Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het onderzoek van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen naar de werkingsmiddelen in het basisonderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, gisteren trok het Katholiek Onderwijs aan de alarmbel in verband met de werkingsmiddelen voor onderwijs. Op zes jaar tijd zijn die werkingsmiddelen qua koopkracht met maar liefst 11 procent gedaald. Had een school in 2008-2009 nog 100 euro per kind die ze zou kunnen besteden, dan is dat nu, als je met de inflatie rekening houdt, nog slechts 89 euro. De gevolgen zijn ons ondertussen wel bekend. Kinderen gaan minder zwemmen in schoolverband. Scholen gaan minder naar het toneel. Leerkrachten kopen soms lesmateriaal aan uit eigen zak. Daar is een groot onderzoek over geweest. Dat gebeurt heel vaak. Schooldirecteurs en leerkrachten zijn ondertussen bijna professionele fondsenwervers geworden. Koekjes verkopen, barbecues, kaas-en-wijnavonden: alles om ervoor te kunnen zorgen dat ze de rekening kunnen betalen.
Die rekening is soms hoog doordat de energiefactuur oploopt, en doordat er heel veel renovatiewerken nodig zijn in de schoolgebouwen. Dat betekent, minister, dat de toestand in het basisonderwijs toch wel dramatisch is.
Voor de kleuters is het nog erger. Die krijgen twee derden van de werkingsmiddelen van het lager onderwijs: nog eens 33 procent minder. Daarmee zitten wij stevig onder het internationale gemiddelde van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Dat is ook al onderzocht. Het basisonderwijs is dus ondergefinancierd.
Minister, in oktober 2016 antwoordde u nog op een vraag van mevrouw Gennez dat u in de ‘komende weken’ met een plan zou komen om de middelen van basis- of lager onderwijs en kleuteronderwijs gelijk te schakelen, en dat u met een plan voor het basisonderwijs zou komen. Minister, waar blijven die plannen en in hoeveel extra zult u voorzien om de werkingsmiddelen van het basisonderwijs op te trekken?
De heer De Ro heeft het woord.
De nota van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen is door de voorgaande spreker toegelicht. Minister, die nota stelt een duidelijk dalende koopkracht vast, en grote verschillen tussen de niveaus. Katholiek Onderwijs Vlaanderen is beginnen te meten in 2008, zo blijkt uit het persbericht, omdat vanaf dan iedereen gelijk werd behandeld door de toenmalige regering van N-VA, Open Vld, CD&V en sp.a. Ik had liever gehad dat het één jaartje eerder in kaart was gebracht. Het is toch geen kleine krachttoer geweest van de Vlaamse overheid om de historische verschillen tussen enerzijds de werkingsmiddelen die wij gaven aan kinderen in het gemeenschapsonderwijs en anderzijds aan die in het gemeentelijk, provinciaal en vrij onderwijs dicht te fietsen. Dat had er misschien bij gemogen. Minister, deze kleine kanttekening wou ik daarbij maken.
Wat er ook niet bij staat, omdat het alleen maar over werkingsmiddelen gaat, is de ongelooflijke inspanning die wij de afgelopen jaren hebben geleverd voor infrastructuur. We hebben in Vlaanderen een ongelooflijke inspanning moeten doen om, door het stijgende aantal leerlingen, voldoende leerkrachten niet alleen te vinden en te werven, maar ook om hun lonen te betalen. Wil dat nu zeggen dat wij vinden dat werkingsmiddelen onbelangrijk zijn? Neen. Maar ik vind dat de politieke en intellectuele eerlijkheid die in dit parlement meespeelt, vergt dat als we dergelijke nota’s in het parlement bekijken, we het hele plaatje moeten bekijken.
We geven in onze rijke regio terecht 11,3 miljard euro uit aan onderwijs. Als je daarop inzoomt, zie je dat die factuur voor de Vlamingen terecht hoog is, dat we daar terecht een hoge prioriteit aan geven. Maar het verbaasde me toch een beetje dat er alleen maar op werkingsmiddelen werd ingezoomd. Niemand kan de cijfers over de werkingsmiddelen ontkennen. Die zijn wat ze zijn. Ze zijn per kop, per leerling, achteruitgegaan.
