Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de Raad van State heeft een arrest geveld waarin hij zegt dat een B-attest, gegeven door een klassenraad, niet kan worden gehandhaafd en dat het een A-attest moet worden. In mensentaal: de klassenraad had gezegd dat die leerling wel kon overgaan, maar niet in dezelfde studierichting, want dat die daar niet zou slagen. De Raad van State zegt dat die leerling een A-attest moet krijgen en dus gewoon zijn studies kan voortzetten.
Collega’s, minister, op de grond van deze individuele zaak wil ik niet verder ingaan. Maar ik maak me wel zorgen, en ik niet alleen, ook vele leraarskamers en klassenraden maken zich zorgen. Want die klassenraden, die leraars en die beroepscommissie hebben zeer uitgebreid gedocumenteerd, nagedacht en geadviseerd over die leerling, wat die leerling over een heel jaar heeft gepresteerd, wat die leerling heeft laten zien en hoe ze die leerling hebben proberen bij te sturen en te motiveren. Op het einde van de rit komen ze tot de conclusie dat ze denken dat voor die leerling het volgende jaar potentieel niet zal lukken.
Ik moet inderdaad zeggen ‘potentieel’ niet gaat lukken, want het is een prospectie, het is een vooruitkijken. Uiteraard moet een rechtscollege kunnen oordelen, maar het fundament en de vraag die ik naar voren wil brengen is: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de juridisering niet nog toeneemt in het onderwijs? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat motivering en extra papier niet toeneemt? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat beslissingen van klassenraden, die zeer weloverwogen zijn genomen, niet telkenmale opnieuw worden aangevochten en bijgevolg in een juridische mallemolen terechtkomen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, ik dank u voor uw actuele vraag.
Ik wil even alles in perspectief stellen. Jaarlijks krijgen zo’n 400.000 leerlingen in ons onderwijs al of niet een attest. Daarvan gaan er een aantal naar de Raad van State. Ik heb begrepen dat er nu zo’n 15 procedures lopen. We mogen dus niet stellen dat iedereen naar de Raad van State holt om een procedure te starten.
Bovendien is op 1 september 2014 een nieuwe procedure van kracht gegaan, waarin – en dat is een heel goede zaak – uitdrukkelijk staat dat ook B-attesten en C-attesten expliciet en schriftelijk moeten worden gemotiveerd. Scholen passen dat ook voluit toe.
Ik vind het verbazingwekkend dat sommige ouders zeer verrast zijn als ze op het einde van het schooljaar met een B- of C-attest voor hun zoon of dochter worden geconfronteerd. Een klasleraar of lerarengroep die zorgzaam omspringt met leerlingen, geeft al in de loop van het jaar een aantal waarschuwingen. Er zijn ook tussentijdse evaluaties. Ik denk dat scholen vandaag juridisering vermijden – niet kúnnen vermijden, maar dat ook effectief doen – door ouders en leerlingen heel participatief te benaderen en ze te betrekken bij de evaluatie van de prestaties.
Het is verder voor mij ook heel belangrijk dat het bij de motivering van een B- of C-attest om meer gaat dan de punten alleen. Het is belangrijk dat er rapporten en scores zijn voor studenten, maar de klassenraad moet in zijn attestering ook een aantal andere elementen meedelen. We moeten scholen wat extra laten begeleiden in het goed motiveren van de B- of C-attesten. Ik wil vermijden dat klassenraden geen B-attesten meer willen uitreiken omdat ze ervan uitgaan dat de kans reëel is dat men dat zal betwisten.
Het decreet wordt binnen twee jaar geëvalueerd, want dat moest binnen de drie jaar gebeuren. We zullen op dat moment kijken of er bijsturingen nodig zijn.
Ik vat samen: goed motiveren, kijken hoe je motiveert en zeker ook mogelijk houden dat B-attesten worden uitgereikt, niet alleen en uitsluitend gebaseerd op punten, maar ook op het globaal functioneren van de leerlingen en andere argumenten.
Minister, samen met u denk ik dat de nieuwe beroepscommissie met een aantal externe leden een vorm van meer objectiveren is. Maar dan komt het natuurlijk: u zegt dat een leerling meer is dan de cijfers alleen. In het arrest van de Raad van State is er sprake van een versterkte motiveringsplicht en het objectief moeten kunnen staven aan de hand van verifieerbare gegevens in het dossier. Dat komt natuurlijk op gespannen voet te staan met dat B-attest.
Ik ben heel blij dat u zegt dat het niet de bedoeling kan zijn dat we A-attesten geven omdat we schrik hebben om een B-attest te geven en een motivering te doen. Dat is een heel belangrijk signaal aan de leerkrachten.
U zegt dat we mensen zullen ondersteunen om te motiveren. Ik denk dat u er vooral over moet waken dat dit geen extra planlast teweegbrengt en dat het op een voor hen gemakkelijke en hanteerbare manier gebeurt. Dat is absoluut juist.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, alhoewel de bezorgdheid van de heer Daniëls correct is, moeten we opletten met veralgemenen. We mogen zeker niet overdrijven. Bij mijn weten is het nog maar de derde keer dat de Raad van State ouders gelijk heeft gegeven in een procedure tegen een beslissing van de klassenraad. Dat lees ik in het Belgabericht.
