Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, we weten allemaal dat een op de vier Vlamingen psychische problemen heeft. We weten dat daarrond nog altijd een enorm taboe heerst. Mensen durven geen hulp te vragen, ze durven er niet over te praten. Sensibiliseringscampagnes daarover zijn echt wel essentieel. Zo’n campagne is de Te Gek!?-campagne, die al twaalf jaar de taboes rond psychische problemen probeert te doorbreken. Te Gek!? heeft een nieuwe scholencampagne, specifiek gericht op jongeren, om hen te leren om te durven spreken en te durven hulp zoeken bij een psychisch probleem.
Naast die sensibilisering zijn natuurlijk ook een gerichte en efficiënte doorverwijzing en een snelle en beschikbare hulpverlening essentieel. Op Vlaams en federaal niveau staan we op een keerpunt. De federale minister heeft meer middelen vrijgemaakt. Dit jaar zal er ook de erkenning komen van psychologen en psychotherapeuten. Men is ook van plan om de terugbetaling van de eerstelijns psychologische functie te organiseren. Ook op Vlaams niveau hebben wij veel bevoegdheden.
Ik pleit ervoor dat er een goed doorverwijsregister komt dat ter beschikking wordt gesteld van de huisarts, dat er meer wordt ingezet op online hulpverlening, zeker voor de jongeren, en dat de beschikbare capaciteit op een goede manier op de juiste plaats wordt ingevuld.
Aangezien er een nieuwe Te Gek!?-campagne is, minister, gaat u monitoren of mensen, als zij hulp gaan vragen, effectief ook op de juiste plaats terechtkomen? En wat is de termijn daarvan?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, wij hebben niet de bedoeling om nu een eenmalig registratiesysteem op te zetten om het effect van die campagne te zien. Het is eerlijk gezegd een beetje andersom gegaan. Die campagne wordt door de Vlaamse Gemeenschap ondersteund. En dat die in de scholen nu een nieuwe stap kan zetten, is het gevolg van het feit dat wij er vanuit het Vlaamse beleid uitdrukkelijk voor gekozen hebben om van destigmatisering en het bespreekbaar maken van psychische problemen echt een thema te maken. Het feit dat die campagne zoveel visibiliteit heeft, is mede veroorzaakt door een beleidsprioriteit vanuit de Vlaamse Gemeenschap.
En die prioriteit is er omdat wij heel goed beseffen dat het stigma dat over deze problematiek heerst, de bespreekbaarheid ervan voor veel mensen verhindert. U kunt dat vandaag nog lezen in een heel mooi stuk daarover in de krant, met de analyses die daarover gemaakt zijn. We zien dat ook aan de suïcidecijfers. Een aantal jaren geleden is de analyse gemaakt waarom die bij ons zo hoog zijn en in Nederland anders. De experts zeggen – onder veel voorbehoud, want men kan geen exacte oorzakelijke verbanden aantonen – dat het te maken heeft met twee dingen: het stigma en het feit dat onze geestelijke gezondheidszorg niet laagdrempelig genoeg toegankelijk is.
In die zin gaan wij er ook van uit dat die campagnes de bespreekbaarheid in de school, op de werkplek, in de lokale gemeenschap, in het gezin meer mogelijk maken. Het is niet zo dat we veronderstellen dat dat allemaal onmiddellijk tot reële, lineaire verhogingen van de vragen naar de gespecialiseerde hulp zal leiden. Wij gaan ervan uit dat als je mensen in staat stelt en equipeert en empowert en ook de omgeving sensibiliseert om dat snel bespreekbaar te maken als mensen zich niet goed in hun vel voelen, en met name ook jongeren, dat juist het escaleren van de problemen kan vermijden en ze op een vroegtijdige manier kan detecteren.
Aan de ene kant is het zeker niet de bedoeling om een soort medicalisering van dat thema op een geweldige manier in de hand te werken. Maar aan de andere kant – en daar hebt u natuurlijk gelijk in – is de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg in ons land en in Vlaanderen een belangrijk thema als het gaat over de organisatie van de zorg. En ere wie ere toekomt: door het akkoord af te sluiten tussen de gemeenschappen en de federale overheid rond kinderen en jeugd, zijn daar belangrijke stappen in gezet, die nu volop uitgewerkt worden op het terrein: netwerken voor kinderen en jongeren, outreach, meer interventies vanuit de kinderpsychiatrie in de crisishulpverlening. Dat is een heel belangrijke stap.
