Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de kwaliteit van de zorg is voor ons allemaal van fundamenteel belang en het Vlaams indicatorenproject voor de woon- en zorgcentra is daar een goed hulpmiddel toe.
Minister, u hebt gisteren, samen met anderen, de resultaten voorgesteld van het thema ‘Meting van de kwaliteit van het leven in de Vlaamse woon- en zorgcentra’. Het onderzoek gebeurde op basis van interviews met mensen zonder cognitieve beperking of problemen. Er zijn goede resultaten bij: hoge kwaliteit van het leven op gebied van privacy, respect, veiligheid. Veel van de indicatoren zitten in de middengroep, maar voor een aantal daarvan, meestal gerelateerd aan personeelsbezetting, is er wel een dalende trend. Er zijn ook een aantal resultaten die niet goed zijn: persoonlijke relaties, sociaal contact met medebewoners, sociaal contact met personeel, een gevoel van eenzaamheid, te weinig zinvolle tijdsbesteding, te weinig zinvolle activiteiten. Een bewoner drukte het zo uit: “Het eten bijvoorbeeld is hier wel goed, maar het is hier wel saai.”
Minister, in een reactie zei u – wat sp.a ook vindt – dat we die vereenzaming moeten tegengaan en dat we de sociale contacten onder elkaar en met het personeel moeten bevorderen. U zei ook dat u zou inzetten op het relationele aspect van de zorg om ervoor te zorgen dat het woon- en zorgcentrum een echte thuis is, een aangename plek om te leven.
Minister, hoe gaat u dat concreet doen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, ik denk dat we redelijk uniek zijn. We hebben 20.000 mensen bevraagd in de residentiële ouderenzorg over een periode van 3 jaar met een vragenlijst die ook toelaat om internationaal ook te benchmarken. Dat is heel belangrijk. Dat past natuurlijk helemaal in de acties van deze legislatuur namelijk, gegeven onze nieuwe bevoegdheid, hoe willen wij de toekomst van de residentiële ouderenzorg gestalte geven? Dat heeft dan te maken met onder meer het zichtbaar maken van kwaliteit, kwaliteitsdenken, het definiëren van wat wij goede kwaliteit vinden, niet alleen via objectieve parameters maar ook door te bevragen bij bewoners zelf.
U hebt het ook al terecht aangehaald: daaruit blijkt toch wel dat we vrij goed scoren op een aantal items, en ook goed op een aantal items. De vraaggestuurde zorg is wel iets dat globaal als goed wordt ervaren, maar er zijn ook een aantal punten waarvan gedurende die drie jaar waarin we hebben gemeten inderdaad wordt aangegeven dat er verbetering mogelijk is. Dat heeft dan te maken met de activiteiten in het woonzorgcentrum, met de band met het personeel en met de contacten met de medebewoners.
Dit past natuurlijk helemaal in wat we hier vorige week en de week daarvoor hebben besproken, namelijk dat we met onze ouderenzorg een shift moeten maken van een medisch model naar een welzijnsmodel. Dat is natuurlijk ook helemaal de visie van vermaatschappelijking. Goede zorg moet niet alleen wordt gedefinieerd in termen van de aanwezigheid van basiszorg en technische prestaties. Er moet ook worden bekeken wat dat oplevert aan levenskwaliteit, vaak dus ook vanuit het perspectief dat mensen ook relaties met andere mensen moeten kunnen aangaan of zich daarin ook erkend moeten kunnen weten. In die beweging moet u deze meting ook zien. Uiteraard zit dat mee in het hele transitieverhaal dat we met de sector opstarten na de beslissing die de Vlaamse Regering enkele weken geleden heeft genomen. Daarin zit natuurlijk ook het pad voor de versterking van de personeelseffectieven, en de discussie over de personeelsnormen en de manier waarop die misschien ook vanuit een minder medisch model moeten worden ingevuld. Dat gesprek met de sociale partners is natuurlijk bezig. Dat zit allemaal mee in diezelfde lijn, maar ook heel uitdrukkelijk in zeer concrete acties als het gaat over die visie op goede zorg zoals we die in de woonzorgcentra willen vertalen.
