nieuw concept uitrollen in de eerste graad van het secundair onderwijs, dat we dat goed monitoren en dat we de effectiviteit daarvan goed evalueren, vooraleer we het uitrollen voor het basisonderwijs in de tweede en derde graad. We hopen dat wij, op basis van het advies van de Vlor, Groen toch nog kunnen overtuigen dat dit een goede keuze is in het voorstel van decreet. Laat het voor sp.a, dat aangeeft niet te geloven in dit nieuwe concept, dan een troost zijn dat wij het niet meteen over het hele onderwijs uitrollen.
Wat de gelijkwaardigheidsprocedure en de vervangende einddoelen betreft, hebben wij ervoor gekozen om de gelijkwaardigheidsprocedure in te bouwen in het voorstel van decreet omdat het belangrijk is dat wij respect hebben voor de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Wij hebben niet een beetje vrijheid: ofwel zijn we overtuigd van het belang van de vrijheid van onderwijs ofwel niet. Voor ons is het sowieso cruciaal dat de pedagogische projecten mogen verschillen en dat bepaalde geplande onderwijsdoelen het project niet in de weg mogen staan. Uiteraard moet de overheid de gelijkwaardigheid beoordelen. In het verleden hebben wij moeten vaststellen dat de afwijking die in het verleden altijd mogelijk is geweest, geen negatieve ervaringen heeft teweeggebracht. We hebben een oefening gekregen vanuit de steinerpedagogie. CD&V heeft die afwijking altijd met volle overtuiging toegestaan omdat de steinerscholen op een deskundige en kwaliteitsvolle manier telkens een dossier hebben uitgebouwd. Wij willen die autonomie en dat vertrouwen ook in de toekomst blijven geven. Daarom vinden wij het belangrijk om de gelijkwaardigheidsprocedure in het voorstel van decreet te behouden.
Collega’s, ik lees in de reflectienota’s dat jullie vinden dat er geen maatschappelijk draagvlak is. Ik vind het moeilijk om dit te begrijpen, vooral wanneer ik de adviezen lees. De Vlor drukt toch wel zijn waardering uit voor dit voorstel van decreet. Ook de Vlaamse Scholierenkoepel stelt vast dat er echt wel rekening is gehouden met zijn voorstellen. Ik kan mij vergissen, maar ik hoop toch dat ook jullie vinden dat zowel de Vlaamse Scholierenkoepel als de Vlor met deze waardering voldoende draagvlak creëren voor dit voorstel van decreet.
Ook over het punt van de levensbeschouwing hebben wij veel gediscussieerd. Het voorstel wordt gedaan dat de overheid ook voor levensbeschouwing de competenties vastlegt en in de ontwikkelcommissies verder uitrolt. Daarover kunnen we duidelijk zijn. We hebben in ons land grondwettelijke vrijheden en CD&V wil deze respecteren.
Maar wij willen via dit decreet wel een grotere transparantie creëren door de verplichte publicatie van de levensbeschouwelijke leerplannen en de inspectie levensbeschouwelijke vakken, die voortaan de jaarlijkse rapporten naar het parlement zal brengen. De directeur kan de lessen bijwonen om na te gaan of er een tegenstrijdigheid is met wat in de les gebeurt of met de rechten van de mens, die niet kan worden getolereerd.
In het voorstel van decreet hebben we ervoor gekozen om wat de vorige minister ingezet heeft voort te zetten en de afspraken die op vrijwillige basis gemaakt zijn tussen de verschillende levensbeschouwingen betreffende het interlevensbeschouwelijke verder te vertalen, zoals ik net heb aangegeven.
Mevrouw Gennez, wat betreft de curriculumdossiers en de leerplannen zegt u dat dit voor u niet hoeft en vindt u het instrument van de eindtermen voldoende. U baseert zich op het advies dat de SERV daarover heeft uitgebracht. Wij lezen het advies van de SERV zo dat ze toch aangeven dat ze net het netoverschrijdende karakter, waarbij met die curriculumdossiers die afstemming tussen de verschillende netten tot stand kan komen, wel positief vinden. Daarom vinden we het vreemd dat u komaf wil maken met de curriculumdossiers. Wij vinden juist dat daarmee een grotere gelijkgerichtheid gerealiseerd kan worden binnen onderwijs en dat ook de types van onderwijsdoelen die vandaag geen voorwerp van gesprek zijn wel aan bod komen in de curriculumdossiers. We hadden begrepen dat u in het verleden altijd die gelijkgerichtheid belangrijk vond. We willen dit in het voorstel van decreet behouden omdat met die curriculumdossiers de studierichtingen uit de tweede en de derde graad voldoende, en op een transparante manier, van elkaar kunnen worden onderscheiden en dat ook de eigenheid van de studierichtingen duidelijk in beeld komt. Ook voor wat de eerste graad betreft, vinden we het belangrijk dat die curriculumdossiers in de toekomst een plaats krijgen omdat daar ook een netoverschrijdende invulling van doelen, van basisopties veel helderder zal weergeven waarvoor die eerste graad precies staat.
Ook wat de leerplannen betreft, vinden we dat ze binnen onderwijs wel een cruciale rol blijven spelen. Ze geven aan schoolteams houvast om een pedagogisch beleid te kunnen ontwikkelen. Ze geven invulling aan het vormingsconcept van de verschillende aanbieders en zijn verbonden met de keuze voor een pedagogisch project. Ook de leerlijnen kunnen worden uitgezet. Al deze elementen zijn belangrijke argumenten om dit wel in het decreet op te nemen.
Meer dan twintig jaar geleden besliste de overheid om de te behalen minimumdoelen binnen onderwijs vast te leggen in eindtermen of ontwikkelingsdoelen, die leerlingen moeten sterken om hun verdere leven, onderwijstraject of professionele loopbaan vorm te geven. In die twintig jaar veranderde de samenleving tegen sneltreinvaart. Maatschappelijke uitdagingen zoals cyberveiligheid, klimaatdoelstellingen, burn-outs, beschavingsziektes, digitalisering ... stonden nauwelijks op de agenda. Er bestonden geen gsm’s, geen smartboards, in de meeste scholen kon je het aantal computers op één hand tellen. De bestaande doelen bieden geen garanties meer op een naadloze aansluiting op het leven na de secundaire school. Het is hoog tijd dus om de doelen die we met ons onderwijs nastreven, te actualiseren. Met dit nieuwe kader leggen wij de basis voor een vernieuwd en modern onderwijs dat vertrouwen geeft aan het onderwijsveld om in te spelen op de snel wisselende omstandigheden, zodat onze leerlingen kunnen uitgroeien tot sterke persoonlijkheden die krachtig in het leven staan en klaar zijn voor het leven na de schoolbanken.
Het is nu aan de ontwikkelcommissies en aan het onderwijsveld om binnen de contouren die we in het decreet vastleggen, nieuwe eindtermen te formuleren, ze hier voor te leggen en daarna het verdere werk in het onderwijsveld te realiseren.
Voor CD&V bevat dit decreet verschillende sterke elementen. Ik wil nogmaals beklemtonen dat het inhoudelijke voor ons toch wel zeer sterk is in dit voorstel van decreet doordat we zestien sleutelcompetenties vastleggen, een omvattend kader, waarop de ontwikkelcommissies verder aan de slag kunnen. Ook het onderscheid tussen vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen vervalt en daarmee ook het artificiële onderscheid tussen minimumdoelen die moeten worden bereikt of alleen maar worden nagestreefd. Voortaan moet elke eindterm worden bereikt. Eindtermen moeten ook beperkt zijn in aantal, helder worden geformuleerd en evalueerbaar zijn. Elke leerkracht moet duidelijk weten wat met de eindtermen wordt bedoeld. Daarover waakt het Vlaams Parlement.
Een volgend sterk element in dit voorstel van decreet is dat we de vrijheid van onderwijs garanderen, en voldoende vertrouwen hebben in het onderwijsveld. Het zijn de onderwijsverstrekkers die de koppeling maken van de eindtermen met de vakken, en niet wij, als overheid. De leerplannen blijven behouden. De pedagogische projecten kunnen daarin verder vormgegeven worden. We geven leerkrachten ruimte en autonomie.
Wij zijn wel overtuigd van het concept basisgeletterdheid, omdat we de mening zijn toegedaan dat we op die manier verkrijgen dat een minimum aan doelen door elke leerling in ons onderwijs bereikt worden. We zien de resultaten van de toetsen die hier in het parlement besproken worden. We vinden dat het echt nodig is om in de toekomst beter te garanderen dat elke leerling een minimum aan competenties verwerft in ons onderwijs. Met het concept basisgeletterdheid zijn wij ervan overtuigd dat we daarin een stap kunnen zetten. In de tweede en de derde graad formuleren we eindtermen per finaliteit, wat een grote duidelijkheid kan teweegbrengen naar degenen die keuzes moeten maken binnen ons onderwijs. Op die manier kunnen wij ook ons secundair onderwijs moderniseren.
Ik heb al aangegeven waarom wij het curriculumdossier belangrijk vinden. Ook op het vlak van de levensbeschouwing vinden we het belangrijk dat we de grondwettelijke vrijheden respecteren.
Een laatste belangrijk element in dit voorstel van decreet is dat we ingeschreven hebben dat we een driejaarlijkse evaluatie van de eindtermen gaan doen, omdat we het belangrijk vinden dat we eigentijds onderwijs realiseren, waar inhouden aan bod komen, waar competenties ontwikkeld worden die nodig zijn om jonge mensen krachtig in het leven te plaatsen.
