Verslag plenaire vergadering
Verslag
Bespreking
Dames en heren, aan de orde is het voorstel van resolutie van Annick De Ridder, Karin Brouwers, Marino Keulen, Lies Jans, Dirk de Kort en Paul Van Miert betreffende de nieuwe beheersovereenkomst 2017-2020 van de Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn.
De bespreking is geopend.
De heer Vandenbroucke, verslaggever, heeft het woord.
Voorzitter, beste collega’s, ik heb met mijn goede collega-verslaggever Caroline Bastiaens afgesproken dat ik namens haar volledig en punctueel verslag zal uitbrengen van een debat, dat uitgebreid was, grondig, interessant en constructief. Dat debat heeft plaatsgevonden op 6 oktober in de commissie Mobiliteit en Openbare Werken en het ging over het voorstel van resolutie van Annick De Ridder, Karin Brouwers, Marino Keulen, Lies Jans, Dirk de Kort en Paul Van Miert betreffende de nieuwe beheersovereenkomst 2017-2020 van De Lijn.
Het voorstel van resolutie werd toegelicht door mevrouw De Ridder, de heer Keulen en mevrouw Brouwers.
Mevrouw De Ridder ging van start met een algemene inleiding waarin zij zei dat de Vlaamse Regering een grote verandering wil doorvoeren in de organisatie van het openbaar vervoer. Het moet, aldus mevrouw De Ridder, vlot, betrouwbaar, comfortabel, toegankelijk en vraaggericht zijn. De nieuwe beheersovereenkomst moet een transitie in die zin teweegbrengen. De bedoeling van dit voorstel van resolutie is een aantal belangrijke principes mee te geven aan de Vlaamse Regering.
Vervolgens heeft mevrouw De Ridder een twaalftal aanbevelingen aan de Vlaamse Regering voor het opstellen van de nieuwe beheersovereenkomst toegelicht.
De indieners wensen dat alle technologische mogelijkheden worden ingezet om informatie en betaling eenvoudiger te maken voor de reiziger en om echt vraaggestuurde vervoerdiensten mogelijk te maken.
De meerderheid wil een bestuurlijke hervorming om een brede en onafhankelijke regierol in het leven te roepen, zodat De Lijn haar plaats als interne operator, naast eventuele onafhankelijke derde spelers, volop waar kan maken.
De Lijn moet een belangrijke rol blijven vervullen voor het kernnet en voor het aanvullende net. Voor het vervoer op maat zijn er echter ook andere spelers op de markt die een rol kunnen spelen. Het moet duidelijk zijn vanaf welke afstand er vervoer op maat kan worden aangeboden.
De indieners vragen dat men echt aan de slag zou gaan met de ReTiBo-gegevens (registratie, ticketing, boordcomputer). Die gegevens zijn nodig voor de realisatie van het vraaggerichte openbaar vervoer en voor de gewenste integratie samen met zoveel mogelijk andere modi en mobiliteitsspelers.
De resultaten van de proefprojecten zijn, aldus mevrouw De Ridder, cruciaal voor het uitrollen van de basisbereikbaarheid over heel Vlaanderen.
Men moet streven naar een goede doorstroming van alle verkeer. Mevrouw De Ridder is tot het inzicht gekomen dat het in het voordeel is van alle verkeersgebruikers als men prioriteit geeft aan het openbaar vervoer.
De Lijn moet ook blijven inzetten op de toegankelijkheid.
Door het realiseren van een hogere kostendekkingsgraad binnen het tarievenkader moet men komen tot een grotere focus op interne efficiëntie en verantwoordelijkheid.
De interne organisatiestructuur van De Lijn moet worden afgestemd op de basisbereikbaarheid. De nodige personeels- en budgetverschuivingen moeten, aldus mevrouw De Ridder, worden doorgevoerd bij de oprichting van een modusoverschrijdende en onafhankelijke regie- en informatiecel binnen de Vlaamse administratie.
Een volgende aanbeveling van de meerderheid is de vergroening van het rollend materieel.
– Peter Van Rompuy, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
De voorlaatste aanbeveling is dat De Lijn een voorbeeldrol moet blijven spelen als verkeersveilig vervoersbedrijf. In dit verband verwijst mevrouw De Ridder naar de afhandeling van verkeersboetes. Het lijkt haar evident dat er een oogje wordt dichtgeknepen bij een eerste of tweede boete. Ze kan echter niet akkoord gaan met de bestaande verschillen tussen de provincies en met de dubbele terugbetaling door de vakbond.