Minister, wellicht hebt u zich toch ook een beetje verbaasd bij het lezen ervan. Wat is uw standpunt over deze analyse? Welk antwoord kunt u daarop geven aan ons parlement en aan het onderwijs in het algemeen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u, collega’s, voor deze vraag. Mijnheer De Ro, u hebt een stukje van mijn antwoord al gegeven. Dat zal mijn antwoord dus iets korter maken.
Mevrouw Meuleman, het klopt dat ik hier een paar maanden geleden op dit spreekgestoelte heb gesteld, op vraag van mevrouw Gennez, dat er een plan voor het basisonderwijs zou komen. Vervolgens hebben we samengezeten met de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Zij hebben gezegd dat ze zelf hun krachtlijnennota van twee jaar geleden wilden herwerken. Ik heb de herwerkte versie van die krachtlijnennota eind maart 2017 gekregen. We zijn nu nog niet zoveel weken verder. U kunt het antwoord van de Vlor lezen. Daarin staat welke noden ze hebben, wat voor hen de krachtlijnen zijn, en of dat een goede basis is om het plan te maken. Dit zal zeker klaar zijn in de komende maanden, tegen dat de begrotingsoefening voor 2018 moet worden gemaakt.
Mijnheer De Ro, u zei het al: er is nog nooit zoveel geïnvesteerd in schoolinfrastructuur. Dat heeft een paar positieve effecten op de werkingsmiddelen. Als de btw daalt van 21 naar 6 procent betekent dat, althans voor de scholen van het gesubsidieerde onderwijs, dat je een pak minder werkingsmiddelen moet inzetten om de infrastructuur te bepalen. Ten tweede is er de werking van het financieringssysteem. Dat bestaat al sinds 1997. Als de leerlingenaantallen stijgen, wat de voorbije jaren in het lager onderwijs heel fel gebeurd is, komt er 100 procent omkadering bij, en bij die 100 procent omkadering komt dan 40 procent werkingsmiddelen.
De analyse van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV) kan niet anders dan correct zijn, omdat als de leerlingenaantallen stijgen, dat niet voor honderd procent vertaald wordt in werkingsmiddelen. Die formule bestaat al sinds 1997, is nooit gewijzigd en is tot gisteren eigenlijk nog door niemand in vraag gesteld. De formule werkt ook omgekeerd: als de leerlingenaantallen dalen, daalt het aantal leerkrachten dat ingezet wordt in het onderwijs, maar dalen de werkingsmiddelen ook minder snel, net om te vermijden dat men grote schokeffecten zou krijgen in scholen. De eerste oorzaak van de analyse die gisteren in de krant stond, is effectief de werking van het financieringssysteem. De tweede oorzaak is uiteraard het feit dat er een desindexatie is gebeurd in de vorige legislatuur en opnieuw in deze legislatuur. Vanaf volgend jaar komt voor het basisonderwijs die indexatie sowieso terug.
De werkingsmiddelen vormen één aspect van de zaak, maar ik heb vastgesteld – en dat heeft het Katholiek Onderwijs helaas niet opgemerkt – dat er in de periode tussen 2009 en 2017 maar liefst 6563 extra leerkrachten zijn aangeworven in het basisonderwijs in Vlaanderen. Ze zijn noodzakelijk, we hebben ze nodig. De werkingsmiddelen zijn in absolute cijfers ook gestegen. Ik heb u al uitgelegd, mevrouw Meuleman, waarom ze in verhouding dalen, namelijk vanwege die formule die al twintig jaar bestaat.
Kortom, er zijn zeker budgettaire noden wat de werkingsmiddelen betreft, daar ben ik het mee eens. De oorzaken hebben evenwel niet alleen te maken met besparingen, maar ook met rekenformules waarbij we als overheid al sinds twintig jaar en vandaag nog steeds de keuze maken om, als het gaat om de ondersteuning van scholen, prioritair te investeren in de leerkracht. (Applaus bij CD&V)
Minister, u verdedigt zich door te zeggen dat er meer leerkrachten bij zijn gekomen. Het is nogal wiedes dat je op het moment dat er meer leerlingen zijn, ook meer leerkrachten hebt. Dat is altijd zo geweest sinds het bestaan van het onderwijs in Vlaanderen, en ik hoop dat u dat niet in vraag zult stellen en het aantal leerkrachten niet mee zult laten groeien wanneer er meer leerlingen zijn.
