Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de resultaten van het Transbaso-onderzoeksproject naar de keuzes bij de aanvang van het secundair onderwijs
Actuele vraag over de resultaten van het Transbaso-onderzoek
Actuele vraag over de resultaten van het Transbaso-onderzoek
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Gisteren werd het Transbaso-onderzoek opgeleverd, dat georganiseerd werd door verschillende hogescholen en universiteiten van Gent en Antwerpen. Drieduizend studenten werden ondervraagd over hun overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs. Wat bleek? De keuze voor het aso is nog steeds de meest gegeerde keuze. Wanneer gekozen wordt voor tso of bso voelt men zich meteen ook wat minderwaardig of enigszins ongelukkig met die keuze. Dat veroorzaakt demotivatie in de verdere schoolloopbaan.
Dat betreur ik omdat wij sterk geloven in de kracht van de oriëntering vanuit het basisonderwijs. Via het leerlingenvolgsysteem worden kinderen negen jaar lang gevolgd om te komen tot een eindbeoordeling in het zesde leerjaar. Een leerkracht weet goed wat een kind al dan niet kan, wat zijn sterke en zwakke punten zijn en draagt op een heel gedreven manier bij aan de studiekeuze door de ouders en de kinderen.
Toch wordt soms nog onterecht gekozen voor het aso. In het basisonderwijs werd het vak wereldoriëntering opgesplitst in mens en maatschappij enerzijds, en wetenschap en techniek anderzijds, om nog beter zicht te krijgen op de sterktes en de zwaktes van kinderen, precies omdat wetenschap en techniek een zeer belangrijke richting is. Die wijst vaak naar het tso en sterke leerlingen moeten dan ook heel bewust durven kiezen voor dat tso.
Is er na de uitsplitsing van het vak wereldoriëntering in die twee onderdelen, die al twee schooljaren van kracht is, een bewustere keuze te noteren vanuit de richting wetenschap en techniek voor het tso?
De heer De Meyer heeft het woord.
De uitgebreide vraagstelling van mijn collega laat toe dat ik iets beknopter ben. Van Transbaso, een interuniversitair onderzoeksproject bij meer dan drieduizend leerlingen in achttien scholen in Antwerpen en achttien scholen in Gent, werden de resultaten voorgesteld op een studiedag. Samenvattend geef ik enkele conclusies.
Het huidig landschap secundair onderwijs kent nog steeds een zeer hiërarchisch schoolmodel met te veel het watervalprincipe. De interesse van de leerlingen speelt te weinig een rol bij de studiekeuze. De huidige structuur van het secundair onderwijs is te weinig transparant. Men voegt er ook nog gratuit aan toe – ik weet niet in welke mate men dit grondig onderzocht heeft – dat de modernisering van het secundair onderwijs geen oplossing zal bieden.
Minister, ik dacht dat de modernisering juist als bedoeling had om deze problemen aan te pakken. Vandaar mijn vraag. U hebt uiteraard kennisgenomen van dit onderzoek. Hoe reageert u daarop? In welke mate kan de modernisering juist wel een antwoord bieden op de probleemsituatie die hier wordt gesteld?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Collega's, ik kan het niet beter zeggen dan de onderzoekers. Collega De Meyer, de voorgestelde modernisering van het secundair onderwijs zal niet doen wat we met zijn allen hopen dat ze moet doen, namelijk de waterval tegengaan en er vooral voor zorgen dat kinderen, als ze naar het secundair onderwijs gaan, kiezen op basis van hun eigen talenten, hun eigen interesses en een gemotiveerde keuze maken die ervoor zorgt dat ze een succesvolle schoolcarrière hebben in het secundair. Dat is nu net wat men niet gaat doen met deze voorliggende modernisering van het secundair onderwijs. Ik zeg dat niet alleen, ik zeg dat ook, ik zeg dat al lang, ik zeg dat al heel lang samen met de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) die alle onderwijspartners groepeert. Maar dat wordt nu ook bevestigd door wetenschappelijk onderzoek.
