Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende de totstandbrenging van De Werkvennootschap nv van publiek recht.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw De Ridder, verslaggever, heeft het woord voor een mondeling verslag.
Collega’s, speciaal op vraag van de collega’s in de commissie brengen we een zeer uitgebreid mondeling verslag, aangezien dat voor sommigen de voorwaarde was om te kunnen instemmen met een behandeling in de plenaire vergadering vandaag, waarvoor alvast mijn verontschuldigingen. Ik zal samen met collega Vandenbroucke het verslag brengen. Ik zal het eerste en het laatste deel voor mijn rekening nemen, collega Vandenbroucke zal inzoomen op het verloop van de hoorzitting.
De Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken heeft het ontwerp van decreet houdende de totstandbrenging van De Werkvennootschap nv van publiek recht behandeld op de vergaderingen van 8 en 15 december. Op 8 december hebben we een toelichting gekregen van de minister. Na die toelichting heeft de commissie beslist om daar alsnog een hoorzitting aan te wijden. Die vond plaats op 15 december, voorafgaand aan de voortzetting van de bespreking. Van die hoorzitting wordt nog een apart verslag gepubliceerd. De commissie heeft dan unaniem beslist tot een mondeling verslag aan de plenaire vergadering.
Ik begin met de toelichting door minister Ben Weyts. De minister motiveert het ontwerp van decreet als volgt. Uit adviezen van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) en Eurostat blijkt dat het businessmodel waarop Via-Invest en Lijninvest gebaseerd zijn, namelijk kapitaal investeren in projecten en de opbrengsten investeren in nieuwe projecten, niet meer mogelijk is. Het participatieve pps-model kan niet meer. Contractuele pps blijft wel mogelijk. Het is de bedoeling van De Werkvennootschap om complexe projecten van strategisch belang integraal en geïntegreerd van ontwerp tot oplevering onder toezicht van één projectentiteit te laten verlopen. De ring rond Brussel vergt bijvoorbeeld inbreng van het Agentschap Wegen en Verkeer, het departement, De Lijn, Waterwegen en Zeekanaal en De Scheepvaart. Om een snelle voortgang te verzekeren, is het nodig de coördinatie aan één orgaan toe te vertrouwen. Daartoe worden Via-Invest en Lijninvest geïntegreerd in een slanke publieke projectvennootschap.
De Werkvennootschap krijgt een uitvoerende rol. Het is de Vlaamse Regering die de projecten aan De Werkvennootschap toewijst. De Werkvennootschap zal die projecten analyseren en uitwerken. De strategische beleidsbeslissingen, zoals de keuze van de projecten en de vastlegging van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, blijven beslissingen van de Vlaamse Regering. Bovendien houdt de regering toezicht met twee regeringscommissarissen.
Een samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en De Werkvennootschap legt bijzondere regels vast. De Werkvennootschap krijgt een slanke organisatie, samengesteld uit medewerkers met verschillende multidisciplinaire en aanvullende competenties en profielen. Het projectleiderschap wordt per project geformaliseerd in samenwerkingsovereenkomsten met de betrokken entiteiten. De Werkvennootschap krijgt een duidelijk mandaat en is niet afhankelijk van andere entiteiten om een integrale visie op een project uit te werken.
Aan De Werkvennootschap worden strategische projecten toevertrouwd, met een eerste focus op de Vlaamse Rand met de optimalisering van de Brusselse ring en het tramproject Brabantnet, zonder uiteraard de daaraan verbonden fietsinfrastructuurwerken te vergeten. De Werkvennootschap zal ook de andere projecten uitwerken die de regering eerder toewees aan Via-Invest en Lijninvest. Door de schaalgrootte en complexiteit vragen die projecten immers eveneens een geïntegreerde aanpak en een duidelijk projectleiderschap.
Het decreet geeft De Werkvennootschap een aantal publiekrechtelijke bevoegdheden, zoals eigendom en beheer van het openbaar domein, onteigeningsbevoegdheid, verplaatsingsbevelen voor kabels en leidingen, en politionele bevoegdheden – vandaar de rechtsvorm van een nv van publiek recht. Tot daar de toelichting die minister Weyts in de commissie gaf.
Na de toelichting door de minister komt het in de commissie na een kort debat tot een consensus om een hoorzitting te houden vooraleer de werkelijke bespreking van het ontwerp van decreet kan worden voortgezet. Daartoe pleiten Björn Rzoska, Joris Vandenbroucke, Marino Keulen en Dirk de Kort. Annick De Ridder wil geen vertraging maar benadrukt het belang van strikt toezicht van het parlement op De Werkvennootschap en vraagt regelmatige voortgangsrapportages.
De heer Vandenbroucke, verslaggever, heeft het woord voor zijn deel van het mondeling verslag.
Collega's, ik probeer zo samenvattend mogelijk te zijn, maar het is een belangrijk ontwerp van decreet. Er was een uitgebreide hoorzitting. Erg kort zal mijn verslag dus niet zijn. Luister vooral goed, want het was bijzonder interessant.
– Wilfried Vandaele, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
De hoorzitting vond plaats op 15 december 2016. Werden gehoord: Frank Van Thillo, secretaris van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA); Jan Debucquoy, raadsheer van het Rekenhof; Filip Boelaert, secretaris-generaal van het departement Mobiliteit en Openbare Werken; Tom Roelants, administrateur-generaal van het Agentschap Wegen en Verkeer; en Wouter Casteels, senior investeringsmanager van de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen.
De eerste die een uiteenzetting gaf, was Frank Van Thillo van de MORA. Ik citeer hem:
"Op 25 juli 2016 werd ons om advies gevraagd. De termijn daarvoor liep tot 5 september. We hebben op 2 september ons advies schriftelijk overgemaakt aan minister Weyts. Onmiddellijk na de vakantie was er een vraag van het kabinet om verduidelijking te krijgen over de opmerkingen die we hadden gemaakt. De volledige synthese is dan besproken op de raad van 30 september. Daar is beslist geen nieuw advies meer uit te reiken, ook omdat de MORA impliciet stelde dat het advies voor 80 procent in vragende vorm is gesteld. Deze problematiek is niet nieuw voor ons. De MORA is van bij haar oprichting heel hard bezig met de versnelling van infrastructuurprojecten.
Ik ga even terug naar de conceptnota over De Werkvennootschap die op 11 maart 2016 is goedgekeurd. Sinds die dag is over die nota geen debat gevoerd. We stellen vast dat de uitwerking van de conceptnota tot een voorontwerp van decreet bijna een één-op-éénrelatie was. De doelstellingen uit de conceptnota zijn bijna onveranderd overgenomen in het voorontwerp van decreet. Daar was slechts een zeer beperkt of zelfs geen transparant proces over geweest.
In de aanpak van nieuwe pps-projecten verwachtte de MORA dat de analyse en de oplossingen die naar voren werden gebracht om in de toekomst meer performante pps-structuren en pps-projecten op te zetten, duidelijker in het beleidsproces naar voren zouden zijn gekomen. Voor dit stuk van de nota hadden we eigenlijk een effectieve inbreng van het kenniscentrum pps verwacht. In ons advies geven we aan dat er, zeker in de eerste versie, wel een zeer ruim mandaat aan De Werkvennootschap wordt gegeven. In ons advies gaat het eerder over het feit dat in de memorie de beleidsuitvoerende en beleidsvoorbereidende taken worden vermengd. Volgens ons kan meer duidelijkheid rond het onderscheid tussen beleidsuitvoerende en beleidsvoorbereidende taken helpen.
De regionale focus is een tweede element dat een beetje onduidelijk overkwam. Er wordt gezegd dat De Werkvennootschap er is voor alle complexe projecten die BAM niet doet. Daar gaat een deel van de regionale focus dus verloren. De modus overkoepelende aanpak moet volgens ons in deze fase nog verder worden uitgewerkt.
Dan is er de onduidelijkheid over de keuze van de projecten die naar hun investeringskalender of een investeringsagenda worden verwezen. In ons advies stellen we bijna letterlijk de vraag waarom er niet is geleerd uit de ervaringen met BAM. Vooral op het vlak van stakeholdersoverleg en maatschappelijk debat waren er nogal wat lessen te trekken.