U zegt dat er in absolute cijfers middelen bij zijn gekomen voor het onderwijs. Dat zal ook wel zo zijn. Maar de groei van de werkingsmiddelen is om een aantal redenen de groei van het aantal leerlingen niet gevolgd. Dat is voor een stuk te wijten aan de manier van berekenen, maar absoluut ook aan de besparingen die u hebt ingevoerd en door de jaarlijkse niet-indexering. Dat is eigenlijk een sluipende besparing die jaar na jaar werd doorgevoerd. U zegt dat die niet-indexering vanaf volgend jaar niet meer wordt toegepast en dat de werkingsmiddelen dus wel zullen worden geïndexeerd, maar daarmee is het gat dat de afgelopen zes jaar is ontstaan, nog niet dichtgereden. Die put blijft dus bestaan. Hoeveel zult u extra investeren en wanneer zult u de middelen van het kleuteronderwijs gelijktrekken met die van het lager onderwijs? (Applaus bij sp.a en Groen)
Over een paar weken bespreken we hier de begrotingscontrole. Minister, we hebben het voordeel dat we dat al gedaan hebben, of toch al voor een stuk, in de onderwijscommissie. Ik ben blij dat uw collega van Begroting en Financiën hier is binnengekomen: zo kan ik het compliment dat ik u beiden in de commissie heb gegeven, hier herhalen. De analyse van het KOV klopt, maar dat betekent niet dat de oppositie daar zomaar van kan uitgaan dat dit het bewijs is van een hardvochtige rechtse regering, die niet inzit met de zwaksten in de maatschappij. Mijnheer Tobback, ik zie u knikken, maar we moeten toch eens kijken waar de beide ministers die hier nu aanwezig zijn, extra middelen aan besteden. Die extra middelen gaan naar de ondersteuning van kinderen met buitengewone noden: 15 miljoen euro meer. Er gaan meer middelen naar NT2 en er gaan meer middelen naar scholen om minder CO2 uit te stoten en om meer groene energie te produceren. In het kader van de klimaatdoelstellingen is dat voor minstens een deel van de oppositie toch niet onbelangrijk.
Minister, u zult mij nooit horen zeggen dat minder werkingsmiddelen per leerling een goede zaak zou zijn. Maar ik wil wel een ernstig pleidooi laten horen vanuit onze fractie om aan de burgers duidelijk te zeggen wat we doen met alle middelen die Vlaanderen inzet, met die 11,3 miljard euro die naar onderwijs gaan. Het is oneerlijk om daar een stukje uit te lichten, ongeacht of het een net is of een niveau dat dit doet. Daarmee wordt geen recht gedaan aan alle inspanningen die de minister van Financiën en Begroting en de minister van Onderwijs en de Vlaamse meerderheid op vlak van onderwijs doen in deze legislatuur.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, eigenlijk bevestigt het Katholiek Onderwijs Vlaanderen de analyse die we hier al herhaaldelijk hebben gemaakt. Het is inderdaad zo dat in de voorbije periode af en toe gedesindexeerd is. Maar het is ook zo dat vooral door deze regering een indexsprong werd doorgevoerd, ook op de werkingsmiddelen, en dat er ook reëel 45 euro per leerling in het basisonderwijs en 117 euro per leerling in het secundair onderwijs werd bespaard. En dat snijdt diep. Dat voelt men nu, alle historische formules en berekeningswijzen en verdelingsmechanismen van werkings- en alle andere middelen ten spijt.
Dus ook ik sluit me aan bij de vragen van de collega’s. U engageerde zich hier in de plenaire vergadering van oktober om de werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs gelijk te schakelen. U hebt dat vorige maand in de commissie nog eens gedaan in uw antwoord op het Vlor-advies (Vlaamse Onderwijsraad). Maar vandaag bespreken we, collega De Ro, de begrotingscontrole in de commissie. En wat zien we daar? 0 euro, 0 centiemen voor de versterking van ons kleuter- en basisonderwijs.