Het nieuwe kader om vanuit Onderwijs de toekomst voor onze jongeren voor te bereiden, is er. De ontwikkelcommissies kunnen hopelijk snel worden samengesteld zodat zij het werk kunnen voortzetten. Daarin kunnen onderwijsverstrekkers, experts en leraren snel aan de slag om de eindtermen concreet in te vullen. Daarom ben ik ervan overtuigd dat we vandaag het best niet meer talmen, maar kiezen voor de weg vooruit.
Ik wil tot slot iedereen bedanken die hier een bijdrage toe geleverd heeft. Ik vind dat dit toch geleid heeft tot een sterk resultaat.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, u beseft het of u beseft het niet, maar u zit momenteel in een plenaire vergadering van het Vlaams Parlement die, en ik ga die woorden hier niet veel gebruiken, wel degelijk historisch is. Hier ligt vandaag een kaderdecreet voor, voor de minimumdoelen van het Vlaamse onderwijs. Minimumdoelen, die wij als Vlaams Parlement, namens de Vlaamse bevolking vastleggen, minimumdoelen die moeten bereikt worden in onderwijs, voor alle leerlingen die in ons onderwijs zitten. Ik vind dat niet onbelangrijk, want het gaat over die 11,6 miljard euro die wij van de Vlaamse belastingbetaler vragen om in te zetten in onderwijs.
Het is een voorstel van decreet geworden waar absoluut lang aan is gewerkt. Er is veel overlegd en er is veel discussie geweest. Ik wil expliciet mevrouw Meuleman, mevrouw Gennez, de heer De Ro en mevrouw Helsen danken voor de intense samenwerking in verband met dit voorstel van decreet. Het klopt dat onder dit voorstel van decreet maar drie namen staan. Om pijnlijke zaken uit het verleden niet naar boven te brengen, zal ik daar niet verder op ingaan. De kern is echter dat het voorstel van decreet er is.
Voor mijn partij is dit een belangrijk voorstel van decreet, want het gaat om de inhoud. Er zijn mensen die ons willen laten geloven dat onderwijs over structuren en over allerlei vormen en domeinen gaat. Dit is de kern. Wat wordt op school minimaal geleerd? Die minima worden concreet, duidelijk, ambitieus en gereduceerd vastgelegd. Ik herhaal die worden nog eens omdat ze allemaal belangrijk zijn. Concreet, duidelijk, ambitieus en gereduceerd.
De N-VA wil een aantal zaken beklemtonen. Ik overloop het voorstel van decreet. Voor de mensen die aan het volgen zijn, is dat het handigste. Ze kunnen de artikelen in dit belangrijk voorstel van decreet volgen. Ik merk aan de algemene belangstelling op alle banken voor dit cruciaal voorstel van decreet betreffende de minimumdoelen in ons onderwijs dat dit niet onbelangrijk is.
Artikel 2 betreft de kwaliteitscontrole. Het gaat om de onderwijsinspectie. Vanaf nu zal de onderwijsinspectie nagaan of de eindtermen worden bereikt. Iemand zou kunnen vragen wat het verschil met de huidige situatie is. Nu zullen we effectief naar de minimumdoelen en niet zozeer naar de leerplannen kijken. Ik kom later terug op de redenen waarom.
Een school kan ook bijkomende doelen voor de leerlingen nastreven. Iemand zou kunnen vragen waarom. Dit staat in het voorstel van decreet. De N-VA denkt dat dit cruciaal is. Uit de resultaten van internationale vergelijkingen komt naar voren dat het een probleem is dat de groep van onze slechtst presterende leerlingen toeneemt. Eigenlijk is er een nog veel groter probleem. De groep van de sterkst presterende leerlingen gaat gigantisch naar beneden. We dagen de leerlingen niet meer uit en dus geven we scholen met dit voorstel van decreet de mogelijkheid om wel degelijk uitbreidingsdoelen en bijkomende doelen voor de leerlingen na te streven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat onze leerlingen ambitieus blijven. Eigenlijk moet ik zeggen dat ze weer ambitieus worden, want de laatste studie van het Programme for International Student Assessment (PISA) heeft aangetoond dat de Vlaamse leerlingen het minst ambitieus zijn van alle leerlingen in de landen die tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) behoren. Dat is iets om wakker van te liggen.
Mevrouw Helsen heeft net verwezen naar de zestien basiscompetenties die zijn opgesomd. Ze zijn afzonderlijk opgesomd en ze hebben een afzonderlijk nummertje. Over de taalgrens willen ze dat niet doen. Daar gooien ze alles samen en geclusterd in een groot geheel. Dat is het niet. In Vlaanderen hebben we er bewust voor gekozen dat de competenties met betrekking tot het historisch bewustzijn andere competenties zijn dan de competenties met betrekking tot het ruimtelijk bewustzijn. Die staan bewust apart. Het zijn andere competenties. Indien we hadden geoordeeld dat ze samen aan bod moeten komen, hadden we ze wel samen gezet. Dat is dus niet het geval.
Ik zou ze allemaal kunnen opsommen en verklaren waarom we ze belangrijk achten. Ze staan in een volgorde, maar de ene competentie is niet belangrijker dan de andere competentie.
Ik start met de laatste: het cultureel bewustzijn en de culturele expressie. Voor de N-VA staat het als een paal boven water dat de Vlaamse identiteit en cultuur cruciaal zijn. Het is niet omdat deze competentie laatst staat, dat ze minderwaardig zou zijn.
Bij de burgerschapscompetenties hoort een niet onbelangrijke memorie, waarin we verwijzen naar de verworvenheden van de verlichting, die in ons onderwijs absoluut aan bod moeten komen. Het gaat om internationaalrechtelijke verdragen, om rechten en plichten, maar ook om onze vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting. Dat zijn zaken die in ons onderwijs aan bod moeten komen. Ze moeten niet worden verstopt in een vakoverschrijdende eindterm die dan wordt gehaald tijdens een studie-uitstap, maar ze moeten in een minimumdoel zitten dat de leerlingen op populatieniveau moeten bereiken.
Ook ondernemingszin staat er letterlijk in. We denken dat alle leerlingen het kunnen gebruiken de hand aan de ploeg te willen slaan en zelf oplossingen en opportuniteiten te willen zoeken. Dat is ondernemingszin, waar later ondernemerschap uit kan voortvloeien.
We weten allemaal dat als je ondernemend bent – en niet altijd in termen van het starten van een bedrijf maar ook in een bedrijf of in de maatschappij of in je gezin ondernemend bent – dan zijn de hand aan de ploeg slaan en zelf in actie schieten veelal belangrijke waarden en attitudes tot succes.
Collega’s, de ontwikkeling van die eindtermen gaan we hier niet met ons 124 samen doen, al zie ik collega Ronse wel in mijn richting kijken en denken: ‘Ik wil daar wel aan meewerken.’ Maar geen paniek, collega Ronse, alle eindtermen passeren hier nog in het Vlaams Parlement. Er zijn ontwikkelcommissies die ze zullen samenstellen. In die ontwikkelcommissies zitten mensen die weten waarover ze spreken. Het zijn geen mensen die al jaren uit het onderwijs weg zijn en geen academici die algemeen beschouwende ideeën hebben over onderwijs. Neen, collega’s, het zijn leerkrachten uit het basis- en secundair onderwijs, aangevuld met vak- en andere experten uit het hoger onderwijs. Heel concreet wil dat zeggen dat bij competenties met betrekking tot historisch bewustzijn, daar logischerwijze niet alleen professoren ontwikkelingspsychologie zullen zitten maar vooral ook professoren die die vakbekwaamheid hebben. Niet onbelangrijk om te zeggen is dat er heel duidelijk staat dat die ontwikkelcommissies bestaan uit ‘ten minste’ die mensen. Er kunnen dus nog andere profielen aan worden toegevoegd.
Wat betreft kennis, dames en heren: u gebruikt allemaal zeer regelmatig Google. Als u iets intypt in Google, ontstaat er af en toe een frustratiemoment. Er komt niet uit wat u had verwacht. Dan kunt u denken: ‘Google is mis. De machine werkt niet, ze is kapot.’ Maar, ook als er niet uitkomt wat u wilt, werkt Google eigenlijk heel goed, maar de IT-term hiervoor is een ‘PEBKAC’: Problem Exists Between Keyboard And Chair. Of om het in andere termen te zeggen: u hebt te weinig kennis waardoor u een verkeerde vraag in Google hebt gestoken en er niet uitkomt wat u wilt. Om dan verder te gaan: als er dan een aantal resultaten komen, dan hebt u kennis nodig om die te beoordelen. Om die reden, collega's, staat er in artikel 2, paragraaf 5, letterlijk dat elke eindterm competentiegericht en evalueerbaar moet worden geformuleerd, maar waarbij kennis telkens wordt geëxpliciteerd. Dat is cruciaal, ook voor onze jongeren die doorstromen naar het hoger onderwijs waar ze toch een basis van kennis nodig hebben.
Bij de afwijkende eindtermen, in artikel 3, is een vraag die kan worden gesteld: als je als parlement minimumdoelstellingen vastlegt, waarom moet je daar dan op kunnen afwijken? Dat is een terechte vraag. Waarom moet je kunnen afwijken van iets dat volksvertegenwoordigers in het parlement democratisch vastleggen als een minimum dat nodig is om in onze maatschappij te kunnen functioneren? Collega's, deze vraag heeft bij de N-VA zeer sterk geleefd en ze leeft nog altijd. We stellen vast dat het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat je in een afwijking moet kunnen voorzien in het licht van de vrijheid van onderwijs. Dan kun je twee dingen doen. Je kunt er geen afwijkingsprocedure inzetten. Er zullen dan mensen naar het Grondwettelijk Hof trekken en ze komt er dan toch in. Of je kunt er een afwijking inzetten, zoals nu het geval is. Maar we zeggen heel duidelijk dat wie een aanvraag doet tot afwijkende eindtermen heel duidelijk moet aangeven waarom die eindterm of dat ontwikkelingsdoel onvoldoende ruimte laat voor eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen, of waarom ze er onverzoenbaar mee is. Want, collega's, die afwijkende eindtermen komen hier terug in het parlement. Wij zullen de toets moeten doen of de motivatie en ook wat er wordt voorgesteld als alternatief, voldoen aan wat onze verantwoordelijkheid is, namelijk zorgen dat alle jongeren in Vlaanderen minima behalen.
