Verslag plenaire vergadering
Verslag
Lofredes aan de heren Geert Bourgeois, Kris Van Dijck en Marino Keulen voor hun twintig jaar parlementair en/of ministerieel mandaat
Collega’s, dames en heren, ik heet u van harte welkom bij deze huldeviering van drie collega’s met een parlementair en/of ministerieel mandaat van twintig jaar. Bij vorige vieringen, in 2009 en 2013, heb ik al aangehaald dat velen van ons die twintig jaar niet halen. De gemiddelde levensduur van een Vlaams volksvertegenwoordiger – ik sprak bij een eerdere gelegenheid wat oneerbiedig van de ‘houdbaarheidsfactor’ – is tegenwoordig acht à negen jaar. Ik bedoel dus het mandaat van Vlaams volksvertegenwoordiger; u moet dat niet verkeerd interpreteren. Een lange carrière, zoals in dit geval, is dus bepaald wel iets om te vieren.
Toch zegt niet iedereen direct volmondig ja op onze vraag of hij of zij wil worden gehuldigd. Sommigen vinden zo’n huldebetoon te formeel en te serieus. Anderen ervaren zo’n viering– en de drie jubilarissen moeten dat toch in de oren knopen – alsof dat het einde van een carrière zou zijn, terwijl ze nog niet van plan zijn om ermee op te houden. Weer anderen zijn vooral actief geweest in het federaal parlement en vinden een huldiging in het Vlaams Parlement daarom vreemd, en nog anderen hebben zo hun persoonlijke redenen om te aarzelen of af te zien van een huldiging. Ik kan daar best inkomen, maar zoals gezegd, een parlementair mandaat van twintig jaar is niet gering, en daarom vind ik dat zo’n mandaathouder gerust in de bloemetjes mag worden gezet. Het gaat uiteindelijk om dienaren van het volk met een lange staat van dienst, die niet zomaar verworven is.
Ik heb er vroeger al op gewezen: wie denkt dat het lidmaatschap van een parlement een abonnement is dat automatisch wordt verlengd, heeft het helemaal mis. Dat geldt vooral voor diegenen die de eerste keer verkozen zijn tot dit halfrond. Een langjarig lidmaatschap van een parlement verwerf je maar door hard werken, door inzet, door kennis en kunde. En ja, een sterk karakter, een flinke dosis overtuigingskracht en het nodige doorzettingsvermogen helpen daarbij.
Collega’s, ik overloop graag met u de politieke carrières van onze gehuldigden: u zult zien dat al die carrières stuk voor stuk worden gekenmerkt door de voornoemde eigenschappen.
Minister-president, beste Geert, het doet me veel plezier dat precies mij de eer te beurt valt u hier te huldigen voor uw carrière. Niet ongerust zijn, minister-president. (Gelach)
Ik voel me namelijk verwant met u. Uw Izegem en mijn Riemst vormen misschien wel geografische tegenpolen binnen Vlaanderen, maar wij zijn leeftijdsgenoten, partijgenoten en vooral Vlaamse geestesgenoten. Dat schept een band. Toch is er een groot verschil. U bent veel vroeger politiek actief geworden, u bent blijkbaar geboren met een overdosis aan politiek DNA. Al heel vroeg, tijdens uw middelbareschoolperiode, was u lid van de Katholieke Studenten Actie, net als ik, trouwens. Later werd u actief in de Vlaams-Nationale Studentenunie. Op uw 17e werd u secretaris van de plaatselijke Volksunieafdeling en voorzitter van de Izegemse Volksuniejongeren.
In 1976 nam u voor het eerst deel aan de gemeenteraadsverkiezingen. U werd verkozen, maar kon pas zetelen na uw legerdienst, vanaf 1977. In 1982 werd u herverkozen en kwam de Volksunie mee in het stadsbestuur van Izegem. U werd eerste schepen en dat bleef u tot 1994. Dat uw pakket bevoegdheden ook Juridische Aangelegenheden bevatte, verbaast me niet: u had rechten gestudeerd en was advocaat. Tot zover het lokale niveau van Izegem, waar u trouwens nog altijd gemeenteraadslid bent.
In 1995 begon u uw parlementaire carrière als federaal volksvertegenwoordiger voor de Volksunie. Als lid van de oppositie kreeg u – en dat is echt wel uitzonderlijk – enkele wetsvoorstellen van uw hand goedgekeurd, bijvoorbeeld de wet op het bronnengeheim, waardoor journalisten voortaan enkel nog in noodsituaties de identiteit van hun informatiebronnen moesten prijsgeven. U vergaarde nationale bekendheid door uw activiteiten als lid van de commissie-Dutroux in 1997 en door uw rol bij de Octopusonderhandelingen in 1998. U werd en wordt algemeen gewaardeerd om uw degelijkheid en uw dossierkennis. In 1999 werd u fractieleider van de Volksunie in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In 1996 werd u lid van het partijbestuur van de Volksunie, op een moment dat er al sprake was van een existentiële crisis in uw – en ook mijn – partij.
Vier jaar later werd u voorzitter van de Volksunie. De Volksunieleden verkozen u tegen de zin van de partijtop. Er volgde een hevige referendumstrijd over de toekomst van de partij. De Volksunie implodeerde. De Oranjehofgroep, zo genoemd naar de plaats waar de bijeenkomsten plaatsvonden, vormde de basis voor de N-VA, waarvan u in 2001 stichtend voorzitter werd. In die hoedanigheid voerde u tussen 2001 en 2004 fors oppositie tegen de paarse meerderheid.
U stond er toen alleen voor. In 2003 was u de enige verkozene voor de N-VA in de Kamer, maar u huldigde toen al een beroemd motto, dat uw ware Vlaams-nationale aard ten volle beklemtoonde: “Je maintiendrai!” Vergeef me mijn uitstapje naar het Frans, maar als het hof van Oranje die leuze mag hanteren, dan mag een overtuigd Vlaams-nationalist dat zeker ook. Voor velen leek de N-VA op dat moment op sterven na dood, maar de partij overleefde, en dat was wellicht mede dankzij het kartel met CD&V, waarvan u een van de grondleggers was.
Uw doorzettingsvermogen leverde resultaat op. In 2004 veroverde de N-VA zes zetels in het Vlaams Parlement, een Europees zitje en een mandaat als Vlaams minister in de regering-Leterme. Die functie ging naar wie haar het meest verdiende: Geert Bourgeois. Tot in 2008. Het uitblijven van garanties voor een staatshervorming en een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde strookte niet met uw overtuiging en u diende uw ontslag in. Er kwam een einde aan het kartel. Op eigen kracht boekte de N-VA de ene verkiezingsoverwinning na de andere. Dat had verstrekkende gevolgen voor u. U werd viceminister-president in de regering-Peeters II, en na de jongste verkiezingen werd u de absolute nummer één van de Vlaamse Regering: minister-president van de Vlaamse Regering.
Daarmee hebt u voor een mijlpaal gezorgd. Van de Vlaamse beweging tot Vlaams minister-president, van Vlaamse idealen tot de uitvoering ervan: u hebt de cyclus doorlopen en zelf gestalte gegeven. U hebt de dromen van de Volksuniepioniers uit de jaren 60 en 70 in realiteit omgezet. Vlaanderen kan nu bogen op een regering én een parlement onder voorzitterschap van een Vlaams-nationalist.
Dames en heren, ik besef dat ik met dit stukje geschiedschrijving over het wel en wee van de Volksunie, in samenhang met Geert Bourgeois en zijn N-VA, heel wat feiten, jaartallen, mandaten en bevoegdheden genoemd heb. Ik zal proberen ook inhoudelijk op een aantal zaken in te gaan.