De laatste aanbeveling bestaat erin om aan te dringen op het afronden van de onderhandelingen binnen De Lijn over de gegarandeerde dienstverlening. Ten slotte dringt mevrouw De Ridder aan op het in kaart brengen van de beheersgegevens.
In zijn toelichting zei de heer Keulen dat hij het absurd vindt dat het debat over het openbaar vervoer soms wordt voorgesteld als een strijd tussen de overheid en de private sector. Volgens hem komt het eropaan om alle actoren en alle middelen in te zetten om de vervoersarmoede, zeker in landelijk Vlaanderen, aan te pakken en om het vervoersaanbod te verruimen.
Hij hecht veel belang aan de betrokkenheid van de lokale besturen. Belangrijke parameters voor Open Vld van de nieuwe beheersovereenkomst zijn de gegarandeerde dienstverlening, het vergroenen van het rollend materieel, een betere kostendekkingsgraad en interne efficiëntie. Hij gaf ten slotte mee dat de steden en gemeenten moeten worden betrokken bij de sturing van de vervoerregio’s.
Er werd ook een toelichting gegeven door Karin Brouwers. Ze sluit zich aan bij de vorige sprekers. Er is een nieuw systeem van openbaar vervoer nodig. Voor CD&V moet het openbaar vervoer groen, stipt, groeiend, toegankelijk, geïntegreerd, veilig en innovatief zijn. Karin Brouwers meent dat al die elementen terug te vinden zijn in het voorstel van resolutie. Ze vindt het goed dat het parlement daartoe concrete aanbevelingen doet.
Nadien werd de bespreking aangevat. Joris Vandenbroucke ziet een aantal positieve elementen in het voorstel van resolutie: de aandacht voor tarief-, netwerk- en informatie-integratie, het opendatabeleid, de vergroening van het rollend materieel, de voorbeeldrol inzake verkeersveiligheid en het verder inzetten op doorstroming. Hij heeft echter ook enkele fundamentele opmerkingen en formuleerde er vijf.
Vooreerst vindt hij het een beetje kort door de bocht te stellen dat het beleid van het verleden niet heeft geleid tot een modal shift of het aanpakken van de vervoersarmoede. Hij verwijst naar de Stadsmonitor, die aantoont dat het aandeel van bus en tram in het verplaatsingsgedrag sterk gestegen is in elke Vlaamse centrumstad. Uit de Vlaamse regionale indicatoren blijkt dat het gebruik van bus en tram in Vlaanderen hoger ligt dan het gemiddelde van de Europese Unie, en dat het aandeel van bus en tram gestegen is op de korte en middellange afstand en voor het woon-schoolverkeer. Er zijn dus stappen vooruit gezet.
Een tweede bezwaar gaat over de in het voorstel van resolutie ingeschreven jaarlijkse hogere kostendekkingsgraad. Dat betekent dat de tarieven elk jaar opnieuw moeten stijgen of dat er geknipt moet worden in het aanbod. De kostendekkingsgraad is een ratio die aangeeft wie de factuur betaalt. Dat zegt niets over de kostenefficiëntie, de kost per gereden kilometer. Joris Vandenbroucke hecht vooral veel belang aan de kostenefficiëntie. Uit de internationale studie van PwC is gebleken dat de kostenefficiëntie van De Lijn perfect vergelijkbaar is met die van het openbaar vervoer in andere Europese regio’s. Hij wijst erop dat de bezettingsgraad van onze bussen en trams gemiddeld hoger is dan in die regio’s. De overheadkost van De Lijn bedraagt slechts 2,89 procent, daar waar die gemiddeld 7,48 procent bedraagt binnen de Vlaamse administratie. Achter het argument van de kostendekkingsgraad meent hij vooral een ideologische agenda te zien. Blijkbaar kiest men ervoor om de factuur door te schuiven naar de gebruikers van het openbaar vervoer. Hij blijft het verdedigbaar vinden dat iedereen in Vlaanderen een bijdrage levert voor het openbaar vervoer en vreest dat de fetisj van de kostendekkingsgraad ten koste zal gaan van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Een derde bezwaar is dat de indieners zeggen dat de vervoersarmoede niet verminderd is maar dat de bekommernis om de sociale opdracht van het openbaar vervoer, niet tot uiting komt in de tekst. Nochtans heeft de Mobiliteitsraad in zijn advies gevraagd om dat mee op te nemen in de beheersovereenkomst.