Minister, dat moet u toch ongerust maken, want het kan toch nooit de doelstelling zijn in de politiek om dingen te doen waarvan iedereen u zegt dat ze de situatie op het terrein slechter gaan maken dan ze vandaag is. Daarom wil ik u vragen: hoe gaat u rekening houden met die heel duidelijke conclusies van het Transbaso-onderzoek die stellen dat jongeren vandaag in ons onderwijs onvoldoende kiezen op basis van hun eigen talenten en interesses, maar keuzes maken op basis van een imago van een school, een imago van een richting en een hiërarchie tussen studierichtingen die echt niet meer van deze tijd is?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het is inderdaad een zeer grootschalig onderzoek. Men is er een aantal jaren mee bezig geweest. Drieduizend leerlingen zijn geïnterviewd. Er is een boekje van. In dat boekje staan citaten. Men heeft immers interviews gedaan, een kwalitatief onderzoek, en leerlingen gehoord. Daar staat in: “Ik mocht geen beroeps kiezen omdat mijn ouders dat te laag vonden. Ook techniek mocht ik niet doen. De rest wel.” Volgend citaat: “Op school zeggen ze dat onze dochter beter iets in een technische richting zou doen, of zelfs lager, maar ik ben van oordeel dat ze zo hoog mogelijk moet beginnen en zien hoe ver ze geraakt. Als ze moeten zakken, dan kan ze zakken. Ik volg niet de leerkrachten.” En verder: “Ze hadden toch wel graag, de leerkrachten en mijn ouders, dat ik een hoge richting ging volgen.”
Citaat na citaat na citaat, minister. Wij zeggen dat ook al zo lang: dat hiërarchisch denken, dat watervaldenken zit in ons onderwijs en in onze maatschappij ingebakken. Daar moet dringend iets aan worden gedaan.
Onderzoekers hebben zeven aanbevelingen voor het beleid. Het zijn heel concrete aanbevelingen. Wat ze zeggen, wordt bevestigd door het katholiek onderwijs, door de scholierenkoepel, door het GO!, door het onderwijs van steden en gemeenten en door de vakbonden, die allemaal een protocol van niet-akkoord getekend hebben bij de beslissing van de Vlaamse Regering over de hervorming van het secundair onderwijs omdat ze niet akkoord zijn. Ze zeggen dat de hervorming niet zal zorgen voor meer transparantie. De matrix maakt alles nog onduidelijker en het wordt nog moeilijker kiezen. We houden het watervalsysteem in stand.
Minister, mijn vraag is zeer concreet: welke aanpassingen zult u nog doen? Hoe gaat u de hervorming secundair onderwijs, die nu toch uitgesteld is, nog bijspijkeren om ervoor te zorgen dat we dit probleem kunnen wegwerken? (Applaus bij Groen)
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, eerst en vooral wil ik een opmerking maken over de toon van de vraagstellers. Door op deze manier uw vraag te stellen en nog eens stigmatiserend te citeren …. (Applaus bij de N-VA en CD&V )
Op deze manier bent u eigenlijk al goed bezig om het watervaldenken – want daarover gaat het onderzoek, collega's, niet over de modernisering van het secundair onderwijs, maar over het watervaldenken dat in de hoofden van de mensen zit – te voeden.
Wel, wij moeten in de eerste plaats starten – en mevrouw Krekels heeft dat eigenlijk wel oké gedaan – met zelf te stoppen om dat watervaldenken te voeden. (Applaus bij de N-VA en CD&V )
Ik gebruik dat woord al lang niet meer en ik zal dat ook niet doen.
En, collega's, ik ga nog wat meer zeggen. Als u mij als minister vraagt om morgen iets in alle hoofden van de mensen te steken om ervoor te zorgen dat ze allemaal anders denken, dan is het niet zo simpel om dat te doen. Wat we wel proberen te doen – en, mevrouw Gennez, ik richt mij specifiek tot u, wij doen dat op basis van het masterplan dat uw partij mee heeft goedgekeurd en waarbij uw partij tientallen jaren de tijd heeft gehad om die problemen aan te pakken – is dat masterplan zorgzaam uitvoeren. We gaan zelfs heel concreet in op een aantal aanbevelingen van die onderzoeken.
Ik zal er eentje uitpikken, speciaal voor jullie. Men zegt: ‘Zorg ervoor dat de B-stroom een stroom is die kansen biedt.’ Waarom denken jullie, collega's, dat we 4 uur extra basisvorming plannen in het eerste jaar van het middelbaar voor leerlingen die naar de B-stroom gaan? Daarom. Waarom denkt u dat we in een opstroomoptie voorzien? Om ervoor te zorgen dat die B-stroom geen gevangenis wordt voor kinderen die er toevallig in geraken, maar dat ze de kans krijgen om terug naar die uitstroom te gaan.