Ik geef een paar voorbeelden. We zijn zeker aan het bekijken hoe we indicatoren kunnen ontwikkelen die ook iets zeggen over levenskwaliteit, ook als het gaat over bewoners die niet meer in staat zijn om zich uit te drukken. U hebt immers terecht gezegd dat het gaat over de mensen zonder cognitieve beperkingen. Dan spreek je toch over ongeveer 45 procent van de bewoners van de woonzorgcentra. De andere groep is minstens even belangrijk. We bekijken hoe je dat zichtbaar kunt maken. We zijn ook met heel wat experts aan het bekijken hoe we een kwaliteitskader kunnen ontwikkelen om met goede zorg om te gaan met personen met dementie: wat zijn de handvatten die we daarvoor kunnen aanreiken? Twee of drie weken geleden was er een grote bijeenkomst bij de start van een project over het ethisch gehalte van de zorgrelatie: hoe ga je als zorgverstrekker op een empathische manier om met je bewoner? Het was een heel interessante en ook heel druk bijgewoonde dag, en met een vervolg: we gaan namelijk op zoek naar woonzorgcentra die bereid zijn om erover te reflecteren hoe ze aan de slag gaan met vorming en begeleiding van hun personeel om die zorgrelatie te verdiepen en kwaliteitsvol te versterken. Ook dat traject loopt. We gaan daar extra geld aan besteden om met de sector de goede praktijken te kunnen verruimen.
We zijn ook gestart met een traject, ook goedgekeurd door de regering, om coaches ter beschikking te stellen van onze woonzorgcentra om te werken inzake mondzorg, psychofarmaca en valpreventie en wat daarmee te maken heeft. Ook dat traject is gefinancierd, om ook op dat vlak de competenties van onze residentiële ouderenzorg te versterken. Op die manier proberen we natuurlijk de goede praktijken die er zijn, ingang te doen vinden in het brede verhaal van de iets meer dan achthonderd woonzorgcentra. Natuurlijk zijn er best wel behoorlijk wat goede praktijken. Die zijn gisteren ook voorgesteld, met een aantal goede voorbeelden.
Ik maak een kleine voetnoot. Ik heb natuurlijk gezien hoe dat verhaal nu is vertaald in de media, in termen van romantiek en eenzaamheid enzovoort. Als ik aan de wetenschappers zou vragen of het dat is dat men moet concluderen uit die enquête, dan zullen zij daar toch een veeleer genuanceerd standpunt over innemen. Er zijn scores gegeven op drie items, maar daarmee is natuurlijk niet het thema van de eenzaamheid aangehaald, laat staan het romantisch gehalte van onze woonzorgcentra. U moet dus toch proberen om dat een beetje in zijn basics te begrijpen. We zijn echter op tal van sporen bezig als het gaat over de vraag hoe we van dat woonzorgcentrum een leef- en zorggemeenschap kunnen maken, waarin samen wordt geleefd en dat ook een deel is van wat wij goede zorg noemen. Dat moet natuurlijk passen binnen het globale verhaal, want uiteraard kan je dat niet doen zonder ook te kijken naar personeelsnormen en effectieven, om maar iets evidents te noemen.
Minister, het staat buiten kijf dat het indicatorenproject, dat een goed instrument is, aangeeft dat de relationele aspecten moeten worden verbeterd. Ik zou het niet verengen – en ik neem aan dat u dat ook niet doet, u hebt nuances aangebracht – tot romantiek of intimiteit. Neen, het gaat veel breder. Het gaat over samenleven, samen omgaan met mensen.
U hebt gelijk dat we moeten gaan van een medisch model naar een welzijnsmodel. Ik zou graag zien hoe we dat concreet in de praktijk brengen en daar nu aan werken. Het kan misschien een mogelijkheid zijn dat u laat evalueren wat het effect is op het gebrek aan zinvolle activiteiten van de hervorming van de animatiesubsidie die u hebt doorgevoerd, waardoor sommigen minder hebben gekregen en anderen meer.
Er is een steeds groter wordend aantal personen die lijden aan dementie. Op welke manier gaat u die bewoners in een woonzorgcentrum betrekken bij een volgende enquête om na te gaan hoe zij de kwaliteit van het leven in een woonzorgcentrum ervaren?
Zijn er romantische tussenkomsten?
Het zijn de romantici die het woord vragen, voorzitter.
Mevrouw Saeys heeft het woord
Het gevoel van eenzaamheid is een zeer belangrijk probleem, niet alleen in de woonzorgcentra maar ook bij mensen die alleen thuis wonen. Dat is enorm belangrijk voor de kwaliteit van leven. Wetenschappelijk is bewezen dat alleen al het hebben van een huisdier een belangrijke invloed heeft op de gezondheid van een persoon. Dat zegt al heel veel.
