Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de terughoudendheid bij huisartsen om kindermishandeling te melden en de nood aan een gezamenlijk stappenplan van de gemeenschappen en de federale overheid
Actuele vraag over de detectie van kindermishandeling
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
“We vullen al 25 jaar registratieformulieren in, maar eigenlijk haalt het niets uit.” Dat is een citaat van Peter Adriaenssens, maandag in een krant. Hij deed die uitspraak naar aanleiding van een rapport van het Federaal Kenniscentrum Gezondheidszorg (KCE) over kindermishandeling. In dat rapport staat letterlijk te lezen: “We kennen de omvang van het probleem niet.” Of om het met Game of Thrones te zeggen: “You know nothing, Jon Snow.”
Dat is echt een groot probleem, minister, want als we niet weten hoe groot het probleem is, als we niet weten hoeveel kinderen er worden mishandeld in Vlaanderen, hoe kunnen we dan een beleid voeren?
U zult het met mij eens zijn dat we feiten nodig hebben, inzicht in die feiten en vervolgens politieke keuzes om een goed beleid te voeren. Maar het rapport dat maandag is uitgekomen, vertelt ons eigenlijk dat we al jaren blindvaren. Daar word ik kwaad van, echt kwaad, omdat er interministeriële conferenties zijn over Justitiehuizen, over welzijn, over justitie en de samenwerking met andere diensten, en we er nog altijd niet in slagen om één definitie te hebben van wat kindermishandeling is. Iedereen houdt iets anders bij, registreert iets anders. Er is een dark number. Er zijn heel wat actoren die weigeren om gevallen van kindermishandeling door te geven omdat ze geen vertrouwen hebben in de instellingen, zo staat in het rapport.
Minister, mijn vraag aan u is simpel: wanneer zullen we de eerste stap kunnen zetten in het aanpakken en terugdringen van kindermishandeling door een definitie te hebben en een echt cijferinzicht in de problematiek zodat we ook een echt beleid kunnen gaan voeren?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Naar aanleiding van het rapport van het KCE rond kindermishandeling, zien we dat slechts 2 tot 3 procent van de huisartsen melding maakt van kindermishandeling terwijl we denken dat die eerste lijn toch meer gevallen zou moeten zien. Er zijn een aantal redenen voor. Eerst en vooral is dat de kennis en de expertise van de huisartsen. Men is ook vaak bang dat men zich zou vergissen en daardoor de vertrouwensrelatie met familie zou kunnen verbreken. Er is ook de vraag waar men dat gaat melden en of men wel vertrouwen kan hebben in die instanties. Er is ook het beroepsgeheim. Vaak denken huisartsen en andere welzijnswerkers dat ze door een melding hun beroepsgeheim schaden terwijl het perfect mogelijk is hieronder een melding te kunnen maken. Het is belangrijk dat we de huisartsen en andere welzijnswerkers instrumenten geven zoals meer expertise, meer kennis en meer communicatievaardigheden.
We zien dat er in Nederland een stappenplan gemaakt is waardoor elke actor goed weet wat hij of zij moet doen rond een melding voor kindermishandeling. We zien ook dat, als de huisartsen het stappenplan volgen, drie keer meer huisartsen melding maken. Minister, gaat u er met uw federale collega effectief werk van maken om een stappenplan op korte termijn uit te voeren?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s we hebben maandag kennis gekregen van het rapport van het KCE rond kindermishandeling en de achttien aanbevelingen die in dat rapport zijn opgenomen. Ze zijn heel uiteenlopend. Ze gaan van de vraag naar een betere registratie van wat kindermishandeling nu juist is, tot meer preventie – daar komen de Vlaamse bevoegdheden zeker in zicht – naar ondersteuning van hulpverleners, de problematiek van het beroepsgeheim maar ook het opmaken van een aantal checklists bijvoorbeeld.