En, collega's, wat wij ook enorm verbaast, is dat niemand van jullie, niemand van de vier, de opmerking heeft gemaakt dat de eerste graad van ons middelbaar geen aso, bso, tso of kso ként. Die graden of indelingen ontstaan pas in de tweede graad.
En wat heeft de Vlaamse Regering gedaan? We hebben gezegd: we moeten er inderdaad voor zorgen dat alles een beetje transparanter wordt. Op één A3-papier staan alle studierichtingen voor de tweede en de derde graad, netjes ingedeeld volgens interessedomeinen van leerlingen en netjes ingedeeld van heel abstract tot heel praktisch. De Scholierenkoepel kwam bij mij en zei: ‘Dat is nu eens interessant. We hebben nu tenminste een papier en kunnen daarop zien wat de studierichtingen zijn die we vanaf het derde jaar’ – en niet het eerste of het tweede jaar, collega's – ‘kunnen volgen, gaande van abstract tot praktisch.’
‘Zijn daar mogelijkheden’, zo vroegen ze, ‘om te verhuizen van studierichting?’ Want mevrouw Meuleman gaf een voorbeeld van iemand die graag een heel praktische richting wilde volgen, maar niet mocht van zijn ouders. En er zijn ook kinderen die liever een veel abstractere richting zouden volgen, omdat ze toevallig geen praktische handen hebben. Ja, we voorzien in die mogelijkheden. Bovendien vragen we in het eerste en het tweede jaar dat scholen zouden versterken, verdiepen en kinderen zouden toelaten om te verkennen. Dat zijn allemaal zaken die nu uitgewerkt zijn in ons masterplan Secundair Onderwijs en waarvoor men tot vandaag minder aandacht had.
Collega's, en specifiek de collega's die zeggen dat ik een jaar tijd heb gekocht: ik heb geen jaar tijd gekocht. Dat wil ik toch verduidelijken. Ik heb van alle onderwijsverstrekkers en ook van de vakbonden het engagement gekregen dat ze, als de keuze gemaakt is, voluit zullen meewerken aan die modernisering. Maar ze zouden ook graag hebben dat dit samen gebeurt met de invoering van de nieuwe eindtermen. Wel, dat zal nu zo gebeuren, collega's. En de tijd die er extra is, is tijd voor leraren en voor scholen om zich goed te organiseren. Het is dus bijzonder goed en zelfs elementair dat we die tijd geven. Dat is ook de reden waarom iedereen, zonder uitzondering, daar positief op heeft gereageerd.
Mevrouw Krekels, u stelde een vraag over STEM. We hebben twee jaar geleden inderdaad gevraagd, of beter, opgelegd, dat het vak wereldoriëntatie zou worden opgesplitst in enerzijds wetenschappen en techniek en anderzijds mens en maatschappij. Dit is nu het tweede jaar dat het gebeurd is. We zien een eerste resultaat bij de inspectieverslagen. We zien namelijk dat de gunstige beoordelingen een beetje gestegen zijn. Dat betekent dat scholen wereldoriëntatie effectief al iets beter profileren naar de leerlingen. Maar het is nog zeer vroeg om nu al na te gaan of je dat ziet. Je zult het zeker nog niet zien in het onderzoek. Want de jongeren die werden onderzocht, werden onderzocht tot september 2016, en dat is net de overgang van de opsplitsing van het leergebied. Maar ik verwacht er wel iets van.
U weet dat we een STEM-didactiek aan het ontwikkelen zijn, zowel voor praktijkgericht onderwijs als voor eerder theoretische, abstracte opleidingen. Maar weet vooral dat er een hoge nood is aan technisch geschoolde profielen, dat jongeren die technische of beroepsopleidingen gevolgd hebben, vandaag zeker onmiddellijk werk vinden, dat ze in staat zijn om een loon te hebben dat de toets kan doorstaan met het loon van hoger opgeleiden. We zitten in een economisch goede conjunctuur. Laat dit dus ook een pleidooi zijn om zelf mee de technische en de beroepsrichtingen te valoriseren. Het begint met de manier waarop wij erover spreken. (Applaus bij de meerderheid)
Dank u, minister, voor uw antwoord en uw vurig betoog over dit inderdaad gevoelige onderwerp, een onderwerp dat we allemaal in ons hart dragen.