Collega's, ik heb daarnet gezegd dat de leerkrachten en leerplannen een belangrijke passage is voor ons al N-VA. U spreekt met leerkrachten. Er zijn een kleine 160.000 leerkrachten in Vlaanderen, dus de kans dat er iemand in uw zeer nabije omgeving, ofwel aan uw keukentafel ofwel aan feesttafel ofwel elders, in het onderwijs zit, is zeer groot. Die mensen spreken niet over eindtermen, die spreken over leerplannen. Die krijgen rond april stress – binnenkort komt het eraan, na de paasvakantie – want ze krijgen hun leerplan niet gezien.
Dan kijken ze allicht naar u: ‘Doe daar iets aan, want u zit toch in dat parlement.’ Dan moet je zeggen: ja, ik kan daar eigenlijk niets aan doen, want dat leerplan komt niet van mij. Wij maken geen leerplannen. Wij maken eindtermen, minimumdoelen. Leerplannen, dat is iets van de inrichtende macht, die dat uitbesteedt aan de koepel om dan eigen doelen eraan toe te voegen. Dus als leerplannen worden geacht te zwaar te zijn, dan is dat voor een leerkracht niet duidelijk wie dat nu zwaar maakt.
Wel, collega's, ik lees deze zin heel graag voor: “In de leerplannen zijn in elk geval alle door het Vlaams Parlement goedgekeurde ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs en eindtermen voor het gewoon lager onderwijs” – bij secundair staat hetzelfde – “letterlijk opgenomen” – collega's, letterlijk, dat laat weinig aan de verbeelding over wat het wil zeggen, dat is: letterlijk – “waarbij transparant een onderscheid gemaakt wordt welke doelen de eindtermen realiseren en met welke doelen de ontwikkelingsdoelen worden nagestreefd. De leerplannen zijn voor de onderwijsinspectie een aanvullend instrument om het kwaliteitsbeleid van een school te kaderen.”
Collega's, het zal dus eindelijk gedaan zijn dat in concordantietabellen – het woord alleen al – zal worden aangegeven met welke eindtermen welk doel concordeert of samenhangt. De leerkrachten zullen dat kunnen zien.
De levensbeschouwingen zijn nog een heikel punt. Daarover hebben we een advies van Raad van State, waarin die zelf ietwat ambigu is. De Raad van State zegt: als je eindtermen maakt, mag je die niet te vaag maken, dan moet je die duidelijk formuleren. Maar als je dat gaat doen over levensbeschouwingen kom je op gespannen voet te staan met de onderwijsvrijheid en de vrijheid van godsdienst. Dat was het punt waarover we eigenlijk moeten oordelen: wat doen we nu? Ik denk dat we op dit moment een goede zaak hebben gedaan door te zeggen: kijk, in de leerplannen levensbeschouwing willen we wat de levensbeschouwingen onderling hebben afgesproken, terugvinden.
Maar – en we horen ook die signalen – we willen ook dat altijd en overal, ook in levensbeschouwingen, alle rechten en vrijheden, alle internationaalrechtelijke verdragen, maar ook alle eindtermen van andere vakken, gerespecteerd worden en overeind blijven. We geven met dit voorstel van decreet een directeur heel expliciet het mandaat om in de klas lessen bij te wonen om na te gaan of er effectief op die manier wordt gehandeld. Vroeger was daar wat discussie over. Wel, bij deze zijn directeurs effectief gemandateerd om dat te doen.
Een volgend belangrijk issue in dit voorstel van decreet is de basisgeletterdheid. Er is veel discussie over geweest, maar in mensentermen gezegd: je hebt de eindtermen, een lijst aan minimumdoelen, en binnen die lijst duiden we die minimumdoelen aan die cruciaal zijn om mee te kunnen draaien in onze maatschappij. Voor wie de discussie over de PISA-resultaten (Programme for International Student Assessment) heeft gevolgd – niet het befaamde Italiaanse gerecht, maar wel de internationale vergelijkingen door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) –, daar blijkt dat leerlingen die onder niveau 2 scoren, eigenlijk niet in staat zijn om vlot mee te draaien. Wel, dat is basisgeletterdheid, collega's. Wat we nu doen, is dat invoeren in de eerste graad van het secundair onderwijs. Mocht dat voor onze partij al in het lager onderwijs volledig en in secundair onderwijs? Ja, dat mocht al.
Maar goed, we hebben nu geoordeeld: we doen het in de eerste graad van het secundair onderwijs en dan gaan we – dit is toch een belangrijke zin – bij de implementatie monitoren naar de effectiviteit. Hier in het Vlaams Parlement zullen we evalueren na drie schooljaren, waarbij we gaan kijken, na de invoering ervan, of het mogelijk is of niet in andere graden of andere onderwijsniveaus.
Wat het secundair onderwijs betreft, is er nog een belangrijke zaak om mee te geven. Het secundair onderwijs is anders dan het lager onderwijs. In het secundair onderwijs volgt niet iedereen dezelfde studierichting, zit niet iedereen in dezelfde finaliteit en zit niet iedereen in dezelfde onderwijsvorm aso, kso, bso, tso. Neen, iedereen zit in een andere studierichting. Om die reden staat in dit voorstel van decreet zeer specifiek dat er een specifiek gedeelte is naast de algemene vorming: een specifiek gedeelte met specifieke eindtermen en erkende beroepskwalificaties.
Sta me toe eerst even stil te staan bij de specifieke eindtermen. Specifieke eindtermen zijn die eindtermen die voor doorstroomrichtingen – dat gaat over studierichtingen in aso, tso, kso en onderscheiden of ze domeinoverschrijdend of domeingebonden of dubbele finaliteit zijn – onderscheiden eindtermen worden om op die manier ook die studierichtingen van elkaar te onderscheiden.
Dat is belangrijk voor leerlingen, voor ouders en voor scholen. Het is ook belangrijk voor de oriëntering van leerlingen, want dat maakt dat we nu duidelijk kunnen maken wat nu het wezenlijke inhoudelijke verschil is tussen doorstroom aso, wat domeinoverschrijdend is, en domeingebonden doorstroom tso. Dat is een verschil, en we zullen dat verschil inhoudelijk kunnen aanduiden.
Wat betreft de extra doelen die kunnen worden toegevoegd: er wordt voorzien in extra doelen en uitbreidingsdoelen, ook voor Nederlands. Die uitbreidingsdoelen zijn er om ervoor te zorgen dat we, op het vlak van onderwijstalen, wat cruciaal is in het licht van ons onderwijs, die zaak meenemen.
Dan kom ik bij curriculumdossiers, collega’s: curriculumdossiers om ervoor te zorgen dat een leerling, ongeacht de school, ongeacht het net waarin hij wordt opgeleid, hetzelfde bereikt, dat een leerling kan overstappen van een richting in het GO! naar een richting in het provinciaal onderwijs of een richting in het katholiek onderwijs, zonder dat het net waarin hij gezeten heeft, een verschil maakt. Daarom die curriculumdossiers. Maar nogmaals: in die curriculumdossiers zullen de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands en de specifieke eindtermen letterlijk worden opgenomen, opnieuw omwille van die transparantie, die nodig is om ervoor te zorgen dat iedereen weet waarover het gaat.
Afsluitend wil ik nog op een niet onbelangrijk punt wijzen, collega’s. De collega’s van de commissie Economie en Werk zullen het graag horen: de beroepskwalificaties. Het is belangrijk in ons onderwijs om leerlingen voor te bereiden op de toekomst en op de maatschappij, maar ook om ervoor te zorgen dat er een goede aansluiting is op de arbeidsmarkt. Sectoren hebben beroepskwalificaties gemaakt. Er is heel lang overlegd en heel lang bekeken wat er nu nodig is opdat je een goede aansluiting zou hebben op de arbeidsmarkt. Wel, die beroepskwalificaties worden meegenomen in onderwijs. En stel, als onderwijsverstrekkers toch zouden willen afwijken van een dergelijke beroepskwalificatie. Dat kan, maar enkel en alleen indien er een akkoord is van de betrokken sector. Dat lijkt me wijs te zijn, zodoende dat we geen mensen opleiden die dan geen aansluiting hebben op de arbeidsmarkt.
Collega’s, vanuit de N-VA gaan we met veel enthousiasme dit kaderdecreet goedkeuren. We kijken uit naar de eindtermen die komen en zullen daar verder evalueren en, indien nodig, verder bijsturen. Want dat is de kracht en het belang van dit parlement, in het licht van de minimumdoelen in ons Vlaams onderwijs. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
De heer De Ro heeft het woord.
Collega’s, collega Daniëls zei het daarnet al: we gebruiken niet te vaak de terminologie van historische decreten of historische stappen, maar als het inderdaad meer dan twee decennia geleden is dat er nog eens iets veranderd is rond een thema in onderwijs, en er is meer dan twee jaar over gegaan, zowel de consultatie als het werk binnen en buiten de commissie, dan denk ik wel dat we van een historische stap mogen spreken. En ook uit de adviezen, van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), van de Raad van State, hebben we mogen merken dat buiten dit huis mensen dit gevolgd hebben, en ook onderschreven hebben dat er weliswaar op basis van de filosofie van toen verder is gewerkt, maar dat er toch wel ernstige veranderingen gebeurd zijn. Het is niet de typische Vlaamse koterij, waarbij we iets laten bestaan en er dan nieuwe dingen achter bouwen. We hebben werkelijk, met de indieners en met de mensen die meegewerkt hebben, getracht om een aantal dingen ook fundamenteel anders aan te pakken.