Het is niet alleen een taak van Welzijn, maar eigenlijk van de hele maatschappij. Ook de andere ministers moeten daaraan bijdragen. Open Vld heeft recent nog een conceptnota ingediend met betrekking tot het ondersteunen van een beleid in voorzieningen inzake seksualiteit en om seksualiteit mogelijk maken. ‘Donderdag datedag’ mag niet stoppen wanneer men naar een ouderenvoorziening gaat.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
U zegt dat het niet gaat over eenzaamheid alleen en dat we niet moeten veralgemenen, maar het gaat wel om vragen die peilen naar sociale contacten, naar het maken van een praatje als men daar behoefte aan heeft enzovoort. Het gaat over hoe ouderen zich voelen.
Er is een rode lamp. Misschien is eenzaamheid een te grote noemer, maar daar slaat het wel op. Ligt het voor een deel ook niet aan de vorm van een rusthuis? Een rusthuis is per definitie heel groot omdat er een minimumgrootte is opgenomen in het decreet. Dat zorgt ervoor dat het bijna eilandjes op zichzelf zijn. Als we naar kleinschaligere modellen gaan van rusthuizen in de wijk met minder bewoners, dan krijg je misschien gemakkelijker de familie en de buren binnen en zal de dynamiek en het sociaal contact gemakkelijker zijn. Wilt u onderzoeken of dit een factor is? Bent u bereid om in de hervorming van het Woonzorgdecreet de schaalgrootte omlaag te halen?
De heer Depoortere heeft het woord.
Ik zal de situatie niet nogmaals schetsen, maar ik wil wel wijzen op de reactie van de christelijke bediendenbond. Die wijst als oorzaak de gestegen werkdruk aan. Onze ouderen worden steeds meer zorgbehoevend. U geeft een mooie opsomming van een aantal trajecten en een aantal interessante studiedagen en ik kan daarin komen, maar eigenlijk draait het zoals steeds om budgetten. Zijn er voldoende budgetten vrijgemaakt om de verzuchtingen van onder andere de christelijke bediendenbond op te vangen?
De heer Persyn heeft het woord.
Ik treed mevrouw Saeys bij dat we niet alleen naar de residentiële ouderenzorg moeten kijken maar ook naar de thuissituatie. Nog geen 6 procent van onze ouderen zit in een woonzorgcentrum. De rest blijft zolang mogelijk thuis en kampt met dezelfde problemen van emotionele vereenzaming, gebrek aan sociale contacten, kwaliteit van contacten enzovoort. De minister heeft een grote inspanning gedaan om naar een gelijk speelveld te gaan op vlak van animatiesubsidies. Ik pleit er ook voor om niet alles via formele, reguliere betaalde zorg te organiseren. Er is ook het aspect van de seksualiteitsbeleving. Ook ouderen kunnen vlinders of kolibries in de buik krijgen. Dat verdient extra aandacht. Ik houd een pleidooi om daar een tandje bij te steken. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, u haalt terecht een interessant thema aan, namelijk het inzetten op coaching van zorgrelaties. Dit gebeurt uiteraard in het zorgethisch denken, maar zal niet op een jaar tijd gerealiseerd zijn. Daarom is het goed dat minister Gatz aanwezig is. Er zijn reeds verschillende suggesties geopperd. Waarom zou het niet kunnen dat het cultuuraanbod ook beter toegankelijk, haalbaar en betaalbaar wordt in een woonzorgcentrum?
We brengen cultuur in de culturele centra en in de wijken. Dit kan eveneens een belangrijk thema zijn. We moeten, naast de animatiesubsidie, openstaan voor een groter cultuuraanbod. (Applaus bij CD&V en Groen)
Ik kan veel bedenkingen en suggesties bijtreden. We mogen al spreken van een inzicht in de residentiële ouderenzorg. We moeten ons denken over goede zorg wat verbreden. Indien we over de vermaatschappelijking van welzijn en zorg spreken, gaat het natuurlijk niet enkel om de vraag of dit in de woonzorgcentra aan de orde is. Dat is een brede vraag voor heel de samenleving. Is er in deze samenleving nog plaats voor kwetsbare mensen naast de hardwerkende Vlamingen? Dit wordt natuurlijk doorgetrokken naar onze residentiële ouderenzorg, waar deuren en vensters wagenwijd moeten openstaan. De woonzorgcentra moeten deel uitmaken van het buurt- en wijkleven.
