Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, bij het aankaarten of bespreken van delicate onderwerpen, krijg je wel eens te horen: ‘Het zal je maar overkomen.’ Wat betreft een seksueel overdraagbare aandoening denk ik dat we dat terecht ook wel regelmatig horen: ‘Het zal je maar overkomen.’ Maar nochtans is er iets – en dat verontrust me ook wel – dat we nog veel vaker horen en dat is: ‘Het zal mij niet overkomen’ of: ‘Het kan mij niet overkomen.’ En daar gaat de Vlaming grondig in de fout. Want ongeacht het feit dat hij denkt behoorlijk geïnformeerd te zijn, blijkt uit elk onderzoek – en er was er recent weer een – dat zijn feitelijke kennis over de aard van geslachtsaandoeningen absoluut ontoereikend is, met alle gezondheidsgevolgen van dien.
Sensoa heeft samen met de Franstalige collega en een commerciële actor een bevraging gehouden en kwam tot de vaststelling dat maar liefst 90 procent van de bevolking onvoldoende op de hoogte is. Ze organiseren nu een zinvolle en een ook wat catchy actie om er in de maand november aandacht aan te besteden. Dat kunnen we enkel toejuichen.
Mijn bekommernis gaat een beetje verder. Ik denk dat een dergelijke actie zinvol is, maar pas echt zinvol is als ze aansluit of verankerd wordt in een duurzaam beleid, in een preventiebeleid dat niet alleen naar aanleiding van een enquête extra aandacht aan seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) besteedt, maar op een volgehouden manier.
Minister, op welke wijze zal uw preventiebeleid in de toekomst die duurzame bodem geven aan het preventiebeleid betreffende seksueel overdraagbare aandoeningen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de duurzaamheid van onze acties zit vooral in het feit dat wij met Sensoa daarover een duurzame beheersovereenkomst hebben afgesloten. Als ik het goed begrijp, is het eigenlijk het initiatief van een commercieel bedrijf, dat een beroep gedaan heeft op Sensoa en ook op het Plate-Forme Prévention Sida van de Franse Gemeenschap om een aantal initiatieven samen te nemen. De enquête die wordt gedaan, bevestigt iets wat we al konden weten en vermoeden en wat voor de insiders niet echt een verrassing is, namelijk dat de meeste Vlamingen hun kennis over seksueel overdraagbare aandoeningen overschatten. De enquête zegt niets over het verband tussen een risico lopen en de vraag of men al dan niet beter geïnformeerd is. Ik zeg niet dat er geen relatie is, ik zeg alleen dat wij in de enquête daarover niets hebben gevonden.
Het feit dat mensen hun kennis daarover overschatten of dat mensen niet voldoende bewust zijn van de risico’s van seksueel overdraagbare aandoeningen, heeft natuurlijk een oorzaak. Die oorzaak zit bij hulpverleners en bij doelgroepen. Het is, zoals u ook hebt aangegeven, een onderwerp dat moeilijk bespreekbaar is omdat er ook een connotatie is van wisselende seksuele contacten, en dat is waarschijnlijk een van de redenen dat het ook zo moeilijk bespreekbaar is.
Het feit dat er veel soa’s worden gediagnosticeerd, is op zichzelf, zo zeggen onze experten, niet per definitie een slecht signaal. Het zou kunnen betekenen dat we meer seksueel overdraagbare aandoeningen vinden, dat er meer kan worden behandeld, dat er tijdig kan worden behandeld. Sommigen zeggen ook dat het feit dat we nu veel meer inzetten op het sensibiliseren van mensen en doelgroepen om zich te laten screenen, tot gevolg heeft dat het aantal situaties waarin er inderdaad sprake is van een soa, ook zal toenemen. Er is wellicht een stuk, niet helemaal, van de stijgende vaststelling van de diagnoses te verklaren door de inspanningen die wij doen om doelgroepen te sensibiliseren. Men zegt mij ook dat de diagnostische testen intussen zodanig verfijnd zijn dat hierin ook een stuk verklaring kan worden gevonden. Hoe dan ook, het blijft nodig om in te zetten op het vergroten van de kennis en het stimuleren van mensen om aan screeningsprogramma’s deel te nemen. Die twee pistes blijven voor ons overeind.
De campagne die nu is gevoerd, staat niet als dusdanig beschreven in de beheersovereenkomst. Ik vermoed dat ze geïnitieerd is door de commerciële partner. Het is wat te vroeg om na te gaan of ze blijvende gevolgen heeft. Wat we wel kunnen vaststellen – en dat is een goede zaak –, is dat de aandacht voor de problematiek behoorlijk is toegenomen. Er is heel wat aandacht in de media en dat vertaalt zich ook in heel wat aandacht voor de websites die Sensoa onderhoudt en die over die thema’s gaan. We zien dus duidelijk dat er een verhoogde belangstelling is.
Met Sensoa moeten we doorgaan met de strategie om de kennis te vergroten en de screening te promoten. We moeten dat zeer uitdrukkelijk doen naar specifieke groepen. We hebben een aanbod naar volwassenen. We hebben een aanbod naar jongeren. We hebben een aanbod dat zich specifiek richt naar intermediairen die met jongeren spreken over seksuele gezondheid. We hebben ook een aanbod naar huisartsen die zo’n gesprek, dat niet altijd evident is, moeten kunnen voeren. We hebben partners die we inschakelen als het gaat over heel specifieke doelgroepen. Er zijn partners die zich richten op sekswerkers en op de Sub-Saharaanse bevolkingsgroep. We hebben ook een aanbod naar andere risicogroepen. Ik denk persoonlijk dat we die strategie moeten volgen.