Tot slot is de mobiliteitsraad verontrust door de verhouding tussen BAM en De Werkvennootschap.
Voor de mobiliteitsraad is het kader het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Daaruit moeten de investeringskalender en de multimodaliteit voortvloeien. Het moet eveneens voor een groot stuk zorgen voor het draagvlak voor het infrastructuurbeleid. Dat tracht ook het decreet Complexe Projecten te doen. Kort samengevat: vanuit een strategisch plan vertrekkend naar een concreet en getrechterd proces.
Een tweede element om projecten te versnellen, is transparantie en democratische controle op projecten. De parlementaire controle en transparantie kunnen bijdragen tot de versnelling van infrastructuurprojecten.
Over overleg en participatie hebben we een aantal vragen om verduidelijking. Als De Werkvennootschap een puur uitvoerende rol krijgt, zoals de minister heeft uitgelegd, dan is een deel van de participatie al doorlopen als een project wordt toegekend aan De Werkvennootschap. Als je de teksten puur decretaal onderzoekt, dan is De Werkvennootschap eigenlijk al bevoegd voor het participatietraject voor de start van het project. De MORA vindt dit nog niet duidelijk.
We hebben aan de minister gezegd dat communicatie geen participatie is. Een analyse van de eerste levensjaren van BAM kan enige wijsheid brengen.
Men is heel ambitieus geweest door veel autonomie en bevoegdheden aan De Werkvennootschap toe te kennen. Het belang om te zien wat zo’n vennootschap moet doen, vind je maar in een groter strategisch kader. Voor ons is dat het Mobiliteitsplan Vlaanderen.” zo herhaalde de heer Van Thillo.
Ik citeer verder. “Ik zou ook willen oproepen om het ontwerpdecreet eens in de juridische context te bekijken. U geeft nu prioriteit aan De Werkvennootschap om onteigeningen op de agenda te zetten, terwijl de minister-president een heel andere structuur van onteigeningen voorstaat en er ook binnen de administratie een soort van hiërarchie wordt uitgewerkt zodat een en ander vlot kan verlopen.
Wij hebben een aantal bedenkingen bij de samenwerkingsovereenkomsten met de Vlaamse entiteiten en de andere. Je creëert een relatie van een publiekrechtelijke vennootschap met de administratie die de administratie gaat aansturen wanneer het over die complexe projecten gaat. Hoe zal dit werken? Hoe werken de intergewestelijke samenwerkingsakkoorden?
Een deel van onze leden stelt vast dat er een speciaal statuut wordt gecreëerd dat met het advies van de Raad van State intussen is aangepast. Het preferentieel personeelsbeleid om marktconformiteit te kunnen bieden, zonder enige onderliggende basis, heeft bij onze leden vragen opgeroepen.
Er werd in inkomsten via Via-Invest en Lijninvest voorzien. Wij vragen om te zorgen voor gegarandeerde financiering voor de projecten.
Samengevat: de Mobiliteitsraad wil een oplossing voor de pps. Die zit er nog onvoldoende in. In het licht van de opmerkingen die we hebben gemaakt, zeggen wij: baken die regionaal af, maak een projectvennootschap voor de R0 en Brabantnet en ga daar ten volle voor.
Ik besluit met te zeggen dat wij als Mobiliteitsraad absoluut de boodschap geven dat we voor investeringsprojecten in Vlaanderen zijn. We zien de noodzaak ervan in. We zijn vragende partij dat ze zo snel en zo efficiënt mogelijk worden aangepakt, en we denken dat pps daar een zeer geschikt middel voor is. Je moet ons advies lezen als een oproep, een vraag voor verduidelijking aan het middenveld en aan de maatschappij. Wat bedoelen we, waar willen we op de lange termijn naartoe? De vraag om het debat te onderbouwen in het Vlaams Parlement.”
Een tweede uiteenzetting werd gegeven door de heer Debucquoy, raadsheer bij het Rekenhof. Ik citeer de heer Debucquoy:
“Vooreerst wil ik zeggen dat het voor ons niet evident is om ex ante een advies te geven. Maar we zijn altijd beleefd en gaan graag in op de uitnodiging van de commissie.
We hebben een zevental aandachtspunten opgelijst. De eerste bedenking is dat als de Vlaamse Regering van plan is om een nieuwe structuur uit de grond te stampen, men redelijkerwijze zou verwachten dat er op voorhand een grondige evaluatie gebeurd is van de bestaande structuren. De minister-president heeft aangekondigd dat hij wetenschappelijk onderzoek heeft besteld, om op zoek te gaan naar een goodgovernancemodel voor het Vlaams investeringsbeleid. Waarom is er nu zo veel haast nodig en wacht men niet eerst de conclusies van dit onderzoek af?
We hebben ook bekeken of het Rekenhof ook bevoegd zal worden voor De Werkvennootschap. Krachtens de huidige regelgeving zijn we ervan overtuigd dat wij bevoegd zijn voor De Werkvennootschap. Er is dus geen probleem.
We hebben ook gekeken naar de andere externe controleactoren. We stellen vast dat krachtens de regelgeving Audit Vlaanderen niet bevoegd is voor nv’s van publiek recht. Het is een beetje onbegrijpelijk waarom de scope van Audit Vlaanderen niet volledig de scope betreft van de Vlaamse Gemeenschap en ze inderdaad hier geen bevoegdheid hebben. Er is ook extern toezicht voor de Vlaamse Regering via de regeringscommissarissen, maar de nota beklemtoont heel erg dat toezicht van de regeringscommissaris beperkt is tot het wettelijke toezicht.
We verwijzen gewoon ter informatie naar artikel 24 van het BAM-decreet. Daarin is uitdrukkelijk opgenomen dat er in externe evaluatie voorzien is op de werking van BAM. Waarom zou men dit artikel ook niet toevoegen aan het decreet voor De Werkvennootschap?
Vanuit onze rol als begrotingsadviseur hebben we ook gekeken of bij dit decreet de administratieve en begrotingscontrole gerespecteerd werd. Ik denk dat daarop het antwoord positief is.
Bij ons advies over de meerjarenraming hebben wij gezegd dat het voor ons toen niet duidelijk was in welke mate de projecten van De Werkvennootschap al in die meerjarenraming zaten.
Er is ook heel duidelijk bepaald dat ieder project dat De Werkvennootschap zal starten, moet worden voorgelegd ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering.
Dit betekent dat de Vlaamse Regering alle strategische beslissingen voor de vennootschap neemt. We vragen ons af of een naamloze vennootschap dan wel de geschiktste rechtspersoon is.
We zijn nagegaan welke projecten zich binnen De Werkvennootschap in de pijplijn bevinden en wat de budgettaire kostprijs van die projecten is. Indien we dat optellen, gaat het om 3 miljard euro. De logische vraag is dan ook of in het nodige budget is voorzien.
We moeten ook op lange termijn denken. Hoe groot is de budgettaire ruimte voor zeer grote projecten die over meerdere jaren zijn gespreid? Die langetermijnvisie ontbreekt enigszins. Dit betekent dat allerlei grote projecten worden aangekondigd zonder te weten of er voldoende budgettaire middelen zullen zijn om ze te realiseren.
We hebben goed gelachen met het argument dat De Werkvennootschap wordt opgericht om de werken sneller uit te voeren. We hebben dat ook gehoord in verband met de Oosterweelverbinding.
We zijn ook bezorgd om de kennisdeling en de expertise. Indien experts bij andere agentschappen, zoals het departement MOW of De Lijn, worden weggehaald, is de vraag natuurlijk of ze daar dan nog over voldoende gekwalificeerd personeel zullen beschikken.
Er is tevens het risico van de versplintering van de expertise. Hierdoor ontstaat misschien ook het risico van de afhankelijkheid van de expertise van de externe adviseurs.”
Vervolgens hebben een aantal leden vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Ik citeer eerst mezelf, Joris Vandenbroucke. “Als de Vlaamse Regering zichzelf en haar beslissingen ernstig neemt, moet ze ervoor zorgen dat de adviesraden die ze zelf in het leven heeft geroepen, de kans krijgen zich hierover te buigen. Het Vlaams Parlement moet die kans ook krijgen.