Minister-president, als Vlaams minister realiseerde u belangrijke doorbraken, zoals een afslanking en efficiëntere werking van de Vlaamse administratie. Voor het lanceren van de formulierenwebsite van Vlaanderen kreeg u de Wablieft-prijs 2006. Als mediaminister richtte u de Vlaamse Regulator voor de Media op, het nieuwe toezichtsorgaan voor de audiovisuele media. Als minister van Inburgering pleitte u voor “een fris en open Vlaanderen”, dat nieuwkomers rechten en plichten geeft. Het inburgeringsbeleid, met onder meer taallessen, zorgt voor insluiting in plaats van uitsluiting. Als minister van Toerisme benadrukte u de drie sterke producten van Vlaanderen: de kunststeden, het vredestoerisme in de Westhoek en de Vlaamse kust. En daarmee werd Limburg natuurlijk vergeten. (Gelach)
U stond mee aan de wieg van het grensoverschrijdende samenwerkingsverband Eurometropool Rijsel-Kortrijk-Doornik. Als minister van Binnenlandse Aangelegenheden gaf u de provinciegouverneur de opdracht de oproepingsbrieven in de zes faciliteitengemeenten rond Brussel zelf te versturen. Dat lag gevoelig. En het feit dat u geen groen licht gaf voor de benoeming van drie kandidaat-burgemeesters, omdat zij de taalwetgeving niet naleefden of weigerden te erkennen, maakte u in die gemeenten ook niet echt geliefd. Maar dat is stilaan een traditie aan het worden sinds de omzendbrief-Peeters. Ook uw directe voorganger Marino Keulen, en uw opvolgster, Liesbeth Homans, streden en strijden dezelfde strijd.
Beste Geert, ik denk niet dat ik uw Vlaams-nationalistische inborst geschoffeerd heb, toen ik daarstraks de Franstalige leuze ‘je maintiendrai’ aan u koppelde. Met een gerust gemoed durf ik daarom nog een ander Frans etiket op u te plakken. Als fervent liefhebber van de koers hebt u heel veel weg van een flandrien pur sang. En het aardige is dat de omschrijving van flandrien in Van Dale eigenschappen noemt die ook de politicus Bourgeois kenmerken. Ik citeer Van Dale: “Flandrien: Vlaamse wielrenner die, behalve door een grote fysieke kracht, gekenmerkt wordt door het vermogen om in ongunstige omstandigheden zijn strijdlust te behouden, en daardoor uitermate geschikt is voor het rijden van de Vlaamse voorjaarsklassiekers.” We zijn nu in de maand december, en regen en wind zorgden de voorbije dagen voor echt flandrienweer. Daarin voelt u zich in uw sas, zoals u zich al twintig jaar in uw sas voelt als parlementair en als minister.
Zo’n staat van dienst verdient uiteraard een huldiging. Straks ontvangt u dus volledig terecht een ereteken. En tegelijkertijd spreek ik de hoop uit dat Vlaanderen nog lang zijn voordeel mag doen met uw kennis en kunde. Dank u wel. (Applaus)
De minister-president zal straks tijdens het wandelbuffet wel opmerkingen maken tegen mij, maar goed, ik heb een brede rug gekregen. En ik denk dat het historisch allemaal wel ongeveer klopte, zag ik af en toe aan de non-verbale communicatie. (Opmerkingen)
Ik wist het. Maar ja, het is een laudatio. (Gelach)
Collega Van Dijck, beste Kris, terugblikken op andermans carrière is altijd moeilijk. Je moet oppassen dat je geen dingen vergeet, en in een lange carrière zijn er veel zaken die in het oog springen. Ik heb mij in uw carrière verdiept. Ik ben er om het zo te zeggen – met een knipoog naar uw columns – ‘kris-kras’ doorheen gegaan.
Frappant in uw geval, beste Kris, vind ik dat u al op zeer jonge leeftijd in de Volksunie stapte. U was nog maar 16 jaar, nog jonger dan Geert Bourgeois. De politieke microbe had u ongetwijfeld van uw ouders geërfd. Ze zat als het ware in de genen: uw vader en moeder startten destijds de Volksunie op in Dessel. U richtte op uw beurt in 1982 de Desselse afdeling van de Volksunie-jongeren op. Ja, het bloed kruipt waar het niet gaan kan, nietwaar? Eigenlijk ambieerde u toen al, op 18-, 19-jarige leeftijd, een politiek mandaat. Maar de wettelijke leeftijd lag toen nog op 21 jaar. Bij de stembusgang daarop echter, in 1988, werd u, een beetje tot uw eigen verbazing, schepen van Sport en Jeugd. Sinds 1989 bent u onafgebroken gemeenteraadslid van Dessel. Tussen 1995 en 2000 was u burgemeester en opnieuw vanaf 2007 tot heden bent u burgemeester van die mooie gemeente – dat van die mooie gemeente hebben ze mij opgelegd, maar ik lees het toch voor. (Gelach)
U brak dus met de oude traditie dat een burgemeester het in Dessel niet langer volhoudt dan één zittingsperiode. Ik kan er als bijzonderheid bij vertellen dat u tot in 2012 de enige N-VA-burgemeester was.
Ik ga even terug in de tijd, naar 1995. Dat was een belangrijk jaar voor u, Kris. U moest stoppen met uw job als onderwijzer. Uw leven werd in één jaar volledig overhoop gegooid. In januari werd u burgemeester, tot groot jolijt van uw leerlingen van de vierde klas. Ze hadden de hele klas versierd en deden u een bouwdoos over Dessel cadeau. Dat het tot groot jolijt van de leerlingen was, is natuurlijk wel veelbetekenend. (Gelach)
Enkele maanden later werd u bovendien verkozen als Vlaams volksvertegenwoordiger. Op dat moment werd uw politieke verhaal ook buiten het lokale niveau belangrijk en begon u aan uw parlementaire mandaat. Naar eigen zeggen is uw succesrecept in de politiek: altijd aanspreekbaar, vriendelijk en duidelijk zijn en weten dat je nooit de volledige wijsheid in pacht hebt. Het klinkt inderdaad zoals we u kennen. Maar dat wil niet zeggen dat u de strijd en de actie schuwt. Ik roep bijvoorbeeld het feit in herinnering dat u samen met Geert Bourgeois naar het Grondwettelijk Hof trok om de invoering van de kiesdrempel in de kieswetgeving teniet te doen, waarbij u overigens bot ving.
Ik noem verder uw actie in 1999 in Kleine Brogel, waar u samen met Patrick Vankrunkelsven en Hugo Van Dienderen werd opgepakt wegens deelname aan een vredesactie, waarbij u zonder toestemming de militaire basis binnendrong op zoek naar bewijzen voor de geheime opslag van kernwapens. U handelde, zoals u het zelf formuleerde, “uit een onweerstaanbare drang naar vrede, verdraagzaamheid en vrijheid”. (Gelach)
En als ik het me goed herinner – ik was er zelf bij – kwam het idee om in 2005 met twaalf vrachtwagens volgeladen met 226 miljoen valse bankbiljetten van 50 euro naar Strépy-Thieu te rijden, ook van u. Het was de bedoeling om bij de scheepslift, als symbool van nutteloos besteed geld, de geldtransfers van Vlaanderen naar Wallonië aan de kaak te stellen en aldus een oproep te doen om de transfers te stoppen en te vervangen door echte solidariteit.
Beste Kris, u bent parlementslid in hart en nieren en u kent de parlementaire praktijk zeer goed. U kent het huis als uw broekzak. U bent een man van het debat: u bent beminnelijk, vlot en gevat en u hebt flair. U bent de afgelopen twintig jaar lid geweest van verschillende commissies – ik denk dan aan de domeinen Gelijke Kansen, Sport en Binnenlandse Aangelegenheden, maar vooral aan Onderwijs.
U hebt heel wat initiatieven ingediend en vragen gesteld op dat gebied. Niet vreemd voor iemand die van mening is – en ik citeer – “dat onderwijs prioritair is voor Vlaanderen, omdat kennis – bij gebrek aan natuurlijke grondstoffen – moet verhinderen dat Vlaanderen in de grijze economische middenmoot terechtkomt”.