Mocht Sensoa van oordeel zijn dat er zich een strategiewijziging opdringt, dan ga ik ervan uit dat onze partnerorganisatie die ik overigens hoog inschat, het gesprek daarover zal voeren met ons.
Ik heb van de minister heel veel wijze woorden gehoord als hij het belang onderschrijft van de campagnes die momenteel worden gevoerd en de strategie die erachter zit. Die is zeer sterk doelgroepbenaderend. Ik heb daar ook in andere contexten altijd voor gepleit.
Ik ben een beetje teleurgesteld dat de minister de deur niet openzet om op zijn minst te kijken of een heroriëntering niet noodzakelijk is. De feiten zijn wat ze zijn. Er zijn argumenten om aan te dragen dat een hoger aantal diagnostiseringen niet noodzakelijk betekent dat er ook effectief een hogere prevalentie is, maar dat het ook kan wijzen op een betere screening. Maar laat ons toch eerlijk zijn, als negen op de tien mensen slecht is geïnformeerd, dan weten ze niet welke risico’s ze nemen.
Minister, bent u bereid om niet af te wachten tot Sensoa als partner komt zeggen dat ze dit opnieuw willen bekijken? Wilt u actief met Sensoa nagaan waar er beter kan worden samengewerkt, waar er kan worden geheroriënteerd en of andere beleidsdomeinen die nu nog niet of minder betrokken zijn, betrokken kunnen worden?
De heer Verstreken heeft het woord.
Voorzitter, soa’s worden nogal vaak geassocieerd met de leeftijdsgroep 15- tot 35-jarigen, en in het bijzonder studenten. Als je de microfoon onder de neus zou schuiven van 35- of 50-plussers, dan zou wat in de kranten stond wel kunnen kloppen.
We kennen geen fluit van soa’s. 95 procent van de Vlamingen ligt er niet van wakker. Het aantal soa’s stijgt dramatisch en het aantal 50-plussers met een soa verdubbelde de afgelopen 10 jaar door een hogere levensverwachting, omdat ouderen zichzelf niet zien als een doelgroep van de ‘veilig vrijen’-campagne en omdat ze meer vatbaar zijn voor infecties door een zwakkere gezondheidstoestand. De symptomen worden ook niet altijd herkend. Er is ook een groter stigma op seksueel gedrag waardoor ze zich minder vaak laten testen. Ze hebben vaak ook een minder grote kennis van soa’s.
In welke mate worden er ook preventiecampagnes gevoerd naar die doelgroep die soms wordt vergeten? Ik voel aan dat men er echt te weinig over weet. Met alle respect voor Sensoa die fantastisch werk doet en voor uw beleid, maar ik denk dat daar ook aandacht aan mag worden gespendeerd.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Er is inderdaad nog heel wat onwetendheid in verband met soa’s. Op dit moment wordt er terecht zeer veel gefocust op hiv en aids, maar er zijn ook andere soa’s zoals chlamydia en gonorroe die frequent voorkomen en weinig of geen symptomen geven. Dat maakt het juist gevaarlijk. De minister heeft al heel wat initiatieven genomen omtrent de seksuele gezondheid, maar blijkbaar zijn de resultaten ondermaats. Is het niet zinvol om de initiatieven te evalueren en om samen te zitten met de minister van Onderwijs om de problematiek van de seksuele voorlichting aan de basis aan te pakken, namelijk in de scholen?
Collega’s, veel opmerkingen zijn pertinent, en ik wil absoluut dat gesprek met Sensoa voeren, maar we spreken hier wel over een campagne die is opgezet door een commercieel bedrijf, weliswaar in een samenwerking. Er zijn zeker signalen dat een aantal doelstellingen, zoals bekendheid, in die campagne voor een stuk gerealiseerd worden. Je ziet dat aan de verhoogde bezoekersaantallen van de websites. Maar op een moment dat we trachten een beheersovereenkomst af te spreken met een partner die we daarvoor vertrouwen geven en die we toelaten om daar een beleid rond te voeren, gaan we dat niet zomaar van de ene op de andere dag doorkruisen.
Ik ben zeker bereid, collega De Bruyn, om Sensoa eens te contacteren om te vragen of dat zaken zijn waarvan zij vinden dat we over een koerswijziging moeten spreken. Dat is perfect legitiem. Ik hoed mij er alleen voor om aan de hand van de dingen die gebeuren, opeens een beleid dat al jaren op een breed draagvlak kan rekenen en van hoge kwaliteit is, zomaar opnieuw in vraag te stellen.
De minister heeft gelijk: niemand is gebaat bij steekvlampolitiek, zeker niet bij een thema dat zo sensitief en delicaat is als dit. Maar ik ben het met de interveniënten eens dat een heroriëntering zinvol kan zijn, zij het naar bepaalde doelgroepen, zij het met partners die nu misschien minder in het beleid betrokken worden. Dat Sensoa daar als Vlaams expertisecentrum rond seksualiteit een voortrekkersrol kan en moet blijven spelen, is evident.
Minister, als we bijkomend rond de tafel gaan zitten en initiatieven nemen, denk ik dat we voorkomen dat dat andere initiatief van u, dat van ‘Donderdag date-dag’, ongewenste neveneffecten heeft, namelijk een verdere stijging van het aantal soa’s.
De actuele vraag is afgehandeld.