Ten vierde stelt hij vast dat de indieners aan de Vlaamse Regering vragen om, bij het opstellen van een beheersovereenkomst die begin 2017 moet ingaan, rekening te houden met de resultaten van proefprojecten die pas eind 2017 zullen aflopen. Daarom stelt hij voor om te voorzien in een addendum bij de beheersovereenkomst waarin de resultaten kunnen worden ingeschreven.
Een vijfde en laatste bezwaar van Joris Vandenbroucke is dat in de resolutie niet is ingeschreven dat er in Vlaanderen een op dit moment gebetonneerd samenwerkingsmodel is met de private exploitanten dat uitgaat van een fiftyfiftyverdeling van het aantal aangeboden kilometers tussen die privé-exploitanten en De Lijn, zowel op het kernnet als op het aanvullende net. Hij stelt voor om dat in te schrijven in het voorstel van resolutie. Want thans vrezen veel werknemers van De Lijn dat ze zullen worden ontslagen en dat ze daarna voor lagere lonen zullen moeten werken bij de grote Europese busmaatschappijen.
Bovendien, zo zegt Joris Vandenbroucke, verplicht de Europese PSO-verordening over het collectief personenvervoer dat men bij het benoemen van een interne operator minstens een fiftyfiftyverhouding respecteert.
Ingrid Pira formuleert de opmerkingen van haar fractie op het voorstel van resolutie. Ze stelde ten eerste vast dat er geen toelichting is opgenomen in het voorstel. Nochtans zou het goed zijn om een algemeen kader te schetsen. Ze stelt ook vast dat in het voorstel van resolutie de schijn wordt gewekt dat de beperkte resultaten op het vlak van modal shift te wijten zijn aan het decreet Personenvervoer en aan dat decreet alleen. Ze vraagt zich af of dat werkelijk is gebleken uit onderzoek. Of gaat het alleen om een interpretatie van de indieners? Haar inziens moeten ook de besparingen bij De Lijn worden meegenomen als verklaring.
Tot slot sluit ze zich aan bij de vraag van Joris Vandenbroucke om de resultaten van de projecten basisbereikbaarheid, die worden verwacht in het najaar van 2017, te verwerken in een addendum. Haar fractie zal zich onthouden bij de stemming over dit voorstel van resolutie.
Er kwam vervolgens een repliek van Annick De Ridder en Karin Brouwers. Annick De Ridder beseft dat het optrekken van de investeringen van 300 miljoen euro naar ongeveer een miljard euro per jaar wel degelijk resultaat gehad heeft. Dat heeft echter niet geleid tot een modal shift of tot het terugdringen van de vervoersarmoede. De indieners van het voorstel van resolutie streven naar een meer vraaggerichte aanpak, die hopelijk wel tot een modal shift zal leiden.
Ze is het niet eens met de opvatting van Joris Vandenbroucke over de kostendekkingsgraad. Als men meer vraaggericht rijdt, zullen er meer inkomsten zijn per rit, zonder dat de tarieven hoeven te stijgen.
Karin Brouwers vult aan dat er ook in de vorige beheersovereenkomst voorzien was in een stijging van de kostendekkingsgraad met een half procent per jaar. Die eis wordt nu losgelaten. De indieners laten de beslissing over de omvang van de stijging over aan de regering.
Collega’s, vervolgens heeft de commissie een aantal amendementen besproken die werden ingediend door Joris Vandenbroucke en de indieners van het voorstel. In een eerste amendement tracht Joris Vandenbroucke te verwijzen naar de interne benchmarkstudie die op vraag van het Vlaams Parlement is gebeurd en waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen De Lijn en de pachters inzake de kost per gereden kilometer. Dat is een vraag die volgens Annick De Ridder minder relevant is. Daarom werd het amendement verworpen met negen stemmen tegen twee.
Een tweede amendement was een technisch amendement van Joris Vandenbroucke met betrekking tot de correctie van een datum in het voorstel van resolutie. Dat amendement werd unaniem aangenomen.
In een derde amendement vraagt Joris Vandenbroucke om in de toekomstige beheersovereenkomst ook bepalingen op te nemen over de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van het openbaar vervoer. Hij verwijst naar het advies van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA).