Maar ook Media heeft uw belangstelling: bij de bespreking van het Maxidecreet in 1997 diende u de eerste reflectienota uit de geschiedenis van het Vlaams Parlement in. Dat is toch wel opmerkelijk. Door dat decreet kreeg de Vlaamse openbare omroep de nodige autonomie om de concurrentie met de commerciële zenders aan te gaan.
En nu we toch een paar markante zaken op het gebied van de regelgeving opnoemen: in 2002 was u hoofdindiener van het decreet dat 11 juli erkent als Vlaamse vakantiedag en in 2009 probeerde u met het zogenaamde decreet-Van Dijck het heikele probleem van de onderwijsinspectie in de faciliteitengemeenten aan te pakken, waarin dit huis u steunde.
Als fractieleider van de N-VA was u lid van het Uitgebreid Bureau van het Vlaams Parlement van november 2004 tot 1 januari 2007. Op die datum mocht ik u in die hoedanigheid opvolgen, toen u even een stapje opzijzette om u volledig te kunnen focussen op het burgemeesterschap.
Bij de parlementaire verkiezingen van juni 2009 werd u herverkozen en trad u opnieuw op als frontman van uw fractie. Op het thuisfront liep inmiddels alles op rolletjes: de Desselse ploeg functioneerde goed en u kon zich opnieuw meer inzetten voor het Vlaams Parlement.
Eind 2012 gaf u het ambt van fractieleider door aan Matthias Diependaele, om u meer te kunnen toeleggen op de geplande hervorming van het secundair onderwijs. U bent niet voor niets de onderwijsspecialist van de N-VA. U werd door uw partij ook aangesteld om de lokale verankering van de partij na de grote groei bij de verkiezingen van 2012 in goede banen te leiden. Sinds het begin van deze zittingsperiode bent u als secretaris lid van het Bureau en het Uitgebreid Bureau.
Beste Kris, ondertussen is het – zoals u weet – 2015 en zetelt u twintig jaar in het Vlaams Parlement. In 2007 zei u over uw politieke carrière dat u op dat moment al alles wás of alles had gedáán. Enkel minister zou een trapje hoger zijn, maar u zei dat u dat ambt absoluut niet ambieerde.
U voegde er bovendien aan toe dat u zichzelf niet tot uw 70e in de politiek zag zitten. Gelukkig bent u nog lang geen 70. U bent van vele markten thuis en een man met uw competentie kunnen we in het parlement goed gebruiken. Iemand die als motto tolerantie en vriendschap heeft, een bemiddelaar, bereid tot het sluiten van compromissen, is uit het goede parlementaire hout gesneden.
Beste Kris, ik heb in deze toespraak tot u al tweemaal de naam Geert Bourgeois laten vallen. Nochtans staat ú centraal in dit verhaal. Maar de gelijkenis tussen uw verhaal en dat van de minister-president is erg frappant, ook al is dat van u nooit bekroond met het ministerschap.
U voelt zich namelijk het allerbest tussen uw dierbare Desselnaren – ik hoop dat dat de juiste benaming is – : rasechte Kempenaren, no-nonsense Vlamingen op hun manier. Diezelfde aard typeert u ten voeten uit. U bent loyaal, een harde werker, een dienaar van de gemeenschap, zo eentje die het Vlaams-nationalisme met de paplepel meekreeg omdat niet alle burgers in dit land op gelijke voet werden behandeld.
Zoals u opkomt voor uw Desselnaren, zo bent u ook opgekomen voor de Vlamingen, jarenlang. Dat heeft geloond en dat loont nog altijd.
Daarom, beste Kris, zijn wij u dankbaar voor uw inzet en feliciteren wij u met uw twintigjarig parlementair mandaat. Doe er wat ons betreft gerust nog heel wat jaartjes bij! (Applaus)
Collega Keulen, beste Marino, streekgenoot. Ik zou dit natuurlijk in het dialect kunnen doen, maar dan snapt niemand er wat van. (Gelach)
We zullen dat in het Nederlands doen.
Dat u, als eerste telg uit een ondernemersgezin in de politiek zou gaan, was niet zo evident. Weliswaar had uw enthousiaste leraar geschiedenis wel uw interesse voor de politiek gewekt, maar bij u thuis vonden ze dat u maar beter iets praktisch kon studeren, zoals handelswetenschappen. Met de specialisatie boekhouden in het studiepakket zou er tenminste iemand op de centjes kunnen letten in het bouwbedrijf van uw vader en uw oom, die vooral in het bouwen zelf geïnteresseerd waren.
In 1981, u was toen net 18, mocht u voor het eerst gaan stemmen. Uw vader was als ondernemer veeleer liberaal gezind, maar zelf vond u het in die partij allemaal maar saaie pieten. Behalve Patrick Dewael. Zijn jonge, frisse en moderne campagne sprak u aan, al volgde uw bekering – als we het zo mogen noemen – pas in 1985, toen u Dewael op een meeting in het cultureel centrum van Lanaken – daarmee weet u meteen dat Lanaken ook een cultureel centrum heeft – hoorde spreken en u meteen en definitief verkocht was.
In 1987, na uw studies en na uw legerdienst in Duitsland, kon u gaan werken in de banksector, maar de politiek trok u aan en, zoals u het zelf ooit geformuleerd hebt: u zag uzelf de rest van uw leven niet als boekhouder doorbrengen.
U koos daarom voor een baan bij de persdienst van Patrick Dewael, toen gemeenschapsminister van Cultuur. Uw eerste werkdag op het kabinet, 17 oktober 1987, was echter wel heel bijzonder: het was meteen ook uw laatste, want op die dag viel de Federale Regering over Voeren, en dat betekende ook het einde voor de Vlaamse Regering. (Gelach)
Zo gaat dat, hé, Marino. Na die ene dag op het kabinet, kwam u terecht in de Melsenstraat, op het partijhoofdkwartier.
Maar Patrick Dewael kwam terug als minister van Cultuur en u werd gedurende een aantal jaren, tot 1992, zijn woordvoerder. Van het kabinet ging het opnieuw naar de partij: in de cel communicatie werd u adjunct-woordvoerder van VLD-voorzitter Guy Verhofstadt.
En ondertussen was u aan een eigen lokale politieke carrière bezig. Die ging in stijgende lijn. Op 1 januari 1989 werd u voor het eerst gemeenteraadslid in Lanaken. In 1994-95 zetelde u ook in de provincieraad. Ik herinner me dat we nog gezellig naast elkaar hebben gezeten in de provincieraad van Limburg. Van 1995 tot 2001 was u in Lanaken schepen van Cultuur, Jeugd, Bibliotheek, Industrie, Gemeentelijke eigendommen en Promotie Lanaken, en later opnieuw met een vergelijkbaar pakket bevoegdheden. U bracht het vervolgens tot voorzitter van de gemeenteraad, sinds 2007, en u bent burgemeester sinds 2012.
Maar voor ons Vlaams Parlement is het jaar 1995 belangrijk. Toen – en daarmee verlaat ik het lokale niveau – werd u voor het eerst verkozen als Vlaams volksvertegenwoordiger. U liet zich opmerken in de commissie Media, waar u een trouwe verdediger was van uw minister, Dirk Van Mechelen. U liet zich nooit verleiden tot een puur economische benadering – altijd schemerde het culturele aspect door.
U stond mee aan de wieg van het Vlaams Fonds voor de Letteren, u kwam op tegen de vaste boekenprijs en pleitte voor een culturele intendant voor Limburg. U hekelde wantoestanden bij de sociale huisvesting. En dan… in 2003 – u zetelde ondertussen acht jaar in het Vlaams Parlement – werd u tot veler verrassing minister. Ook tot uw eigen verrassing trouwens, maar u vatte de taak aan met volle goesting – nietwaar, mevrouw Rutten – zoals u zelf zei. En eigenlijk was u goed voorbereid, want volgens u is de ideale voorbereiding op het ministerschap een uitvoerend lokaal mandaat.
