Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de sterke stijging van het aantal definitieve uitsluitingen van leerlingen op basisscholen
Actuele vraag over het toenemend aantal definitieve uitsluitingen, naar aanleiding van de publicatie van het jaarverslag van de CLB's
Actuele vraag over het stijgende aantal leerlingen dat definitief wordt uitgesloten
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, we staan hier met vier collega's over de grenzen van meerderheid en oppositie heen. Dat is omdat we met ons allen oprecht begaan zijn met de toekomst van al onze kinderen. Als we het jaarverslag van de CLB’s inkijken, dan is het bijzonder verontrustend dat vorig schooljaar in ons Vlaams onderwijs bijna 2400 leerlingen van school zijn gestuurd.
Als je inzoomt op het basisonderwijs, zien we dat vijftig kinderen van 9, 10 of 11 jaar van school werden gestuurd. Dat is een ongelooflijk zorgwekkende evolutie. Het is ook een toename met 40 procent ten opzichte van het vorige jaarverslag. Ik denk dat alle collega's hier aanwezig vinden dat dit een beschaafd land en een beschaafde regio onwaardig is. We beseffen dat een schorsing op zo jonge leeftijd een kind voor zijn leven kan tekenen, en dat dat vooral een heel zware hypotheek legt op de verdere schoolse carrière van dat kind.
De druk op de scholen en op ons onderwijs is de laatste jaren gestegen. Daar moeten we niet flauw over doen. Maatschappelijke verwachtingen zijn gestegen, en daarnaast zijn er toch wel wat besparingen in ons onderwijs doorgevoerd. Die combinatie maakt natuurlijk dat heel wat leerkrachten en directies het water aan de lippen staat.
Minister, dit is mijn heel concrete en bezorgde vraag: wat gaat de Vlaamse Regering doen om het recht op onderwijs voor alle kinderen in Vlaanderen, uiteraard ook in de basisschool, te garanderen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
We hebben allemaal het jaarverslag gekregen van de CLB's, en het cijfer dat de kranten heeft gehaald en dat ons ook wel zorgen baart, zijn die van de toenemende uitsluitingen, definitieve uitsluitingen en schorsingen van kinderen in het middelbaar onderwijs, maar ook van kinderen in het lager onderwijs, die soms tijdelijk, maar ook definitief worden uitgesloten uit het onderwijs.
Ik denk dat scholen die beslissing echt niet licht nemen. De meeste scholen en CLB's zijn er zich heel sterk van bewust dat een definitieve uitsluiting de schoolcarrière en het leven van zo'n kind echt wel tekent. Ze doen dat dan ook niet licht en zitten met de handen in het haar, ze weten vaak niet meer wat gedaan. De draagkracht is volledig overschreden en dan komen ze tot zo'n beslissing.
Als we inzoomen, zien we dat daar vaak al een heel traject aan is voorafgegaan, dat de CLB's werden aangesproken, vaak al vroeger in het traject, dat ze wel preventief zouden willen optreden omdat ze voelen dat het allerbelangrijkst is om vroeg en preventief op te treden. Maar wat zie je dan? De CLB's zijn een soort draaischijf, ze moeten de leerlingen kunnen doorverwijzen naar de gepaste hulpverlening. En daar zit de flessenhals, daar knelt het schoentje. De CLB's willen kinderen doorsturen naar gespecialiseerde hulp, naar bijzondere jeugdhulp, maar daar zijn wachtlijsten van vier of vijf maanden. Voor thuisbegeleiding is dat nog veel langer: dan spreken we over jaren. Dus dan kun je niet preventief optreden en kun je niet doen wat moet om dat kind de schoolcarrière en het leven te geven waar het recht op heeft.
