Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, we hebben vandaag een plan bekendgemaakt om een aantal financiële reserves bij welzijnsvoorzieningen beter aan te wenden. We zijn daarbij vertrokken van cijfers van uw administratie die een partieel beeld schetsten van 630 vzw’s die subsidies krijgen van Vlaanderen in de welzijns- en zorgsector. Wij hebben die cijfers zelfs geüpdatet naar 2015, want het waren balansen van 2012, en we zijn op een cijfer uitgekomen van 2 miljard euro reserves, 1,4 miljard euro beschikbare reserves en 800 miljoen euro in cash. Dat is een gedeeltelijk beeld. Het zijn allemaal vzw’s. Er zitten bijvoorbeeld geen zorgvoorzieningen onder die actief zijn onder vennootschapsvorm, geen ziekenhuizen. Het gaat dus om een partieel beeld.
Wat voor mij belangrijk is om vandaag hier te vertellen, is dat reserves op zich niet slecht zijn. Ze zijn zeker geen teken van slecht bestuur. Er zijn regels en die worden ook toegepast, neem ik aan, over hoeveel reserves je mag opbouwen aan de hand van subsidies. Reserves kunnen ook historisch zijn aangelegd, kunnen uit private giften zijn opgebouwd. Het gaat me dus niet over het feit dat er veel reserves zijn.
Wat wij jammer vinden, minister, is dat die reserves onaangewend blijven. Met het plan dat wij hebben voorgesteld, willen we ervoor zorgen dat zorgvoorzieningen die willen investeren, dat ook sneller kunnen doen; dat diegenen die cash ter beschikking stellen van een fonds waarin bepaalde van die reserves op vrijwillige basis worden gepoold, daar een hoger rendement op krijgen dan wanneer ze aan thesauriebeheer doen. En de Vlaming wint erbij natuurlijk omdat hij sneller nieuwe rusthuizen, kinderopvangverblijven of voorzieningen voor personen met een beperking bijvoorbeeld krijgt.
Minister, mijn vraag is heel simpel: hoe staat u tegenover het idee om na te gaan of we die reserves effectief kunnen poolen en aanwenden om sneller te kunnen investeren in de zorg?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ik vind het een buitengewone eer dat op het moment dat een conceptnota in het parlement wordt ingediend voor een debat, meteen aan de minister wordt gevraagd wat zijn standpunt daarover is. Het is een mooie opportuniteit om mijn standpunt mee te delen.
Ik geef een paar beschouwingen. Ik denk dat het goed is dat wij in Vlaanderen qua zorg en welzijn sterk inzetten op het promoten van goed bestuur, van professioneel bestuur, van transparantie ook, en dat we dat doen voor al diegenen die met publieke middelen aan de slag gaan. In die zin is een pleidooi voor innovatie als het gaat over het activeren van middelen en het daarmee ook faciliteren van de beschikbaarheid van middelen om investeringen te doen in welzijn en zorg, natuurlijk iets dat absoluut de moeite waard is om onder de loep te worden genomen. Ik denk dat er heel wat aspecten aan dat debat zullen zijn: ESR-effecten of niet, waarborgsituaties, de vraag of je ook een participatie nodig hebt van een overheidsinstrument of niet. Daar zijn zeker heel veel beschouwingen bij te maken, maar ten gronde ben ik absoluut een voorstander van innovatie, ook als het gaat over het mobiliseren van middelen voor infrastructuurinvesteringen.
Dat is iets anders dan de indruk wekken of denken dat daardoor het geld gratis zal zijn. Dat zal het niet zijn. Dat hebt u niet gedaan, voor alle duidelijkheid, maar ik wil dat for the record toch maar even duidelijk stellen. Zeggen dat men dat gratis zou doen, zou trouwens getuigen van slecht bestuur door diegenen die aan zo’n initiatief meedoen. Het is dus niet zo dat je daarmee instrumenten zult kunnen ontwikkelen die er als het ware voor zorgen dat er nu ineens geen investeringssteun van de overheid meer nodig is om een aantal projecten te doen, want het ene zal niet zomaar het andere substitueren, denk ik. Of dat nu komt van de bank, een fonds, een participatiemaatschappij of een coöperatieve, het geld zal altijd aan bepaalde rendementen onderhevig zijn. Die financieringstechniek zal door iemand of door meerdere actoren, door de overheid, de gebruikers enzovoort, moeten worden betaald.