Met Media, Sport en Huisvesting kreeg u interessante bevoegdheden. Na de verkiezingen van 2004 bleef u op post in de Vlaamse Regering. Naast de bevoegdheid Wonen kreeg u Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid en Inburgering.
Op al die domeinen wist u fundamentele hervormingen door te voeren. Ik denk aan dossiers als het Gemeentedecreet, het Provinciedecreet en het OCMW-decreet. Ik noem verder regelgeving op het gebied van het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, het Vlaamse inburgeringsbeleid, en niet te vergeten de Wooncode. De bepaling uit de code dat huurders van sociale woningen Nederlands moeten spreken of bereid zijn het te leren, werd in Franstalig België niet erg goed ontvangen. Zij gaven u, wat je noemt, slechte punten.
Maar goede punten kreeg u dan weer van de bouwsector. In 2008 kreeg u de Gouden Baksteen, vanwege uw positieve impact op die sector. Door uw inspanningen namelijk werd het aanbod aan sociale woningen vergroot. U wist heel wat te investeren in nieuwbouw en renovatie. U hebt de renovatiepremie ingevoerd. U hebt de inkomensgrens voor de verbeterings- en aanpassingspremie opgetrokken, en u hebt de toekenning ervan uitgebreid naar de voorkoming van CO-vergiftiging. Bovendien was u de initiatiefnemer van de Vlaamse Woonraad.
Ook goede punten kreeg u van Vroem – nee, dames en heren, we praten niet over auto’s, maar over de Vlaamse Vereniging voor Voyageurs, Roms, Roma en Manoesjen, de opvolger van het Vlaams Overleg Woonwagenwerk. Die vereniging overhandigde u, als minister van Inburgering, in 2007 de Gouden Woonwagen. U kreeg de prijs omdat er dankzij uw inspanningen extra woonwagenterreinen kwamen.
Prijzen als de Gouden Baksteen en de Gouden Woonwagen imponeren natuurlijk vanwege al dat goud. Maar u haalde ook nog enkele andere aardige titels binnen. Zo werd u in 2004 verkozen tot radiopersoonlijkheid van het jaar, en werd u in 2005, als eerste Belg, benoemd tot ambassadeur van Maastricht. Eerlijk gezegd ben ik op dat laatste wel een beetje jaloers. Ik zal toch eens contact opnemen met de burgemeester van Maastricht – want ik ben zelf geboren in Maastricht – en vragen waarom u wel ambassadeur van Maastricht bent, en ik niet. (Gelach)
Ook het volgende wapenfeit kan ik niet onvermeld laten, Marino, al bent u het waarschijnlijk beu gehoord, maar het spreekt al te zeer tot de verbeelding. In 2005 kwam u uit een Durex-enquête naar voren als de meest sexy politicus. Zoiets is mij persoonlijk ook nooit overkomen. (Gelach)
Maar nu weer even ernstig, Marino. Toen uw partij na de verkiezingen van juni 2009 op Vlaams niveau in de oppositie belandde, werd u opnieuw Vlaams volksvertegenwoordiger. Anderen zouden teleurgesteld geweest zijn, u niet. Nu moet u toch eens naar deze woorden luisteren, want ze zijn zeer wijs: “Hoe kun je ontgoocheld zijn als je zoveel mooie dingen hebt kunnen doen?”, was uw reactie. Sterker nog, u zag het als een kans. Dat typeert u. U kon uw opgedane ervaring nuttig gebruiken voor het parlementaire werk. U werd ondervoorzitter van de belangrijke commissie Versnelling Maatschappelijk Belangrijke Investeringsprojecten en bovendien werd u als secretaris van het Vlaams Parlement lid van het Bureau. Inmiddels, sinds de nieuwe zittingsperiode, bent u derde ondervoorzitter.
Daarnaast bent u ook nog altijd politiek actief op lokaal niveau, natuurlijk. Lokale politiek was en is immers uw passie. Ik herinner me uw boutade: “Als minister praat je over de mensen, in de lokale politiek praat je met de mensen.” U moet me toch eens verklappen, beste Marino, wat uw visie is op de manier waarop je als volksvertegenwoordiger praat. Met en over mensen misschien? Na een mandaat van twintig jaar volksvertegenwoordiger moet u dat toch kunnen zeggen.
En dan zijn we uitgekomen op waar het in deze hulde om draait. Dit jaar viert u een belangrijke verjaardag: die van twintig jaar parlementair en ministerieel mandaat. Het is mij een heel groot genoegen, ook als streekgenoot, u daarmee te mogen feliciteren. (Applaus)
Met veel plezier overhandig ik dan nu aan de drie gehuldigden het ereteken, uit dankbaarheid voor wat u de afgelopen 20 jaar voor de politiek in dit land betekend hebt.
– De voorzitter overhandigt de medailles aan de heren Geert Bourgeois, Kris Van Dijck en Marino Keulen. (Applaus)
Minister Crevits heeft het woord.
Geachte jubilarissen, beste familieleden en vrienden, beste collega’s uit de Vlaamse Regering, beste leden uit het Vlaams Parlement, beste voorzitter van het Vlaams Parlement, driemaal twintig jaar parlementaire of ministeriële ervaring. Als het om een huwelijk zou gaan, was dat driemaal porselein of eenmaal diamant. Maar gelukkig voor dit trio gaat het niet om een huwelijk en evenmin om een echtelijke band.
De vraag is wat deze heren dan wel bindt. Wat is naast hun aantal jaren dienst als volksvertegenwoordiger de gemeenschappelijke noemer waaronder de drie jubilarissen kunnen worden gecatalogiseerd?
Uit het gedetailleerde overzicht dat de voorzitter heeft gegeven, kunnen we het bijzonder warme hart voor het lokale politieke niveau onderscheiden. Dat is het niveau waar de politiek het meest op mensenmaat geschreven en gesneden is. Elk van de jubilarissen heeft op zeer jonge leeftijd zijn roeping gevonden via de lokale politiek, en dat ondanks het feit dat ze gaandeweg carrière maakten in andere, sommigen noemen het hogere echelons van onze politiek. Geen van de drie heeft ooit het lokale niveau veronachtzaamd.
De ene werd op 25-jarige leeftijd gemeenteraadslid en vond na een zeer lange carrière als Vlaams parlementslid en meervoudig Vlaams minister het burgemeesterschap als nieuwe uitdaging. De ander startte op 16-jarige leeftijd de plaatselijke jongerenafdeling van zijn partij en combineert intussen zijn derde legislatuur als burgemeester met twintig jaar onafgebroken parlementair mandaat. De derde was als 17-jarige al secretaris van zijn partij en is vandaag als Vlaams minister-president niet te beroerd om nog altijd actief te zetelen als voorzitter van de lokale gemeenteraad, in goede en in slechte dagen.
Dames en heren, deze drie heren – onze drie collega’s – worden vandaag natuurlijk vooral verbonden door hun parlementair metier; hun kennis van de parlementaire stiel. Ze zijn alle drie in 1995 naar Brussel afgezakt om politieke talenten die ze uiteraard in grote dosis hadden voor het eerst ten bate van ons parlement in te zetten. Drie wijze jubilarissen intussen, die intussen twintig jaar geleden vanuit een eigen stevige lokale verankering zich inzetten voor het algemeen belang. U hoorde het de voorzitter al zeggen: ze kwamen niet alle drie uit het oosten, maar toch minstens twee van hen.
Ik begin met de jongste. Het was eventjes zoeken wie dat is, maar het is Marino Keulen. Hij is niet voor niets ooit de meest sexy politicus geweest. En misschien is hij dat nog; daarover doe ik geen uitspraken. Maar u mag er zijn. (Gelach)
Marino Keulen is dus de jongste, en om die reden als eerste in mijn toespraak vermeld. Hij komt zelfs uit het verre oosten, Lanaken, veel oostelijker kan men niet meer gaan in ons land. Zijn familienaam suggereert zelfs een nog oostelijkere afkomst. De jongste jubilaris is wellicht van meet af aan de meest onverschrokken man geweest. Op elk van de vele beleidsniveaus waar hij verantwoordelijkheid nam, heeft hij een krachtige stempel weten drukken, dankzij de unieke combinatie van grondige dossierkennis en standvastige koppigheid.