Minister, wat zult u daaraan doen? Zit u samen met minister Vandeurzen? Hebt u samen met Welzijn de problematiek van die wachtlijsten bekeken? Hoe kunnen die kinderen de gepaste gespecialiseerde hulp krijgen? (Applaus bij Groen)
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, het probleem is al geschetst door de collega’s. Jaarlijks komen meer dan 600.000 leerlingen in contact met een CLB. In de meeste gevallen gaat het over positieve contacten, over advies over studeren, over medische controle en opvolging. In 55.000 gevallen gaat het echter over ernstige hulpvragen waar meermaals moet worden ingegrepen. De cijfers over de uitsluiting hebben we gekregen, maar ongeveer evenveel kinderen worden door het CLB ook begeleid bij tijdelijke schorsing of uitsluiting. Dat is al een eerste signaal.
De twee voorgaande sprekers hebben er ook al op gewezen dat in dit dossier geen enkele school licht gaat over het feit dat een kind moet worden geschorst of uitgesloten, zeker niet in het basisonderwijs. Bij de meeste directies in het secundair onderwijs waarmee we regelmatig contact hebben, is dat ook niet het geval.
In het jaarrapport wordt verwezen naar juridische redenen, maar achter die juridische redenen en het aanscherpen van schoolreglementen schuilen inderdaad veel noodkreten van scholen. Bij die noodkreten moeten we ons afvragen hoe we de rol van leerkrachten, scholen en CLB’s die de eerstelijnsfunctie in dezen hebben, kunnen versterken. Ik weet dat er verschillende plannen op tafel liggen om de rol van scholen en CLB’s daarin te versterken, maar met deze cijfers kunnen we vanuit het parlement niets anders dan de noodkreet van een aantal scholen en CLB’s onderschrijven en u vragen welke plannen de Vlaamse Regering, uzelf en uw administratie hebben op korte termijn om maatregelen te nemen, om iets te doen aan die hoge cijfers. Elk cijfer dat hier is genoemd, is een veelvoud van wat het was, want de stijgingen van de afgelopen jaren zijn indrukwekkend. Minister, wat ligt er op tafel waarmee scholen en CLB’s kunnen worden versterkt de komende jaren?
De heer De Meyer heeft het woord.
Als je de vierde spreker bent over eenzelfde onderwerp, is er natuurlijk al wat gras van voor je voeten weggemaaid. Ik wil starten met mijn respect en waardering uit te drukken voor het werk dat de CLB’s permanent leveren in Vlaanderen, dit naar aanleiding van hun jaarverslag.
We worden geconfronteerd met frappante cijfers. 67 leerlingen worden per week weggestuurd en op jaarbasis zijn er zelfs 49 leerlingen die uit het basisonderwijs worden weggestuurd. Hoe kunnen we dit voorkomen? Ik denk dat het schoolklimaat daarbij immens belangrijk is. Welbevinden, zorgbeleid, participatie en preventie zijn essentiële elementen. Voor mij gelden er ook twee basisregels. Ten eerste mag men nooit de zwaarste sanctie uitspreken wanneer men met een lichtere straf hetzelfde doel kan bereiken. Ten tweede moet men ervoor zorgen dat zorg- en sanctiebeleid in elkaars verlengde liggen.
Minister, welke bijkomende initiatieven kunt u eventueel nemen en dit liefst in partnerschap met leerlingen, ouders, CLB’s en schoolteams?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil beginnen met een kleine nuance te maken. De CLB’s hebben gisteren hun jaarrapport voorgesteld, en eigenlijk is dat jaarrapport op heel wat vlakken zeer goed nieuws. In tegenstelling tot een aantal jaren geleden zien we dat mensen en jongeren veel vaker dan vroeger de weg vinden naar het CLB. Een van de vraagstellers zei dat CLB’s tijdig moeten worden geraadpleegd, en dat gebeurt ook effectief.
Daarnaast wil ik erop wijzen, en dat stond vanochtend ook in de media, dat het aantal tussenkomsten dat door scholen wordt gevraagd inzake pesten daalt. Dat kan betekenen dat scholen zelf veel beter een eigen beleid ontwikkelen inzake pesten en iets minder de CLB’s nodig hebben. Dat zijn op zich positieve signalen. Dat er ook veel meer tussenkomsten worden gevraagd van CLB’s, soms curatief, soms preventief, is wat mij betreft ook een goede zaak. Maar we kunnen natuurlijk niet om de uitsluitingscijfers heen. Ik stond hier vorig jaar voor een gelijkaardige vraag waarbij ook naar maatregelen werd gevraagd. We hebben er toen ook een aantal genomen, ik zal er een aantal overlopen en ook nog twee toekomstmaatregelen aan u voorleggen.