Wat voor ons heel belangrijk is, is het volgende. Over de eerste graad heb ik inderdaad niet gezegd dat het aso, bso en tso eigenlijk wegvallen. Eerlijk gezegd, als er iets is wat ik spijtig vind, is het eigenlijk dat wel. Waarom? Omdat we natuurlijk geloven in de oriëntering vanuit het basisonderwijs, omdat we gekozen hebben voor de versterking van techniek en wetenschap in het basisonderwijs en omdat we nu merken dat er scholen zijn die in de eerste graad die nu wordt georganiseerd vakken beginnen te clusteren. Een van die vakclusters is geschiedenis, natuurwetenschappen en techniek. Natuurwetenschappen is eigenlijk al een cluster van biologie, chemie en fysica. Dat wil zeggen dat men in de eerste graad een vak wil inrichten van vijf verschillende vakken. Men gaat dus terug weg van de profilering van wetenschap en techniek, terwijl we voor het basisonderwijs hebben gekozen om dat niet te doen. Minister, ik vraag dus om dat op een of andere manier in het oog te houden. Ik weet dat scholen het recht hebben om zichzelf te organiseren, maar het kan niet zijn dat we wetenschap en techniek in het basisonderwijs gaan versterken, het nivelleren in de eerste graad en we dan verwachten dat kinderen heel bewust gaan kunnen kiezen voor een vervolgrichting in STEM. Dat is een verkeerde weg.
Mocht dit een proef begrijpend luisteren zijn, dan weet ik niet welke quotering mevrouw Gennez zou krijgen, gezien de wijze waarop ze mijn tussenkomst daarnet interpreteerde.
Minister, ik ben samen met u uitermate tevreden dat de koepels enthousiast reageren op de startdatum van 1 september 2019 voor de modernisering van het secundair onderwijs, en nog meer over het uitgesproken engagement daartoe. Ik wil u vooral aanmoedigen om de inspanningen die reeds gedaan zijn naar beroepsgericht onderwijs, naar tso en naar STEM, nog te versterken. Voor mij was het symbolisch maar tegelijkertijd bijzonder belangrijk: de 5 miljoen euro extra voor technische uitrusting in tso- en bso-scholen.
Misschien nog beter articuleren, mijnheer De Meyer, dan zal ik u nog beter verstaan.
Het punt is: de waterval verdwijnt niet door erover te zwijgen. Was het maar zo simpel, collega’s. Wetenschappelijk onderzoek bewijst zwart op wit dat ze bestaat. Ja, deze regering steekt haar kop in het zand. Proficiat daarvoor! Onze partij, de sp.a, doet daar niet aan mee. Op het masterplan hebben veel actoren, van het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) tot het katholiek onderwijs, positief advies gegeven. Op dit ontwerp van decreet geeft wie allemaal negatief advies? Het Gemeenschapsonderwijs (GO!), het katholiek onderwijs, de Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten (OVSG), de Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD), het Christelijk Onderwijzersverbond (COV) en het Vrij Syndicaat van het Openbaar Ambt (VSOA). Ze doen dat niet wegens de ingangsdatum, want dat is ondergeschikt. Het moet gaan over inhoud. Ons onderwijs heeft een hervorming nodig om inhoudelijke redenen, namelijk: jongeren moeten kiezen op basis van hun talenten. Leerkrachten moeten bevrijd worden van de verstikkende planlast. En last but not least, ons studieaanbod moet transparanter. Minister, als u de adviezen van alle stakeholders zou lezen, dan zou u letterlijk kunnen lezen dat het gemeenschapsonderwijs en het COV zeggen dat het onderwijsbeleid van de regering gereduceerd is tot puur politiek beleid zonder draagvlak en zonder inhoud. (Applaus bij sp.a en Groen)
Het laatste wat we moeten doen is opnieuw een hoogoplopende, ideologische en politieke discussie voeren over de hervorming van het secundair onderwijs. Dat is al jarenlang aan de gang. Er is nu onderzoek, door drie universiteiten en twee hogescholen, met concrete aanbevelingen: aanbevelingen op microniveau voor scholen, voor scholengroepen, voor pedagogische begeleidingsdiensten, en zeven concrete constructieve aanbevelingen voor het beleid.