En daarom zou ik toch een oproep willen doen, minister. Iedereen in deze plenaire vergadering bewijst lippendienst aan het principe van een eerlijke financiering van ons basisonderwijs. We zullen een amendement indienen om dat ook financieel te vertalen. We hopen dat de meerderheidsfracties dan ook dat engagement, dat u zelf persoonlijk aanging, verder zullen ondersteunen. Op ons kunt u rekenen. (Applaus bij sp.a)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat we het hier allemaal over eens zijn dat wanneer er extra middelen zijn voor onderwijs, die naar het basisonderwijs moeten toestromen, en in eerste instantie naar het kleuteronderwijs om te zorgen voor die gelijktrekking, in tweede instantie naar het lager onderwijs. Daarover zijn we het allemaal eens.
Het is natuurlijk belangrijk dat die werkingsmiddelen ook toekomen daar waar we ze allemaal verwachten, namelijk bij de kinderen, op de klasvloer, bij die leerkrachten. We denken dan ook dat er een oefening moet worden gemaakt om te bekijken, om op een plan te zien hoe we die middelen doelmatiger, efficiënter en transparanter kunnen inzetten. En de vraag is dan misschien, minister, op welke wijze u die oefening zou kunnen maken en op welke wijze er een visueel beeld aan de parlementsleden zou kunnen worden getoond. (Applaus)
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil er toch even aan herinneren dat de niet volle indexering natuurlijk niet tijdens deze legislatuur werd ingevoerd. Ze dateert van de vorige legislatuur.
De afgelopen weken heb ik drie belangrijke engagementen van de minister genoteerd. In 2018 worden de werkingsmiddelen voor het basisonderwijs opnieuw geïndexeerd. Daarnaast is er haar antwoord op de actuele vraag over het kleuteronderwijs. Ten slotte verwijs ik naar het actieplan inzake het basisonderwijs, dat op stapel staat.
We weten met zijn allen dat in de basisscholen, die ook infrastructuurproblemen hebben, de noden het hoogst zijn, aangezien ze ook 30 procent van hun middelen moeten besteden aan de infrastructuur.
Minister, mijn tussenkomst is tegelijkertijd een pleidooi om van dat actieplan een stappenplan te maken. Zodra er enige budgettaire ruimte is, is het, denk ik, belangrijk dat er effectief extra middelen ingezet worden voor het basisonderwijs.
Collega’s, bedankt voor de aanvullingen.
Ik zal even kort herhalen wat ik al heb gezegd. Het actieplan basisonderwijs is breed gedragen, zoals ik ook in het parlement heb gezegd. Alle fracties vragen dat het er komt. Het komt er ook. Mevrouw Meuleman en mevrouw Gennez, ik heb mijn timing bijgesteld op basis van de gesprekken die we hebben gehad met de Vlor. De Vlor heeft een advies gegeven. Daarin staan een aantal zaken die nuttig zijn om op te nemen. Daarmee kunnen we ook aan de slag om het plan inhoudelijk te versterken, en met u samen ook te bespreken.
Daarnaast blijf ik ook herhalen, mevrouw Meuleman, dat het voor mij het allerbelangrijkste is, net zoals, veronderstel ik, voor alle partijen in dit halfrond, dat bij investeringen in het onderwijs prioritair wordt ingezet op de leerkrachten. En dus, als ik zeg dat er de afgelopen jaren 6563 leraars in het basisonderwijs alleen bij zijn gekomen, dan heeft dat een enorm budgettair effect.
Collega Gennez, het gaat in deze legislatuur ook al over 2400 leerkrachten op nauwelijks twee jaar tijd. Dat vertaalt zich in gestegen budgetten met een 0,5 miljard euro. Het doet me pijn aan het hart dat u weigert onder ogen te zien dat we met deze regering enorm investeren in extra personeel. Het is ook broodnodig dat dit gebeurt.
Iemand zei daarnet – ik denk collega Gennez – dat er 0,0 euro extra geïnvesteerd is in kleuteronderwijs. Ook dat is fout. We zijn de eerste regering die voor elke anderstalige kleuter in onze kleuterscholen effectief 950 euro aan werkingsmiddelen aan scholen geeft om ervoor te zorgen dat ze extra didactisch materiaal kunnen kopen. Wees alstublieft eerlijk in uw analyses.
Het klopt, collega’s, dat we inderdaad een indexsprong hebben toegepast. We hebben de werkingsmiddelen niet geïndexeerd. Maar dat is ook in de vorige legislatuur gebeurd, collega Gennez, en bovendien heeft uw partij er in de vorige legislatuur ook voor gekozen om 88 miljoen euro te besparen op lonen, een keuze die wij met deze regering niet maken.