Annick De Ridder zegt daarop dat de indieners van het voorstel in de aanhef expliciet hebben willen vermelden dat het beleid niet heeft geleid tot de vermindering van de vervoersarmoede. Daaruit moet men dan afleiden dat het resultaat in de toekomst beter moet zijn. Joris Vandenbroucke begrijpt dat Annick De Ridder verlangt dat men uit die vaststelling in de aanhef dat de vervoersarmoede niet is gedaald, moet afleiden dat de indieners vinden dat er in de toekomst een sociale rol moet worden toebedeeld aan De Lijn. Alleen vindt hij dat wat veel gevraagd. Hij vraagt om het expliciet op te nemen in het voorstel van resolutie. Zijn amendement werd verworpen met negen stemmen tegen twee.
In het vierde amendement van Joris Vandenbroucke werd voorgesteld om op te nemen dat er moet worden geïnvesteerd in het toekomstige kernnet, aangezien dit ook is gebleken uit de hoorzittingen over de basisbereikbaarheid en het ook werd neergeschreven in het memorandum 2014 van De Lijn. Mevrouw De Ridder verwees naar het tweede streepje in het voorstel van resolutie bij puntje vier, dat precies gaat over maatregelen voor doorstroming. Daarom werd het amendement verworpen met negen stemmen tegen twee.
In een vijfde amendement stelt Joris Vandenbroucke voor om de eis van een jaarlijks hogere kostendekkingsgraad te schrappen. Men zou wel kunnen zeggen dat de kostenefficiëntie van De Lijn gemonitord moet worden op basis van de internationale benchmark. Hij vindt dat de kostendekkingsgraad te veel als een doel op zich wordt voorgesteld en wijst erop dat er geen verband is tussen een hogere kostendekkingsgraad en een hogere kostenefficiëntie en ook geen verband met de modal shift.
Annick De Ridder kan niet akkoord gaan met de opmerking dat het verhogen van de kostendekkingsgraad voor deze meerderheid een doel op zich is. Ze somt een aantal doelstellingen op die de meerderheid voor ogen heeft, zoals een kwaliteitsvolle dienstverlening, een aanbod dat afgestemd is op de vraag, een samenhangend vervoersmodel, een mobiliteitsregisseur en de bijstelling via de data. Het amendement werd verworpen met negen stemmen tegen twee.
– Jan Peumans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
In een zesde amendement stelt Joris Vandenbroucke voor om de evaluatie van de proefprojecten en de implementatie van het decreet Basisbereikbaarheid met een addendum in te schrijven in de beheersovereenkomst. Begin 2017, wanneer de nieuwe beheersovereenkomst van start gaat, moeten de proefprojecten immers nog een jaar lopen en er is dan nog geen decreet Basisbereikbaarheid.
Annick De Ridder betoogt dat, hoewel de resultaten van de proeftuinen nog niet bekend zijn, er toch al een nieuwe beheersovereenkomst moet worden uitgewerkt. Ze heeft er echter geen probleem mee dat in een punt te expliciteren. Voorzitter Lies Jans stelt daarop voor om daarover samen een amendement uit te werken. Zo geschiedde. Na overleg stellen Annick De Ridder, Marino Keulen, Karin Brouwers, Lies Jans, Dirk de Kort en Joris Vandenbroucke een amendement nummer zeven voor dat ertoe strekt de nieuwe inzichten die voortvloeien uit de proefprojecten basisbereikbaarheid te verwerken in een addendum bij de transitiebeheersovereenkomst. Dit amendement werd unaniem goedgekeurd, waarop Joris Vandenbroucke zijn zesde amendement introk.
In een achtste amendement stelt Joris Vandenbroucke voor om in het samenwerkingsmodel met de exploitanten dat uitgaat van een fiftyfiftyverhouding van het aanbod van de gereden buskilometers, te verankeren in het voorstel van resolutie omdat het de duidelijkheid ten goede zou komen. Annick De Ridder vindt het overbodig omdat die verdeling vandaag al bestaat. Het amendement werd verworpen met negen stemmen tegen twee.
In een laatste amendement, nummer 9, vraagt Joris Vandenbroucke om een toevoeging in de passage over het uitwerken van de gegarandeerde dienstverlening. Hij denkt namelijk dat het maar zinvol is om werk te maken van een gegarandeerde dienstverlening als dat gebeurt in consensus met de sociale partners.