U hebt verklaard dat een nieuwe entiteit wordt opgericht met een ongelooflijk brede taakstelling. Ga ik te kort door de bocht indien ik die opmerkingen samenvat als de vraag waarom het eigenlijk nodig is een nv van publiek recht op te richten? Stelt de MORA de door de Vlaamse Regering aangevoerde bestaansreden van die nv luidop in vraag?
Is de MORA van oordeel dat zowat alle taken en opdrachten die aan De Werkvennootschap zullen worden toegekend, ook door het departement MOW en het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) kunnen worden uitgevoerd?
Mijnheer Debucquoy, eigenlijk zegt het Rekenhof geen redenen te zien om aan te nemen dat projecten plots sneller worden uitgevoerd omdat er een aparte projectvennootschap wordt opgericht.
Ik heb een zeer specifieke vraag voor u wat het toezicht door de regeringscommissarissen betreft. Ik vroeg me af of de formulering in het ontwerp daadwerkelijk een veel beperktere rol inhoudt van de regeringscommissaris als toezichthouder op De Werkvennootschap dan de rol die in het businessplan wordt toebedeeld aan de regeringscommissaris.
U hebt wellicht gelezen in het advies van de Raad van State dat de Raad van State van oordeel is dat niet uit te sluiten valt dat de vennootschap handelingen stelt waarmee ze in concurrentie treedt met andere marktdeelnemers. Het antwoord van de Vlaamse Regering is vrij lang. Treedt u die argumentatie bij? Is het Rekenhof van oordeel dat De Werkvennootschap niet moet worden aangemeld bij de Europese Commissie?”
Een laatste vraag van Joris Vandenbroucke: “Ik weet niet of het Rekenhof zich bevoegd acht om daarop te antwoorden, maar ik zal ze toch stellen. Ziet u dwingende redenen waarom er per se een aparte ‘boîte’ moet worden opgericht, in de vorm van een nv van publiek recht?”
Vervolgens zijn er opmerkingen gemaakt en vragen gesteld door collega Björn Rzoska die ik zal citeren. “Als je zo’n belangrijke stap zet binnen een toch wel niet onbelangrijk departement van de Vlaamse Regering, met alles wat te maken heeft met infrastructuur, dan moet je op een serieuze manier je inspraak organiseren.
Ik stel toch wel vast dat de MORA een aantal inhoudelijke opmerkingen heeft gemaakt. Dat wijst erop dat we dat advies ter harte moeten nemen en dat dit ontwerp van decreet toch nog een aantal dingen bevat die bijzonder onduidelijk zijn. Kunt u nog eens zeer duidelijk aangeven wat het probleem is met het feit dat het een nv van publiek recht is en met de manier waarop die nv opdrachten binnen haar bevoegdheid krijgt?
Mijnheer Debucquoy, ik heb alleszins genoten van uw analyse. Het lijkt me belangrijk dat we het advies van het Rekenhof, als waakhond, als auditor – bij wijze van spreken – van het Vlaams Parlement au sérieux nemen. Uw opmerking bevestigt wat ik eigenlijk ook al had gezien toen we het businessplan en de meerjarenplanning van De Werkvennootschap hebben gekregen, namelijk dat het volume, vooral het budgettaire volume, van de projecten die in De Werkvennootschap binnenkomen, op geen enkele manier wordt belichaamd in het financieel plan van De Werkvennootschap dat op dit moment op tafel ligt en ook niet terug te vinden is, toch niet in zijn volledigheid, in die meerjarenraming.
Wat die evaluatie betreft, net als het Rekenhof verbaast het me ook sterk dat men de resultaten van een aantal processen waaraan dit parlement wars van alle partijgrenzen zijn medewerking heeft verleend, niet eens afwacht. Ik verwijs ook naar de Commissie voor alternatieve financiering van overheidsinvesteringen.
De discussie gaat over de meerwaarde van pps-projecten. Hoe kunnen we die meerwaarde tastbaar maken en kunnen we een kader creëren waarbinnen we een pps veel breder bekijken dan de Vlaamse Regering dat de dag van vandaag doet, en dat ook binnen De Werkvennootschap zou gebeuren?
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de ongelooflijke versnippering van de expertise, een van de voorlopige conclusies uit de commissie Alternatieve Financiering. Nagenoeg elke externe spreker die er passeert, waarschuwt daarvoor. Als we dan zien dat het Kenniscentrum PPS, met drie voltijdse equivalenten, tot nog toe het enige tegenwicht vormt voor BAM en De Werkvennootschap, dan vraag ik me echt af hoe we er in de toekomst kunnen voor zorgen dat er in de administratie voldoende kritische massa overblijft om dergelijke projecten met kennis van zaken te beoordelen.
We lopen veel te snel. Er zijn veel te veel onduidelijkheden en we hebben nog heel wat remediëring nodig alvorens we groen licht kunnen geven.”
Vervolgens is collega Annick De Ridder tussengekomen. Ik citeer Annick De Ridder, die zich eerst tot de heer Debucquoy richt: “Wanneer ik u hoor zeggen dat u eens goed gelachen hebt met het plan om werk te maken van een versnelde uitvoering, dan til ik daar zwaar aan. We beseffen met zijn allen dat er heel wat werk aan de winkel is, maar we proberen er ook met zijn allen aan te werken want het is precies ook de bedoeling van het ontwerpdecreet om op een coherente manier en met overzicht de zaken in beweging te zetten. Ik heb begrepen dat u zich geen rekenschap geeft van het belang van datgene waar we mee bezig zijn.
Mijnheer Van Thillo, ik raad u aan niet meer openlijk te zeggen dat wanneer u op 25 juni een vraag om advies krijgt, u de deadline van 5 september niet haalt. Ik denk dat het mogelijk moet zijn binnen zo’n termijn een advies af te leveren. U hebt advies uitgebracht op de eerste versie, het voorontwerp van decreet. Voor mij is het dan ook niet echt duidelijk welk statuut uw advies heeft. Moeten we het als bijgestuurd beschouwen? Zult u het nog bijsturen?
Op vragen over de rol die het vehikel zal krijgen, heeft de minister geantwoord. Tot slot nog een concrete vraag. Op pagina 65 van de bundel met decreet en adviezen stelt u de vraag waarom BAM niet gewoon werd uitgebreid, terwijl u net concludeert dat het misschien beter was te kiezen voor een pure projectvennootschap. Pleit u voor BAM of eerder voor een beperking tot een projectvennootschap in de plaats van het huidige plan voor een Vlaams investeringsvehikel?”
Ook collega de Kort heeft opmerkingen gemaakt en vragen gesteld. Ik citeer de heer de Kort: “Na deze toelichting moeten we ons bezinnen hoe we verder moeten omspringen met de Werkvennootschap. Het belangrijkste is dat grote infrastructuurprojecten in Vlaanderen beter en sneller worden uitgevoerd.
Belangrijk is van jullie te vernemen welke wijzigingen essentieel zijn voor we dit decreet eventueel kunnen goedkeuren. Kan de MORA advies geven over de manier waarop meer garantie kan worden verkregen dat er effectief meer samenwerking tot stand komt tussen De Werkvennootschap en de aparte Vlaamse entiteiten en lokale besturen?"
Vervolgens nam collega Marino Keulen het woord. Ik citeer Marino Keulen: “Ik denk dat er een institutioneel probleem is. We kunnen er niet omheen dat in Vlaanderen alle grote projecten in het slop zitten. Een van de oorzaken is dat de Vlaamse administratie zo verkokerd is georganiseerd en werkt, dat iedereen op zijn eiland zijn standpunten inneemt en geen boodschap heeft aan wat de collega ervan vindt. Met deze Werkvennootschap is het nu net de bedoeling om expertise te bundelen en een kader te creëren waarbinnen de grotere projecten kunnen gedijen. Nu zit alles vast. We moeten tot doorbraken komen.
Het ideaal is altijd de vijand van het goede. Bij elke structuur kan ik 26 bedenkingen maken waarom het niet optimaal is. Wat we proberen, is doorbraken forceren. Met deze Werkvennootschap beogen we pragmatiek. Mijn vraag is: zitten in het opzet structurele onwettelijkheden?”