Minister, in 2010-2011 is in dit parlement een bijzonder commissie geweest rond jeugdzorg die heel uitvoerige aanbevelingen heeft opgenomen. In de motie tot besluit van die commissie hebben we onder meer gevraagd dat er een knipperlichtensysteem zou worden ontwikkeld. Leg alle signalen die vanuit verschillende hoeken komen, samen zodat je actie kunt ondernemen wanneer je denkt dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling. We hebben dat trouwens opnieuw opgenomen in de resolutie die we hier vorige zomer hebben goedgekeurd naar aanleiding van de evaluatie van één jaar integrale jeugdhulp.
In de beleidsaanbevelingen in het rapport van het KCE lees ik dat men vraagt dat er intern bij de diensten checklists worden gemaakt, bijvoorbeeld bij Kind en Gezin, de kinderopvang en de kraamklinieken. Ik maakte de bedenking dat eerst intern bij die diensten checklists moeten worden gemaakt zodat zij signalen herkennen vooraleer je die signalen kunt samenbrengen. Minister, op welke manier zult u hier uitvoering aan geven?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het rapport van het KCE is natuurlijk belangrijk omdat het om een belangrijk maatschappelijk probleem gaat: kindermishandeling. Het is heel evident dat we dat heel ernstig moeten nemen en dat we de aanbevelingen ernstig moeten nemen. Wie de sector en de jeugdhulp een beetje volgt, zal het niet verbazen als ik zeg dat sommige aanbevelingen heel erg sporen met de maatregelen die momenteel worden uitgevoerd in Vlaanderen inzake de bijsturing van de integrale jeugdhulp op basis van de resolutie en aanbevelingen van het parlement onder meer, maar ook naar aanleiding van het rapport dat is opgesteld over een aantal familiedrama’s. Een aantal aanbevelingen kan ik dus alleen maar onderschrijven en punctueel toetsen aan ons beleid. Een kleine voetnoot: ik vind het jammer dat het KCE in de analyse vrij goed aangeeft wat in de gemeenschappen aan de orde is, maar er wordt nog altijd zeer lineair gesproken over alles en nog wat in Vlaanderen en België. Ik denk dat de situatie in de verschillende gemeenschappen toch wat specifiekere aandacht vraagt.
Heel concreet, het is evident dat wij op interministerieel niveau moeten spreken over vraagstukken zoals registratie en het op elkaar afstemmen van systemen als het gaat over het gebruik van definities. Dat is niet eenvoudig omdat het Openbaar Ministerie, het parket en de politie zich houden aan kwalificaties enzovoort. Ik ben het er wel mee eens, het is zeker de moeite waard en we moeten dat initiatief ook meenemen, om op dat niveau te kijken hoe we op dat vlak meer zicht kunnen krijgen op de situatie. Hoe kunnen we meer eenduidig zijn als het gaat over het gebruik van termen en definities? We zijn daar absoluut vragende partij voor. We zullen dat samen met federaal minister van Volksgezondheid De Block op de interministeriële conferentie bespreken.
Er zijn in Vlaanderen in heel wat sectoren wel degelijk stappen gezet om dit soort situaties te herkennen en om escalatie te leren voorkomen. Welke stappen moet men zetten als de situatie onrustwekkend is? We hebben onze voorzieningen al verplicht om daarmee bezig te zijn. Bij Kind en Gezin heeft men – geïnspireerd door het Nederlandse model – al initiatieven genomen. In de kinderopvang zijn daar al handvatten voor aangereikt. Het VK Brussel heeft een concept ontwikkeld om in thuiszorgsituaties de signalen te herkennen en daarmee aan de slag te gaan. Ook dat kan eigenlijk over Vlaanderen worden uitgerold.
We hebben onze VK’s versterkt, ook budgettair, om meer armslag te hebben. We hebben geïnvesteerd in de grotere toegankelijkheid van de VK’s. We zijn ook overgegaan tot een verscherping van de taakstelling van onze ondersteuningscentra jeugdhulp. U weet dat er ook richtlijnen zijn, opgemaakt door Domus Medica, ter ondersteuning van de huisarts en de huisartspraktijk om signalen te herkennen en wat ermee te doen. De huisartsen zijn zeker vragende partij om opnieuw in te zetten op vorming en ondersteuning. Ze hebben ons daaromtrent gecontacteerd. Ik denk dat we daar met Domus Medica op moeten doorgaan. Het is nu nog niet zo heel lang geleden dat de richtlijnen algemeen bekend zijn geworden. Er is al veel vorming aan te pas gekomen. Wellicht zullen we naar aanleiding van de eerstelijnsgezondheidsconferentie op dat vlak een aantal zaken moeten opnemen.