Annick De Ridder vindt het logisch dat er overleg is, maar niet dat er daarvoor consensus nodig zou zijn. Ook dit amendement werd verworpen met negen stemmen tegen twee.
Dan kwam de eindstemming. Het geamendeerde voorstel van resolutie werd aangenomen met negen stemmen voor en één tegen bij één onthouding. (Applaus)
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, het verslag was zo uitgebreid dat ik me daar volledig bij kan aansluiten omdat al mijn tussenkomsten vermeld zijn. Maar ik ga niet als enige nu niet tussenkomen op een zo cruciaal en belangrijk voorstel van resolutie met het oog op de nieuwe beheersovereenkomst van De lijn. Het is ook belangrijk om krijtlijnen naar voren te schuiven vanuit het parlement.
Ik zal niet alle aanbevelingen opnieuw overlopen, maar het gebald proberen te bespreken. U weet dat wij een grote verandering willen doorvoeren in de organisatie van ons openbaar vervoer. Het is geen geheim dat we naar een performant, flexibel, betaalbaar maar ook een vraaggericht openbaar vervoer willen. Collega Vandenbroucke heeft daarnet al aangehaald dat in de tussenkomsten naar voren is gekomen dat de toename van 300 miljoen euro naar 1 miljard euro recurrente middelen wel degelijk tot een groei van het aantal reizigers heeft geleid.
Maar helaas: in een periode van tien jaar heeft het openbaar vervoer geen groter aandeel in het totale aantal verplaatsingen verworven. Al is het zo dat recent onderzoek over het verplaatsingsgedrag een heel kleine kentering blootlegt. Laten we hopen dat die tendens zich doorzet. Ongetwijfeld zullen we daarover morgen verder discussiëren, tijdens de bespreking van de beleidsbrief.
Dat is de bedoeling: een groter aandeel van het openbaar vervoer in het totale aantal verplaatsingen. Het parlement doet daartoe een aantal aanbevelingen. De belangrijkste is de vraaggestuurdheid. De link met ReTiBo moet dan worden gelegd, want we moeten aan de slag gaan met de info uit de ticketing- en registratiesystemen. De regierol moet worden aangepast. Die mag niet uitsluitend bij De Lijn liggen. De regisseur is belangrijk en heeft brede bevoegdheden, maar bij de regie moeten de lokale besturen worden betrokken, want zij kunnen zeer goed inschatten wat de noden zijn.
Uiteraard speelt De Lijn een belangrijke rol in het kernnet en het aanvullende net. Voor het vervoer op maat komen ook andere spelers in beeld. Belangrijk is ook dat De Lijn objectieve overgangspunten tussen het kernnet en het aanvullend net en tussen het aanvullend net en het vervoer op maat bepaalt: vanaf welk moment wordt het interessanter om echt met vervoer op maat te werken, en niet met de klassieke bussen die op vaste tijdstippen vaste routes afleggen? In het verleden werd dat eerder willekeurig bepaald: acht reizigers per rit volstonden om in aanmerking te komen voor een reguliere busrit; minder dan acht reizigers betekende dat men op een andere vervoersmodus moest overstappen. We zouden graag hebben dat wordt bepaald wanneer het relevant wordt om te werken met andere spelers.
De proefprojecten zijn erg belangrijk, want die moeten toestaan te weten hoe we de basisbereikbaarheid in geheel Vlaanderen kunnen uitrollen. We vragen aandacht voor de doorstroming; voor de toegankelijkheid en voor de halte-infrastructuur en voor de hogere kostendekkingsgraad binnen het tarievenkader zoals de Vlaamse Regering die vastlegt. En dan zijn er de eventuele budget- en personeelsverschuivingen, met de hertekening van de interne organisatiestructuur van De Lijn.