Vervolgens hebben Frank Van Thillo en Jan Debucquoy antwoorden verstrekt aan de leden van de commissie die vragen hebben gesteld. Ik begin met de antwoorden van de heer Van Thillo: “Ik zal beginnen met de opmerking over de procedure. Het zou makkelijker geweest zijn als we de conceptnota beter proactief hadden besproken en er een aantal mogelijkheden, visies en vragen aan bod hadden kunnen komen. Als je het aan onze leden vraagt, is dit geen kritisch advies. We hebben wel aangegeven dat er een aantal processen zijn die we niet begrijpen, die verduidelijking behoeven of die nog meer tijd nodig hebben in de voorbereiding. Hoe voorzie je in parlementaire controle? Hoe zie je onder andere de hiërarchie tussen BAM en De Werkvennootschap? Is het nodig dat er een nv wordt opgericht? In ons advies zeggen we dat een stuk analyse om er als Mobiliteitsraad een aanbeveling over te geven, ontbreekt.
Ik wil er mij hier niet verder over uitspreken of het nu hét vehikel is, of het de enige manier is. Als je rekening houdt met een aantal aanbevelingen of vragen die we hebben gesteld, stelt het opnieuw een aantal uitdagingen aan dat vehikel.
Mijnheer Rzoska, de vraag van de MORA over de samenwerkingsovereenkomsten was niet puur juridisch. Laat je een nv van publiek recht een aantal elementen onderhandelen om een groot project mogelijk te maken? Er is een heel grote politieke input nodig alvorens het naar een technisch comité gaat. Dat is wat ik heb willen duiden. Ik vind dat goede beleidsvoorbereiding, maar ze moet wel gebeuren.
Mevrouw De Ridder, de minister heeft inderdaad een aantal dingen bijgestuurd en verduidelijkt. De MORA heeft zich zeker niet uitgesproken over de structuur, maar is wel vragende partij om er eens goed over na te denken hoe we mee in dialoog treden en waar zich dat verhoudt in het Mobiliteitsplan Vlaanderen. In de denkoefening waar dat het efficiëntste kan gebeuren, focussen wij ons meer op het maatschappelijke proces dan het technische proces.
Ik kom tot wat de heer de Kort heeft gezegd. Ons advies was er niet op gericht om te zeggen dat een vennootschap goed is of slecht is, maar als je morgen met een vehikel naar Vlaanderen wil gaan om een zeer belangrijk project aan te gaan, dan moet dat vehikel ook gedragen zijn over de partijgrenzen heen, over werkgevers en werknemers heen, over zachte modi en sterke modi heen. De verkokering was meer een stelling die we ook naar aanleiding van het Mobiliteitsplan Vlaanderen totaal onderschreven hebben.”
Dan heeft de heer Debucquoy geantwoord. Ik citeer hem: “Ik wil eerst een misverstand uit de wereld helpen. Ik lach er natuurlijk niet mee dat de Oosterweelprojecten zo lang duren, daar word ik gewoon intriest van. Ondanks het grote overheidsbeslag geven we het minste uit aan investeringsuitgaven. Daar word ik ook intriest van. Ik heb verklaard dat ik niet zeker ben dat het op die manier sneller zal gaan. We hebben in de praktijk nog geen goede voorbeelden gezien van een snelle uitvoering van infrastructuurwerken. Dat staat los van de rechtsvorm.
Er is me gevraagd naar het toezicht door de regeringscommissarissen. De Vlaamse Regering moet beslissen of er al dan niet een regeringscommissaris moet zijn. Uit de toelichting blijkt dat de functie heel minimalistisch wordt ingevuld. Dat is een keuze van de Vlaamse Regering waar wij ons niet in mengen. In het advies van de Raad van State wordt geopperd dat er mogelijk concurrentie met andere marktpartijen kan ontstaan. Waarschijnlijk verwijst de Raad van State naar de in-houseproblematiek. De rechtspraak in verband met de in-houseproblematiek en de randvoorwaarden moet worden gerespecteerd. Op de vraag over de keuze van de rechtsvorm en de vraag of een nv van publiek recht geschikt of minder geschikt is, zal ik geen antwoord geven. Het Rekenhof ligt niet wakker van rechtsvormen. De keuze van de rechtsvorm laat ik volledig aan de Vlaamse Regering over. Mijnheer de Kort, het Rekenhof is decretaal bevoegd voor De Werkvennootschap. Het enige wat we natuurlijk wensen, is een volledige toegang tot alle informatie.”
Toen volgde deel twee van de hoorzitting. Dat begon met een uiteenzetting door Filip Boelaert van het departement Mobiliteit en Openbare Werken. Ik citeer de heer Boelaert: “Voorzitter, ik wil in mijn toelichting kort stilstaan bij de wijze waarop de samenwerking tussen het departement MOW en de op te richten De Werkvennootschap kan en zal verlopen. We beschouwen het departement als een expertisecentrum op het vlak van mobiliteit. Dit betekent dat we in deze legislatuur meer en meer groeien in de richting van een strategische regierol. Die regierol is een rechtstreeks gevolg van de visie op combimobiliteit. We moeten inzetten op de manieren waarop de modi op elkaar ingrijpen en waarop gebruikers van de ene op de andere modus kunnen overstappen. Aangezien we modusneutraal zijn, is het departement hiervoor bij uitstek goed geplaatst."
– Jan Peumans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
"Vanuit de strategische regierol werken we tevens zeer sterk aan de samenwerking binnen het beleidsdomein. Naast die strategische regierol heeft het departement ook een ondersteunende rol. We bieden binnen het hele beleidsdomein en zelfs daarbuiten expertise aan.
Zoals ik daarnet al zei, zien we het departement bij uitstek als de partij die een regierol binnen het beleidsdomein moet opnemen, en we zien De Werkvennootschap als een deel van dat beleidsdomein, een deel dat zal worden aangeduid voor de uitvoering van een aantal grotere en complexe gebiedsgerichte projecten. We zien voor het departement ook een rol in het multidisciplinaire overlegorgaan waarin wordt voorzien binnen De Werkvennootschap, en vanuit de technische ondersteunende functies zien we ook een samenwerking ontstaan, waarbij we De Werkvennootschap met onze expertise kunnen gaan ondersteunen.
Er is ook het idee geopperd en de intentie geuit om De Werkvennootschap mee op te nemen in het managementcomité van het beleidsdomein. Hoe ziet die regierol in die investeringsprogramma’s er nu eigenlijk uit? Het is de bedoeling om op een geaggregeerd niveau binnen het beleidsdomein aan een meer geïntegreerde versie van een investeringsprogramma te werken, dat ook heel goed de beleidslijnen en de beleidsprioriteiten van de regering en de minister doorvertaalt.
Waarover gaat het als we over een investeringsprogramma spreken? Het gaat over de studies die voorafgaand aan investeringen worden gemaakt, over die investeringen zelf, over structureel onderhoud, omdat we dat toch ook als een belangrijke investering zien, en over de monitoring nadien. Voor alle duidelijkheid, het gaat enkel om investeringen in de brede zin van het woord, niet over reguliere werkingsmiddelen voor bijvoorbeeld het onderhoud van voertuigen of het maaien van bermen.
De vooropgestelde output van dit project is gecoördineerde investeringsprogramma’s waarbij er een groot gecoördineerd investeringsprogramma komt voor het hele beleidsdomein, weliswaar met de verschillende modi zichtbaar. We willen daarbij ook komen tot een strategisch meerjareninvesteringsprogramma dat ons toelaat om drie jaar verder te kijken op een gedetailleerder niveau. Ons Mobiliteitsplan Vlaanderen en de beleidsplannen zijn daarbij het referentiekader. We willen dat implementeren vanaf de opmaak van het programma 2018.
Door geïntegreerd te gaan werken, gaan we ook deels de verkokering tegen. We streven ook naar een betere afstemming tussen de investeringen van verschillende initiatiefnemers. Uiteraard willen we daarmee ook een efficiëntere inzet van middelen bereiken en willen we ook die tijdigheid van investeringen toch sterk gaan bevorderen.
Een tweede rol die we zien binnen het hele mobiliteitsbeleid, is de regierol met betrekking tot de basisbereikbaarheid. Het is logisch dat we De Werkvennootschap meenemen in de werking van onze vervoersregio’s. In de scope zit ook het uitwerken van een mobiliteitsplan voor de vervoersregio. Ook daar is er natuurlijk een link naar De Werkvennootschap, want die zal belangrijke elementen uit zo’n mobiliteitsplan mee helpen realiseren en zelfs de eerste verantwoordelijke zijn om ze te realiseren.”