Het begint eigenlijk al bij het vastleggen van de zestien sleutelcompetenties, maar ook het onderscheid wegnemen tussen de vakgebonden en de vakoverschrijdende eindtermen; de eindtermen die worden goedgekeurd in dit huis en het initiatiefrecht dat we via dit voorstel van decreet bij het parlement leggen om ontwikkelingsdoelen en eindtermen te herzien of te laten ontwikkelen; de periodieke screening; de eindtermen met betrekking tot bepaalde attitudes, die niet alleen moeten worden nagestreefd, maar ook moeten worden bereikt; de leerplannen levensbeschouwelijke vakken moeten in overeenstemming zijn met de interlevensbeschouwelijke competenties; naast de gewone eindtermen kunnen nu ook eindtermen basisgeletterdheid in het secundair onderwijs; uitbreidingsdoelen Nederlands in het secundair onderwijs; en zo zijn er nog wel een aantal zaken in dit voorstel van decreet die echt dingen gaan wijzigen op het terrein, en niet morrelen in de marge.
Wat voor mijn fractie belangrijk is, is niet alleen dat er hard en lang is gewerkt om de input te verwerken maar ook dat het een hulde is aan al die Vlamingen, jong en oud, die hebben meegewerkt in de aanloop van dit proces om te zeggen wat zij missen in onderwijs en wat zij inzake inhoud anders zouden willen. Eigenlijk geven we met dit voorstel van decreet niet alleen inhoudelijk al een stuk van het antwoord – de ontwikkelcommissies zullen dat nog verder moeten concretiseren – maar wordt de procedure zo aangepast dat het initiatiefrecht effectief bij het parlement komt te liggen. Wanneer dan in de loop van de geschiedenis nog zaken moeten worden toegevoegd of andere zaken overbodig worden, kunnen we Vlamingen opnieuw een stem geven via hun eigen huis, het Vlaams Parlement, om dat ook te doen.
Voor onze partij is de stap naar basisgeletterdheid een proces van een aantal jaren. Het is een rijpingsproces geweest om van bij de hervorming van het secundair onderwijs waarbij zowel de kabinetten als de fracties van de meerderheid bijeenkwamen in zeer langdurige en frequent bijeenkomende vergaderingen, het concept van basisgeletterdheid te omarmen. Eens omarmd, zijn wij vanuit onze fractie ook wel pleitbezorgers van dit nieuwe initiatief om deze nieuwe weg binnen onderwijs niet alleen te omarmen maar ook alle kansen te geven.
We zijn uitgegaan van zelfredzaamheid in de maatschappij en het is voor ons logisch dat het concept van basiseducatie, het mee kunnen functioneren in de maatschappij, niet alleen op de leeftijd van het einde van de eerste graad of op de leeftijd van de meerderjarigheid moet worden gelegd. Als ik echter het advies van de Vlor lees, is wat voor ons evident is minder evident voor de vertegenwoordigers van het veld.
Ik was op dat vlak wat ontgoocheld door de wit-zwartstelling in het advies van de Vlor. Zij zien het niet zitten dat er iets zou komen als basisgeletterdheid in het basisonderwijs. Ik zal u niet vervelen met alle voorbeelden die mijn fractie al heeft gegeven maar hier zitten ongetwijfeld ouders of grootouders met kinderen of kleinkinderen in het kleuteronderwijs of in de eerste graad basisonderwijs. Wanneer men voldoende middelen en tijd heeft, gaat men als ouder of grootouder met die kinderen naar het zwembad of naar de zwemclub. En eigenlijk wil men dat die kinderen zo snel mogelijk zelfredzaam zijn, voor het geval er iets gebeurt op vakantie, het kind in het water valt enzovoort. Van die vorm van zelfredzaamheid vinden wij het evident dat men daarmee niet moet wachten tot 14 of 18 jaar. In de praktijk proberen heel wat ouders die de tijd en de middelen ervoor vinden en die in een gemeente wonen waar er clubs aanwezig zijn, het onderwijs voor te zijn. Aan die onrechtvaardigheid dat het voor sommige kinderen al lukt en voor anderen niet, en dat we voor andere kinderen in onze huidige eindtermen wachten tot 12 jaar, zouden we perfect basisgeletterdheid kunnen koppelen en die leeftijd kunnen vervroegen naar 8 jaar.
Om te overleven in onze maatschappij voor wat onze gemeenschappelijke taal, het Nederlands betreft, moet men niet wachten tot 14 of 18 jaar om een aantal eindtermen te omschrijven als zijnde basisgeletterdheid.
Bij sommige fracties, en ik heb dat ook gemerkt bij de collega’s van de N-VA en Groen, is de goesting groot om basisgeletterdheid te omarmen voor het secundair onderwijs maar ook op andere leeftijden. Ik merk echter dat het draagvlak op dit moment nog niet van dien aard is, dat het voor iedereen een evidentie, is, niet alleen binnen dit huis maar ook daarbuiten. Het is eigenlijk ook een oproep, niet alleen aan onszelf maar ook aan de minister en haar administratie om de komende jaren te werken aan draagvlak. Als compromis hebben we in het voorstel van decreet geschreven dat we na drie jaar een evaluatie doen van de eindtermen basisgeletterdheid na de eerste graad. Bij succesvolle invoeringen ervan zullen we ook gaan kijken naar andere leeftijden.
We hebben het daarnet bij de actuele vragen gehad over draagvlak en het snel of holderdebolder invoeren van dingen. Aan een draagvlak werken, is op dit vlak echt niet onzinnig. De commissie, de minister en de administratie hebben een maatschappelijke rol om dat draagvlak te vergroten.
Er komen via dit voorstel van decreet en via de sleutelcompetenties een aantal mogelijkheden aan – als we straks op de groene knop duwen – voor de ontwikkelcommissies om in te spelen op wat er in verschillende andere commissies en door heel veel collega-parlementsleden die niet elke dag met onderwijs bezig zijn, terecht is gevraagd om bepaalde zaken meer aan bod te laten komen. In plaats van altijd te zeggen dat ze dat maar moeten doen in Onderwijs, moet je als Vlaams Parlement de keuze durven te maken.
Met de keuze voor zestien sleutelcompetenties maken we het inderdaad mogelijk dat er op het vlak van bijvoorbeeld burgerschap, ondernemingszin, samenleven, andere talen, de digitale wereld en gezondheid meer mogelijkheden zijn. Dat wordt niet alleen door collega-parlementsleden gevraagd of door belangenorganisaties of verenigingen, maar ook door nogal wat mensen tijdens de aanloop van dit proces. Het is zeer interessant om eens te kijken wat er over is gezegd tijdens de Ronde van Vlaanderen of het Festival van het Onderwijs dat we hebben georganiseerd.
Zoals de heer Daniëls al zei, hebben we in de memorie van toelichting extra nadruk gelegd op een van die sleutelcompetenties, een van de bezorgdheden van dit huis, namelijk burgerschap, en dit is terecht in dit tijdsgewricht. Het is een cliché of een open deur intrappen dat we daar meer op moeten inzetten, maar we hebben toch benoemd waar het minstens over moet gaan. De ontwikkelcommissies hebben echt wel van ons meegekregen waar het in de nieuwe eindtermen minstens over moet gaan. Dat gaat onder andere over kennismaking met en respect voor de verschillende elementen van de Vlaamse, Belgische en Europese identiteit, kennismaking met en respect voor de verworvenheden van de verlichting maar ook over diversiteit in al zijn vormen, democratische vrijheden, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, het Kinderrechtenverdrag enzovoort.
Voor onze fractie is wat inhoudelijk voorligt een belangrijke stap. Het is van bij de start de intentie van de commissie geweest om dit met vijf partijen te doen. We hebben heel veel werkzaamheden samen gedaan. Het feit dat het maar door drie partijen is getekend – ik zal daar niet te lang bij blijven stilstaan –, is voor mij de grootste smet op het werk dat we vanavond aan het parlement voorstellen om goed te keuren.
De beide collega’s die tot eind oktober hebben meegewerkt, meer bepaald mevrouw Meuleman en mevrouw Gennez, hebben inmiddels samen met hun fractie en medewerkers naast amendementen ook reflectienota’s ingediend. Ze brengen een aantal punten naar voren die niet verrassend zijn voor de huidige indieners omdat ze natuurlijk ook aan bod zijn gekomen. Ze zijn niet alleen door jullie maar soms ook door sommigen van ons mee verdedigd tijdens de werkzaamheden. Voor onze fractie mochten er gerust verdere stappen worden gezet op het vlak van de uitzonderingsprocedure, LEF of basisgeletterdheid voor andere leeftijden.
Mevrouw Meuleman en mevrouw Gennez, ik maak me echter geen illusie. Of we nu met z’n drieën zijn om dit in te dienen of met z’n vijven, het eindwerk dat we hier zouden hebben gepresenteerd, zou altijd het resultaat zijn van gesprekken met meerdere partijen. Zolang er geen enkele partij een absolute meerderheid haalt – ik zie het nog niet direct gebeuren in Vlaanderen –, zal er altijd – dat is ook gezond – een compromismodel moeten zijn tussen de verschillende fracties in dit parlement.
Desalniettemin is voor onze fractie dit voorstel van decreet een stap vooruit en wens ik mij aan te sluiten bij een aantal dankwoorden die al zijn gevallen. Ik wil uiteraard de collega’s in dit huis bedanken, maar ook de mensen van de administratie, de studiediensten en kabinetten die mee aan deze teksten hebben getimmerd om zo het engagement van de vele honderden geïnteresseerde burgers, leerlingen en leerkrachten te honoreren.