Onze ambitie om in heel Vlaanderen in de gerechtelijke arrondissementen vormen van family justice centers op te richten en daarin de concepten risicotaxatie, casusoverleg en -coördinatie mee op te nemen, is u wel bekend. Daar zijn we momenteel heel intensief mee aan de slag.
Wat heel interessant is in het rapport van het KCE, en dat is een bevinding die ons hier vertrouwd in de oren klinkt, is dat het beroepsgeheim ook daar toch nog altijd wordt aangestipt als een issue dat een aantal dingen bemoeilijkt. Ik ga er natuurlijk van uit, ik hoop ook, dat dit op het federale niveau, wat dat betreft, uiteindelijk kan leiden tot de aanpassing van het kader dat de zorgverstrekkers inderdaad in staat stelt om met meer vertrouwen meldingen te maken.
We hebben in onze integrale jeugdhulp wel degelijk begrippen als ‘verontrusting’ en ‘maatschappelijke noodzaak’, die toelaten om in situaties waar er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling, te escaleren en initiatief te nemen. We gaan met het ontwerp van Mozaïekdecreet, dat we binnenkort in de commissie bespreken, dat omgaan met verontrusting nog aanscherpen. We gaan nog duidelijker maken dat diegenen die zijn gemandateerd, en ook politie en justitie, op basis van die regelgeving echt wel initiatieven kunnen nemen als ze denken dat er sprake is van verontrusting. Ook wat het beroepsgeheim betreft, gaan we, voor zover dat onze bevoegdheid is, de relaties tussen de hulpverleners en de politionele en justitiële diensten ook beter juridisch regelen. Ook dat zal in het ontwerp van Mozaïekdecreet aan bod komen.
Ten slotte, een heel belangrijk punt in de aanbevelingen van het KCE is de vertrouwdheid van de zorgverstrekkers uit de eerste lijn: als je je zorgen maakt en je wil daarmee ergens terechtkunnen, wat doe je dan? Het is die vraag van de artsen, om specifiek te zijn, die ertoe heeft geleid dat Kind en Gezin in oktober een belangrijke conferentie zal houden over het jonge kind. Een van de cruciale thema’s daarbij zal de vraag zijn hoe we de beschikbaarheid van het instrumentarium, de concepten ‘verontrusting’ en ‘maatschappelijke noodzaak’ en wie men kan contacteren beter bekend kunnen maken bij de zorgverstrekkers, die vanuit hun natuurlijke relatie met de patiënt en het gezin misschien inderdaad op een bepaald moment de behoefte hebben om daarover een contact te hebben. Die analyse van het kenniscentrum dat we de mensen uit de zorgsector meer vertrouwd moeten maken met dat instrumentarium, gaan we zeer uitdrukkelijk opnemen. Ik geloof immers echt dat daar een belangrijke brug moet worden gemaakt. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat die samenwerking op het terrein, die dan natuurlijk intersectoraal moet zijn, echt alle kansen krijgt.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U had het over het feit dat het kenniscentrum soms te lineair is in zijn aanbevelingen.
Ik wil drie punten aanstippen die in uw antwoord naar voren zijn gekomen en waarvan ik denk dat Vlaanderen sneller tot resultaat zal kunnen komen. Het eerste punt is de checklist die Kind en Gezin aan het voorbereiden zou zijn om aan risicotaxatie te doen bij bepaalde gezinnen. In 2002 is daarover hier in de plenaire vergadering een vraag gesteld en is geantwoord dat Kind en Gezin zo’n instrument had. Nu wordt in dat rapport gezegd dat Kind en Gezin zonder checklist werkt en dat men zo’n instrument aan het uitwerken is. Dat is veertien jaar terug in de tijd.