Maar eerst en vooral, wat de cijfers zelf betreft. Dat die cijfers in het jaarrapport van dit jaar hoger zouden zijn, stond sowieso in de sterren geschreven, omdat we sinds vorig jaar de verplichting hebben opgelegd dat scholen, als ze tijdelijk of definitief schorsen of uitsluiten, het CLB in de uitsluitingsklassenraad moeten hebben. Vroeger was dat niet het geval. Dat betekende dat je uitsluitingen kreeg, maar dat die helemaal niet voorkwamen in het rapport van het CLB. Waarom? Omdat ze niet geraadpleegd waren.
Dus dat die cijfers omhooggaan, toont ook aan dat geen enkel kind waarvoor een tijdelijke of definitieve uitsluiting wordt uitgesproken, nu nog tussen de mazen van het net kan vallen inzake begeleiding. Dus, als er een maatregel wordt genomen, zit het CLB mee in de klassenraad die daarover beslist en kan de begeleiding, als ze nog niet is opgestart, onmiddellijk worden opgestart. Dat is het goede aan de slechte cijfers: dat geen kind nog tussen de mazen van het net kan vallen.
Ten tweede heeft de kinderrechtencommissaris mij vorig jaar gevraagd – en dat heeft mij enorm verbaasd – om toch vanuit de Vlaamse administratie nauwkeurig te monitoren hoe dat nu eigenlijk zit. Want wij moesten ons eigenlijk baseren op cijfers van scholen. Scholen waren niet verplicht om dat te melden. Tot vorig jaar wisten we het niet, wisten we niet wat de exacte cijfers waren en konden we geen beleid ontwikkelen. Nu, voor het eerste schooljaar, is dat effectief het geval. Dus naast het CLB-rapport zullen we straks ook onze eigen administratie hebben met dat rapport.
Ten derde, collega’s, jullie hebben allemaal in jullie vragen vooral gefocust op het lager onderwijs. Als we gaan kijken naar die 49 kinderen die uitgesloten zijn, zou je kunnen zeggen dat dat op een totaal van 700.000 kinderen die schoollopen in ons lager onderwijs, niet veel is. Maar eigenlijk is het – jullie hebben het zelf gezegd – een blamage, niet alleen voor ons onderwijs, maar ook voor de spaak gelopen relatie tussen kinderen, ouders, school en leerkracht. Het is een heel complexe problematiek.
We hebben geprobeerd dat te achterhalen, maar ik heb vandaag nog geen inzicht op wat de dossiers zijn die daarachter zitten. Het CLB kan mij wel zeggen dat het bijna altijd uitsluitingsdossiers zijn die hun oorzaak vinden in gedragsproblemen. Het gaat over kinderen die op een bepaald moment problematisch gedrag beginnen te vertonen en een totaal getroebleerde relatie die ontstaat in de schoolse context, waardoor scholen – mevrouw Meuleman heeft het heel terecht gezegd – op een bepaald moment zeggen: ‘Het kan zo niet meer verder, we sluiten uit.’ Ik ben zeer blij, collega’s, dat er hier ook wordt gesteld dat scholen die beslissing niet zomaar nemen. Daar gaat een heel traject aan vooraf.
Wat kan soelaas bieden? Ten eerste is er een maatregel die sinds september dit schooljaar van start is gegaan, namelijk dat in het kader van het leerrecht, als er acute problemen zijn, naadloos flexibele trajecten kunnen worden uitgewerkt voor die kinderen. Ze kunnen tijdelijk een tijdje weg van school zijn om tot zichzelf te komen. Of ze kunnen binnen de schoolse context of binnen een groep van scholen die samenwerken, een tijdje tot bezinning komen om zo de getroebleerde relatie te herstellen. Ik verwacht daar veel van. Maar uiteraard kan het effect van die maatregel nog niet zijn opgenomen in het rapport, aangezien hij nog maar sinds dit schooljaar bestaat.