Het is voor mij bovendien een unicum dat ouders vijfmaal voor dezelfde zaak naar de Raad van State trekken.
Minister, het is duidelijk: u hebt vertrouwen in de klassenraad. Dat moet zo blijven. Maar misschien moet er inderdaad meer aandacht worden besteed aan motivatie en communicatie.
Minister, dit mag zeker niet betekenen dat er meer papierwerk is. Dat wil ik benadrukken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, we zijn koploper in het uitreiken van B- en C-attesten, maar ik denk niet dat we zulke slechte of zwakke leerlingen hebben. Er moet werk worden gemaakt van een iets beter beleid rond oriënteren en evalueren. Hoewel het engagement zeer groot is – dat wil ik zeker benadrukken – denk ik dat er op dat vlak nog ruimte voor verbetering is.
U zegt heel terecht dat men zich niet alleen op de punten van een leerling mag richten voor het bepalen van een eindoordeel. Wanneer het over het clausuleren en oriënteren van de leerling gaat, moet men zich vooral richten op wat die leerling goed kan, op waar zijn of haar talent zit. Men moet gedurende het schooljaar tijd maken om te overleggen wanneer de cijfers niet zo goed zijn of wanneer de zaken niet zo goed verlopen, zodat het B- of het C-attest niet komt als een verrassing voor de leerling en dat er in zekere mate rekening wordt gehouden met wat de leerling goed kan. Dat moet een positieve insteek zijn, en dat wil onze fractie benadrukken.
Ik onderschrijf de aanvullende opmerkingen van de heer Daniëls en de beide collega’s. Ik merk wel dat heel veel scholen ten aanzien van de leerlingen al een goed evaluatiebeleid voeren tijdens het jaar. Scholen die werk maken van een permanent evaluatiebeleid, doen het zeer goed met de ouders zonder dat daar extra papier voor nodig is. In heel veel scholen weten ouders al met Kerstmis of met Pasen hoe het is gesteld met hun zoon of dochter.
We zullen nooit kunnen uitsluiten dat sommige ouders of jongeren zich niet bij hun eindoordeel kunnen neerleggen. Het is wel van belang dat scholen zich daardoor niet laten ontmoedigen en niet de reflex hebben om er zoveel papier bij te leggen om zichzelf in te dekken. Dat was helemaal niet de teneur van mijn opmerking. Als je een goed en participatief traject met de ouders doorloopt, kun je veel verrassingen vermijden.
Als scholen wordt gevraagd om ook schriftelijk – zoals nu in ons besluit staat – te motiveren waarom iemand een B- of het C-attest krijgt, dan moet dat afdoende worden gedaan. Mijnheer Daniëls, als de Raad van State zegt dat dat aan de hand van stavingsstukken moet gebeuren… De evaluaties tijdens het jaar zijn soms stavingsstukken en zijn – ik spreek uit eigen ervaring – ook meer dan puur cijfers en rapporten. Daar zit heel wat anders bij. Er wordt altijd commentaar gegeven op gedrag, op evoluties. Sowieso kunnen scholen dat best wel motiveren.
Mijnheer De Meyer, u hebt een punt. Ik heb dat willen aantonen aan de hand van verschillende zaken. U hebt gezegd dat het nog maar de derde keer is dat de ouders gelijk krijgen. We mogen het probleem niet de hoofdzaak maken van het evaluatiebeleid van ons onderwijs.
Het wordt opgevolgd.
Mevrouw Brusseel, we moeten inspanningen doen om scholen, samen met de koepels, waar nodig te ondersteunen in de manier waarop ze evalueren en hun beslissingen onderbouwd motiveren. We zijn er allemaal bij gebaat dat jongeren goed worden georiënteerd, maar op het einde van het jaar een goede evaluatie krijgen om zich het jaar nadien in de richting die voor hen het meest geschikt is, te kunnen ontplooien.
Minister, het klopt dat we niet moeten veralgemenen, maar door de aandacht die dit krijgt en door de gevolgen die eraan worden gegeven met eventuele raadgevingen, wordt dit wel een issue in de leraarskamer om weer te motiveren. We moeten heel goed aangeven dat ze zich niet laten ontmoedigen.
De waarde van een attest, getuigschrift en diploma mag absoluut niet worden ondergraven door dergelijke zaken. We mogen niet zeggen dat we geen B-attest meer geven uit schrik voor mogelijke procedures.
Mevrouw Brusseel, een B-attest is een zorgvuldig gekozen heroriëntering van de leerling, die niet over één nacht ijs is gegaan. Dat mogen we niet onder stoelen of banken steken. Bijkomende proeven kunnen bijkomende informatie geven, zoals in dit geval.
Ik hoor dat scholen soms redeneren dat ze misschien zwaarder moeten buizen zodat ze de motivering niet moeten uitschrijven, want dan spreken de cijfers voor zich, om zo extra tarra te vermijden. Daar moeten we nog verder over debatteren.
De actuele vraag is afgehandeld.