Tegelijkertijd is hij ook een man van het compromis, een bruggenbouwer, zelfs over de Maas, als het even kan. Wat voorzitter Peumans naliet te vertellen, is dat sommigen beweren dat deze sterke eigenschappen wellicht zijn te verklaren door het feit dat hij eigenlijk een product is van de KLJ. Jawel, de Katholieke Landelijke Jeugd. Hoe hij later in de ban geraakte van een Tongerse goeroe die rondtrok langs lokale culturele centra om de plaatselijke jongeren te liberaliseren, hoorde u al van onze voorzitter. Ook zijn eerste kordate stappen in de politiek of hoe hij op zijn eerste werkdag op het kabinet al een regering deed vallen, vernam u uit betrouwbare bron. Daarna werd hij adjunct-woordvoerder van Guy Verhofstadt, een post die volgens mij stalen zenuwen vereist.
En ook toen we vanaf 2007 ruim twee jaar collega’s-ministers waren in de Vlaamse Regering, maakte ik van nabij kennis met Marino’s krachtdadige bestuurderskwaliteiten. Toen hij minister van Binnenlands Bestuur werd, hoorden ongehoorzame burgemeesters het dan ook geregeld in Keulen donderen. In zijn huidige bevoegdheid van burgemeester presteert hij het zelfs om het onverschrokken op te nemen tegen de gevreesde Outlaws en Hells Angels van het Maasland. Goed ingelichte bronnen uit zijn directe omgeving beweren dan ook dat hij een plan heeft dat naar hem is vernoemd: het Spartacusplan.
Ik heb Marino Keulen ook vijf jaar lang meegemaakt toen ik minister van Openbare Werken was. Hij was toen de gewaardeerde spreekbuis van de oppositie in de commissie. Wat ik bijzonder op prijs heb gesteld, is het feit dat u, zodra het mogelijk was, u de moed opbracht om de partijgrenzen te overstijgen teneinde akkoorden te kunnen sluiten, steeds in het belang van de Vlamingen. Bovendien heeft hij het op de meeste andere politici voor dat hij ook na zijn politiek pensioen nog zal kunnen meedingen naar het hoogst gewaardeerde ambt van het Maasland: dat van – en ik probeer het correct uit te spreken – Prins van de Raod van Laon tot Aoke, of de prins van zijn geliefde Lanaakse carnaval. Het feit dat hij al eerder verkiezingen heeft gewonnen, zal zeker in zijn voordeel spelen. In elk geval hopen wij uit de grond van ons hart dat hij nog zeer lang in onze middens vertoeft.
Kris Van Dijck, de tweede jubilaris, werd slechts enkele weken voor zijn jongere collega geboren. Hij komt uit het oosten – het noordoosten weliswaar –, uit Dessel, beter bekend als de parel van Midden-Brabant. (Gelach)
De tweede wijze is waarschijnlijk de meest levenslustige en zachtmoedige, een partijman van het eerste uur en ook iemand die in zijn lange carrière op elk moment trouw bleef aan zijn Vlaams-nationalistische ideologie. Ongunstige nevenwerkingen zoals het overplakken van de B op zijn nummerplaat met een Vlaamse Leeuw of het luidkeels meezingen van Vlaams schlagers op de Kempense seniorenzender Radio Gompel, vergeven we hem graag.
Kris, je raakte vooral bekend bij het grote publiek als de man die er in 2006 al in slaagde om met een N-VA-lijst de volstrekte meerderheid te behalen bij de gemeenteraadsverkiezingen, een – vergeef me het woord – tour de force die je in 2012 als enige van je partij wist te herhalen. Het is dan ook begrijpelijk dat je verantwoordelijk werd voor de lokale verankering van de partij en dat je de man bent die wordt opgebeld als er ergens in de Kempen een lokaal heidebrandje moet worden geblust. Met zo’n stalinistische score is het al even begrijpelijk dat de wereldberoemde metalband AC/DC deze zomer tussen Parijs en Moskou enkel halt hield in … Dessel om op de plaatselijke weide een onvergetelijk concert te berde te brengen voor de plaatselijke herder.
Je opleiding als onderwijzer komt je al je hele carrière goed van pas. Waar Kris komt, wordt onderwezen, met de flair, de passie en de humor van een echte leraar. Een entertainer in hart en nieren – of moet ik van vlees en bloed zeggen – die vanuit een bijzonder sterk buikgevoel en een oprechte bekommernis alle onderwijsdossiers van de laatste twintig jaar trouw mee vorm heeft gegeven. Je bent vandaag nog altijd actief lid van de commissie voor Onderwijs en je bent een van de weinigen die kan zeggen dat je al vijf Vlaamse onderwijsministers hebt overleefd. De zesde … enfin... (Gelach)
Je was iets te enthousiast. (Gelach)
Ik hoop van harte dat deze legislatuur geen vroegtijdig einde brengt aan deze recordreeks.
Uit betrouwbare bron verneem ik dat je ondertussen – dat zal ook te wijten zijn aan je buurman – in sneltempo West-Vlaams aan het leren bent.
Zo komen we bij onze derde jubilaris, onze nestor, minister-president Geert Bourgeois. Hij komt als enige uit het westen, maar legde zonder meer een indrukwekkend parcours af. Van eenmansfractie in de Kamer, tot minister-president van Vlaanderen. Il faut le faire!
Geboren en getogen in Roeselare, Izegem. Ook jouw vader, Geert, was trouwens onderwijzer. Opgegroeid in een groot gezin met een zeer sterk Vlaams bewustzijn, al laat je familienaam dat niet meteen vermoeden. Genealogisch onderzoek wees uit dat de roots van de Bourgeois teruglopen naar Doornik, de stad van ambtsgenoot Rudy Demotte. Al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat de regionale grenzen op dat moment anders lagen.
Geerts onderwijzer uit het eerste leerjaar beschreef hem als een brave, beleefde jongen, heel leergierig ook, steeds de primus van de klas met meer dan 90 procent. Geert trok vanuit het Sint-Jozefscollege in Izegem naar de universiteit van Gent om rechten te studeren, en daar ontmoette hij zijn vrouw Betty – hier aanwezig trouwens, confrater ook. En jawel, Betty is de nicht van Geert Hoste. U zult het wellicht met mij eens zijn dat beide heren behalve hun voornaam maar weinig met elkaar gemeen hebben.
En toch, goed ingelichte bronnen, hier ook aanwezig, beweren met stelligheid dat Geert als echte familieman in huiselijke kringen een ware metamorfose ondergaat. In die mate zelfs dat hij door zijn kleinkinderen steevast wordt aangesproken als ‘zottemutse’ vanwege zijn onophoudelijke geplaag. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De Geert die ons parlement kent, en met wie ik intussen sinds 2007 haast onafgebroken in de regering mocht zitten, is veeleer de belichaming van het ‘gravitas’ en ‘dignitas’, die zo eigen zijn aan het politieke ambt en aan het ambt van advocaat. Dat ambt, Geert, heb je twintig jaar lang uitgeoefend. Deze eigenschappen hebben jou je hele politieke carrière niet in de steek gelaten en ze zullen je ook nooit in de steek laten. In het begin, als lid van de Commissie voor de Justitie van de Kamer waar, het is al gezegd, de volbloed parlementaire reflex aangescherpt werd, tot nu, als eerste Vlaamse minister-president en ook als de eerste Vlaamse minister van Justitie, die samenzit met de procureurs-generaal en ons verleden week nog mocht vertegenwoordigen in de Nationale Veiligheidsraad.