Ik wens ten slotte de mensen van de ontwikkelcommissies veel werkijver om ons werk om te zetten en te concretiseren. Eén ding kunnen we in ieder geval al aan elkaar meegeven: we hebben over dit thema in deze legislatuur nog een belangrijke afspraak, wanneer we het eindwerk van die ontwikkelcommissies hier binnenkrijgen. Ons zal immers worden gevraagd om dat goed te keuren, om dat goed te analyseren en om daadwerkelijk te bekijken, zoals de collega’s ook al hebben gezegd, of de inhoud van die nieuwe eindtermen en die eindtermen basisgeletterdheid in ontwikkelingsdoelen niet alleen de letter, maar ook de geest volgt van ons voorstel van decreet. Ik dank jullie. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, hier ligt inderdaad een voorstel van decreet voor waarover heel veel is gedebatteerd. Bij de totstandkoming ervan hebben wij geprobeerd op een constructieve manier bij te dragen aan wat toch de essentie is van ons onderwijs, namelijk de inhoud. Wat vragen we als overheid, wat is de synthese waarvan de gemeenschap eigenlijk wil dat de leerlingen in Vlaanderen die kennen en kunnen? Vaardigheden, attitudes, kennis, competenties: daar draait het finaal toch allemaal om. Dat is toch waarom wij met zijn allen bijna 12 miljard euro jaarlijks sparen om te investeren in ons Vlaamse onderwijs.
Voor sp.a is het onderwijs inderdaad de belangrijkste maatschappelijke motor van vooruitgang. Als je dan inderdaad eens om de twintig jaar je inhoud actualiseert, dan vinden wij het nogal essentieel dat daar een breed maatschappelijk draagvlak voor wordt gezocht. We hebben meegewerkt, we hebben geluisterd, we hebben onderwijsavonden gehouden. We hebben inderdaad in een werkgroep, voorgezeten door de voorzitter van de commissie Onderwijs, heel veel constructieve voorstellen gedaan, met een open geest en met als enige doelstelling de lat in ons Vlaamse onderwijs hoger te leggen dan ze vandaag ligt, want onderwijskwaliteit is natuurlijk de essentie als je die maatschappelijke vooruitgang daadwerkelijk wil realiseren. Anderzijds wilden we er toch ook voor zorgen dat de leerkrachten, die op het de klasvloer toch allemaal moeten doen – want onderwijs is mensenwerk – zouden worden verlost van de moordende planlast die er in Vlaanderen toch wel is, die het beroep vaak zwaar maakt en die de creativiteit wel eens durft te fnuiken.
Tot slot zijn we het er allemaal over eens – en dat bewijzen ook PISA-onderzoeken (Programme for International Student Assessment) en andere internationale onderwijskwaliteitsonderzoeken – dat er in ons Vlaamse onderwijs een te grote kloof is tussen de sterkste en de zwakste presteerders. Het motto van sp.a is dus telkens opnieuw: die lat moet hoger voor alle leerlingen, en die kloof moet kleiner, maar net door dat ambitieniveau voor iedereen omhoog te tillen. We hebben meegewerkt, zoals ik zei. We zijn inderdaad ontgoocheld dat we dat proces niet mee tot het einde hebben kunnen doen. U kent misschien de saga: op een bepaald moment werden we op een studiereis van de commissie midscheeps getroffen door een voorstel vanuit de regering, waaraan we helaas niet hebben kunnen bijdragen. Het lijkt me dan ook evident dat we vanuit de sp.a-fractie de collega’s van de meerderheid ertoe hebben opgeroepen om nog eens te reflecteren, om toch opnieuw vanuit de essentie te redeneren en voor die twee belangrijke doelstellingen, inzake onderwijskwaliteit en planlast, toch nog een tandje bij te zetten, want dit eindtermenverhaal is inderdaad een belangrijk verhaal.
Waar hebben we op gewezen? We willen nog eens herhalen dat we die ambitie voor alle leerlingen ontzettend belangrijk vinden. Een aantal weken geleden discussieerden we hier over (Progress in International Reading Literacy Study (PIRLS), een studie die aangaf dat de basiskennis en de leesvaardigheid qua Nederlands in ons Vlaamse onderwijs en bij alle Vlaamse leerlingen, ongeacht hun thuissituatie, ontzettend sterk achteruitgaan.
Wij vinden het vanuit sp.a heel belangrijk dat de taal, de onderwijstaal, ontzettend goed gekend is. Iedereen moet dat onder de knie hebben, ongeacht de thuistaal, de kansen of het milieu dat een kind herbergt. Daarom pleiten wij ervoor om niet in te zetten op het concept basisgeletterdheid, want dat is een minimum minimorum. Dat is een lat die lager ligt dan de lat van de eindtermen, want dat zijn al minimumdoelen. We willen er net voor pleiten om de lat voor het Nederlands hoger te leggen door alle eindtermen bindend te maken voor elk kind.
Nu is het zo, en dat is misschien een beetje verwonderlijk voor collega’s die het onderwijsbeleid niet dagelijks volgen, dat we eigenlijk al tevreden zijn als scholen zich inspannen om die eindtermen op populatieniveau te bereiken. Sommige scholen bereiken inderdaad de eindtermen met 90 procent van hun leerlingen. Maar andere scholen bereiken de eindtermen voor bepaalde vakken maar voor 40 of 50 procent van hun leerlingen. Dan krijg je natuurlijk een ongelooflijke discrepantie en dan kun je niet meer zeggen dat de lat gelijk en hoog ligt voor alle leerlingen.
Wij pleiten er effectief voor, collega’s, om alle eindtermen bindend te maken op individueel niveau. We willen tegemoetkomen middels een amendement en voor Nederlands, de basis voor elke andere kennisverwerving, de eindtermen bindend te maken voor elke leerling.
Dat is volgens mij iets waar we niet noodzakelijk grote discussies over moeten voeren tussen de verschillende partijen. Ik denk wel dat het een extra inspanning vraagt van het onderwijsveld, want men gaat inderdaad van scholen vragen dat ze – niet-culpabiliserend maar wel met ondersteuning van leerkrachten, leermethodes, schoolteams en directies – met elke leerling over die lat geraken. Uiteraard verschilt die lat van studierichting tot studierichting, maar voor Nederlands moet elke leerling erover. Want het is toch zo belangrijk dat we een gedeelde taal hebben om samen gemeenschap te vormen en dat die gedeelde taal ook de basis is om later te kunnen verder studeren, om desgevallend op de arbeidsmarkt als talent in de economie vooruitgang te boeken en kansen te kunnen afdwingen.
Wij denken ook dat bindende eindtermen Nederlands die de lat hoger leggen dan basisgeletterdheid met ondersteuning voor leerkrachten en scholen om dat waar te maken, de soms wat overbodige discussie over het gebruik van de thuistaal op school kunnen vermijden. Wij geloven inderdaad in de kracht van de leerkracht om de doelstellingen te bereiken en de methodiek is voor sp.a absoluut niet iets dat in dit parlement moet worden geregeld, wel het niveau, de ambitie, de kwaliteit, daar moeten we het kader voor scheppen, de ontwikkelcommissies moeten dat inhoudelijk definiëren. De realisatie en de methodiek, in alle vrijheid en met respect voor de pedagogische vrijheid van onze scholen en leerkrachtenteams, dat is iets voor op de klasvloer.
Dus, collega’s, een warme oproep, nogmaals, om het amendement dat wij zullen aanhouden, vanuit de commissie, te willen steunen.
Nog een element dat we belangrijk vinden en waar we ook altijd op gehamerd hebben, is de rol van levensbeschouwing in ons onderwijs. Wij denken als we vandaag zouden vertrekken van een wit blad en ons onderwijslandschap zouden organiseren, dat we kinderen niet zouden opsplitsen op basis van een aantal religies die in dit land nu eenmaal erkend zijn. We hebben zes erkende religies of levensbeschouwingen. Maar in mijn eigen stad, Mechelen, wonen intussen meer dan 130 nationaliteiten met een veelheid aan religies en levensbeschouwingen.
En het is absoluut de visie van sp.a dat het de opdracht is van een school en van het onderwijs in het algemeen om sterke burgers voor de samenleving te vormen. En dat doe je altijd in dialoog, en niet door jongeren op te splitsen naar de religie en de levensbeschouwing van hun ouders.
We zouden dat willen organiseren, uiteraard met alle respect voor de grondwettelijke vrijheid van onderwijs en van levensbeschouwing. Daarom zouden we er in een ideaal scenario voor pleiten om een vak burgerschap in te voeren in het curriculum voor alle kinderen, ongeacht het onderwijsnet en de levensbeschouwing, uiteraard te faciliteren en te ondersteunen – want het is niet iets voor de achterkamers –, maar dan wel optioneel. Dat zou een visie zijn die 21e-eeuws is, die aansluit bij de samenleving van vandaag, de diverse samenleving, de geseculariseerde samenleving, maar tegelijk ook een samenleving waar een veelheid van religies vandaag haar plek zoekt.
We hebben daarbij niet zoveel steun gevonden. We hebben wel veel begrip gehoord van de collega's, maar eigenlijk niet de echte wil om verandering te realiseren. We hebben ons dan maar beperkt tot een afgeslankt voorstel, waarvan wij denken dat het wél draagvlak zou kunnen hebben en waarschijnlijk ook kans op slagen om de toets van het Grondwettelijk Hof te doorstaan.