Qua investeringspolitiek heeft de Vlaamse overheid de jongste jaren, zeker nadat Europa eigenlijk is teruggekomen op een aantal posities die het vroeger heeft ingenomen, een aantal van die instrumenten opnieuw moeten ontwikkelen. Het meest recente is datgene wat we doen voor de ziekenhuisinfrastructuur. Op dit moment wordt daar aan een hoog tempo in geïnvesteerd. Dat wordt soms wat onder de mat geveegd, maar wat Vlaanderen doet voor nieuwbouw qua ziekenhuizen, in Knokke, Roeselare, Eeklo, Bornem, Antwerpen, Mechelen, Maaseik en noem maar op, dat zijn enorme investeringen die worden gesubsidieerd. Wel, ter zake is er een nieuwe techniek ontwikkeld. Wat de residentiële ouderenzorg betreft, heeft de regering nog maar net de definitieve goedkeuring gegeven aan een nieuw systeem waarmee we voor ongeveer 20.000 woongelegenheden de financiering kunnen organiseren van investeringen of herconditioneringswerken. Dat zijn dus toch wel behoorlijke trajecten die we doen. Daarnaast is er natuurlijk het klassieke Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), dat toch goed is voor 100 miljoen euro, nu al 2 jaar op een rij. Wat mij betreft, is daar dus zeker ruimte voor debat en is er zeker plaats om te bekijken welke innovaties we daar kunnen stimuleren of ontwikkelen.
Ik wijs nog op een belangrijke nieuwigheid in het instrumentarium. Ondertussen heeft de Federale Regering een ontwerp goedgekeurd waardoor sociale gereglementeerde vastgoedvennootschappen kunnen worden opgericht. Ik verberg u niet dat we daar ook wel echt voor hebben gepleit. Via die weg kan kapitaal, tegen dezelfde voorwaarden als bij andere vastgoedoperaties, heel specifiek naar zorg en welzijn worden georiënteerd. Als ik het goed heb begrepen, is dat onderweg naar het parlement. Ook daar is er dus zeker een opportuniteit. Ik ben dus absoluut vragende partij om over deze innovaties een gesprek te hebben.
Minister, dank u wel. Dat was heel duidelijk. Ik ben ook heel blij met uw antwoord dat u in alle openheid dit plan wilt bestuderen. Hopelijk kan men aan de hand van een aantal hoorzittingen in het parlement tot een verdere verfijning komen. U hebt een aantal bemerkingen gemaakt. Zo is er de vraag of dit ESR-matig een impact zal hebben. De 630 vzw’s waartoe ik me in eerste instantie heb beperkt, zitten niet binnen de perimeter van de overheid. Wij stellen ook niet voor om een waarborg te geven. Dat zijn echter allemaal vragen waarop we later kunnen terugkomen.
Laat me heel duidelijk zijn: het is absoluut niet onze bedoeling om hiermee andere investeringssteun die vandaag door de Vlaamse overheid wordt geboden, te vervangen. Het gaat hier om een extra puzzelstukje, om een extra duwtje in de rug dat hiermee zou kunnen worden gerealiseerd.
Minister, mijn bijkomende vraag aan u luidt als volgt. Ik heb maar een partieel beeld kunnen schetsen van wat er beschikbaar is, bijvoorbeeld omdat organisaties die onder de vennootschapsvorm opereren er nog niet bij zitten. Bent u ook bereid om te kijken hoe we samen een beter, algeheler en globaler beeld kunnen vormen op de sector, met inachtneming van alle vennootschapsvormen: vzw’s, nv’s, cvba’s?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega's, als er middelen ter beschikking kunnen worden gebracht van investeringen in de zorg, dan zult u in Groen een bondgenoot hebben.
Ik hoor hier een voorstel van de heer Parys. Ik hoor dat u dat niet afschiet, minister. Ik denk dat het interessant is om te kijken hoe dat kan, met welke constructies, niet enkel bij de zorgvoorzieningen maar misschien ook bij burgers en bij bedrijven. Ik denk dat er heel veel slapend kapitaal is in onze samenleving en heel veel wil om te investeren in zorg, dus laat ons zoeken hoe we dat kunnen benutten.
Minister, ik heb een vraag aan u. Zoals u zelf zegt, hebt u de manier waarop voorzieningen financiering kunnen krijgen, onlangs herzien. Waar het vroeger de gewoonte was om een project in te dienen, waar u dan een deel van financierde, wordt er nu per dag een forfait gegeven aan een voorziening. Dat is een andere manier. De impact daarvan is wel dat waar vroeger de bijdrage van de overheid een stuk boven de 50 procent lag, tot zelfs 70 procent, dat nu lijkt weg te zakken naar 35 procent, wat heel laag is. Minister, weet u wat de impact zal zijn op de spaargelden in die sector en of dat zou betekenen dat ze de komende jaren zullen worden opgegeten omdat de huidige manier van financieren minder voordelig is dan de vorige?