Er zijn al initiatieven genomen. Ik kan bevestigen dat minister Gatz initiatieven heeft genomen om cultuur in de woonzorgcentra te brengen. Tal van zaken zijn mogelijk. Binnenkort zal het Vlaams Parlement een beslissing nemen over het decreet betreffende het lokaal sociaal beleid. In dit licht moeten we met onze lokale overheden op een andere wijze kijken naar hoe de mensen in een samenleving in en vanuit een woonzorgcentrum op een kwaliteitsvolle manier kunnen worden ondersteund.
Ik ben het hier absoluut mee eens. Dat is een terechte opmerking. We moeten ons heel duidelijk voor ogen houden dat de opdracht niet gering is. We spreken niet enkel over de mensen die nog mobiel zijn en die zich nog kunnen uitdrukken. Een groot gedeelte van onze residentiële ouderenzorg bestaat uit mensen met zware zorgvragen en dementerende personen. Daar ben ik het absoluut mee eens. Ook met betrekking tot deze mensen moeten we met zijn allen, ook met de vertegenwoordigers van de familie, definiëren wat we goede zorg noemen en hoe we die zorg kunnen objectiveren, zichtbaar maken en transparant maken.
De kandidaat-bewoner heeft recht op die informatie. Wat is de zorg waarvoor een woonzorgcentrum staat? Om die reden zijn initiatieven genomen. Kunnen we hiervoor indicatoren ontwikkelen? Kunnen we die indicatoren in onze indicatorenset opnemen? Indien we een kwaliteitskader kunnen creëren voor de zorg voor personen met dementie thuis of in een voorziening kan dat een houvast zijn voor wie de zorg moet organiseren. Daar ben ik het absoluut mee eens. Met dit aspect moeten we zeker rekening houden tijdens de volgende periode.
Mijnheer Bertels, wat de animatiefunctie betreft, zijn we een tijd geleden een project gestart. Samen met een aantal koepels gaan we na hoe die functie momenteel kan worden ingevuld. We denken na over de vraag hoe die functie, gelet op de nieuwe verwachtingen, in de toekomst moet worden ingevuld. Iedereen voelt goed aan dat het een veel breder verhaal wordt. U mag verwachten dat die oefening in 2018 tot een aantal conclusies zal leiden.
Tot slot wil ik nog iets over het personeel zeggen. We hebben uiteraard nooit verborgen dat we in de versterking van het personeel moeten investeren. Indien u de studiedag over zorgethisch handelen had bijgewoond en indien u gisteren de resultaten van de enquête had gehoord, zou u hebben kunnen vaststellen dat er heel goede praktijken bestaan. Er zijn woonzorgcentra die in het huidig stelsel toch als zeer inspirerend kunnen worden beschouwd. Zij hebben dan een heel gedragen visie op goede, kwaliteitsvolle zorg in het woonzorgcentrum. Dit moet ons allemaal aansporen om er een en-enverhaal van te maken. Dat past natuurlijk in de transitie die we met de sector willen maken.
Allereerst is het voor sp.a geen vraag of er plaats is voor kwetsbare mensen naast de hardwerkende Vlamingen: dat is voor ons absoluut een en-enverhaal. Er zijn hardwerkende Vlamingen, maar er zijn ook kwetsbare mensen. Als overheid hebben we op dat vlak een taak te vervullen. De kwaliteit van de zorg is voor iedereen belangrijk en moet worden gegarandeerd.
De gisteren voorgestelde indicatoren hebben betrekking op de woonzorgcentra, vandaar dat ik nu een actuele vraag over de woonzorgcentra heb gesteld. Het is evident dat dit voor de brede zorgsector geldt. We moeten leren uit die positieve en negatieve indicatoren.
De rusthuizen moeten dus meer aanbieden dan minimale medische zorgen. Ze moeten ook voorzien in een zinvolle dagbesteding. Ze moeten duurzame sociale relaties bevorderen. We blijven erop hameren dat er voor al onze ouderen kwalitatieve, betaalbare zorg moet zijn. Het woonzorgcentrum moet een plek zijn waar het, om het cru te formuleren, aangenaam vertoeven is op het einde van het leven. Het personeel moet tijd hebben om een babbeltje te slaan.
De actuele vraag is afgehandeld.