Om af te sluiten, enkele puntjes die niet minder belangrijk zijn. Over de verkeersboetes wordt nog steeds overlegd. Ik hoop dat daarover snel witte rook is te zien, want in alle provincies moet dat op een uniforme, rechtvaardige manier worden aangepakt. Uiteraard is er ook het zeer belangrijke dossier van de gegarandeerde dienstverlening, waarover we hopelijk erg spoedig, in de beheersovereenkomst, een plan van aanpak kunnen vernemen. Dat zijn onze belangrijkste aandachtspunten die hopelijk met uw steun zullen leiden tot een beter openbaar vervoer en een modal shift die de bevolking ertoe zal verleiden om meer gebruik te maken van het openbaar vervoer.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ons openbaar vervoer gaat door een transitie, gezien de grote veranderingen die op stapel staan. Nochtans moet precies nu de beheersovereenkomst worden vernieuwd. De transitie van basismobiliteit naar basisbereikbaarheid wordt met proefprojecten in drie vervoersregio’s volop voorbereid. Die worden vooral bemand door vertegenwoordigers van steden en gemeenten. Ze zullen een erg belangrijke rol krijgen voor dat vervoer op maat, dat er onder meer voor zal zorgen dat het platteland beter zal worden ontsloten.
De rol van De Lijn als interne operator zal worden herbevestigd, dat staat zo in de conceptnota van de regering. De Lijn blijft ook verantwoordelijk voor het kernnet en het aanvullend net. Daarnaast komt er wel een herijking van een aantal taken tussen het departement en De Lijn. Kortom, het wordt een evenwichtig verhaal.
Ik wil nog in detail terugkomen op een aantal elementen uit het voorstel van resolutie. Als filekampioen moet Vlaanderen op een andere manier inzetten op zijn mobiliteit. Daarom is het voor CD&V van groot belang dat naast de noodzakelijke doorstroming en de stiptheid van het openbaar vervoer dit voorstel van resolutie ook expliciet kiest voor reis- en overstapcomfort. CD&V bepleit een transitie van koning auto naar koning fiets. In het kader van het openbaar vervoer betekent dit dat we een goede combimobiliteit nodig zullen hebben. Multimodaal gepercipieerde en ingerichte halte-infrastructuur moet de reiziger verwelkomen die meerdere modi gebruikt voor zijn of haar verplaatsing. Zo is er nood aan veel meer veilige fietsenstallingen, misschien zelfs met een laadinfrastructuur aan de haltes van De Lijn.
Het voorstel van resolutie breekt ook een lans voor een integraal toegankelijke halte-infrastructuur. Zeker de haltes op het kernnet moeten volgens CD&V in de toekomst integraal toegankelijk zijn. Integrale toegankelijkheid betekent dat er geen voorafgaande reservatie nodig is en dat mindermobielen zelf van en op de tram en bus geraken zonder hulp van anderen. In Gent en Antwerpen zijn al veel tramhaltes integraal toegankelijk. Ook voor het kernnet zou dat een mooie doelstelling kunnen worden.
Daarnaast bevat dit voorstel van resolutie ook een expliciet pleidooi voor tarief-, netwerk- en informatie-integratie met zoveel mogelijk andere modi en dit ook grensoverschrijdend. Dit loopt voor een deel parallel met het verslag, voorzitter, dat wij in de Senaat hebben besproken en waarvan u en ikzelf verslaggever waren. Ik was dan ook heel blij dat begin deze week federaal minister van Mobiliteit, François Bellot, pleitte voor een intermodale mobib-kaart waarbij men op termijn naar tariefintegratie zou kunnen gaan.
Het voorstel van resolutie erkent ook de noodzaak tot vergroening van het rollend materieel. CD&V heeft zich daar al meermaals, ook in het buitenland, over geïnformeerd. We mogen deze trein niet missen. We hebben in Vlaanderen bedrijven die volop inzetten op die vergroening en vooral onze binnensteden zouden daar wel bij varen. De luchtkwaliteit zou sterk kunnen verbeteren indien het openbaar vervoer een stuk groener zou worden. Wij zullen de regering die daarvoor een beleid aan het ontwikkelen is, daar zeker in steunen.
Ik wil ook nog iets zeggen over de gegarandeerde dienstverlening, een onderwerp dat na de goedkeuring van dit voorstel van resolutie door de commissie, de kranten heeft gehaald. Met de conceptnota basisbereikbaarheid beogen we inderdaad een paradigmashift in onze visie op openbaar vervoer. Dat zijn grote veranderingen die heel begrijpelijk voor onrust zorgen onder het personeel van de Lijn. CD&V ondersteunt de vraag naar een minimale dienstverlening maar vindt wel dat die in het overleg tussen de sociale partners tot stand moet komen. Wij roepen De Lijn en haar vakbonden op om constructief aan dit overleg deel te nemen.