Ook in zijn strijd voor een verdere federalisering en de bijhorende staatshervormingen is Geert altijd een onkreukbaar legalist en democraat gebleven. Vandaar allicht ook het grenzeloze respect dat hij steeds heeft betoond voor de goede werking van ons parlement. Dat uit zich ook door op een vraag van drie lijntjes steevast een antwoord te geven van minstens drie bladzijden. Als Geert dan eindigt met ‘maar daar kom ik later op terug’, begint de meerderheid van de parlementairen het thuisfront alvast te verwittigen dat ze iets later thuis zullen zijn.
Een andere eigenschap die onlosmakelijk verbonden is met onze minister-president is zijn verfijnde gevoeligheid voor een correct taalgebruik en zijn grote liefde voor de Nederlandse taal en cultuur. Een – ik zal niet zeggen wie – ex-kabinetsmedewerker van Geert vertelde hoe Geert de gewoonte had, ik spreek in het verleden, om niet alleen inhoudelijke gebreken in de nota’s van zijn medewerkers te verbeteren maar ook elke spel- en taalfout rood te onderstrepen alvorens de nota’s terug te bezorgen. Ik noem geen namen, maar geef toch de suggestie dat onder meer een vroegere woordvoerder intussen Vlaams minister geworden is en een vroegere medewerker federaal staatssecretaris geworden is. De keuze is vrij.
Dames en heren, de liefde voor de Nederlandse taal en cultuur maakt van Geert wellicht ook de orangist die steeds veel belang heeft gehecht aan goede relaties en een optimale samenwerking met Nederland.
Dames en heren, beste collega’s, laat één ding hier vandaag duidelijk zijn. We mogen ons bijzonder gelukkig prijzen met deze drie wijze jubilarissen die elk vanuit hun eigen streek en elk in hun eigen typerende stijl al twintig jaar lang sterk werk leveren in ons parlement. Zowel op lokaal, regionaal als federaal niveau hebben zij al hun politieke en menselijke kwaliteiten al die jaren ten dienste van onze gemeenschap geplaatst. Ik wil jullie drie daarvoor van harte bedanken in naam van heel het Vlaams Parlement en in naam van de hele Vlaamse Regering. Mogen de flair en de zachtmoedige humor van Kris, de vastberadenheid en het doorzettingsvermogen van Marino en de rustige wijsheid van Geert onze debatten nog heel lang verrijken. En mogen jullie drie en al jullie dierbaren hier aanwezig ook volop genieten van deze welverdiende huldiging. U weet dat wij een Vlaamse Regering zijn in moeilijke tijden, in besparingstijden, ik heb dan ook het ultieme persoonlijke cadeau voor jullie meegebracht: drie kussen van de juffrouw.
Proficiat! (Applaus)
Dan geef ik nu het woord aan de jubilarissen. Ik geef graag eerst het woord aan minister-president Bourgeois.
De spreektijd is onbeperkt. (Gelach)
Dank u wel voorzitter, dank u wel heel goede collega’s. Een heel speciaal woord aan de medegelauwerden, Kris en Marino. Ik heb jullie vanmorgen mogen beluisteren op Radio 1. Ik voelde mijn parlementair hart opnieuw kloppen. Ik hoorde twee volbloedparlementariërs aan het woord, sterke vertegenwoordigers van het volk. We hebben inderdaad een gemeenschappelijk parcours. Met Kris heb ik heel veel persoonlijk samen meegemaakt, veel wel en wee in die lange periode dat we elkaar kennen. Met Marino heb ik ook heel veel bijzondere contacten gehad. U hebt er daarstraks nog aan herinnerd hoe we samen naast elkaar zaten onder de regering-Leterme en af en toe wel eens onder elkaar bepaalde zaken apart bespraken. Het doet mij plezier om hier vandaag samen met jullie allemaal te staan.
Voorzitter, hartelijk dank voor uw uitvoerige lofbetuigingen aan mijn adres. Ik heb het gevoelen dat u, uw dwars karakter kennende, zich hebt moeten forceren om mijn curriculum zo op te poetsen. Ik heb ook begrepen dat u een klein beetje na-ijverig bent ten opzichte van Marino. Ik heb het donkerblauwe vermoeden dat u straks misschien twee telefoontjes doet, naar Durex en naar de burgemeester van Maastricht. (Gelach)
Maar om in uw termen te blijven, en ook refererend aan Willem: ‘Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre’.
Hilde, bedankt voor de mooie, lieve woorden van daarstraks, en vooral voor de drie kussen, een prachtig symbolisch cadeau voor deze inderdaad armlastige regering die elke euro twee keer moet omdraaien. Bedankt om de gemeenschappelijke kenmerken tussen Kris, Marino en mezelf te vinden. Bedankt voor de mooie woorden. Alleen vond ik het een beetje spijtig dat u zo nodig met de jongste moest beginnen. Ik houd de schijn op en nu weet iedereen in dit halfrond dat ik de oudste van de drie gelauwerden ben. Maar goed, het is u vandaag vergeven.
Collega’s, de voorzitter heeft erop gewezen dat ik een tijd heb getwijfeld of ik naar deze hulde zou komen. Ik heb in mijn eigen leven honderden mensen mogen huldigen, op alle mogelijke plaatsen, ook vaak lokaal. Zelf ben ik niet zo graag het lijdend voorwerp van huldigingen. Mijn eigen afdeling, Bert, heeft mij gehuldigd. Het heeft een tijdje gekost om mij te overtuigen om eraan deel te nemen. Ik heb er achteraf en ter plekke veel plezier en genoegen aan beleefd. Ik zag ook geen speciale reden. Ik ben niet van plan, tot spijt van wie het benijdt, om ermee te stoppen. Ik sta midden in het gewoel en wil dat nog een tijdje doen. Ik heb geen enkele bijzondere verdienste. Mensen worden vaak gehuldigd naar aanleiding van een of andere verdienstelijke daad. Mijn enige verdienste is dat ik het, net als velen onder u, twintig jaar volhoud. Het is een beetje zoals Bomans het beschreef voor de 100-jarige: je moet gewoon voortdoen, jaar na jaar, en plotseling overvalt het je en heb je twintig jaar op de teller staan.
Voorzitter, ik heb het aanvaard omdat ik voor een keer de kans zal hebben om te genieten van mijn ‘freedom of speech’. Vaak sta ik hier onder het waakzaam oog van de voorzitter, als minister gebonden door regeringsteksten en bovendien steeds tot de orde geroepen door onze voorzitter. Vandaag ga ik eventjes op de pauzeknop drukken en ik ga proberen gebruik te maken van mijn ‘freedom of speech’, waar alle parlementsleden van genieten.
Ik doe het ook uit dank voor dit heel mooie huis. Ik ben zelf gestart in de Kamer in 1995, in tegenstelling tot de twee andere gevierden. Ik heb er nog altijd heel mooie herinneringen aan. Mijn parlementsjaren waren heel mooie en bijzondere jaren. Dank aan dit huis dat sinds de rechtstreekse verkiezing in 1995 uitgegroeid is tot een zeer mature volksvertegenwoordiging, tot een sterke instelling, ik mag zeggen tot het huis van de democratie van Vlaanderen. Als dit huis ons wil huldigen, zou ik het onbeleefd vinden om daar niet op in te gaan.
Misschien wel twee caveats, collega’s. Ik vind dat we met z’n allen iets assertiever mogen zijn, als het erom gaat het huis en het mandaat van volksvertegenwoordiger te verdedigen. Dan heb ik het niet alleen over het materiële statuut, ook daar moeten we niet masochistisch zijn, maar ook over het statuut op zich. Het volk vertegenwoordigen op zich, is iets heel moois. Het is een van de mooiste zaken die men kan doen. Af en toe kom ik wel eens mensen tegen of lees ik wel eens een opiniestuk waarin wat denigrerend gedaan wordt over de kwaliteit van het huis, over de mensen in het huis. Wel, ik vind dat we er met z’n allen, als we de representatieve democratie genegen zijn, sterk mogen voor gaan. Tegelijk moeten we ervoor opletten dat we de debatten hier houden. Af en toe merk ik wel eens dat op woensdagmiddag de stevigste en scherpste uitspraken hierbuiten gedaan worden, voor Villa Politica, en niet hier. Ook dit hebben we zelf in handen. Ook hier kunnen we de naam en de faam van het huis hooghouden.