En op Vlaams niveau moeten wij inderdaad ook kijken hoe wij ons instrumentarium om mee te werken aan die betere toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg, verder kunnen uitbouwen. U hebt er een aantal genoemd die volop in ontwikkeling zijn of al uitgerold zijn. Online is ongetwijfeld een heel belangrijk aspect van de zaak, zeker ten aanzien van jongeren. Het is laagdrempelig, anoniem, 24 uur beschikbaar enzovoort. We moeten de expertise daaromtrent verbeteren, en daar zijn we ook echt mee bezig. Er zijn ook al een aantal heel mooie voorbeelden van te vinden.
Wij moeten zorgen dat in de integrale die crisishulp vanuit de kinderpsychiatrie ook maximaal kan aansluiten en benut kan worden. We zullen moeten blijven investeren, ook als het over de complexe dossiers gaat, op de grenzen tussen handicap, psychiatrie, bijzondere jeugdzorg.
Er was nog een vraag naar de mogelijkheden van onze ambulante centra. We zullen in de loop van de volgende jaren – dat zal nu niet op het niveau van de begroting 2016 zijn – moeten kijken hoe die hun rol daarin nog beter kunnen spelen. Wat dat laatste betreft, verberg ik niet dat we ook een beetje kijken hoe we daar kunnen sporen met de ontwikkelingen in de terugbetaling van psychotherapie. We gaan toch moeten zien dat we niet in een verhaal komen dat wij de inspanning die de federale overheid doet, gewoon substitueren. We moeten dat laten leiden tot een uitbreiding van de capaciteit en de mogelijkheden. En dan zullen we moeten kijken hoe wij ons flankerend beleid daar ook op moeten aanpassen.
Nog één zaak: bij de reconversie van de ziekenhuizen is er voor de kinderen en jongeren nog wat mogelijk met wat in het jargon de ‘k-bedden’ worden genoemd. Dat kan, als we in Vlaanderen in dat reconversieproces partners vinden die dat willen aanpakken, en er een goede afstemming komt met de kinderpsychiatrie en de psychiatrie en wat er op het federale niveau gebeurt, en dat alles uiteraard in overleg met de federale overheid.
Ik dank u voor het antwoord, minister. U had het over het doorverwijsregister. Zal taboedoorbreking leiden tot meer vragen? Ik denk dat we artsen tools in handen zullen moeten geven, want mensen zullen bij hen langslopen en er gemakkelijker over beginnen te spreken. We moeten meer doen dan het taboe doorbreken. Er moet goed worden doorverwezen, want naargelang mensen een lichte of een zware pathologie hebben, moet er worden doorverwezen naar een psycholoog dan wel een psychiater. De beschikbare capaciteit moet efficiënt worden aangewend, met oog voor de regionale spreiding. Wat de online hulpverlening betreft, zijn er wachtlijsten, zeker bij de cgg’s. Het lijkt me belangrijk dat die online hulpverlening wordt aangewend.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
De tournee van Te Gek!?, met een theatervoorstelling, boeken van bekende Vlamingen en een tournee langs scholen, is indrukwekkend. De vraag van mevrouw Saeys is erg relevant: hoe zullen we de toenemende vraag, die een impact op de eerstelijnszorg zal hebben, opvangen? Hoe hebt u de CLB’s, de cgg’s en de huisartsen voorbereid, om te vermijden dat mensen die hulp zoeken, op een wachtlijst terechtkomen? Als dat zou gebeuren, zal dat een averechts effect hebben. Ik hoop dat we dit jaar een kantelmoment kunnen creëren en zorgzaam kunnen omgaan met mensen, wat impliceert dat er professionele hulp beschikbaar is voor wie die nodig heeft.
Minister, het is een zeer goede campagne geweest. De sensibilisering is gelukt. U zei wel dat er nog wat problemen zijn, onder meer omdat de cgg’s voor deze doelgroep niet toegankelijk genoeg zijn. U zei ook dat het Vlaams instrumentarium nog verder moet worden uitgebouwd, en dat u daarvan werk wilt maken. We vinden dat uiteraard oké. Aansluitend bij wat mevrouw Saeys zei, moet er vooral aandacht uitgaan naar de uitbouw van de eerstelijnszorg. In dat kader is de erkenning van de psychotherapie – een federale aangelegenheid – een belangrijk element. Hebt u daarover met de federale niveau overlegd? Is er een timing?