Om het draagvlak voor openbaar vervoer in Vlaanderen te behouden zou een afsprakenkader met een clausule sociale vrede een mooie opsteker zijn. Een dergelijk akkoord kan natuurlijk geen vrijgeleide zijn om terechte bedenkingen van het personeel te miskennen. Wij roepen op tot een akkoord binnen het sociaal overleg, wij zien niet in hoe anders een minimale dienstverlening tot stand zou kunnen komen.
De heer Keulen heeft het woord.
Als onze regio op dit ogenblik bij momenten wordt geteisterd door filewinters, betekent dit dat we alle krachten, maar dan ook alle krachten en middelen en mogelijkheden moeten mobiliseren om mensen te laten vooruitgaan. Vandaag staat Vlaanderen stil. In de Europese top drie staan twee Vlaamse steden als kampioen van het fileleed, en dat zijn Brussel en Antwerpen.
Vandaag geven we aan onze openbare vervoermaatschappij De Lijn een jaarlijkse dotatie van 1 miljard euro en toch hebben we gigantische capaciteitsproblemen. Praat vandaag met om het even welke burgemeester van de Vlaamse regio, of het nu gaat om een grootstedelijke, een stedelijke of een landelijke context, langs alle kanten worden de burgemeesters en de schepenen bevraagd door de bevolking. Die zegt dat er buiten de spitsuren van het woon-werkverkeer en buiten de spitsuren van het woon-schoolverkeer, geen aanbod meer is van bussen.
We moeten dus alle ideologische blokkades loslaten en voluit kiezen voor de reiziger. Met een vraaggestuurd model moeten we ervoor zorgen dat we alle krachten in het perk brengen. Ik denk dan aan De Lijn, aan de pachters, aan het aanbod van de mindermobielencentrales, aan taxidiensten, aan elektrische fietsen enzovoort. We moeten de lokale besturen mee betrekken in de organisatie van dat collectief vervoer en dat gaan we doen in de vorm van vervoersregio’s.
Er is verwezen naar de drie proefprojecten die vorm krijgen in de Westhoek, in Mechelen en Aalst in de loop van 2017. Het is heel belangrijk om nadien de uitrol te kunnen doen naar de hele Vlaamse regio.
Collega’s, – dit meen ik heel nadrukkelijk – als we het hebben over de gewaarborgde dienstverlening, dan is dat het ultieme toetsmoment waarop we de keuze maken voor de reiziger. Op de laatste actiedag, op 29 september 2016, bleek de stakingsbereidheid bij de chauffeurs van De Lijn in de provincie Oost-Vlaanderen 72 procent te bedragen. Bij de pachters bedroeg dat aandeel zegge en schrijve 0 procent. Chauffeurs van De Lijn: 72 procent was aan het staken. Collega’s van die chauffeurs die reden voor de onderaannemers, de zogenaamde pachters: 0 procent staakte. In het ene geval blijven de reizigers massaal in de kou staan, in het andere geval worden ze naar hun bestemming vervoerd. Meten is weten, die cijfers zijn onloochenbaar. Dat verraadt iets over een bedrijfscultuur die enerzijds in de eerste plaats kiest voor de reiziger, en anderzijds het bedrijven van politiek. Ook daar moeten we keuzes durven te maken en het belang van de reiziger, van de belastingbetaler vooropzetten.
Dat is het uitgangspunt van Open Vld: de keuze voor de reiziger, voor een vraaggestuurd model, waar de lokale besturen maximaal worden betrokken bij de organisatie. Zo komen we tot meer en beter aanbod van collectief vervoer in de Vlaamse regio. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer Keulen, in de commissie zei u dat het debat over het openbaar vervoer soms wordt voorgesteld als een strijd tussen de overheid en de privésector, terwijl dat niet zo hoeft te zijn. Als er iemand die strijdbijl heeft bovengehaald, mijnheer Keulen, dan bent u het wel, met een zeer selectieve lezing van cijfers over stakingsbereidheid en met een zeer beperkt inzicht in de verschillende contexten waarin een en ander gebeurt.
Los daarvan heeft er in de commissie altijd al een consensus bestaan. Het openbaar vervoer moet worden hervormd. Ook de sp.a-fractie heeft daar een uitgewerkt voorstel over ingediend, dat op een aantal punten sterke overeenkomsten vertoont met wat de regering van plan is, zoals een hertekend net, meer vraagsturing en meer maatwerk, zij het dat wij een fundamenteel andere visie hebben over de regie en de uitvoering ervan.