Collega’s, ik hou van het woord. Ik hou van het woord in al zijn facetten: gesproken, geschreven, gezongen. Toch vind ik dat wij hier af en toe wel eens te veel praten en te weinig zeggen. Misbruik makend van mijn 'freedom of speech', voorzitter, wil ik u meenemen in een aantal beschouwingen over de werking van het huis, over de relatie regering-parlement en over het Vlaams Parlement in het bijzonder. Ik vraag me af of wij niet eens moeten nadenken over onze methodes van werken en onze manier van in dialoog treden. We hebben net de bespreking van de beleidsbrief achter de rug. Ik heb het ook gezegd in de commissie, ik had het gevoel dat ik tientallen opeenvolgende vragen om uitleg moest beantwoorden.
Ik heb de vraag gesteld en ik herhaal ze luidop. Zouden we er niet beter aan doen om de vragen die gaan over punten, details, cijfers en uitleg over bepaalde passages vooraf schriftelijk te bezorgen en beantwoorden? Dan kunnen we het debat over de beleidsbrieven houden, over de politieke keuzes. Er zijn best wat meningsverschillen, dat hoort zo in een democratie, dan kunnen we ons daarop concentreren. Nu moet een minister aan een razend tempo allerlei vragen zitten noteren en proberen na te gaan op welke pagina een en ander staat, om vervolgens een antwoord te bricoleren, en naar mijn smaak daarbij de essentie van het debat verdrinkend.
Ook onze manier van wetgeven, ik heb me daar indertijd in de Kamer mee beziggehouden, is naar mijn smaak vaak nog te stereotiep en te negentiende-eeuws. Alles verloopt hier mondeling. Ik geef een voorbeeld. Een ontwerp van decreet komt binnen in het gewaardeerde huis. Er staat een uitvoerige memorie van toelichting in, er staat een artikelsgewijze toelichting in. Wat gebeurt er? Er komt een bespreking van de stukken in de commissie en in het parlement. De minister leest de memorie voor, parafraseert de memorie, of in het beste geval wordt de memorie opgevrolijkt met een powerpointpresentatie. Hoe dan ook, het is een herhaling van wat in de memorie staat, waarna men een week later een aantal monologen krijgt, af en toe misschien wel eens doorkruist door een paar mooie dialogen tussen collega’s-parlementsleden. Maar eigenlijk is het een reeks van monologen, terwijl er andere instrumenten bestaan.
In Nederland bestaat bijvoorbeeld al heel lang het systeem van brieven aan de Tweede Kamer. De ontwerpen van decreet worden zo bezorgd aan de Tweede Kamer. Alle fracties kunnen daarop schriftelijk hun op- en aanmerkingen formuleren. Dan komt er een memorie van antwoord en daarover wordt gediscussieerd in het parlement, over de hoofdlijnen en de punten van verschil. Ik gooi het in het midden. Het parlement is meester van zijn werkzaamheden, maar ik denk dat we best wat kwaliteit zouden kunnen winnen op die manier.
Ik heb een beetje dezelfde bedenking – dat weet u voorzitter, en ik maak dus 'misbruik' van mijn ‘freedom of speech’ – bij de actuele vragen die hier altijd uitgroeien tot minidebatjes. Mijn mening, mijn smaak is dat een actuele vraag behoort aan de vraagsteller of de vraagstellers die zich richten tot de minister. Tiktak, tiktak, tiktak: de minister antwoordt en we gaan over op de volgende vraag. Hier zitten we echter met een situatie waarbij een actuele vraag van niemand en van iedereen is, waardoor de spankracht er een beetje uit gaat – vergeef het mij, collega’s, dat ik dit zo zeg. De journalistieke aandacht is wellicht ook niet zo groot wanneer vier, vijf mensen over hetzelfde thema gaan, vaak associatief voortwerkend op wat al werd ingebracht. Wellicht zouden we ook daar wat verbetering kunnen aanbrengen.
Collega’s, ik ben een fervent voorstander van onze liberale democratie. We moeten meer dan ooit achter onze democratie staan, ze is erop gericht om onze rechten en vrijheden te vrijwaren en te verdedigen. Daar dient de trias politica voor, de scheiding der machten met de drie machten. Ik vind dat we men zijn allen assertiever moeten zijn in het verdedigen van die democratie. Ze strekt er niet alleen toe om om de vijf jaar de hoogmis van de verkiezingen te houden, maar is erop gericht om de fundamentele rechten en vrijheden te vrijwaren. Dat is de essentie van de parlementaire democratie, en het is een voorrecht die te mogen belichamen.
De parlementaire democratie staat in deze beroerde tijden onder druk, het is zaak om ook in deze tijden de juiste balans te vinden. We moeten gaan voor een gewapende democratie, maar anderzijds moeten we ook altijd onze geliefde rechten en vrijheden blijven koesteren. Het is een delicaat evenwicht, zeker in deze moeilijke tijden. Het is een opdracht voor ons allemaal.
De trias politica wordt niet alleen door ons belichaamd. We weten al lang dat er een vierde macht is – schertsend wordt die ook vaak, zeker door ons politici, in alle deemoed, de eerste macht genoemd. De eerste macht heeft belang bij de vierde macht, bij de vrije en onafhankelijke pers die kritisch rapporteert. Laten we proberen om naar een goede relatie gaan, waarbij we ons focussen op de essentie om te vermijden dat we media hebben die – ik mag het ook hier zeggen, ik ben vrij om te spreken – naar mijn smaak te vaak focussen op het detail, op het accident, op het incident, en die naar het aanvoelen en vaak tot het ongenoegen van veel parlementsleden te weinig focussen op de essentie van het debat.
Collega’s, de trias politica kan ook niet zonder een sterke, onafhankelijke rechterlijke macht. Hoe langer ik parlementslid ben, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat in een rechtsstaat een onafhankelijke rechterlijke macht die snel en efficiënt oordeelt, belangrijk is. Het moet een rechterlijke macht zijn die garant staat voor de bescherming van de rechten en vrijheden, die rechtsbescherming biedt aan de mensen die haar nodig hebben, ook tegenover de overheid. Ook dat is een realiteit die we onder ogen moeten nemen.
Ik sluit af, collega’s. Ik vind het een ongelofelijk voorrecht om twintig jaar parlementslid te mogen zijn. Het volk te mogen vertegenwoordigen, is voor mij – het klinkt een beetje raar, dat weet ik – een adolescentendroom die in vervulling is gegaan. Het is een rare droom voor veel mensen, maar het was de mijne. Ik heb een mooie loopbaan en daar ben ik blij mee. Niets is perfect, maar ik ben heel gelukkig met mijn parlementair mandaat.
Het is een politiek mandaat dat lastig is, dat veeleisend is, dat veel vergt: je staat oog in oog met de media, je moet veel werken, je moet dossiers kennen en je moet overal aanwezig zijn. Dat laatste is zeker in Vlaanderen zo. In Nederland is dat niet zo, daar kan men vijf dagen in Den Haag blijven, naar huis gaan en de deur dichttrekken. Wij hollen van hot naar her. Het is een lastig beroep. Ik had een vriend in Izegem en die zei – en ik zal voor één keer ook dialect spreken, voorzitter –: “om aan politiek te doen, moe-j van een beir gegeten èn”. Een beir, dat is een beer. Het wil zeggen dat het een lastige zaak is. (Opmerkingen. Gelach)
Het is dus een lastig beroep. Ik wil daarom eindigen met een woord van sympathie en van dank over alle partijgrenzen heen, voor alle mensen hier in het halfrond die de kracht opbrengen om in de parlementaire democratie sterker te staan, om er elke dag voor op te komen. Voor allen een welgemeend woord van dank. Ook voor elk van u is het een mooi beroep, maar tegelijk ook een veeleisend beroep.