En ze nemen inderdaad een aantal problemen in de huidige hervorming onder de loep, problemen die inderdaad aangekaart zijn door het katholiek onderwijs, door het GO!, door het OVSG, door de vakbonden, die allemaal gezegd hebben: ‘Wij geven een niet-akkoord op deze hervorming, omdat er nog wat problemen in zitten.’ Dat gaat over de doorstroming van de B-stroom naar de A-stroom. U zegt dat u dat opgelost hebt; de onderzoekers zeggen dat dat op dit moment onvoldoende is. Dat gaat over het verkennen in de eerste graad, om nog te zoeken waar je interesses en talenten liggen. Spijker dat bij, minister. Zij geven u een aantal suggesties. En dat gaat over het uitstel van de studiekeuze.
Dus stel ik nog maar eens mijn vraag, minister: bent u bereid om te luisteren naar het veld en om een aantal van deze aanbevelingen mee te nemen en uit te voeren? (Applaus bij Groen)
De heer De Ro heeft het woord.
Na alle hoge woorden, minister, is er één ding dat mij bijblijft als ik de resultaten zie en waar ik als democraat – en hopelijk zo veel mogelijk mensen in dit halfrond met mij – moet tegen revolteren. Ik lees namelijk dat men vastgesteld heeft dat als kinderen hetzelfde goede resultaat boeken in het lager onderwijs, hun studiekeuze nadien afhangt van hun thuismilieu. Als we het echt met zijn allen menen – en in alle partijprogramma’s lees ik dat – dat we alle talent kansen willen geven, dan is dat voor mij een vaststelling waar ik van wakker kan liggen en waar ik wakker van lig.
Op die vaststelling had ik u graag bevraagd, minister. Wat vindt u daarvan? Wat kunnen we daar, niet alleen in Brussel, maar ook op het lokale terrein, meer aan doen om die schande uit te wissen?
Ik zal beginnen met uw opmerking, collega De Ro, want natuurlijk zijn er ook nog wel een aantal andere zaken die mij frapperen in dat onderzoek. Ik geef één voorbeeldje. Als ik zie dat jongeren die in de latere jaren voor een veeleer praktische richting kiezen, zich minder goed voelen, dan vind ik dat eigenlijk wel verschrikkelijk. De bedoeling van onderwijs is dat we jongeren emanciperen, dat we hen voluit steunen in het ontwikkelen van hun kennis, maar ook van hun talenten. En dat is ook iets dat we met de modernisering net willen doen.
Ik zei daarnet dat als we in die B-stroom, waar nu wat schamper over gedaan wordt, vier uur extra basisvorming willen geven aan jongeren die daar les volgen – want niet iedereen zit daar op zijn plaats –, dat dat is om hun de kans te geven om aansluiting te vinden bij de A-stroom. En als je in de A-stroom les volgt en als je naar het tweede jaar wilt gaan, kun je uit veel meer studierichtingen kiezen en heb je een veel grotere opportuniteit. Maar wat u zegt, collega De Ro, kun je met een structuur alleen nooit oplossen. De houding van ouders ten opzichte van praktische richtingen kun je met een structuur alleen nooit oplossen. Dat vraagt een collectieve inspanning van ons allemaal om die beroeps- en die technische richtingen te herwaarderen.
Collega De Meyer, ik had er zelfs nog niet aan gedacht, maar we hadden 5 miljoen euro die we konden investeren in 2017. We hebben die prioritair in technische en beroepsscholen geïnvesteerd, om ervoor te zorgen dat ze betere materieeluitrustingen hebben. Dat zijn zaken die er mee toe zullen leiden dat ouders en kinderen dat opnieuw zullen willen kiezen.
Collega’s, en zeker collega’s van de oppositie, er zijn altijd redenen om keuzes uit te stellen. Maar het is nu wel tijd om te kiezen. We hebben met de Vlaamse Regering keuzes gemaakt, in debatten die niet zo gemakkelijk waren, in debatten die alle partijen ook mee inhoudelijk hebben helpen stofferen. Maar nu opnieuw de trein stoppen en helemaal opnieuw beginnen, of zeggen dat we teruggaan naar die brede eerste graad, waar ik zelf ook totaal geen ondersteuning aan kan bieden, dat gaan we niet doen. Het is nu het moment om regelgeving te maken. Ik heb een engagement van de onderwijsverstrekkers. Ze zijn trouwens volop bezig om zich daar positief tegenover op te stellen. Ik heb ook gemerkt dat niet alle vakbonden een protocol van niet-akkoord gegeven hebben. U zult dat ook wel gemerkt hebben, hoop ik.
Ik hoop vooral, collega’s, dat we zowel wat de hoofden van de mensen en de jongeren betreft, als wat betreft de kansen die op het terrein gegeven worden, stappen voorwaarts kunnen zetten.