Ik vond het echt een constructief en interessant debat over dit voorstel van resolutie. Daarom stond ik erop om er verslag over uit te brengen. Toch zijn er twee elementen die het ons onmogelijk maken om dit voorstel goed te keuren.
Het eerste element betreft de volgens ons cruciale sociale rol van het openbaar vervoer. Vergeet niet dat een op de zes Vlaamse gezinnen geen eigen wagen heeft. Daarover lees ik niets in het voorstel. Ik begrijp niet dat, wanneer zelfs de Mobiliteitsraad van Vlaanderen, waarin werkgevers, werknemers, iedereen vertegenwoordigd is, in een advies vraagt daar expliciet een bepaling over op te nemen, de meerderheid daar doof voor blijft.
Het tweede punt is natuurlijk fundamenteel. Ik heb al diverse malen benadrukt dat mijn fractie kostenefficiëntie bijzonder belangrijk vindt. We beseffen hoeveel middelen er jaar na jaar worden geïnvesteerd in het openbaar vervoer in Vlaanderen, ook al omdat we in het verleden die investeringen tot een bijzonder hoog niveau hebben gebracht. Daar moet inderdaad efficiëntie tegenover staan, maar er is die fetisj van de kostendekkingsgraad. Ik kan niet genoeg benadrukken dat er géén correlatie is met kostenefficiëntie. Dat er ter zake geen correlatie is, blijkt ook uit diverse vergelijkende studies, zowel internationaal als intern. Dat heeft ook weinig te maken met het stimuleren van een modal shift. Dit gaat over de vraag hoe men de factuur betaalt. Gebeurt dat via de algemene middelen, dus door alle belastingbetalers, of enkel door de gebruikers van De Lijn? Het is niet zo dat, als je die factuur meer op de schouders legt van de gebruikers van het openbaar vervoer alleen, die plots met meer zullen zijn.
Ik zie dus een ideologische agenda, waar wij niet achter kunnen staan, niettegenstaande dat ook wij van oordeel zijn dat het openbaar vervoer aan een transformatie toe is. Daarom zullen we tegen dit voorstel van resolutie stemmen.
De heer Rzoska heeft het woord.
Ik wil in de eerste plaats collega Vandenbroucke bedanken voor zijn bijzonder beknopt verslag. Ik ga daar nog een aantal korte punten aan toevoegen.
Ook mijn fractie erkent dat de hervorming van het openbaar vervoer, en meer specifiek De Lijn, een bijzonder belangrijke oefening is. Ik vat het soms al eens als volgt samen, en dat blijkt ook uit de jongste cijfers. In onze centrumsteden is openbaar vervoer een kwestie van capaciteit, een capaciteitsprobleem. Hoe meer mensen daar het openbaar vervoer gebruiken, hoe meer je moet kunnen bijsteken. In de buitenstedelijke gebieden is het vooral een probleem van betaalbaarheid. Dat lijkt me het spanningsveld waarbinnen we het openbaar vervoer in Vlaanderen moeten bekijken. Ook voor de Groenfractie is hervorming broodnodig.
Als ik het verslag goed heb gelezen en gehoord, is er een positief voorstel gekomen, dat ook werd gesteund door de hele commissie, dat de resultaten van de proefprojecten worden meegenomen. Dat is zeer goed.
Toch zullen we ons onthouden. We gaan niet tegenstemmen, want er zitten zeer veel goede dingen in het voorstel. Als het echter gaat over het herdefiniëren, zoals u schrijft in uw voorstel van resolutie, en het verder evolueren naar een jaarlijkse hogere kostendekkingsgraad, dan vind ik dat het parlement de discussie zou moeten voeren over hoe men die kostendekkingsgraad gaat berekenen, dat men dat niet overlaat aan de regering. Ik zeg dat omdat in het verleden discussies over De Lijn altijd gingen over de kostendekkingsgraad, en ook de heer Kesteloot regelmatig heeft aangegeven dat hij daar met een definitie zat. Ik had altijd gehoopt dat we als parlement zelf naar die definitie zouden kijken, zodat we in de toekomst niet telkens diezelfde discussie moeten voeren over die hogere kostendekkingsgraad. Voorzitter, om die reden zullen we ons dus onthouden.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het voorstel van resolutie houden.