Ik zei het daarstraks al: we hebben zes erkende religies in ons officieel onderwijs. En die religies en die inrichters staan gelukkig niet met getrokken messen tegenover elkaar. Integendeel, ze zijn al een aantal jaar bezig met de koppen bij elkaar te steken en zich te verenigen rond een set van basiscompetenties die men belangrijk vindt om de plek van levensbeschouwing in een democratische rechtsstaat te verenigen. Collega's, we hebben dat ook kamerbreed aangehaald in een andere commissie, de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering, dat we het belangrijk vinden dat we vanuit de overheid niet alleen mogelijkheden bieden om sterker levensbeschouwelijk onderricht aan te bieden, maar ook om meer controle daarop te hebben.
En die religies zijn nu al op vrijwillige basis in dialoog. Maar, ze zijn tegelijkertijd rechter en partij. Want voor het bepalen van de inhoud van die levensbeschouwing zijn zij en zij alleen voor hun respectieve levensbeschouwing bevoegd. En voor het controleren van de kwaliteit zijn ook zij en zij alleen bevoegd. Collega's, dat zouden we toch voor geen enkel ander domein interessant vinden, dat partners aan wie wij een deel van de overheidstaken uitbesteden, tegelijk rechter en partij zijn. Dat zouden wij toch een heel vreemde context vinden. Wel, wij hadden eigenlijk het genuanceerde voorstel om interlevensbeschouwelijke competenties die tot stand zijn gekomen in dialoog tussen de aanbieders van de levensbeschouwingen, effectief als eindtermen in te schrijven, als gemeenschappelijke sokkel voor alle levensbeschouwingen die vandaag worden aangeboden. Dat is toch het minimum minimorum. En zelfs daar zijn we er niet in geslaagd om tot een consensus te komen.
Versta me niet verkeerd: sp.a is voor een vak burgerschapsvorming binnen het curriculum, optioneel aangevuld met de levensbeschouwing naar keuze. Maar een minimale sokkel in overleg met alle levensbeschouwingen, gedefinieerd en gecontroleerd door de onderwijsinspectie, met de levensbeschouwingen zelf: dat zou toch een kleine, maar belangrijke stap voorwaarts zijn geweest, die de meerderheidspartijen helaas hebben nagelaten te nemen.
Tot slot vinden we het spijtig dat dit voorstel van decreet de planlast nog verder dreigt te verhogen. U weet dat heel veel leerkrachten dat als de belangrijkste gesel van hun beroep beschouwen. Ze hebben gelukkig heel veel arbeidsvreugde, omdat ze graag met kinderen werken. Ze kunnen jongeren op weg zetten voor de rest van hun leven. Maar die planlast, dat valt velen zwaar.
En we hadden eigenlijk het idee om, met de hervorming en de actualisering van die eindtermen, ook iets te doen aan die loden planlast die over ons Vlaams onderwijs gaat.
We zouden het simpel maken: de overheid definieert de eindtermen en het is effectief aan de onderwijsverstrekkers, meer bepaald in ons voorstel de scholen zelf meer nog dan de inrichtende machten, om een leerplan te schrijven met pedagogisch-didactische aanwijzingen over hoe de eindtermen op de klasvloer kunnen worden gerealiseerd. Nu staan er allerlei complexe tussenschakels tussen waarvan we inderdaad de noodzaak niet zien. We zien dat de leerplannen complex zijn, dat er onderwijsdoelstellingen zijn bijgeschreven, dat er uitbreidingsdoelen zijn, basisgeletterdheid, curriculumdossiers in het secundair onderwijs. Ook de SERV zegt dat dit zeker niet bijdraagt tot de noodzakelijke vereenvoudiging, integendeel, het wordt alleen maar complexer, en dat zorgt voor een beperkt draagvlak bij de collega's die het toch op de werkvloer moeten doen. Ook de Vlor heeft in zijn advies aangegeven dat er voor het secundair onderwijs een vrij complex bijkomend kader aan onderwijsdoelen wordt ontwikkeld, en dat dat te betreuren is.
Ik heb al een amendement toegelicht, het andere gaat over levensbeschouwing en heb ik ook toegelicht. We willen beide amendementen aanhouden voor stemming in de plenaire vergadering.
Eigenlijk moeten we zeggen dat we belangrijke maatschappelijke keuzes voor het onderwijs, met de actualisering van de eindtermen, vergeten te maken zijn. Vanuit sp.a betreuren we het dat er een minimum-minimorumlat wordt gecreëerd als ondergrens en dat het ambitieniveau in het onderwijs daarmee niet verhoogt maar wel dreigt te verlagen. We vinden het een spijtige zaak dat de Vlaamse Regering en de meerderheidspartijen in het Vlaams Parlement niet samen met ons de kans hebben gegrepen om op diverse domeinen de basis te leggen voor toekomstgericht ambitieus onderwijs, zowel inhoudelijk met verminderde planlast als met een maatschappelijk draagvlak dat ook pluralisme en de plek van levensbeschouwing actualiseert. We betreuren dan ook dat dit voorstel van decreet die kans laat liggen en dat we het uitzetten van zo'n ambitieus kader toch wel een beetje gemist hebben. We vrezen dat het Vlaamse onderwijs de komende decennia de rekening gepresenteerd dreigt te krijgen. (Applaus bij sp.a)
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, er is door de collega's al heel wat gezegd. Ik wil nog wel aangeven dat eindtermen over de essentie van ons onderwijs gaan. Het ging hier over een heel belangrijk debat, over de inhoud van onderwijs, over wat leerlingen moeten kennen en kunnen om voorbereid te zijn op de arbeidsmarkt, maar veel belangrijker nog, om voorbereid te zijn op het leven, op de maatschappij, op het mens worden en op het kunnen functioneren in die maatschappij.
Het was dan ook heel terecht dat er over die eindtermen een groot maatschappelijk debat is gelanceerd, dat mensen hebben kunnen, mogen en willen meedenken. Heel veel leerkrachten maar ook jongeren – de mensen van de Scholierenkoepel, maar evengoed scholieren die niet verbonden zijn aan de Scholierenkoepel – hebben meegedacht over het onderwijs voor de komende twintig jaar en hebben er heel wat inspanningen voor gedaan. Dat is een goede zaak geweest. Er zijn ook heel wat resultaten uit gekomen, goede suggesties die we zeker kunnen meenemen.
Het was ook goed dat we initieel vanuit het parlement hebben geprobeerd om kamerbreed tot een akkoord te komen. De vorige eindtermen hebben twintig jaar standgehouden. We zouden wensen en willen dat ook deze ‘toekomstproof’ zijn en de toets van de komende jaren zullen doorstaan. Het zou goed zijn dat, ondanks eventueel wisselende meerderheden, iedereen zich achter deze nieuwe eindtermen kan scharen. We hebben heel wat inspanningen gedaan, ook vanuit de oppositie, om oprecht en heel constructief mee te werken.
We hebben twintig vergaderingen en ettelijke uren samengezeten. Het einde was in zicht. We stonden op het punt te landen. Er waren nog wat knelpunten – u gaat mij niet horen zeggen dat dat niet het geval was. Maar toen we met de commissie in Kopenhagen waren, werden we plots, compleet onverwacht en zonder voorafgaande aankondiging of een gesprek daarover, bedankt voor bewezen diensten en de laan uitgestuurd en naar de exit begeleid. Ik hoef u niet te vertellen dat dat op dat moment een teleurstelling was. Het was een bittere pil om te slikken. We hadden het gevoel dat onze inzet niet echt ten volle werd gewaardeerd.
Dat verhindert mij niet om te zeggen dat er in het voorstel van decreet een aantal zaken staan die goed zijn. We hebben daar met vijf partijen samen aan gewerkt. Die punten vormen de vertaling van wat uit het maatschappelijke debat naar voren is gekomen. Ik ben dus tevreden met een aantal zaken in het voorstel van decreet en met de zestien sleutelcompetenties, zoals ze in het voorstel van decreet zijn opgenomen. Er staan zaken in die door de Scholierenkoepel naar voren werden geschoven en die uit het maatschappelijke debat zijn voortgekomen: er moet worden gewerkt aan lichamelijke en geestelijke competenties, aan gezondheidscompetenties, aan juridische, economische en financiële competenties. We moeten ondernemerszin bij jongeren stimuleren, digitale geletterdheid, mediawijsheid. Al die zaken komen nu te weinig aan bod in het onderwijs. Het is goed dat de nieuwe eindtermen daar meer op zullen inzetten. Op die manier zal het onderwijs meer aansluiten bij de leefwereld van jongeren. Het zal de jongeren veerkrachtiger maken. Inhoudelijk zit dat dus goed.