Ten tweede – en het is ook een suggestie geweest van de kinderrechtencommissaris – vraag ik mij af of het niet opportuun zou zijn om zo snel mogelijk de mogelijkheid te plannen dat er een onafhankelijke bemiddelaar tussenbeide komt in zeer problematische relaties. Geen intendant, zoals men al heeft gezegd in de vorige dossiers. We zien dat soms ook CLB’s, als ze tussenbeide komen, geen uitweg meer zien. En als je dan uit zo’n zeer getroebleerde relatie wilt geraken en je hebt personen die te nauw betrokken zijn, dan lukt het niet. Dus moeten we misschien bekijken of we niet, dankzij samenwerkingsverbanden tussen CLB’s, externen vanuit andere CLB’s op het dossier kunnen betrekken om zo te proberen zeer problematische situaties te ontmijnen. Het gaat dan om een soort van externe bemiddelingsinstantie die ook op het dossier zal werken om na te gaan waar het is fout gelopen en hoe we de problemen kunnen aanpakken.
Collega’s, ten derde – onrechtstreeks heeft het er toch iets mee te maken – weet u dat we vanaf september extra middelen hebben uitgetrokken om kinderen met gedragsproblemen ook op school beter te kunnen begeleiden. Dit is ook echt noodzakelijk. We zien dat de gedragsproblemen van kinderen een probleem zijn dat zich niet alleen in Vlaanderen vaker voordoet. Want als we naar de Nederlandse cijfers kijken, zien we ook daar dat de extreme gedragsmoeilijkheden bij sommige kinderen echt wel problematischer zijn dan vroeger. Dat kan te maken hebben met hun thuissituatie. Daarom hebben we bij de budgetcontrole met de Vlaamse Regering extra middelen uitgetrokken. We hopen echt dat die worden ingezet om kinderen met zeer zware gedragsproblemen op school te begeleiden en dat die hier soelaas kunnen bieden.
Een externe bemiddelaar, een extra budget en uiteraard de nieuwe maatregelen rond de leerlingenbegeleiding, die vanaf dit schooljaar van start zijn gegaan, zouden dus soelaas kunnen bieden.
Zeer vaak, zo niet altijd, is het moeilijk om te zeggen dat een uitsluiting de schuld van de school of van de leerkrachten is. Het is een complex gegeven en een laatste redmiddel. We mogen in geen geval aanvaarden dat kinderen op één of andere wijze zonder school zouden blijven zitten. Er is een absoluut leerrecht voor kinderen, dat geldt ook op momenten dat kinderen een beroep zouden moeten kunnen doen op bijzondere jeugdzorg. Ook dan hebben ze recht op onderwijs. Dankzij een goede monitoring en dankzij een paar extra maatregelen moeten we erin slagen om die trend te keren en de cijfers naar beneden te halen.
Minister, u schetst heel duidelijk de complexiteit van de problematiek. Dat is uiteraard een analyse de we delen. Ik heb gepraat met mijn collega’s die in de commissie Welzijn actief zijn. Als je dan bekijkt hoeveel kinderen met gedrags- en emotionele stoornissen vandaag een beroep doen op de Vlaamse overheid om hulp te krijgen, dan zie je dat er bijna 1000 kinderen zijn die geen antwoord krijgen op hun zorgvraag. Als je aan 1000 jongeren geen hulp biedt, zit je als samenleving met de gebakken peren in het onderwijs en in de gezinnen.