Het tweede punt is dat we hier een resolutie hebben goedgekeurd over die samenwerking tussen justitie, de welzijnssector en politie en over het delen van het beroepsgeheim. Er werd onder meer aan u gevraagd om tegen 1 april van dit jaar in dit parlement een rapport in te dienen over welk geheim kan worden gedeeld en welk niet. We wachten daar nog altijd op.
Het derde punt betreft de Child Death Review. In februari van vorig jaar hebt u geantwoord dat u daar werk van zou maken. Nu, meer dan een jaar later, staat in het rapport dat dat wordt bekeken, als pilootproject. Ik denk dat we sneller tot actie moeten overgaan om harder te werken om kindermishandeling terug te dringen.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. We zullen deze problematiek inderdaad zeker en vast moeten meenemen in de eerstelijnsconferentie en ook in de conferentie over het jonge kind.
Wat dat jonge kind betreft, zullen we ons vooral moeten richten op de min 3-jarigen, denk ik, omdat daar het risico het grootst is. Ook het KCE zegt dat. We moeten gaan naar een kindcheck. Bij volwassenen die psychische problemen hebben, zal men dus ook steeds naar kinderen moeten vragen. Het is hier al gezegd: Kind en Gezin heeft toegegeven in het rapport dat het voorlopig geen checklist gebruikt om die risicogezinnen te analyseren en op te sporen. Domus Medica heeft in zijn richtlijn zwangerschapsbegeleiding duidelijk gewezen op het belang van de detectie van perinatale depressie en huiselijk geweld. We hebben nog niet zo lang geleden de resolutie over pre- en postnatale depressie goedgekeurd. Daarin hebben we ons geëngageerd tot het implementeren van een screeningsinstrument voor vroegtijdige opsporing. Wat is de stand van zaken in dezen?
De analyse van risico’s is natuurlijk ontzettend belangrijk, en dat moet gebeuren door iedereen die te maken heeft met gezinnen, met aanstaande gezinnen, met jonge kinderen. Dat kan inderdaad in de Huizen van het Kind, maar ook bij Kind en Gezin, bij de kinderopvang, in het onderwijs en dergelijke meer.
Daarna is de afstemming tussen de verschillende diensten natuurlijk belangrijk. U hebt, minister, terecht verwezen naar politie, justitie, hulpverleners. Om tot een betere afstemming tussen al deze betrokkenen te komen, werd enkele jaren geleden het Vlaams Forum Kindermishandeling opgericht. Dat Forum zet een structurele samenwerking op en geeft beleidsadviezen. Van daaruit kunnen heel wat initiatieven uitgaan, zou ik denken, en ik was dan ook een beetje verwonderd toen ik heel onlangs in een antwoord op een schriftelijke vraag van mij las dat de politionele diensten er toch maar in een beperkte mate aan deelnemen. Is dat inderdaad zo en op welke manier kunt u er eventueel bij uw federale collega op aandringen dat ook de politie hierin mee verantwoordelijkheid opneemt?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
U hebt het over het beroepsgeheim dat een probleem zou zijn, minister, maar er is natuurlijk ook spreekrecht. Elke hulpverlener doet een zeer zorgvuldige poging tot afweging wat het juiste moment is om wat aan wie te melden. U weet dat hulpverleners zelf heel bang zijn voor een andere regeling, omdat ze vrezen dat mensen uit de directe omgeving van een kind die weet hebben van een probleem, minder snel tot bij hen zullen komen als ze denken dat justitie onmiddellijk wordt ingeschakeld. U moet dus een zeer moeilijk evenwicht proberen te bewaren wanneer u wijzigingen voorstelt. Ik hoop dat we daarover rustig zullen kunnen praten, want het is een delicaat thema. Wat het beste is voor de kinderen moet vanzelfsprekend gebeuren, maar wat op het eerste gezicht goed lijkt, hoeft dat niet altijd te zijn. Het is dus niet eenvoudig. Zoals de collega’s ook al hebben aangehaald, staat in het rapport eveneens dat het de sector soms ontbreekt aan adequate mogelijkheden om te reageren.