Collega’s, dit debat is een zeer gevoelig debat. Ik erken absoluut dat het verschil in financiering tussen het kleuteronderwijs en het lager onderwijs, zoals het tot op vandaag bestaat, eigenlijk niet meer van deze tijd is. Maar ook dit is geen keuze van deze regering, maar bestaat al heel veel jaren. We gaan na hoe we een budgettair traject kunnen maken dat ervoor zorgt dat er een gelijkschakeling komt.
Collega Krekels en collega De Meyer, ik ben het ermee eens dat het een stappenplan mag zijn, dat we eerst aan de gelijkschakeling tussen kleuter- en lager onderwijs moeten werken. Collega Krekels, ik heb het wat moeilijk met uw opmerking over hoe we kunnen zorgen voor een meer doelmatige aanwending in de scholen. Het regeerakkoord stipuleert heel duidelijk dat we net het onderwijs aan de scholen willen geven. Ik vind het belangrijk dat scholen in alle vrijheid kunnen beslissen hoe ze de werkingsmiddelen aanwenden.
Wat mij wel verrast – en dat staat ook niet in de analyse van het katholiek onderwijs –, is dat als we de cijfers van 2015 afzetten tegenover die van 2014, de scholen die zo weinig werkingsmiddelen hebben, 4 miljoen euro van de werkingsmiddelen hebben omgezet in middelen voor personeel. Dat betekent dat scholen, ondanks de budgettaire krapte, ook vandaag de keuze maken om prioritair in te zetten op personeel, op handen in de klas, op mensen in de school. Dat is voor mij de beste keuze.
Collega’s, ik denk dat dit debat geen grote ruzies verdraagt, dat de doelstellingen bij heel veel onder ons dezelfde zijn. Ik zal me inderdaad, zoals al twee of drie keer aangekondigd, inzetten om tot een gedragen plan basisonderwijs te komen waarin het kleuteronderwijs en het lager onderwijs worden opgenomen en dan ook een aantal inhoudelijke keuzes maken, evenals een budgettair traject. (Applaus bij CD&V)
Minister, de vraag ging inderdaad over de werkingsmiddelen in het basisonderwijs. Ik denk iedereen het erover eens is dat het basisonderwijs ondergefinancierd is. Als berekeningen scheef zitten, minister, pas ze dan aan. Rij het gat dicht dat door jarenlange sluipende besparingen, door de niet-indexeringen, is ontstaan. Om het met een boutade te zeggen die we intussen allemaal kennen: ‘Wees wijs, investeer in het basisonderwijs’. Daar ligt de kiem voor een goede schoolcarrière, daar ligt ook de mogelijkheid om de sociale ongelijkheid in het onderwijs op te heffen. Minister, wees wijs, investeer in het basisonderwijs. (Applaus bij Groen en sp.a)
Minister, u krijgt steun van meerderheid en oppositie voor een actieplan basisonderwijs, of er nu een stappenplan in zit om het gat dicht te rijden of niet. Dat is het stuk dat u kunt doen, dat is het stuk dat de regering en het parlement kunnen doen. Maar er is toch ook wel een oproep die van hier mag vertrekken – en we hebben het er in de commissie Onderwijs vanmorgen lang over gehad naar aanleiding van de bestuurlijke optimalisatie – want er is ook een stuk dat het onderwijs zelf kan doen. Ouders en leerkrachten, de basis zelf, begrijpen niet waarom er nog altijd zo weinig verschillende diensten zijn die samenwerken om scholen te ondersteunen. Er zijn nog altijd, bij wijze van spreken, drie of vier auto’s die door mijn stad rijden om scholen te ondersteunen, net per net. Het is een oproep van schepenen van Onderwijs, over alle grenzen van partijen heen, aan de Vlaamse Regering en de minister. Ja, de minister en de Vlaamse Regering moeten in meer centen voorzien, maar doen dat al vandaag, maar ook het onderwijs en vooral de organisaties binnen het onderwijs hebben een verpletterende verantwoordelijkheid om zich zo te organiseren om niet bezig te zijn met wat er in 1958 is gebeurd, maar met wat er in 2018 gebeurt.
Minister, als we die oproep kamerbreed kunnen ondersteunen, dan kunnen we met de middelen die er meer zijn, effectief meer doen. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vragen zijn afgehandeld.