De heer Depoortere heeft het woord.
Laat ons duidelijk zijn, elk pleidooi voor bijkomende rusthuizen, bijkomende bedden, minder lange wachtlijsten, meer personeel enzovoort, elk initiatief om daartoe te komen, kan alleen maar worden toegejuicht. Ook het voorstel dat collega Parys hier formuleert, kan op onze goedkeuring rekenen.
Ik richt me in dezen ook tot de voorzitter van de commissie Welzijn om daar effectief een grondig debat aan te wijden in de commissie, al dan niet met hoorzittingen. Ik verneem van de minister dat hij niet weigerachtig staat tegenover constructies die de financiering van infrastructuur verder kunnen helpen. Daar kunnen we alleen maar verheugd over zijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, we hebben ook gelezen dat er een conceptnota is ingediend. De normale gang van zaken is dat die dan naar de commissie gaat en we er daar over kunnen debatteren. De vraag is nu ineens hier in de plenaire vergadering gesteld. Er zijn ongetwijfeld nog heel wat vragen die in de discussies en eventuele hoorzittingen naar boven zullen komen.
Collega Parys, ik ben toch tevreden dat u ernaar hebt verwezen. Het bestaan van reserves is op zich goed en het bewijst dat heel veel voorzieningen en organisaties heel zorgzaam omgaan met hun middelen en ook vooruitkijken naar de toekomst door investeringen te plannen, door daar gelden voor te sparen, door te zorgen dat al hun personeel kan worden gefinancierd op langere termijn en dergelijke meer. Op zich is dat goed.
Ik denk dat we allemaal voorstanders zijn van creatief nadenken over de financiering van welzijns- en zorgvoorzieningen. Overigens is de schaalvergroting die we nu zien gebeuren binnen de sector, sowieso een ‘pooling’ van middelen.
Ik heb een bijkomende opmerking, los van een aantal andere vragen. Als je dit doet voor de investeringen, dan moet je natuurlijk ook zien dat je voor de exploitatie kunt volgen en dan komt ook de vraag naar erkenningen, vergunningen en dergelijke. Wij zijn zeker bereid om daar in de commissie verder de discussie over te voeren.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De cijfers van de heer Parys tonen aan dat er de afgelopen jaren wel wat hypocrisie is geweest over wat men dan bij de commerciële sectoren winst noemt en wat we nu zien bij verenigingen zonder winstoogmerk, namelijk financiële reserves. Deze vaststelling stelt ook de discussie van de infrastructuursubsidies in een ander daglicht. We hebben er in het verleden al op gewezen dat de commerciële sector die bouwt in kinderopvang of ouderenzorg, dat deed zonder subsidies en toch dezelfde dagprijs hanteerde.
We zien dat er de afgelopen jaren heel wat kritiek is geweest op de hervorming van de subsidiefinanciering. Aan de hand van deze cijfers kunnen we dat in een ander perspectief zien. De omvang van die reserves is beperkt. Een aantal voorzieningen hebben duidelijk die grens overschreden. Als we zien dat die marges hoger zijn en we tegelijk zien dat er zoveel werkdruk is, dan kunnen we ons daar toch wel vragen bij stellen.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, toen u de kranten opensloeg, kreeg u wellicht, net zoals ik, een gevoel van opluchting: eindelijk erkent ook iemand van de grootste meerderheidspartij dat er veel nood is aan investeringen in de zorg, en dan zowel voor rusthuizen, instellingen voor personen met een handicap als voor kinderopvang. Het is goed dat daarvoor meer investeringen komen, dat vragen wij al langer.
Ik heb daarbij twee bedenkingen. De timing verbaast me. Minister, u staat net voor de begrotingscontrole en u zou meer overheidsmiddelen moeten kunnen krijgen. Ook de methode verbaast me, en het is niet met kwade bedoelingen. Het betreft een privé-investeringsfonds dat gevoed wordt met reserves van een deel van de sector, die soms al grotendeels bestemd zijn. Wat is daarvan de bedoeling, vraag ik me dan af, zeker nadat ik de laatste spreekster hier heb gehoord. Voor de sp.a kan het niet zijn dat we daarmee gaan naar een vermarkting van de zorg en dat er winst wordt gemaakt op kap van zorgbehoevenden.