Minister, uw collega Vandeurzen antwoordde vorige maand nog aan de heer Van Malderen dat het historisch is dat er eindelijk wordt samengewerkt tussen de departementen van Onderwijs en Welzijn om aan al die zorgvragen tegemoet te kunnen komen. U zou voorzien in zorgtrajecten en in geïntegreerde zorgplannen. Welnu, wat is de stand van zaken? (Applaus bij sp.a)
Minister, die samenwerking tussen Onderwijs en Welzijn was ook mijn insteek. Er zijn kinderen met zware problemen op school die gespecialiseerde hulp nodig hebben. Ze gaan naar het CLB, maar daar is er een wachtlijst van 4 of 5 maanden of nog langer. Ze moeten dan naar school blijven gaan. Het is evident dat ook zij recht hebben op onderwijs, maar ze worden niet geholpen. De CLB’s zeggen dat ze in overbruggingshulp zouden kunnen voorzien, maar wettelijk mag dat niet en is dat niet geregeld. Ze stellen in het jaarverslag voor dat zij die overbruggingshulp en die begeleiding zouden kunnen bieden, maar we weten dat de CLB’s nu al overbevraagd zijn. U zegt dat het een goede zaak is dat er extra hulpvragen bij de CLB’s binnenkomen en dat mensen dus de weg vinden naar het CLB. Dat is waar, maar ondertussen zijn de budgetten niet gestegen, integendeel. De CLB’s staat het water aan de lippen.
Gaat u de CLB’s versterken in het nieuwe CLB-decreet? Gaat u ervoor zorgen dat die overbruggingshulp er ook komt in afwachting dat de wachtlijsten korter worden?
Minister, u lanceerde daarnet een belangrijk denkspoor: u zei dat het op een bepaald moment goed is dat er een externe partner bij betrokken wordt. Vlaanderen heeft een rijkdom aan organisaties die kinderen bij problematische situaties te hulp kunnen komen. Ik zal ze niet allemaal opsommen, maar het zijn er aardig wat, die zeer lokaal ingebed zijn. De collega’s die de problematiek van de radicalisering opvolgen kennen de techniek om met partnertafels te werken en om al die partners, liefst preventief, samen te brengen op het moment dat het probleem nog niet ontspoord is. Dan kun je kijken wie welke elementen heeft: het cgg, het CLB, de school of de ouders, en wordt er bepaald wie het op zich zal nemen om met de jongeren, hun ouders en hun school aan de slag zal gaan en op welke manier.
Ik sta dus achter de idee van bemiddeling en van externe inbreng, maar we moeten zeker ook kijken naar de zaken die al werken voor jongeren in een weliswaar zwaarder dossier dan dat van de uitsluiting. Misschien kunnen we daaruit zaken leren die Welzijn en Onderwijs vooruit kunnen helpen om preventief met die jongeren te kunnen werken.
Ik ben opnieuw maar de vierde die mag reageren, er is ook nu al veel gezegd. Minister, het klopt dat het in absolute cijfers over lage aantallen gaat. Maar we weten allemaal dat elk kind dat uitgesloten wordt, zeker in het basisonderwijs, er één te veel is.
We moeten er niet flauw over doen, het zal moeilijk – om niet te zeggen onmogelijk – zijn om elke probleemsituatie en elke uitsluiting op termijn te voorkomen. Maar het is wel zo – en dat bevestigt het dossier van de pestcijfers – dat een schoolklimaat van uitzonderlijk belang is. In sommige scholen kan een klimaat van meer welbevinden voor de leerlingen toch wel bijdragen tot de oplossing van of het voorkomen van sommige moeilijke situaties.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik wil graag toevoegen en benadrukken dat we de oorzaken van die uitsluitingen niet uitsluitend zoeken binnen het onderwijs. Vooraleer een school tot schorsing en uitsluiting kan en mag overgaan, wordt er een hele procedure doorlopen. De collega’s hebben dat bevestigd. Ouders dragen ook een zeer grote verantwoordelijkheid, ze zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen.
Voor veel scholen is de uitsluiting van een leerling dan ook de allerlaatste stap, als het echt niet anders kan, als de klas moet worden beschermd. Het is een verhaal van alle tijden.
Opvallend is dat de CLB’s steeds meer taken van Welzijn opnemen. Een nauwe samenwerking tussen CLB en Welzijn is belangrijk. De afbakening is soms een heel dunne lijn.
