Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, collega’s, uit cijfers die ik van de Onderwijsadministratie kreeg, bleek dat het aantal leerlingen dat het Nederlands niet als thuistaal heeft, gestegen is, en eigenlijk op relatief korte tijd. De cijfers spreken nu over 1 op 6 in het basisonderwijs en 1 op 8 in het secundair onderwijs die het Nederlands niet als thuistaal hebben. Ik plaats daar even de gemiddeldes voor Vlaanderen naast. In het schooljaar 2010-2011 was het percentage 11,5. In het schooljaar 2014 was dat 15,1 procent. Dat zijn natuurlijk gemiddeldes. In grote steden ligt dat veel hoger. Maar ook in mijn eigen stad zie ik dat het element zeker ook speelt.
Minister, denkt u aan structurele maatregelen om de kennis van het Nederlands bij de kinderen en studenten, dus zowel voor het basisonderwijs als het secundair onderwijs, te verhogen en te versterken?
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt voor uw vraag, collega Celis. Uw cijfers kloppen. Ik heb daar weinig op aan te merken. Ik moet u verwijzen naar de dingen die vandaag al bestaan. Er is in extra omkadering voorzien. Er zijn ook extra werkingsmiddelen voor scholen die meer leerlingen hebben voor wie de thuistaal niet het Nederlands is. Die bestaan vandaag, en uit uw cijfers blijkt hoe nuttig en nodig het is dat er extra omkadering en middelen zijn.
Als we kijken naar de instroom vandaag en naar de maatregelen die dit parlement enkele weken geleden nog maar heeft goedgekeurd, zien we dat het Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) in ‘open end’ zit, net als de werkingsmiddelen en de omkadering: als er meer leerlingen komen voor wie de thuistaal niet het Nederlands is, tikken die aan en komen er meer werkingsmiddelen en extra omkadering.
Met betrekking tot OKAN laten we nu bijvoorbeeld in het secundair onderwijs ook toe dat er geprogrammeerd wordt tijdens het jaar. En dit parlement heeft enkele weken geleden ook een regeling goedgekeurd waarbij nu zelfs de kleuterscholen extra werkingsmiddelen krijgen voor de kleutertjes voor wie de thuistaal niet het Nederlands is.
Dat laatste vind ik cruciaal, collega Celis, want hoe jonger je een taal aanleert, hoe beter je die ook oppikt in de jaren nadien. Ik was gisteren bijvoorbeeld getuige van een project van Bednet, waarbij een kindje van vijf jaar, uit de derde kleuterklas, toch verder zijn Nederlands kon leren dankzij afstandsonderwijs. Dat zijn mooie projecten.
Ik wil ook nog een positief element meegeven. Het is niet omdat de thuistaal niet het Nederlands is, dat kinderen geen Nederlands kennen. Als we de cijfers van de laatste peilingen Nederlands in het basisonderwijs bekijken, zien we dat in 2007 89 procent goed scoorde en dat dat in 2013 gestegen was naar 91 procent. Ik wil dan ook een pluim geven aan onze leerkrachten, want uit die cijfers blijkt dat zij in soms moeilijke omstandigheden toch schitterend werk leveren om dat Nederlands op een kwaliteitsvolle manier aan te leren.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Het klopt dat scholen over heel wat instrumenten beschikken. We hebben taalscreening, taaltesten, verplichte bijspijkerlessen voor leerlingen die uitvallen. Als die elementen er niet waren, hadden we inderdaad misschien heel andere cijfers. Het zijn trouwens cijfers waarin de vluchtelingen niet zijn inbegrepen. Ze dateren van voor de vluchtelingencrisis.
Met al die instrumenten die er al zijn, moeten we er toch blijven op inzetten om de drempels die scholen ervaren, weg te nemen. U geeft in uw beleidsbrief ook aan dat u de drempels zult wegnemen die zouden meespelen in het taalbeleid dat we wensen uit te zetten. We moeten daar zeker beducht voor zijn en moeten er blijven op toezien dat we daar zo goed mogelijk op kunnen inspelen, want die vragen zijn er, en gezien de vluchtelingen die erbij komen, zal de problematiek wellicht nog versterkt worden.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Celis, u schetst de situatie hier als een probleem. Ik zou graag hebben dat we de situatie schetsen als een realiteit en een uitdaging voor ons onderwijs om er op een goede manier mee om te gaan.
Samen met enkele parlementsleden heb ik de kans gekregen om begin juli van dit jaar deel te nemen aan een trans-Atlantisch forum waar deze thematiek op een zeer interessante wijze aan bod kwam en waar we een aantal dingen hebben geleerd.
Ten eerste is het leren van onze taal zeer belangrijk. Maar nog belangrijker is dat we aandacht hebben voor de voorwaarden die aanwezig moeten zijn om te kunnen leren. Dan komt het welbevinden van kinderen zeer centraal te staan. Om het welbevinden van leerlingen te verhogen, is erkenning van de identiteit van alle leerlingen van groot belang. Ik stel vast dat we op dat vlak heel veel nood hebben aan een verdere professionalisering binnen ons onderwijs. Minister, kunt u die aspecten meenemen in uw toekomstig beleid, voor een professionalisering van onze leerkrachten die in het veld staan, maar ook van leerkrachten die nog worden opgeleid?