Vervolgens komt de heer Boelaert tot zijn besluit: “Er is absoluut nood aan een zeer goede samenwerking tussen de in oprichting zijnde De Werkvennootschap en het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, en bij uitbreiding met het hele beleidsdomein. De verschillende taken lijken mij ook vrij duidelijk: de regierol is voor het beleid, de ondersteuning ligt bij het departement, terwijl De Werkvennootschap in welbepaalde gebieden een belangrijke verantwoordelijkheid zal krijgen voor de uitvoering. Uiteraard voorzien wij in samenwerkingsovereenkomsten met De Werkvennootschap inzake de technische ondersteuning. Het is de bedoeling om op die manier een geïntegreerde werking te realiseren en de risico’s op verkokering zo veel mogelijk te beperken."
Hierop volgde een uiteenzetting door de heer Roelants, administrateur-generaal van het Agentschap Wegen en Verkeer: “Ik wil aangeven hoe het Agentschap Wegen en Verkeer vanuit zijn eigen rol en taakstelling de samenwerking ziet en hoe het tot een goede samenwerking denkt te komen, ook met die Werkvennootschap. Ik ga eerst nog eens kort door de rol en taakstelling van ons agentschap.
Wij willen garanderen dat elke weggebruiker kan genieten van een veilige, vlotte en duurzame mobiliteit in Vlaanderen. We willen dat doen door het patrimonium dat ons is toevertrouwd, goed te beheren. We kunnen dat samenvatten in het feit dat ons agentschap niet alleen een taak en een rol heeft als wegbeheerder, als bewaarder van een bepaald patrimonium, dat wij als een goede huisvader proberen te beheren en verder te ontwikkelen, uitbouwen en verbeteren, maar dat wij ook een expertiseorganisatie zijn die vanuit haar expertise rond weginfrastructuur probeert om die rol als beheerder verder gestalte te geven.
De samenwerking met Via-Invest is altijd een samenwerking geweest tussen twee partijen die elk hun eigen expertise inbrengen. Pps was in 2006 toch iets nieuws. We hebben geprobeerd om een aantal zaken te standaardiseren: processen, principes en contracten. De samenwerking heeft dus wel degelijk geleid tot het snel en adequaat realiseren van een aantal projecten.
Een voorbeeld is de noordelijke ontsluiting van de luchthaven van Zaventem, de Noord-Zuidverbinding in de Kempen en de R4 zuid. Dat neemt niet weg dat er ook nog een aantal in de pijplijn zitten. Ik vermeld hier vijf projecten: de ring rond Brussel, de R4 west-oost, de N60 en de ring rond Ronse, de Noord-Zuidverbinding in Limburg en de N8, de verbinding Ieper-Veurne. En het zijn net die projecten waarvan de Vlaamse Regering heeft beslist ze toe te vertrouwen aan de nieuw op te richten Werkvennootschap.
Uit de meer dan tien jaar samenwerking met Via-Invest hebben we geleerd dat samenwerking, niet alleen tussen AWV en PMV, maar ook met een private partner, loont. Ook uniformiteit loont, zowel in de procesmatige benadering als in de opbouw van het contract en in de leidraad hoe we komen van een project tot het effectief toewijzen daarvan aan een of ander consortium. Die nieuwe manier van denken is ook belangrijk.
We werken meer vanuit programma’s van eisen waarbij we eisen en kwaliteitscriteria opleggen maar niet van a tot z omschrijven hoe de aannemer tot een bepaald resultaat moet komen. Er moet vertrouwen zijn tussen de partners, niet alleen tussen AWV en PMV. Ook met de aannemer moet er een heel goede, intense samenwerking ontstaan. Risicoverdeling is belangrijk.
Er moeten op voorhand heel duidelijke afspraken bestaan over welke partner welk risico op zich neemt.
Aandachtspunt is dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds ontwerpvrijheid en anderzijds contractgaranties vragen van de aannemer. Tot slot moet er ook aandacht zijn voor de onderhoudsperiode.
Wat de aangepaste samenwerking met De Werkvennootschap betreft, onderschrijf ik de doelstellingen. Wij zien de samenwerking geconcretiseerd in een samenwerkingsovereenkomst die nu al in volle voorbereiding is. We maken afspraken vanuit onze rol als wegbeheerder. AWV blijft wegbeheerder, maar zodra een project in uitvoering gaat, komt daar een aannemer bij kijken. AWV zal er samen met De Werkvennootschap voor zorgen dat de afspraken met die aannemer correct worden geformuleerd en in contracten worden opgenomen. Wanneer het project voorlopig wordt opgeleverd, zal de gerealiseerde infrastructuur opnieuw worden overgedragen aan AWV.
We zullen alle documentatie, kennis en informatie over de projecten overhevelen naar de projectvennootschap, en binnen afzienbare tijd krijgen wij een gerealiseerd project terug van de projectvennootschap.
Een tweede reeks afspraken gaat over het delen van expertise. Er zal niet alleen een multidisciplinair overleg plaatsvinden met alle betrokkenen maar ook met partners buiten het eigen beleidsdomein. We hebben afgesproken om dat overleg goed voor te bereiden.
Er is ook een afspraak gemaakt rond de ondersteuning vanuit de technische expertise van het AWV. We bekijken momenteel op welke manier, op welk tijdstip en onder welke voorwaarden de mensen die binnen het AWV de expertise voor die projecten hebben opgebouwd, eventueel kunnen overstappen. Een aantal heel specifieke expertisedomeinen zullen nog altijd in sterkere mate aanwezig blijven in het AWV.
We hebben verder ook afspraken gemaakt over de mate waarin De Werkvennootschap de normen, de richtlijnen, de ontwerprichtlijnen die vanuit het AWV werden opgesteld en toegepast, ook zal hanteren.
Het is de bedoeling dat er per project projectspecifieke samenwerkingsovereenkomsten worden opgesteld."
De laatste spreker in de hoorzitting was de heer Wouter Casteels, senior investeringsmanager bij PMV. Ik citeer de heer Casteels:
“Ik zal het initiatief van De Werkvennootschap toelichten vanuit het perspectief van Via-Invest.
In 2006 zijn we begonnen met het opzetten van een structurele samenwerking tussen AWV enerzijds en PMV anderzijds. Daarbij hebben we gefocust op het realiseren van een aantal missing links, vanuit de participatieve pps-gedachte.
Bij de financiering hebben we, als eerste in Europa, gebruikgemaakt van het Project Bond Initiative van de EIB, de Europese Investeringsbank. Via-Invest is intussen tien jaar actief, en we worden door de markt erkend als een constructieve, transparante speler die de projecten op een gedegen manier in de markt zet.
Ik wil even de meerwaarde van de pps toelichten. Pps kan leiden tot innovatieve oplossingen. Concreet moet u zich daarbij voorstellen dat een heel deel van het voorbereidende werk aan de kant van de overheid wordt gedaan, terwijl de aannemer in een volgende fase met voorsprong kan nadenken over de verdere uitwerking van de projecten. Pps is ook een manier om de risico’s bij de juiste partijen te leggen, meer dan in een gewone aanbestedingsprocedure. Weerverlet is een risico dat integraal naar de aannemer wordt geschoven, en kan niet worden gebruikt om uit te lopen in de tijd. Hetzelfde geldt voor de financiële verantwoordelijkheid.
In het project voor de verhoging van de bruggen over het Albertkanaal is gekeken naar de mogelijke risico’s en de plaatsen waar de kans groot is dat vandalen graffiti spuiten. Gebeurt het toch, dan draait de aannemer, de private partij, ervoor op.
Een belangrijk succeselement in dit verhaal is ook dat de structuur van de pps aanleiding geeft tot het goed opvolgen van de projecten in de bouwfase, maar ook in de onderhoudsfase.
Wat is er dan veranderd aan ons businessplan? Nu volgens Europa de participatieve pps niet meer mogelijk is, komt het businessmodel van Via-Invest op losse schroeven te staan. Opbrengsten van participaties zijn niet meer toegestaan en er kunnen dus ook geen nieuwe projecten meer tot stand worden gebracht met dezelfde middelen. Om nieuwe projecten te kunnen doen, zou Vlaanderen steeds nieuwe middelen in Via-Invest moeten injecteren. Daarom zijn we met De Werkvennootschap gestart. Met een kleine groep mensen zullen we gefocust en doelgericht werken aan het realiseren van de projecten.