Minister, weet u of minister Vandeurzen daar centen voor heeft ingeschreven? Wordt dit meegenomen in het nieuwe ontwerp van decreet Leerlingenbegeleiding?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dit is een zeer gevoelig debat. Ik heb hier vier actuele vragen gekregen die eigenlijk gefocust waren op het onderwijsbeleid en uitsluiting op scholen.
Ik heb geprobeerd om een aantal hefbomen te geven die scholen hebben om hierop een antwoord te bieden. Het is mijn overtuiging dat het niet oké is als we de CLB’s zelf gespecialiseerde hulp laten aanbieden. De CLB’s zijn een draaischijf en ze zitten op het gevoelige snijpunt tussen integrale jeugdhulp, jongeren helpen dus, en onderwijs, het pedagogische aspect van kinderen en leerkrachten ondersteunen. Ze gaan vooral jongeren ondersteunen zonder dat die met een welzijnsproblematiek worden geconfronteerd.
Moet dat in de toekomst ook zo blijven? Dat kerntakendebat woedt. Het is mijn overtuiging dat dit zo moet blijven. Het kan niet anders omdat de problemen die jongeren hebben op school, vaak zeer intens verweven zijn met andere problemen, en hun oorsprong daarin vinden. Alstublieft, laat de CLB’s hun draaischijffunctie verder vervullen.
Het is van belang dat ze goed, snel, correct en efficiënt kunnen doorverwijzen. Als het gaat over schoolse contexten, denk ik, collega’s, dat het hulpaanbod goed zit. We hebben het grondig hervormd. Er zijn de naadloos flexibele projecten, de time-ins, de time-outs, samenwerkingsverbanden van scholen, en samenwerking, mijnheer De Ro, met andere organisaties. Daar wordt vandaag al doorverwezen. Men is daar al zeer actief mee bezig. Maar soms komt men in een situatie waarin men niet anders kan dan tot uitsluiting over te gaan. Wat het onderwijs betreft, hebben we al heel wat stappen gezet.
De opmerking van de heer De Meyer rond de verscherpte aandacht voor het integrale zorgbeleid op school, is zeer juist. Ik heb al meer dan eens in de commissie gezegd: zouden we eens niet moeten overwegen om van het zorgbeleid een erkenningsvoorwaarde te maken? Zo kan de inspectie effectief nagaan hoe het zit in de scholen met dat zorgbeleid en hoe een goed zorgbeleid de kennisverwerving kan versterken. Dat zijn zeer interessante discussies, waar we straks bij het ontwerp van decreet Leerlingenbegeleiding sowieso een beslissing zullen moeten over nemen. Maar ik ben het daar dus mee eens.
Collega Gennez en anderen, we gaan het hele debat openen rond de integrale jeugdhulp en de problematiek die er effectief is – minister Vandeurzen weet dat – rond de wachtlijsten, waar hij ook zeer intens rond werkt, en waar wij effectief rond samenwerken. Hij heeft extra middelen vrijgemaakt, het is daar ook alle hens aan dek.
De CLB’s vragen nu om in overbruggingssteun te voorzien. Voor mij is dat zeker bespreekbaar. Er staan organisaties klaar om dat te doen. Maar ik vind het wel moeilijk om vandaag de conclusie te trekken dat de 49 uitsluitingen in het lager onderwijs allemaal hun oorzaak vinden in een bepaald welzijnsprobleem dat niet opgelost geraakt. Dat weten we vandaag niet. Dat kan te maken hebben met een gebrouilleerde relatie, of met discussies met de ouders. Dat zullen we moeten bekijken, opnieuw, net zoals vorig jaar, aan de hand van de individuele dossiers.
In tegenstelling tot vroeger hebben we nu een groot voordeel. Sommigen dachten toen dat het veel beter ging, maar er werd gewoon niet geregistreerd. De ogen bleven gesloten voor de problemen. In tegenstelling tot vroeger, weten we dit nu allemaal. We kunnen de dossiers met respect voor de privacy inkijken. Indien een link kan worden gelegd, moeten we ingrijpen. Het is echter best mogelijk dat die link niet bestaat. Ik kan daar vandaag geen uitspraak over doen.