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u bent verantwoordelijk voor het beleid in Vlaanderen, voor de bescherming en het welzijn van onze kinderen. Dat beleid schiet schromelijk tekort en laat kinderen in de kou staan. U hebt uw spreektijd onder meer benut om erop te wijzen dat het KCE te weinig erkenning geeft aan de Vlaamse initiatieven. Ik ben het daar niet mee eens. In zijn rapport neemt het KCE wel degelijk kennis van de huidige Vlaamse initiatieven. Ze verwijzen naar Domus Medica en naar het Protocol van Moed. Ze erkennen dat er zaken gebeuren, maar dat het onvoldoende is om het echte probleem van kindermishandeling ten gronde aan te pakken. Ze geven u de pap in de mond met een hele reeks aanbevelingen, over het beroepsgeheim, over de vrijwillige medewerking van ouders, over de opleiding van alle zorgverstrekkers om problemen te kunnen detecteren. Het gaat erover dat de vertrouwenscentra structureel ondergefinancierd zijn om te doen wat ze moeten doen. Het gaat erover dat kinderen te lang in het ziekenhuis blijven omdat er in de jeugdhulp geen plaats is. Dat staat er allemaal in. Ze geven u de pap in de mond om een beleid te voeren. U heb een hele reeks conceptnota’s en plannen uitgewerkt. Maak nu van de strijd tegen kindermishandeling uw prioriteit en zorg nog vóór de zomer voor een plan. Kom naar het parlement, zodat we u kunnen steunen, zodat we tegen december realisaties, impact en effect zien en kindermishandeling in ons land ten gronde wordt aangepakt.
De VK’s krijgen een half miljoen extra ondersteuning om hun taken beter uit te voeren. Dat is geen plan of concept, dat is een beslissing om met veel overtuiging in de VK’s te investeren.
De regels van het beroepsgeheim moeten worden aangepast om informatie te kunnen delen in deze heel delicate dossiers. Ik ben blij met de nuances die ook mevrouw Van den Bossche aanbrengt. Met het beroepsgeheim moeten we niet lichtzinnig omspringen. Het heeft zijn betekenis. De aanpassing ervan op terreinen waarvoor wij bevoegd zijn, wordt over twee weken in uw commissie besproken. Dat ontwerp van decreet ligt in het parlement.
Aan de operationaliteit van de Family Justice Centers in Vlaanderen wordt intens gewerkt in Antwerpen en Limburg. Ook dat is op het ogenblik heel concreet aan de orde. Al onze mensen van de ondersteuningscentra jeugdzorg, van de sociale diensten bij de jeugdrechtbanken worden nu massaal gevormd om veiligheidsanalyses te kunnen maken. Het Science of Safety-programma wordt in heel Vlaanderen in de sector uitgerold. Ook dat is geen concept, het wordt concreet aangepakt.
De serious case reviews zijn een middel om te leren uit gezinsdrama’s. Ook dat heb ik al naar aanleiding van het rapport van Bert Van Puyenbroeck aangekondigd en dat zullen we ook systematisch doen.
In de kinderopvang, bij regioverpleegkundigen van Kind en Gezin, zijn er inderdaad op dit moment methodes die leren signalen herkennen en wordt er gewerkt met stappenplannen die leren hoe je daar als hulpverlener of nabije betrokkene in de zorg mee kunt omgaan. De relatie leggen met de zorgverstrekkers en hen meer bewust maken van de mogelijkheden die de integrale jeugdhulp biedt, is ook absoluut aan de orde. In oktober zullen we daar met de actoren een belangrijk moment voor organiseren. Dan kunnen we die vormingen met de sector verder bekijken. Dat wordt na de eerstelijnsconferentie waarschijnlijk een belangrijk thema.
Wat de vraag betreft van Domus Medica om mee te stappen in nieuwe vormingen om de bestaande richtlijnen opnieuw duidelijk te maken en huisartsen ermee vertrouwd te maken, moeten we kijken hoe we die kunnen opnemen. Ook dat kan een zeer concreet project zijn.
Ik wil daarmee aangeven dat we natuurlijk niet wachten op een waardevol rapport van het KCE om met een aantal van die thema’s effectief door te gaan, want dit is immers een belangrijk thema. Ik wil absoluut de waarde van dat rapport niet minimaliseren. Ik heb bij de start van mijn uitleg zeer duidelijk gezegd dat veel van die aanbevelingen voor ons absoluut herkenbaar zijn en een aansporing zijn om verder te gaan met wat we initieel hadden opgezet.