Er is heel veel vraag vanuit de maatschappij in het algemeen en vanuit de investeerders in het bijzonder naar een duidelijke projectlijn en projecten om te realiseren. We zijn met Via-Invest goed geplaatst om vanuit onze ervaring de verschillende projecten die op stapel staan, succesvol te realiseren.”
Ook naar aanleiding van die toelichting kwamen er vragen en opmerkingen van leden, te beginnen bij Joris Vandenbroucke, die ik nu citeer:
“Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er heel wat overlap is tussen wat De Werkvennootschap in de toekomst geacht wordt te doen, en wat jullie vandaag doen. Heb ik het goed voor dat er nogal wat kerntaken verschuiven van AWV en MOW naar De Werkvennootschap?
Uit het businessplan blijkt dat De Werkvennootschap zo’n 40 mensen zal tellen, waarvan de helft ongeveer zal worden onttrokken aan de administraties. Ik vraag me af of u die expertise kunt missen. Is er een risico dat dat een weerslag zal hebben op de competentie die u hebt om uw kerntaken in de toekomst nog uit te oefenen? Multidisciplinair samenwerken, efficiënt zijn, goed projectleiderschap, zijn dat geen taken die perfect zouden kunnen worden waargenomen door een multidisciplinair team in de schoot van de administraties, ervan uitgaande dat zij in de toekomst fusioneren? Is het oprichten van een nv absoluut noodzakelijk?” Einde citaat.
Vervolgens heeft Björn Rzoska nog een reeks vragen gesteld. Ik citeer hem. “Ook ik wil de heren danken voor hun presentatie. Wie gaat nu wie aansturen? Is het de administratie MOW-AWV die De Werkvennootschap gaat aansturen of is het De Werkvennootschap die, wat betreft de projecten die zij gaan doen, de administraties gaat aansturen? Ik heb de indruk dat uw rol is uitgespeeld of minimaal is. Wie heeft de regierol?
U hebt wel degelijk een evaluatie gemaakt van uw ervaring binnen uw departement met pps’en. Kunnen we die evaluatie, zowel van Via-Invest als van Lijninvest, krijgen? Bestaat die op papier?
Zien jullie De Werkvennootschap als de ideale oplossing om versneld projecten te realiseren? Komen alle pps-projecten de facto bij De Werkvennootschap terecht? Als al die expertise naar De Werkvennootschap gaat, in hoeverre gaan we dan nog binnen de administraties expertise genoeg hebben om de projecten die daar worden uitgerold, op een goede manier te monitoren? Waarom hebben we De Werkvennootschap nodig als blijkbaar binnen Via-Invest al goed werk wordt geleverd?
Mijnheer Roelants, ik heb de indruk dat in het businessplan, maar ook in de toelichting bij het decreet, de opdracht van De Werkvennootschap ruimer is geformuleerd dan de contouren die u hebt aangegeven. Op pagina 10 van uw businessplan staat toch zeer duidelijk: ‘Om de financiering te faciliteren en de financieringskosten te beperken in geval externe financiering wordt aangetrokken, zal het Vlaamse Gewest een gewestwaarborg verstrekken.’”
Ik citeer verder de heer Rzoska: “Ik droom te veel van pps’en en alternatieve financiering en ik word soms badend in het zweet wakker. Ik word zelden wakker om dan goed te kunnen lachen met die projecten, want ik maak me er zorgen over. Kunt u verklaren wat u eigenlijk bedoelt met die passage op pagina 10 en hoe dat rijmt met de ambitie om toch nog pps’en te organiseren off balance?”
De heren Boelaert, Roelants en Casteels hebben uiteraard geantwoord op deze interessante vragen. Ik citeer eerst de heer Boelaert: “Wat het kerntakenplan betreft, is er inderdaad wel wat overlap. Het is niet zo dat er taken verschuiven, er verschuiven wel een aantal projecten. Dat is een essentieel verschil.
Dat er mensen onttrokken worden aan de administratie, is eerlijk gezegd iets van alledag. Het is een voortdurende uitdaging voor een leidend ambtenaar om ervoor te zorgen dat als mensen vertrekken, je ze gedeeltelijk kunt vervangen door kwaliteitsvol personeel dat je opnieuw opleidt en dat wellicht op een dag ook zal vertrekken. Er zullen wellicht een aantal goede profielen vertrekken bij de administraties. Het zal zaak zijn om in te schatten of we die vervangen of niet.
Wat de fusie betreft, zijn er synergieën opgelijst tussen AWV en MOW. Ik kan daar niet concreter over zijn omdat we nog overleggen met de minister en het kabinet.
Kunnen dergelijke taken niet door een fusie gebeuren? De keuze is hier gemaakt om met De Werkvennootschap gebiedsgebonden op een aantal heel complexe projecten te kunnen werken. Dat is een keuze die wij als administratie uiteraard zullen uitvoeren.
Wie stuurt wie aan? Er is niemand die aanstuurt. Wij werken samen in een managementcomité. Het zal zaak zijn om binnen het managementcomité goede afspraken te maken over hoe je gaat samenwerken. Hiërarchie is er niet echt. De minister en het kabinet zijn onze baas, maar we werken samen binnen het managementcomité. De regierol zit wel degelijk bij het departement. Het departement detecteert waar de grote noden zitten en waar de prioriteiten moeten worden gelegd om dat te kunnen vertalen in een investeringsprogramma. Dat er noch bij MOW, noch bij AWV pps-projecten zouden overblijven, klopt niet helemaal. Zo blijft binnen het departement MOW de afdeling maritieme toegang heel sterk betrokken bij de nieuwe sluis in Terneuzen."
Vervolgens zijn er de antwoorden van de heer Tom Roelants: “Wat betreft de vragen van de heer Vandenbroucke, het zijn geen taken die verschuiven, maar projecten die verschuiven. Wat de fusie betreft, het is meer dan alleen maar De Werkvennootschap in relatie tot de twee entiteiten die hier nu zitten. In die zin is het verhaal niet helemaal compatibel en moet je het iets ruimer zien dan enkel een departement of een AWV-verhaal. Wat betreft de vragen van de heer Rzoska, van AWV wordt een heel duidelijk engagement gevraagd naar inzet en naar het faciliteren en ondersteunen vanuit een aantal heel specifieke expertises van De Werkvennootschap. Naar De Werkvennootschap wordt vanuit ons agentschap een heel duidelijk engagement gevraagd voor het respecteren en volgen van bijvoorbeeld normen, richtlijnen, ontwerprichtlijnen die vandaag gangbaar zijn. Het moet heel duidelijk zijn dat de Werkvennootschap de projecten gaat aansturen en dat dat vanuit een heel goede samenwerking zal moeten gebeuren. Ik heb heel duidelijk aangegeven en bevestigd gehoord door de heer Casteels, dat de samenwerking gestoeld is op het principe dat AWV erkend wordt in zijn rol als wegbeheerder. We gaan dat beheer wel degelijk voor die projecten bij ons houden.”
Tot slot zijn er de antwoorden van de heer Wouter Casteels: “Inderdaad, AWV zal te allen tijde voor de projecten wegbeheerder zijn. Waar de nuance zit in een regulier project of een DBFM-project, is dat het onderhoud bij een regulier project onmiddellijk na oplevering naar AWV gaat, terwijl het bij een DBFM-project uiteraard een aannemer is die zal instaan voor het dertigjarig onderhoud. De functie van wegbeheerder blijft te allen tijde bij AWV. Waarom hebben we Via-Invest of De Werkvennootschap nodig? Dat is omdat Via-Invest een aantal successen gerealiseerd heeft. Dat businessmodel van Via-Invest vervalt, waardoor het een opportuniteit kan zijn om Via-Invest om te bouwen tot De Werkvennootschap. In het samenwerkingsmodel van De Werkvennootschap zit vervat dat de Vlaamse overheid geen twee keer moet betalen. Zodra het project wordt opgeleverd, zal dat van De Werkvennootschap worden overgedragen naar AWV. De financiering van de projecten bij De Werkvennootschap zal afhangen van de structuur, DBFM dan wel regulier. Het is niet de bedoeling om gewestwaarborgen aan SPV’s te geven omdat dan de offbalancestructuur van de pps niet meer mogelijk zou zijn. Ik denk dat het wel zinvol is dat De Werkvennootschap van een gewestwaarborg zou kunnen genieten om dan goedkopere financiering op het niveau van De Werkvennootschap aan te trekken. Dat zijn twee onderscheiden elementen.”