Ik heb een amendement ingediend waarin ik stel dat één sleutelcompetentie nog sterker aanwezig zou mogen zijn. Dit sluit aan bij een discussie die we hadden over interlevensbeschouwelijke competenties. We weten allemaal dat een van de samenlevingsmoeilijkheden vandaag het feit is dat we met verschillende culturen en religies moeten samenleven. Soms barst dat, letterlijk. We hebben een tijd van aanslagen gekend. We hadden een commissie voor de bestrijding van de gewelddadige radicalisering. Daar zijn we wel tot een kamerbrede resolutie gekomen, waarbij we allemaal afspraken dat ook het onderwijs een belangrijke rol kan spelen in die interlevensbeschouwelijke competenties, in het begrijpen van elkaars levensbeschouwing en religie, en tegelijkertijd in het aftoetsen van die levensbeschouwing en religie aan democratische waarden. Wij hebben toen gezegd dat dat meer aan bod moet komen in het onderwijs. We wilden dat doen door een gemeenschappelijke sokkel in te voeren in de levensbeschouwingen. We hebben daarover gediscussieerd. Het is grondwettelijk niet zo eenvoudig om daarin in te grijpen. Mevrouw Gennez heeft daarover een amendement ingediend. Dat is volgens mij een goed amendement. Het houdt de mogelijkheid in om de levensbeschouwelijke competenties te versterken. Wij hebben het anders opgelost met het voorstel om een zeventiende sleutelcompetentie toe te voegen, die inzet op de interlevensbeschouwelijke competenties. Op die manier kan dat meer aan bod komen in het onderwijs. Het kan nog worden bekeken hoe dat wordt gedaan en in welke vakken. Dat kan in een vak LEF of eventueel vakoverschrijdend. Maar het voorstel van decreet stelt dat we geen vakken en vakoverschrijdende eindtermen zullen invoeren en dat we dat onderscheid niet meer maken. Dit was een van de knooppunten die nog moest worden doorgehakt. Hier liggen nog verschillende denksporen, nog verschillende draadjes. Nu is er gekozen voor een absoluut minimum. Het is niet echt iets ambitieus. Indien de collega’s en de minister ons nog een klein beetje had laten doorwerken, dan denk ik dat we tot iets zouden zijn gekomen. Wij kozen in onze reflectienota en in ons amendement voor een zeventiende sleutelcompetentie – het kon ook een gemeenschappelijke sokkel zijn – maar in elk geval kon het iets worden wat het interlevensbeschouwelijke had versterkt. Ik weet dat dit voor heel wat collega’s belangrijk is omdat het in de commissie Deradicalisering aan bod is gekomen en omdat ook Open Vld heeft gezegd dat als er iets is wat onze samenleving zal bevorderen, dan wel het begrip voor levensbeschouwingen. We hadden hier dus kunnen landen. Dit ligt nog open. We deden een voorstel en de oproep om dat te steunen.
Er zitten nog een aantal goede dingen in: de competenties, het feit dat eindtermen niet meer vakgebonden of vakoverschrijdend zijn, en dat men inderdaad vakoverschrijdend en projectmatig kan werken. Ik vind dat een goede zaak. Het initiatief ligt bij het parlement. Op deze manier komen de eindtermen toch democratischer tot stand. Dat vind ik ook een goede zaak.
Onze fractie en ikzelf vinden wel dat bij alle grote onderwijshervormingen zoals deze de bekommernis moet zijn dat we de lat hoog genoeg moeten leggen voor alle kinderen zodat we sterke kinderen blijven uitdagen in ons onderwijs. Dat doe je met ambitieuze eindtermen, maar we moeten ook en vooral telkens weer de reflex hebben dat onderwijs de machine is die kan zorgen voor sociale gelijkheid en die de kloof moet dichten tussen wie zwakker presteert en wie sterk presteert. Die kloof is in Vlaanderen nog heel sterk sociaal bepaald. Dat probleem heeft de OESO al uit de doeken gedaan: 17 procent van de 15-jarigen haalt niet het basisniveau om te kunnen functioneren in onze maatschappij. Dat cijfer is zeer hoog in vergelijking met andere landen en is sociaal bepaald. We moeten daar echt van wakker liggen.
Dat blijft ook mijn motivatie om met onderwijs bezig te zijn: we moeten inzetten op het dichten van die sociale kloof en we moeten sociale gelijkheid tot stand brengen in onderwijs. Daarvoor kan het concept basisgeletterdheid nuttig zijn. Daarmee kunnen we proberen om een groep kinderen, die nu uit de boot valt en bepaalde eindtermen niet kan halen over een lat te tillen, die ambitieus is en die het voor hen mogelijk maakt om te kunnen functioneren in de maatschappij en verder aan te knopen met onderwijs, zodat we iets kunnen doen aan die ongekwalificeerde uitstroom. Die basisgeletterdheid is er gekomen, en ik ben daar tevreden over. Ik heb begrip voor de kanttekeningen die de Vlor daarover heeft geuit. De Vlor waarschuwt voor twee snelheden in het onderwijs, waarbij je scholen hebt die kinderen alleen tot aan die basisgeletterdheid krijgen en andere waar er eindtermkindjes worden afgeleverd. Dat onderscheid mag er niet zijn. Het zal ook nooit zo zijn dat een kind op alles niet zo goed scoort. Bepaalde kinderen zullen het bijvoorbeeld moeilijk hebben met Nederlands, en daaraan moet geremedieerd worden. Maar ik vind het een goede zaak dat we met alle kinderen eindtermen nastreven, die elk kind individueel moet bereiken. Het is jammer dat het alleen in de eerste graad wordt ingevoerd, want de achterstand wordt vaak vroeger opgelopen en dan is het misschien al iets te laat en krijgen we die kloof niet gedicht.
We hadden een amendement ingediend om dat ook op het niveau van het basisonderwijs in te voeren, met begrip voor een aantal bezorgdheden, want je moet ontwikkelingsgericht en geïntegreerd kunnen blijven werken in het basisonderwijs. Ik denk dat dit kan. Ik heb in de reflectienota uitgelegd waarom ik denk dat dit wel nog kan en dat je tegelijk een aantal eindtermen basisgeletterdheid kunt aanduiden binnen de eindtermen. Dat amendement is niet aangenomen in de commissie. Ik zal in de plenaire vergadering een nieuw amendement indienen, dat een klein stapje verder gaat dan het amendement dat vanuit de meerderheid is ingediend, en waarbij gezegd wordt dat we basisgeletterdheid invoeren in de eerste graad en na evaluatie, indien blijkt dat het positief is, we zullen onderzoeken of we het verder kunnen doorvoeren voor het basisonderwijs.
Wij zeggen het volgende. Als er toch ontwikkelcommissies komen die nieuwe eindtermen moeten ontwikkelen, ook voor het basisonderwijs, kunnen we hun dan al niet vragen om, binnen de eindtermen, met een asterisk aan te duiden welke eindtermen eventueel basisgeletterdheid zouden kunnen zijn in het basisonderwijs. Op die manier, als de evaluatie positief is, kunnen we sneller implementeren. Anders moeten weer ontwikkelcommissies samengesteld worden, die dat opnieuw moeten uitwerken. Het zou jammer zijn dat we zo weer veel tijd verliezen. Ik hoop dat mijn amendement kan worden aangenomen. Het is een suggestie die uit de meerderheid zelf komt en die ik in het verslag had gelezen. Toen ik alles nog eens doornam en dit vertaalde in een amendement, dacht ik dat de meerderheid misschien blij zou zijn dat ik met zo’n constructieve oplossing voor de dag kom. Ik reik u dus een uitgestoken hand.
Maar we zullen het decreet toch niet goedkeuren omdat er toch wel nog wat vraagtekens zijn voor ons. Ik heb in de reflectienota duidelijk aangegeven wat die vraagtekens zijn. Het gaat over onze twee amendementen: basisgeletterdheid en nog een extra stap zetten op het vlak van interlevensbeschouwelijke competenties.
We vinden ook dat er in het decreet een aantal zaken ontbreken. Ik heb dat ook uit de doeken gedaan in de reflectienota. We willen ambitieuze eindtermen. Uit de peilingproeven bleek dat nu soms maar 40 of 50 procent van de leerlingen de eindtermen halen. Dat willen we niet. Het is niet omdat we basisgeletterdheid invoeren, dat we plots voor de andere eindtermen zeggen dat maar 40 of 50 procent van de leerlingen ze moeten halen. Neen, dat moet ambitieuzer, met 90 procent van de leerlingen die de eindtermen bereiken. We hebben er geen getal op geplakt, maar we willen dat veel meer leerlingen dan nu die ambitieuze eindtermen bereiken.
We voeren tal van nieuwe competenties in, we gaan attitudes gaan invoeren in het nieuwe decreet die evalueerbaar zijn, we lanceren een nieuw concept basisgeletterdheid dat moet worden uitgewerkt. Dan moet daar een kader tegenover staan. Leerkrachten zullen dit ook niet zomaar allemaal kunnen uitrollen in 2019. We gaan moeten nadenken hoe we ook daarvoor leerkrachten kunnen ondersteunen, over wat we gaan doen met scholen waarvan blijkt dat niet elk kind zoals wij vragen de basisgeletterdheid haalt. Gaan we die sanctioneren? Wat moeten die scholen dan doen? Moeten ze een plan ter remediëring opstellen? Of gaan we vragen dat de school een plan ter remediëring opstelt? Er zijn nog heel veel vraagtekens die in het voorstel van decreet niet opgelost zijn en die ons misschien weer voor problemen zullen stellen omdat de regering snelsnel knopen heeft willen doorhakken, en niet alles voldoende is uitgedacht. Ik had graag gezien dat er in het voorstel van decreet nog een luik stond over hoe we voor een aantal van de dingen die we aan scholen gaan vragen en die best wel ambitieus zijn, ervoor zorgen dat er vanuit het Vlaams Parlement voldoende ondersteuning zal komen, voor die extra vragen die we nog eens aan leerkrachten zullen stellen. Anders – zoals we al hebben gezien bij andere decreten, een decreet dat hier nog maar net gepasseerd is – komen we met dezelfde problemen, namelijk dat we de taaklast verzwaren en dat het Vlaams Parlement niet in extra ondersteuning, niet in een kader voorziet dat aangeeft hoe die zaken kunnen worden gedaan. Dat is ook een reden waarom we dit voorstel van decreet niet zullen steunen. Dat ontbreekt nog, en met wat meer tijd hadden we ook dat nog kunnen versterken.
Ik deel ook de bezorgdheid in verband met de planlast. De bedoeling was inderdaad een grote vereenvoudiging. Nu zijn er toch andere doelen bijgekomen. Voor ons had dat er niet moeten in staan. Er zijn curriculumdossiers bijgekomen. De zaak is er toch wel wat complexer op geworden. We vrezen ook voor meer in plaats van minder planlast. Net dat is iets wat we absoluut willen vermijden.