En collega Krekels, het aso in de eerste graad is niet afgeschaft. Het is er nooit geweest. Het is zo dat de termen maar vanaf de tweede graad starten, en dan vervolgens naar de derde graad gaan.
Sowieso, collega’s, zal het altijd van belang zijn – en ik kijk hier ook nog eens naar collega Gennez – dat je toont, zeker in het vijfde en zesde middelbaar, waartoe een bepaalde studierichting leidt, of ze nu het best voorbereidt op hoger onderwijs, dan wel of ze voorbereidt op een beroepsuitoefening. En als ze dan voorbereidt op de arbeidsmarkt, is het van belang dat werkgevers ook zeggen: kom maar, dat zijn goede studierichtingen. Daarom hebben we gescreend en updaten we de inhouden van de studierichtingen waar dat nodig is.
Veel mogelijkheden om nog heel lang over te discussiëren, maar we hebben keuzes gemaakt en het is mijn verantwoordelijkheid als minister om die keuzes getrouw uit te voeren en inderdaad ook rekening te houden met onderzoeken die gebeuren zonder dat de trein van verandering opnieuw wordt stilgelegd, of integendeel zelfs, achteruit gaat rijden. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, 'het aso, bso, tso bestond niet in de eerste graad.' Ik moet u toch corrigeren: toen wij vroeger naar school gingen en moesten kiezen voor de eerste graad, gingen wij naar het aso, het tso, het bso of het kso. Het kso kwam inderdaad wat later. Maar zo was het toen en ik vind dat ook niet erg.
Wij geloven in die oriëntering. Ik herhaal het: je kan perfect vanuit de basisschool een keuze maken als je 12 jaar bent, wanneer je goed omkaderd bent geweest vanuit de hele loopbaan in het basisonderwijs. Een leerkracht kan heel goed zeggen wat een kind kan en niet kan en welke richting het uit wil gaan.
Als men kiest voor het tso omdat men goed is in wetenschap en techniek, dan moet men daar ook positieve keuze voor durven te maken. Tso is de best georganiseerde richting rond wetenschap, technieken en technologie. Dat is zo en dat zal ook zo blijven omdat wij hen daarin onder meer nog versterken. Dat punt wil ik hier vandaag maken. (Applaus bij de N-VA)
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, voorzitter, collega's, ik wil nog even meegeven dat volgens onderzoek van Roos Van Gasse en Christel Van Cauteren waardering van studierichtingen door leerlingen samenhangt met de aanwezigheid van leerlingen van andere studierichtingen. Dit onderzoek leert ons met andere woorden dat we het idee van incentives voor domeinscholen zeker niet moeten verlaten.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik snap de bijna-dwang niet die deze regering kenmerkt om labels te blijven plakken: aso, tso, bso. Minister, het is inderdaad belangrijk dat we kiezen op basis van interesses en talenten. Daarom was dat natuurlijk de matrix die moest worden uitgewerkt en niet die met de labels. Dat maakt het allemaal nodeloos ingewikkeld.
Minister, één oproep: be a woman. Slik uw trots even in. Ga aan tafel met het veld. Maak een hervorming die draagvlak heeft in het onderwijs en die de doelstellingen, waar we allemaal achter staan – de studiekeuze versterken, de planlast verminderen en meer leerlingen met een diploma op de arbeidsmarkt brengen – waarmaakt.
Minister, u zult het nog wel merken, in de politiek is het belangrijker dat u het goede doet dan dat u het foute communiceert en goed weet te omhullen. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Meuleman, be a woman.
Altijd, voorzitter.
Minister, ik zou u willen oproepen om het onderzoek en het boek eens ter hand te nemen en het nog eens te lezen. Het is schrijnend om te lezen hoe kinderen die naar het tso of bso gaan, een gevoel hebben van futiliteit. Zo zeggen ze het letterlijk: een gevoel hebben van demotivatie nog voor ze hun schoolcarrière starten. Het moet weg. We moeten een hervorming hebben die transparant is, die de studierichtingen reduceert, geen ingewikkelde matrix die het nog moeilijker maakt om te kiezen, zeker voor de allerzwaksten. Een aantal bijsturingen zijn nodig. Ik zou u willen oproepen om dat alstublieft nog wel ter harte te nemen. (Applaus bij Groen)
De actuele vragen zijn afgehandeld.