Ook het thema van de postnatale depressies zal zeer expliciet aan bod komen op de conferentie. We zijn ons bewust van dat thema, dat u trouwens in het parlement al onder de aandacht hebt gebracht.
Nog een punt, over het beroepsgeheim. Nogmaals, ik ben mevrouw Van den Bossche dankbaar voor de manier waarop ze het thema aanbrengt. Er zullen uiteraard een aantal zaken moeten rond gebeuren die op federaal niveau moeten worden georganiseerd, waarvoor we niet bevoegd zijn, maar we moeten dat inderdaad zorgvuldig doen. Met een oneliner het beroepsgeheim op een heel radicale manier wijzigen, die ambitie moeten we niet koesteren. Die weg moeten we niet inslaan. We moeten kijken in welke omstandigheden wij zorgverstrekkers het comfort en de context geven waarin ze hun onrust kunnen delen zonder dat ze de vertrouwensband met hun cliënt of de kinderen in het gezin schade toebrengen. Dat zijn moeilijke afwegingen.
Mijnheer Parys, ook daarover zijn er inderdaad studies waarin de stand van zaken wordt beschreven. Alleen zal ons dat niet heel veel verder helpen dan de vorming die we daar zelf in Vlaanderen rond kunnen organiseren. Dat zullen we ook doen in de volgende periode. We gaan terug de boer op met het uitleggen van de dimensies van het beroepsgeheim. Er zal hoe dan ook op een bepaald ogenblik federaal moeten worden beslist op welke manier een aantal nuances of correcties zullen worden aangebracht die de samenwerking tussen hulpverleners en de actoren van Justitie kunnen verbeteren.
Er kruipt veel te veel tijd in de samenstelling van het Vlaams Forum Kindermishandeling, en met de vraag of politie daar nu wel of niet in betrokken is en in welke mate. Er kruipt veel te veel tijd in het definiëren van wat kindermishandeling is. De actoren die daarrond in dit land actief zijn, zijn daar jarenlang mee bezig. Eerlijk gezegd, er kruipt veel te veel tijd in het opstellen van checklists die veertien jaar geleden al zouden bestaan of in gebruik zijn geweest.
Ik vrees dat ik samen met u de vaststelling moet maken dat ons land zo ingewikkeld is geworden dat we kinderen in nood in de steek laten. Ik wil graag samen met u dit rapport aangrijpen om echt werk te maken van realisaties op het terrein die het aantal gevallen van kindermishandeling terugdringen. Ik hoop dat u dat als een aansporing ziet om daar werk van te maken.
U hebt heel goed de nuance in dit debat aangegeven. Het protocol rond kindermishandeling dateert van 2010. We zijn zes jaar later. Er zijn al pilootprojecten uitgerold. Denk maar aan het Protocol van Moed en het CO3-project in Antwerpen. Die zijn op een studiedag positief geëvalueerd. Het wordt toch tijd dat we die pilootprojecten structureel gaan verankeren en in heel Vlaanderen gaan verspreiden. Het is immers essentieel dat we voor een goede communicatie en een goede coördinatie van alle actoren zorgen. We moeten echt de kaart van het kind trekken.
We delen allemaal dezelfde bekommernis. Kindermishandeling kan niet. Elk signaal dat we daarover opvangen, moeten we proberen te detecteren en dan moeten we de nodige hulp verlenen.
Minister, u hebt geschetst wat er in de voorbije periode allemaal is gebeurd en wat er nog in de pijplijn zit. Het rapport van het KCE bevestigt en expliciteert een aantal zaken. Ik wil iedereen hier oproepen om er samen verder werk van te maken, zodat we goede praktijken kennen, en een goede afstemming tussen iedereen die betrokken moet zijn, zoals politie, justitie en hulpverlening. Zo kunnen we een betere registratie doen, want we weten dat er nog heel veel onder de radar blijft. Elk kind dat wordt mishandeld, dat mag niet. (Applaus bij de meerderheid)
De actuele vragen zijn afgehandeld.