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik sluit mij graag aan bij het betoog van mevrouw Helsen. De cijfers tonen inderdaad aan dat het een blijvend fenomeen is. Leerkrachten in opleiding of leerkrachten die in het beroep staan en denken of hopen nooit met anderstalige leerlingen te worden geconfronteerd, zijn er volgens mij aan voor de moeite. Dat is op zich niet erg. Het is niet het aantal anderstalige kinderen in de klas of kinderen met anderstalige ouders dat impact heeft, maar wel wat leerkrachten ermee doen. Daarmee wil ik mij aansluiten bij de vraag van mevrouw Helsen om nog meer in te zetten, samen met de lerarenopleiding en de nascholing, op de kennis en de didactische middelen om om te gaan met een grotere groep anderstalige leerlingen en die kinderen ook kansen te geven.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, collega’s, de voorbije maanden heeft onze fractie al diverse keren haar ongerustheid geuit over deze problematiek en de manier om ermee om te gaan. Ik refereer daarvoor aan twee vragen die werden gesteld door mijn collega Gennez. Zij is vandaag afwezig om gezondheidsredenen. Op 1 september heeft zij daarover een vraag om uitleg ingediend, die onontvankelijk is verklaard. Diezelfde vraag heeft zij schriftelijk ingediend op 12 november. Daarin vroeg zij naar verschillende items over het aantal onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers (OKAN-klassen), het aantal uren, het aantal erkende anderstaligen binnen het basisonderwijs en andere onderwijsvormen, het begeleiden van minderjarigen enzovoort.
Minister, is de problematiek waarmee we begin september werden geconfronteerd, toen niet onderschat? Werd er daaraan voldoende aandacht besteed?
Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Helsen: we moeten daar vandaag zeker en vast mee leren omgaan. Minister, namens mijn fractie vraag ik u: welke broodnodige extra acties zult u op korte en middellange termijn nog ondernemen om die problematiek verder aan te pakken? Ik denk dat we nog maar aan het begin staan en dat we de volgende maanden nog meer zullen worden geconfronteerd met deze inbreng. We moeten daar op een positieve manier mee omgaan.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, onder andere vorig jaar, in oktober 2014, bond het Vlaams Belang de kat de bel aan over de toen al verontrustende stijging van het aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands sprak. Aanleiding toen was de Gentse gedragscode die stelde dat de thuistaal voor anderstalige leerlingen werd toegelaten in de stadscholen. Er is daar toen geen sterk signaal tegenover gesteld door de Vlaamse Regering. Vandaag worden we opnieuw geconfronteerd met een stijging van het aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt. Er zijn heel wat goedbedoelde maatregelen zoals taalbaden, taaltesten enzovoort. Minister, kunt u opnieuw in overleg gaan met steden en gemeenten om een duidelijk signaal te stellen en komaf te maken met die initiatieven die in onze ogen de hele inburgering en integratie in feite tenietdoen?
Collega’s, ik dank u voor de aanvullende opmerkingen.
Ik ben het ten eerste met mevrouw Helsen eens dat taal één ding is, maar dat de link met welbevinden daarbij onlosmakelijk is. Dat is trouwens altijd zo. Als je kinderen rekensommen wilt leren en ze voelen zich heel slecht in hun vel of ze hebben honger als ze aankomen op school, zal dat heel moeilijk te realiseren zijn.
Ik heb proberen te onderstrepen dat met de regelingen die vandaag bestaan, de resultaten voor onder andere lezen goed zijn. We mogen niet de indruk wekken dat de leerkrachten slecht werk leveren. Integendeel, ze doen het schitterend.
Vorig jaar, in het schooljaar 2014-15, was er een nascholing op initiatief van de regering over taalontwikkeling en hoe je dat kunt stimuleren. We hebben vastgesteld dat er bij scholen een grote nood bestaat aan concrete invulling. Ze weten wat ze moeten doen, maar ze weten niet precies hoe ze het moeten aanpakken. Er is ook enorm veel behoefte aan communicatie tussen scholen. In de komende maanden zal dat nog belangrijker worden. Grootsteden hebben al veel ervaring, maar er worden asielcentra geopend en kinderen moeten naar school, en nu worden sommige scholen voor het eerst geconfronteerd met een grote groep anderstaligen. Er is dus heel veel nood aan communicatie. Dat nemen we op met de pedagogische begeleidingsdiensten, zodat er expertise kan worden gedeeld. Het is niet dat leerkrachten niet bereid zijn, integendeel, ze willen het zeer goed doen, maar die expertise moet worden gedeeld.
Mevrouw Celis, u hebt zeker een punt als het gaat over leerkrachten in opleiding. Een school waar niemand een andere thuistaal spreekt, bestaat niet meer. Ook in onze opleiding zullen we daar standaard rekening mee moeten houden, zodat elke opleiding in Vlaanderen voldoende aandacht besteedt aan het omgaan met een anderstalige thuisachtergrond van kinderen.
Het gaat niet alleen om ouders die vluchteling zijn. Heel wat kinderen, zeker in de Brusselse regio, verkiezen ons Nederlandstalig onderwijs omdat het het beste onderwijs is. Daar moeten we ook rekening mee houden. De taal en taalontwikkeling op een zo jong mogelijke leeftijd zal ik in de komende jaren sterk ondersteunen met extra initiatieven naar onze leerkrachten.
Mevrouw Helsen, ik ben vertrokken vanuit de realiteit van de ontvangen cijfers. Ik zoek een oplossing om onze cijfers te kunnen verbeteren met heel gedreven en gemotiveerde leerkrachten. De kennis van het Nederlands is de basis voor een goede schoolcarrière. Het is de opstap naar werkgelegenheid, het is cruciaal in de ontwikkeling van kinderen en jongeren op de arbeidsmarkt. Daar moeten we dus blijven op inzetten. We moeten er blijven op toezien dat de instrumenten die worden aangereikt, maximaal worden ingezet, dat we de scholen en de leerlingen ondersteunen zodat iedereen er beter van kan worden. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.