Minister, u zult dit toch niet gebruiken als excuus om minder overheidsinvesteringen te krijgen in de zorg? (Applaus bij sp.a)
Als ik u zo hoor, dan belooft dat in de commissie een interessant debat te worden. Een aantal onder u hebben in hun vragen en bemerkingen ook al een ideologisch kader geschetst. Ik hoop dat we daarboven kunnen staan als we het debat zullen voeren over de financiële instrumenten. Het is niet omdat je een financieel instrument, een financieel product of een financieringssysteem kunt ontwikkelen, dat marktconform zou moeten zijn, dat je daarmee uitsluit dat de vraag aan de overheid wordt gesteld om incentives of subsidies te geven. Het ene elimineert het andere niet, integendeel. Wat we gedaan hebben met de financiering van de residentiële ouderenzorg is precies te zeggen dat er een level playing field moet zijn. Iedereen zal op een bepaald moment in dat systeem moeten komen en het is zo ontwikkeld dat als je daar een beroep op doet, je uiteraard de impact ook op de dagprijs van de bewoners moet kunnen zien.
Mevrouw Van den Brandt, de intrestvoeten staan momenteel op een ongekend laag niveau en door de combinatie van een aantal factoren denk ik dat het voor de residentiële ouderensector zeer interessant is om met dat nieuw instrument aan de slag te gaan. Zoals gezegd, is in 40 miljoen euro recurrent in het traject voorzien om die eerste beweging te doen. Dat gaat over de bouw en over de reconversie van 20.000 woongelegenheden en waarvoor een beroep kan worden gedaan op die middelen van dat nieuwe investeringsvehikel. Dat is een belangrijke impuls voor de sector. Ik ben hier ooit in de plenaire vergadering gematrakkeerd omdat we niets deden. Nu doen we het dan. Laat ons proberen de sector te overtuigen om daarmee aan de slag te gaan.
Als de vraag is of we dat debat kunnen verbreden naar alle spelers op het terrein, ben ik natuurlijk vragende partij opdat daarover in de commissie duidelijkheid wordt gegeven. Als er een level playing field is voor de ene moet er ook een level playing field zijn voor de andere. Als we spreken over transparantie, wat een basisvoorwaarde is voor de inzet van publieke middelen, dan moet dat vanuit de overheid voor iedereen op dezelfde manier gebeuren. Ik ben dus vragende partij om in overleg met het parlement, de bevoegde commissie en alle mogelijke experts te kijken hoe we financiële instrumenten kunnen helpen ontwikkelen die zowel vanuit Europees standpunt als vanuit het standpunt van het goed bestuur van de voorzieningen – veel van die reserves zijn immers bestemd en moeten een zekere veiligheid hebben – en van de ESR-conformiteit mogelijk zijn. Dan is het misschien mogelijk voor de overheid om met een selectieve participatie van één van onze overheidsinstrumenten – en dan kijk ik naar mijn collega die daarvoor verantwoordelijk is – dat ook voor een stuk te faciliteren. Voor mij is dat debat open. Nogmaals, iedereen die de teksten van de beleidsnota leest, weet dat we vanuit Welzijn vragende partij zijn om dat debat te voeren.
Maar dan op inhoud, op objectieve elementen, op een verantwoorde financieel-economische manier en zonder daarbij in slogans te vervallen.
Minister en collega’s, dank u wel. Ik ben heel blij met de openheid die ik vandaag mag detecteren in het parlement om dit debat aan te gaan. Minister, ik kan het zeker met u eens zijn wanneer u zegt dat we voorbij de slogans moeten gaan en bekijken hoe we een pragmatische oplossing kunnen verzinnen.
Ik wil heel kort ingaan op sommige dingen die ik heb gehoord. Wij zijn zeker geen voorstander om recurrente uitgaven te financieren met eenmalige reserves. Dat kan niet de bedoeling zijn. Een privaat investeringsfonds? Ja, maar dan alleen omdat dat onder een coöperatieve vorm zal zijn die de zorginstellingen zelf aan het roer plaatst van de fondsen die zij samen poolen. En nog eens: het is niet de bedoeling dat hiermee geen enkele investeringssteun vanuit de Vlaamse overheid meer zou nodig zijn. Het gaat erom op vrijwillige basis een extra te creëren waarbij iedereen een winnaar is, zowel diegene die wil investeren en een hoog rendement krijgt op zijn middelen, als de Vlaming die meer en snellere investeringen in zijn zorginfrastructuur krijgt.
Collega’s, ik kijk dus uit naar het debat in de commissie daarover. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.