Dat zijn een aantal argumenten waarom we toch niet zullen tegenstemmen, hoewel er inhoudelijk zeker goede zaken in het decreet staan. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik bedoel, waarom we wel zullen tegenstemmen en het decreet niet zullen goedkeuren.
Nog één zaak wil ik gezegd hebben in het parlement. Ik richt me ook tot u, voorzitter. Ik heb het al een aantal keren laten uitschijnen. De manier waarop dit voorstel van decreet tot stand is gekomen, heeft mij pijn gedaan. Het is met een dedain voor het parlement gebeurd, en een dedain voor de oppositie, maar evengoed met een dedain voor de meerderheidspartijen, die ontzettend veel werk hadden verricht en die op een gelijkaardige manier voor voldongen feiten zijn gesteld. De uitvoerende macht heeft gezegd: ‘Met de wetgevende macht gaan we niet te veel rekening houden. Jullie zijn in Kopenhagen, nu vinden wij het belangrijker om vanuit de regering knopen door te hakken, de parlementsleden te overrulen en te gaan zeggen hoe het nu zal zijn, los van het feit dat we met jullie werk rekening zullen houden.’ Dat ondermijnt het draagvlak voor de politiek en versterkt het absoluut niet.
Dat was één incident. We dachten dat we dan wel alles gezien hadden en we het daarmee hadden gehad, maar neen, het was nog niet gedaan. Op het moment dat het voorstel van decreet ter bespreking voorlag in de commissie, was ons gezegd dat de commissievergadering gedaan zou zijn om zes uur. Dat is de afspraak in de commissie Onderwijs, tenzij anders bepaald, want we zijn allemaal bereid om langer te werken. Maar het is voor de minister zo en voor ons zo: als er niet wordt gezegd dat er langer dan tot zes uur wordt gewerkt, dan leggen mensen andere afspraken vast, en we houden ons daaraan.
Toen werd gezegd dat de stemming niet zou doorgaan. Toch werd lang na zes uur beslist tot de stemming over te gaan. Dit gebeurde tot grote verontwaardiging van andere meerderheidspartijen. Het was zelfs nodig de vergadering te schorsen. Toen werd beslist toch te stemmen, heeft niemand de moeite gedaan de oppositie te verwittigen. De voorzitter heeft niet gezegd dat het fair zou zijn de oppositie de kans te geven om terug te komen en te stemmen. De oppositie had hier immers zeer lang aan meegewerkt. Het voorstel van decreet lag ons na aan het hart. De meerderheidspartijen zijn onder elkaar vrolijk doorgegaan met de artikelsgewijze stemming. Ik vind dat geen manier om met Vlaamse volksvertegenwoordigers of met het Vlaams Parlement om te gaan.
Mijn laatste reden is een formele reden, maar het gaat natuurlijk om de inhoud. De inhoud is belangrijker en ik wil de inhoudelijke redenen vooropstellen. We zullen dit voorstel van decreet niet goedkeuren, maar het bevat wel goede elementen waarmee we in de ontwikkelcommissies aan de slag zullen kunnen gaan. Hopelijk zullen er nog mooie zaken uitkomen voor de toekomst van het onderwijs. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Meuleman, ik mag me niet mengen in het debat, maar ik stel voor dat u eens bij mij langskomt om dat uit te praten. Ik heb een uitgesproken mening over de manier waarop Vlaamse volksvertegenwoordigers in de commissie met elkaar omgaan. Ik kende de feiten niet en dus heb ik uw sms niet beantwoord.
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, de vijf voorgaande sprekers waren vaste leden van de commissie Onderwijs en onderwijsspecialisten die in het Vlaams Parlement en daarbuiten heel wat tijd en aandacht aan dit dossier hebben besteed. Wij hebben helaas geen vast lid of onderwijsspecialist in die commissie. Ik vind het echter belangrijk dat mijn fractie tijdens de plenaire bespreking van dit voorstel van decreet laat weten hoe en waarom we straks zullen stemmen zoals we zullen stemmen.
Na heel wat gekissebis tussen de vijf andere partijen is dit voorstel van decreet betreffende de onderwijsdoelen en de eindtermen uit de bus gekomen. Zoals de vorige sprekers al hebben toegelicht, zullen voortaan vooral competentiegerichte eindtermen worden vastgelegd. In het voorstel van decreet zijn zestien zogenaamde sleutelcompetenties opgenomen. De concrete uitwerking moet nog gebeuren in de zogenaamde ontwikkelcommissies.
Als ik aan competenties denk, denk ik voornamelijk aan bepaalde vaardigheden en attitudes, maar minder aan opgedane kennis of leerstof. Tussen de zestien competenties in functie waarvan de eindtermen zullen worden ontwikkeld, staan competenties inzake duurzaamheid, zelfbewustzijn en zelfexpressie, sociaal-relationele competenties en dergelijke. In eerste instantie komen die competenties nogal vaag over. Ze lijken niet meteen iets met kennisoverdracht te maken te hebben.
We zijn de voorbije jaren geconfronteerd met tal van verontrustende cijfers, onder meer met betrekking tot de kennis van het Nederlands of de wiskundekennis. Volgens mij zou dit tot een verdere niveaudaling kunnen leiden. De niveaudaling in ons onderwijs, waarvan al maanden en jaren sprake is, heeft volgens mij ten dele te maken met de massa-immigratie, maar ook met de al jarenlang verminderde aandacht voor kennisoverdracht in ons onderwijs.
Ik verwijs naar de conclusies die zijn getrokken uit het maatschappelijk debat over de eindtermen. Het is opvallend aan dat rapport dat het belang van basiskennis helemaal onderaan bengelde in de aanbevelingen die uit dat debat zijn voortgesproten. Heel wat andere punten in het rapport blijken van veel groter belang, zoals zelfkennis, persoonlijke ontwikkeling, sociale competenties, zelfredzaamheid, omgaan met politieke en maatschappelijke vraagstukken, omgaan met duurzaamheidsvraagstukken en dergelijke.
Dat zijn allemaal belangrijke zaken op zich, maar wat mij betreft toch ondergeschikt aan de kern van wat ons onderwijs moet zijn, met name kennisoverdracht.
Het is in elk geval een goede zaak dat nu na ongeveer twintig jaar, de eindtermen geactualiseerd en later ook geconcretiseerd zullen worden. Elk decreet moet te gepasten tijde geëvalueerd worden. Maar wat goed is, moeten we ook behouden. Wat ons betreft, is kennisoverdracht de essentie van ons onderwijs, en dat moet ook blijken uit de eindtermen, waarvan we de concrete invulling nog moeten afwachten.
Dan zijn er de burgerschapscompetenties, waarop door een heel aantal collega's al de nadruk is gelegd. Ik vind het goed dat we aandacht gaan besteden aan burgerschap, maar ik ga ervan uit dat daarbij ook de kennis van en het respect voor onze Europese waarden en normen en onze Vlaamse identiteit, cultuur, geschiedenis en tradities centraal zullen staan. Burgerschap moet wat mijn fractie betreft ook passen in een beleid dat de integratie van nieuwkomers ten goede zal komen. Maar wanneer ik in de toelichting van het voorstel van decreet lees dat deze burgerschapscompetentie onder meer moet leiden tot een open houding ten opzichte van alle vormen van diversiteit in onze samenleving, dan hoop ik dat men daarmee niet alweer bedoelt dat mensen die kritiek hebben op massa-immigratie, op ‘multicultuur’ en dergelijke meer, de mond gesnoerd zullen worden.
Collega's, nog een punt dat ik wil aankaarten is de opvolging van de eindtermen. Het vastleggen van de inhoud ervan is één zaak, maar de opvolging ervan is een heel andere zaak. In het verleden is gebleken dat dat niet altijd loopt zoals het hoort. Hoewel de eindtermen minimumdoelen zijn die leerlingen geacht worden te behalen, werden in het verleden al te vaak diploma's afgeleverd aan leerlingen die de eindtermen niet bereiken. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de overheid doelen stelt die vervolgens niet bereikt worden door de leerlingen.
Collega's, ik heb, afrondend en samenvattend, een aantal positieve zaken in het voorstel van decreet gevonden. Het feit dat de eindtermen na twintig jaar geactualiseerd worden, is op zich een goede zaak, maar ik heb toch wel een aantal bedenkingen. Wanneer dit voorstel van decreet straks goedgekeurd zal zijn, moet het vervolgens verder worden uitgewerkt door die zogenaamde ontwikkelcommissies. Ik hoop van harte dat men die niet te veel bevolkt met onderwijsexperten allerhande die al te zeer gefocust zijn op een of andere vernieuwingsdrang, maar dat het in de eerste plaats mensen zullen zijn die met hun voeten in de praktijk staan, leerkrachten zelf die hun inbreng zullen kunnen doen. Wij, Vlamingen, zijn nu eenmaal een klein volk met een klein land, zonder natuurlijke grondstoffen. Het lijkt onze fractie dan ook van het grootste belang dat datgene wat we wel hebben, onze hersenen, optimaal benut wordt. Daarom moet wat ons betreft het behoud, en liever nog de versterking, van de kwaliteit van ons onderwijs bij de verdere invulling van de eindtermen een absolute prioriteit zijn. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het voorstel van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1364/8)
– Artikel 1 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
Er zijn amendementen op artikel 2. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nrs. 1364/11 en 1364/12)
De stemmingen over de amendementen en over het artikel worden aangehouden.
– De artikelen 3 tot en met 5 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er zijn amendementen op de artikelen 6 en 7. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nrs. 1364/11 en 1364/12)
De stemmingen over de amendementen en over de artikelen worden aangehouden.
– De artikelen 8 en 9 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het voorstel van decreet houden.