Mevrouw De Ridder, verslaggever, heeft het woord voor het laatste deel van het mondeling verslag.
Na de hoorzitting wordt de bespreking door de commissie met minister Ben Weyts voortgezet. Björn Rzoska wijst erop dat verschillende ontwikkelingen in het Vlaams investeringsbeleid bezig zijn waarop beter zou worden gewacht. De minister-president heeft net een studie gegund ter evaluatie van de structuren. Nog voor het resultaat bekend is, wordt er al een extra structuur opgericht. In het parlement evalueert de Commissie voor alternatieve financiering van overheidsinvesteringen de publiek-private samenwerking, en ze zal ook nagaan hoe een overheid extern kapitaal kan aantrekken voor projecten. Waarom niet wachten tot de commissie klaar is?
De commissie Algemeen Beleid en Financiën zal een ontwerp van decreet over onteigeningen bespreken na het reces. De MORA is er enthousiast over. Toch wordt er nu al een werkvennootschap opgericht die een aantal taken heeft op vlak van onteigening. Het Rekenhof heeft berekend dat voor alle projecten die de minister aan De Werkvennootschap wil toevertrouwen, een kleine 3 miljard euro nodig is. Die staan noch in het businessplan, noch in de meerjarenraming. Momenteel is volgens het Rekenhof het budget voor wegen ongeveer 500 miljoen euro per jaar. De financiering is dus duister. Als de memorie van toelichting en het businessplan samengelegd worden, is het niet duidelijk wie bepaalt wat de strategische projecten zijn.
Björn Rzoska informeert voorts of er een evaluatie is van Lijninvest en Via-invest. Het Rekenhof en de MORA wezen op de hoorzitting op de ervaringen met BAM. Wordt er met die ervaringen rekening gehouden? Het parlement heeft transparantie bij BAM moeten afdwingen. De ervaring heeft geleerd dat de parlementaire controle op een structuur buiten de administratie moeilijk is. In de hoorzitting werd er verwezen naar artikel 24 van het BAM-decreet, dat een evaluatie oplegt. Het parlement kan daar een rol in spelen. Om die reden zal de spreker een amendement indienen om die evaluatieclausule aan dit ontwerp toe te voegen.
Björn Rzoska vraagt waarom die extra structuur nu dringend nodig is. Heel wat experts in de Commissie voor alternatieve financiering van overheidsinvesteringen waarschuwen voor het onevenwicht in competentie tussen de private spelers en de administratie. Door de competentie uit de administratie weg te halen en in De Werkvennootschap te stoppen, groeit dat onevenwicht alleen maar. Er is nu al een versnippering van kennis tussen het Kenniscentrum PPS, de administratie, BAM, enzovoort. En nu komt er nog een structuur bij met een twintigtal mensen uit de administratie, nieuwe werknemers en externe expertise door consultancy.
Het kenniscentrum zou een tegenwicht kunnen bieden, maar niet met zijn huidige bestaffing van nauwelijks drie voltijds equivalenten. De raad van bestuur van De Werkvennootschap is zwaar en telt twee regeringscommissarissen, terwijl de vennootschap enkel operationeel en niet strategisch zal beslissen. Het Rekenhof vraagt dan ook waarom die logge structuur nodig is. Het Rekenhof maar vooral de MORA waarschuwen ervoor dat de opdrachten van De Werkvennootschap in conflict kunnen komen met de toewijzing van projecten. Ze is immers verantwoordelijk voor communicatie en voor draagvlak, wat al start vóór een project in de markt gezet wordt. Hoe kan De Werkvennootschap er al over communiceren als ze de opdracht nog niet toegewezen heeft gekregen?
Dirk de Kort onthoudt uit de hoorzitting tegengestelde meningen: kritische commentaren van de MORA en het Rekenhof, meer genuanceerde van de administratie en van de senior consultant van de PMV. Dat doet CD&V besluiten de zaak van nabij te volgen. Hij vraagt naar analogie met het Masterplan 2020 Antwerpen een zesmaandelijkse voortgangsrapportage.
De hoorzitting heeft Joris Vandenbroucke niet geleerd waarom het nodig is een deel van de administratie in een vennootschap onder te brengen. Hij begrijpt niet waarom AWV en MOW, eventueel gefuseerd, niet in staat zouden zijn om efficiënt, projectgericht en interdisciplinair samen te werken met private partners. Het klopt dat er al dergelijke nv’s opgericht zijn, maar dan wel om heel andere redenen. Nv Domus Flandria moest privaat kapitaal aantrekken om buiten de begroting sociale huisvestingsprojecten te realiseren. Vandaag is dergelijke debudgettering niet meer mogelijk. Een ander motief was dat de toenmalige administraties niet in staat waren complexe projecten te verwezenlijken. Twintig jaar later gelden andere pps-regels en heerst er een beter bestuurlijk beleid. Dus is een aparte entiteit niet langer nodig.
Joris Vandenbroucke vraagt of de Vlaamse Regering enkel akte genomen heeft van het businessplan of dat het ook zal worden uitgevoerd. In dat plan staat onder meer dat de vergoedingen van de leden en de voorzitter van de raad van bestuur zullen worden aangepast. Omdat men tevens aanvoert dat de verantwoordelijkheid stijgt, vermoedt hij dat de vergoedingen hoger zullen zijn dan bij Via-Invest en Lijninvest. Daarbij komt nog dat het businessplan stipuleert dat de kosten voor de raad van bestuur jaarlijks met 2 procent zullen worden geïndexeerd. Dat zou wraakroepend zijn na indiening door de regering van een programmadecreet waarbij de subsidies voor scholen en welzijnsorganisaties voor het derde jaar op rij niet geïndexeerd worden.
Het Rekenhof merkt ook op dat in het businessplan de rol van regeringscommissarissen maximaal wordt ingevuld. Zij zullen de beslissingen van de nv moeten toetsen, onder meer aan het algemeen belang. Het ontwerp van decreet geeft de regeringscommissarissen veeleer een minimale rol. Het parlementslid heeft een amendement om de formulering van het businessplan over te nemen in het ontwerp.
Joris Vandenbroucke vraagt voorts of personen die voor De Werkvennootschap uit de administratie overkomen, vervangen worden in de administratie. Hij wil tevens weten wanneer de samenwerkingsovereenkomst tussen de vennootschap en de regering er zal zijn. Zal de commissie die overeenkomst kunnen bespreken?
De hoorzitting heeft veel opgehelderd bij Annick De Ridder. Sommige aspecten zijn aangepast aan de adviezen en bepaalde kritieken zijn weerlegd. ‘Samenwerking’, ‘sneller’, ‘efficiënter’, ‘overkoepelend’, ‘daadkrachtig’ en ‘geïntegreerd’ zijn kernwoorden die voor het lid de zaak goed samenvatten. De Werkvennootschap wordt een uitvoeringstool om belangrijke infrastructuurprojecten sneller te verwezenlijken.
Om de parlementaire controle te garanderen, vraagt ook zij een regelmatige voortgangsrapportage, minstens elk jaar. Dat mag echter niet verhinderen dat parlementsleden tussentijds de regering hierover bevragen. Het lijkt haar niet nodig dat in het ontwerp van decreet in te schrijven. De verslagen van de parlementaire behandeling van het ontwerp van decreet volstaan daarvoor.
De belangrijke toezichtrol van de regeringscommissarissen lijkt haar afdoende geregeld. In het decreet betreffende deugdelijk bestuur in de Vlaamse publieke sector staat hun functiebeschrijving.
Dan komen we bij de antwoorden van de minister. Gelet op de mobiliteitsproblemen is wachten op evaluaties of andere decretale initiatieven voor minister Ben Weyts geen optie. Het klopt niet dat er een entiteit bij komt. De Werkvennootschap bouwt voort op Via-Invest en Lijninvest, die worden afgeschaft. Hun raden van bestuur bestonden uit twaalf en zes leden. Dat worden er nu zeven, plus twee regeringscommissarissen.