De heer Anseeuw heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt heeft uitvoerig de lof gezongen over Te Gek!? Ik sluit me daarbij aan. Ik vind het ook zeer goed dat de focus ligt op de 15- tot 24-jarigen. U had het uitgebreid over de capaciteiten van de geestelijke gezondheidszorg. Ik wil toch terugkomen op mijn stokpaardje: de betere doorstroming in de geestelijke gezondheidszorg. Het is belangrijk dat daarvan eindelijk werk wordt gemaakt. We hebben het steeds over het doorbreken van het taboe van geestelijke gezondheidsproblemen. Ik weet ook dat in de sector taboes bestaan over bepaalde doelgroepen die geestelijke gezondheidszorg nodig hebben. Er is het capaciteitsprobleem, maar van de doorstroming moet echt werk worden gemaakt.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Een aspect waar ik toch graag wat meer aandacht voor zou willen bij alle mogelijke campagnes, is het feit dat niet praten over je problemen meestal wordt gelinkt aan schaamte. Schaamte is een emotie die men ervaart omdat men denkt dat anderen je zullen bekijken als iemand die faalt. Schaamte gaat niet enkel over jezelf, maar ook over de anderen en hoe die naar jou kijken. Schaamte is ook sterk gecorreleerd met de kans op het risico tot zelfdoding. Zeer specifieke campagnes ook gericht naar mensen die zelf niet te kampen hebben met psychische problemen maar die wellicht in hun omgeving mensen kennen die daarmee te kampen hebben, zijn dus ook zeer belangrijk. De manier waarop jij naar die mensen kijkt, zal in veel gevallen bepalen of ze wel of niet de stap naar hulpverlening durven te zetten.
Ik wil dat laatste helemaal beamen. In de manier waarop de zaken de volgende maanden zullen worden ontrold en de manier waarop het geheel is opgevat, moeten we ons niet alleen richten tot de jongeren in kwestie maar ook proberen om de gevoeligheid van de omgeving te bespelen.
Daarom moet het wel degelijk gaan over een beleid dat je in een levensdomein zoals een school kan voeren, op een werkplek kan voeren en in andere levensdomeinen kan voeren. Dan gaat het niet alleen over de vraag van de betrokkene in kwestie, maar ook over de vraag welke ruimte er is bij collega’s, bij leerkrachten, bij referentiepersonen om er aandacht aan te besteden en hoe zij zijn uitgerust om eventueel externe hulp te zoeken wanneer dat nodig is.
De vraag over de huisarts kan ik alleen maar onderschrijven. In de opbouw naar de eerstelijnsgezondheidsconferentie merk je heel goed – en dat hebben we met het debat rond de verslavingszorg ook al gemerkt – de verwachting dat de generalistische zorg beter zou moeten worden uitgerust en ondersteund om met een aantal dingen toch aan de slag te kunnen. Het zal een van de belangrijke vragen zijn. Als je optelt wat we van een huisarts verwachten, dan is dat al een heel pakket. Het moet wel doenbaar zijn. Na de vorige eerstelijnsconferentie zijn we gestart met de eerstelijns psychologische functie als een soort van model om dat in de eerstelijn toch sneller toegankelijker te maken. Het is juist dat er op dat vlak een fundamentele oefening moet gebeuren.
Mijnheer Anseeuw, continuïteit is een cruciaal kwaliteitskenmerk als er opvolging moet zijn en als er moet worden samengewerkt. U hebt gelijk: we zullen dat moeten meenemen als een element wanneer we kwaliteit evalueren. Is men in een netwerk consistent? Is er voldoende aandacht voor dit soort vragen? Ik ben het er dus helemaal mee eens. We hebben een zeer intensief overleg met het kabinet van mevrouw De Block omdat we beiden overtuigd zijn dat er op een aantal terreinen, vanuit het perspectief van de kwetsbare personen en patiënten, alleen nog maar vooruitgang kan worden geboekt als de overheden samenwerken. Wat mij betreft, is dat zeker onze intentie.
Er is met de cgg’s een project opgestart om de toepassing van onlinemogelijkheden te exploreren en bij succes uit te rollen voor heel Vlaanderen.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil er nog eens voor pleiten dat sensibilisering essentieel is. Het taboe moet zeker worden doorbroken. Maar we moeten komen tot een zorgtraject dat leidt naar goede, gerichte doorverwijzing. De huisarts heeft inderdaad geen tijd om die problematiek terdege te behandelen, maar moet wel tools hebben om te weten naar wie men moet doorverwijzen en wat men met die problematiek moet doen zodat de patiënt op de juiste plaats terechtkomt voor zijn behandeling.
De actuele vraag is afgehandeld.