Minister, gelukkig is er al een aantal jaren een registratie. Dat is uw verdienste en de verdienste van uw voorganger. De CLB’s zijn een cruciale partner. Volgens u is het niet hun taak hulp te verlenen. Ik hoor hier echter mensen van andere partijen verklaren dat dit enige nuance verdient. Het is van alle tijden. De ouders hebben ook hun verantwoordelijkheid. Dat klopt uiteraard, maar we zien wel dat voornamelijk duizend ouders van kinderen met emotionele en gedragsproblemen vandaag met de handen in haar zitten. U hebt dat zelf van de CLB’s vernomen. Meer dan duizend ouders krijgen geen hulp van de Vlaamse Regering.
Het zal hen worst wezen of die hulp wordt betaald door de minister van Onderwijs of door de minister van Welzijn. Jullie kennen elkaar zeer goed. Ik ga ervan uit dat jullie echt goed kunnen samenwerken. Jullie moeten de handen in elkaar slaan en voor die geïntegreerde zorg zorgen. (Applaus bij sp.a)
Een definitieve uitsluiting is het allerlaatste redmiddel. Dat is een rood knipperlicht. Het CLB weet in dergelijke gevallen dat met dat kind iets moet gebeuren. Het kind is uitgesloten, maar het zal naar een andere school moeten. Het moet immers nog onderwijs genieten. Indien daar niet de gepaste begeleiding op volgt en bij aansluit, storten we die kinderen en de volgende scholen verder in de problemen.
Het is absoluut noodzakelijk dat er gepaste hulp komt. Op dit ogenblik is die hulp te weinig voorhanden. Volgens mij moeten er procedures zijn, zodat kinderen die zijn uitgesloten of geschorst snel hulp krijgen en niet op gespecialiseerde en aangepaste hulp moeten wachten. Er is nog werk aan de winkel. Met het nieuw decreet moeten de CLB’s ook worden versterkt. (Applaus bij Groen)
Minister, u hebt daarnet verklaard dat de CLB’s mogen doorverwijzen en dat er zeer veel partners zijn. Ik wil hieraan toevoegen dat een doorverwijzing in dit geval eigenlijk niet voldoende is. De CLB’s hebben niet het mandaat om hulpverlening op tafel te leggen. Ik ben het met u eens dat de CLB’s geen centra voor gespecialiseerde hulp moeten worden. Ze moeten de regie kunnen uitoefenen. Wat de doorverwijzingen betreft, beschikken ze al over die regierol. In plaats van enkel door te verwijzen, zou het veel beter zijn mensen uit andere sectoren, zoals jeugd of welzijn, rond de tafel te brengen om samen met iedereen die bij een kind in een zeer ernstige situatie is betrokken, vooruit te gaan. Ik heb daarnet het voorbeeld van de radicalisering gegeven. Iemand kan effectief de regie op zich nemen. U hebt het over bemiddelaars gehad. Mij lijkt het beter dit bij het CLB te houden.
Indien we zouden vertrekken vanuit het principe dat we in het lager onderwijs en het secundair onderwijs eigenlijk geen kinderen zouden mogen uitsluiten, indien dit binnen het onderwijs de mentale shift zou kunnen zijn en indien we de CLB’s en de beleidsdomeinen Welzijn en Jeugd hierop zouden kunnen aansluiten, zouden we de cijfers, die nu veel beter worden geregistreerd dan in het verleden, binnen de komende jaren kunnen laten dalen.
Minister, uw antwoord leert me dat u deze problematiek met veel empathie volgt. Indien u na verder onderzoek zou beslissen het denkspoor van de bemiddelaars te volgen, hoop ik dat wij, als leden van de commissie Onderwijs, hierover spoedig zullen worden geïnformeerd.
De actuele vragen zijn afgehandeld.