De Werkvennootschap zal alleen complexe mobiliteitsinfrastructuur van strategisch belang uitvoeren. Die infrastructuur is opgesomd in het regeerakkoord en bevestigd door de regering. Voor elk project moet een samenwerkingsakkoord gesloten worden. De vennootschap werkt dus niet autonoom. Het is net de bedoeling samen te werken en de krachten te bundelen om snel vooruitgang te boeken met een consequente, gecoördineerde aanpak. De Vlaamse Regering neemt de beslissingen, onder parlementaire controle. De Werkvennootschap heeft een louter uitvoerende taak. De financiering wordt bepaald in de begroting en in de pps-constructies. Het is nog niet mogelijk aan te geven wat wanneer en hoe zal worden gefinancierd. De regering heeft akte genomen van het businessplan. Dat plan is indicatief, maar het geeft een goed beeld van de grote uitdagingen die een gebiedsgerichte aanpak van mobiliteitsinfrastructuur stelt.
Het Vlaamse Gewest zal nog een samenwerkingsakkoord afsluiten met De Werkvennootschap, allicht in januari. Voorts komen er eveneens samenwerkingsovereenkomsten met De Lijn en AWV.
Het parlement zal zich kunnen uitspreken over de jaarlijkse begrotingsdocumenten. In 2017 zijn er alvast voor 60 miljoen euro investeringsmachtigingen uitgetrokken. Door een bepaling in het begrotingsdecreet kunnen die middelen overgedragen worden naar de volgende jaren. Zo kan er gespaard worden voor grote werken.
De minister benadrukt de verschillende wijzen waarop de vennootschap gecontroleerd wordt. Vooreerst is er het toezicht van de algemene vergadering. Het Vlaamse Gewest beschikt ten minste over de helft plus een aandeel. Minstens de helft van de leden van de raad van bestuur wordt benoemd op voordracht van de regering. Wijzigingen aan het statuut dienen vooraf goedgekeurd te worden door de regering. Een regeringscommissaris wordt voorgedragen door de minister van Mobiliteit, de andere door de minister van Financiën. De vergoedingen van de leden van de raad van bestuur zullen eveneens door de Vlaamse Regering bepaald worden. In Via-Invest en Lijninvest waren er helemaal geen regeringscommissarissen. Ook de samenwerkingsovereenkomst met het Vlaamse Gewest zorgt voor controle.
Voorts dient de vennootschap rapport uit te brengen over de alternatieve financiering. De minister is uiteraard niet tegen een regelmatige rapportering aan de parlementaire commissie. De Werkvennootschap valt onder het Rekendecreet, waardoor parlementaire controle verzekerd is. De Raad van State bevestigt dat het ontwerp van decreet in voldoende toezicht voorziet, dus acht de minister het amendement van Joris Vandenbroucke overbodig.
De minister trekt belangrijke lessen uit fouten van BAM in haar stakeholdersmanagement en communicatie. De maatschappij heeft bijvoorbeeld haar aanzienlijke realisaties in het Masterplan 2020 op vlak van mobiliteit en leefbaarheid, onder andere meer groen en meer fietspaden, laten ondersneeuwen door de discussies over een brug of tunnel en het tracé. Tot slot benadrukt de minister dat personeelsleden van de agentschappen of De Lijn die overstappen naar De Werkvennootschap, kunnen worden vervangen.
Collega’s, ik kom tot de afrondende bespreking.
Björn Rzoska vindt de evaluatie die de minister nu van BAM maakt, al te vluchtig. Ook voor de MORA en het Rekenhof is het absoluut niet duidelijk hoe alles nu met De Werkvennootschap zal worden opgelost. Blijft BAM verantwoordelijk voor Antwerpen en wordt De Werkvennootschap een nieuwe BAM voor de rest van het land? De werken van het Masterplan 2020 Antwerpen worden al gefinancierd uit de overheidsbegroting. Waarom blijft BAM dan apart bestaan? Een grondige evaluatie is dringend. Björn Rzoska merkt ook op dat de vertegenwoordiger van de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen in de hoorzitting heeft gezegd dat Via-Invest behoorlijk functioneert. Ook daaruit kan worden geleerd. Het is de spreker niet duidelijk waarom het ontwerp van decreet op een drafje door het parlement moet worden gejaagd.
Dat doen we vandaag wel niet, toch?
Joris Vandenbroucke wijst ter verantwoording van zijn amendement naar de suggestie van het Rekenhof. Dat vraagt waarom het toezicht van de regeringscommissarissen beperkt is tot het wettelijke toezicht. Raadsheer Jan Debucquoy had het in de hoorzitting over een minimale invulling. In het businessplan is dat toezicht anders omschreven. In zijn amendement neemt hij enkel de formulering van het businessplan over, waardoor de regeringscommissarissen de activiteiten van de vennootschap moeten toetsen aan het oprichtingsdecreet, de statuten, het samenwerkingsakkoord, de verenigbaarheid met het algemeen belang.
Minister Ben Weyts wijst erop dat het parlement om de zes maanden BAM evalueert met een voortgangsrapportage. De Werkvennootschap krijgt projecten toegewezen. Via-Invest en Lijninvest, die participeerden in projecten met de bedoeling de opbrengsten opnieuw te investeren, moeten verdwijnen. Europa oordeelt dat participatieve pps’en niet kunnen. Aan dergelijke privaatrechtelijke vennootschappen kunnen daarenboven geen specifieke publieke bevoegdheden worden toegekend. Daarom krijgt De Werkvennootschap een andere vorm, waardoor ze rechten op het openbaar domein kan uitoefenen, zoals de onteigeningsbevoegdheid, de verplaatsing van nutsleidingen en zelfs politionele bevoegdheden.
Volgens de Raad van State is het toezicht afdoende geregeld. De minister heeft de andere controlemiddelen opgesomd. Het was nimmer een probleem dat er geen regeringscommissarissen waren bij Via-Invest en Lijninvest, dus nu zijn er echt geen superregeringscommissarissen nodig, zegt de minister nog als antwoord op het amendement ter zake van Joris Vandenbroucke.
Ik kom tot de artikelsgewijze bespreking. Er zijn amendementen voorgesteld in de commissie.
Amendement nr. 1, voorgesteld door Joris Vandenbroucke, strekt ertoe paragraaf 3 van artikel 28 te vervangen door een amendement als volgt: ‘Elke regeringscommissaris ziet erop toe dat de opdrachten, vermeld in artikel 3, door De Werkvennootschap worden uitgeoefend conform het algemeen belang en de naleving van de wetten, decreten, ordonnanties, reglementaire besluiten, het organiek statuut en het ondernemingsplan van De Werkvennootschap.” Dit amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2.
Amendement nr. 2, voorgesteld door Joris Vandenbroucke, strekt ertoe een zinsnede toe te voegen aan artikel 28. Het stukje “dit decreet, de statuten of de samenwerkingsovereenkomst” moet dan worden vervangen door de zinsnede “het algemeen belang en de naleving van de wetten, decreten, ordonnanties, reglementaire besluiten, het organiek statuut en het ondernemingsplan van De Werkvennootschap”. Ook dit amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2.
Het laatste amendement, amendement nr. 3, voorgesteld door Björn Rzoska, strekt ertoe aan hoofdstuk 10 een nieuw artikel 28/1 toe te voegen, dat luidt als volgt: “De Werkvennootschap neemt de nodige initiatieven opdat de realisatie van haar opdrachten jaarlijks extern wordt geëvalueerd.” Dat amendement wordt eveneens verworpen met 8 stemmen tegen 2.
Collega’s, de stemming over het geheel, ten slotte, resulteerde in het aannemen van het ontwerp van decreet met 8 stemmen tegen 2.
Ik dank jullie voor jullie aandacht.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 995/1)
– De artikelen 1 tot en met 27 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er zijn amendementen op artikel 28. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 995/5)
De stemmingen over de amendementen en over het artikel worden aangehouden.
Er is een amendement tot toevoeging, aan hoofdstuk 10, van een artikel 28/1. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 995/5)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
– Artikel 29 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.