Niemand kan het alleen waarmaken, er is steun nodig van veel mensen. Ook bij mij is dat zo. Ik dank dan ook mijn echtgenote en mijn familie, de velen die mij gesteund hebben in mijn politieke carrière, die met ups en downs is verlopen. Ze hebben me ook vaak op moeilijke momenten gesteund: een bijzondere dank daarvoor! (Applaus)
Als er dus collega’s zijn die de volgende week actuele vragen willen stellen over deze ‘freedom of speech’: die vragen zullen zonder meer worden doorgelaten. (Gelach)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, leden van de regering, nu verspreid in het halfrond, dames en heren collega’s, beste vrienden en genodigden op de publiekstribune, en voor de gelegenheid vandaag ook beste medewerkers van het parlement, ik heb hier vaak gestaan, en toch voel ik me hier nu een beetje onwennig. Vooreerst wil ik mijn twee medejubilarissen feliciteren. Met Marino kwam ik hier in 1995 binnen, en met Geert heb ik zeer intense jaren beleefd. Daarmee refereer ik in het bijzonder aan de jaren waarin we door de woestijn stapten. Ze hebben ook allebei iets gemeenschappelijks, dat hier nog niet is vernoemd. Ze hebben me allebei ooit benoemd tot burgemeester: Marino in 2006, Geert in 2012.
Ik dank ook de voorzitter en de viceminister-president voor de mooie woorden. Geert zei dat hij zich een beetje onwennig voelde. Wel, ik vind het eens leuk om mooie woorden te horen vóór je sterft. (Gelach)
Dames en heren, toen ik op 13 juni 1995 mijn eed aflegde – dat was nog in het gebouw van de Kamer –, ging voor mij toch eigenlijk ook een jongensdroom in vervulling. net als bij Geert. De meeste jongens willen piloot worden, of iets anders, maar voor mij was lid van het parlement worden hét. En niet zomaar een parlement. Liefst nog van óns parlement, een parlement waarvoor generaties van de Vlaamse beweging hebben gestreden. Op mijn kamer hing er nog een affiche met daarop ‘Vlaams Parlement NU’, getekend: Volksunie.
In die twintig jaar heb ik ook wel een en ander meegemaakt. Voorzitter, ik zal geen misbruik maken van de mij toegemeten tijd. Ten behoeve van het publiek vanboven: dat is dus nooit zo, dat is uniek.
Ik herinner me nog zeer goed de eerste drie jaar in de commissie Onderwijs, met minister Luc Van den Bossche. Dat was een minister die ons alert maakte. Voor we een vraag durfden te stellen, dachten we twee keer na en gingen we alles nog eens dubbelchecken, want als een vraag in zijn ogen dom was, dan liet hij ons alle hoeken van de kamer zien. Sta me toe te zeggen dat ik vind dat hij gelijk had.
Ik raakte in die tijd ook dik bevriend met Jean-Marie Bogaert en wijlen Chris Vandenbroeke, en al snel werden we hier in huis – en sommige onthaalmedewerkers waren er toen al bij – de drie musketiers genoemd.
Ik denk aan de beginperiode van de N-VA, van 2001 tot 2004. Ik was algemeen secretaris, Geert was voorzitter en hier zaten we met drie: Jan Loones, Chris Vandenbroeke en ikzelf. We waren verwezen naar de achterbanken, want we pasten niet meer in het plaatje van de VU&ID-fractie, noch in dat van de toenmalige meerderheid, al lag dat wel voor een stukje aan onszelf. Ik herinner me nog de vaak bemoedigende woorden van toenmalig voorzitter De Batselier, die eigenlijk wel een beetje met me te doen had toen hij zag hoe moeilijk ik het met die situatie had.
Ik denk ook aan de vele uren waarin ik met Bart De Wever, toen nog de jonge, onervaren, onbekende N-VA-ondervoorzitter – ik weet niet of u zich hem zo nog kunt herinneren –, naar Brussel pendelde en we over de politiek filosofeerden, over onze sterktes en onze zwaktes, over onze kansen en onze bedreigingen. Nu noemen we dat een SWOT-analyse.
Ik denk ook aan Marc Van de Looverbosch. Hij verwijst er zelf ook naar in zijn boek: wij op de markt in Mortsel ijverig campagne voerend, op het moment dat we door de woestijn aan het stappen waren, waarbij Marc ons finaal de boodschap meegaf: “Jullie zijn zeer enthousiast, maar je gaat het niet halen.” Van motivatie gesproken.
Ik herinner me ook nog als gisteren hoe ik collega Chris Vandenbroeke vaak plaagde met zijn boek. Ik spreek nu over de periode 2002-2003. Het ging om een boek van hem, uitgegeven in 1987, met als titel ‘Uit de schemerzone. De toekomst van de Vlaamse Beweging’, waarin professor Vandenbroeke stelde dat er in Vlaanderen ruimte was voor een Vlaams-nationale partij van 30 procent. De peilingen gaven ons toen 2,3 procent. Chris noemde dat zijn zwakste boek, al moet ik ondertussen toegeven dat hij verrassend visionair was.
Wat mogen we hieruit leren, collega’s? Ik heb voor jullie twee lessen vandaag, over de partijgrenzen heen. Geef nooit op, blijf gaan voor uw idealen, welke kleur of gezindheid ook, ook als dat tegen de zogenaamde mainstream of media blijkt in te gaan – wat trouwens niet hetzelfde is. Mijn slogan in die tijd was: enkel dode vissen drijven mee met de stroom. Ik moet u zeggen dat ik mezelf nooit een dode vis heb gevoeld.
En de tijd ging verder. Ik denk aan de kartelperiode met CD&V. Ik denk ook aan de lokroep van andere partijen. Ik denk ook aan de onbekende stap in 2008, toen we als N-VA opnieuw voor een eigen weg kozen, een standalone. Ik denk aan de verkiezingsoverwinningen van 2009, 2010 en 2014, waarbij ik in 2010, verkozen voor de Kamer, er geen seconde aan dacht om dit huis te verlaten.
Ik denk ook, collega’s, aan de vele vriendschappen die ik hier mocht ervaren, over de partijgrenzen heen. Ik heb er vanmorgen op de radio nog naar verwezen. Andere partij en andere kieskring, dat zijn vaak je dikste vrienden. (Gelach)
In ieder geval, ik herinner mij heel goede collega’s hier. En ik vind dat ik vandaag ook die collega’s mag vernoemen die van ons zijn heengegaan. Ik denk aan Chris Vandenbroeke, die ik al vernoemd heb, maar ook aan Dany Vandenbossche, gisteren twee jaar geleden overleden, en dit jaar nog Joris Van Hauthem.
Collega’s, bij huldigingen hoort het om achterom te kijken. Mijn dank gaat dan ook in de eerste plaats uit naar al diegenen die mij de kans gegeven hebben om dit mandaat te mogen uitoefenen en al diegenen die mij daarbij hielpen. Te veel namen zijn er om op te noemen, maar ik ga toch een kleine uitzondering maken. Vooreerst, hier ook aanwezig, nog lid geweest van de Vlaamse Raad: Hugo Draulans, die toch een beetje mee aan mijn politieke wieg stond, mijn medewerkster Diane, en Frans, de man op wie ik dag en nacht kan rekenen, en sinds kort ook Leentje.
Maar de belangrijkste vermelding geef ik toch aan mijn ouders – en mijn moeder is hier ook aanwezig – en grootouders, die mij in hun opvoeding een boodschap, een waarde en een visie meegaven. Sta me toe, voorzitter, dat ik mijn dankwoord met die waarden en visie afrond, want het is mijns inziens een universele, grenzeloze boodschap, die een invulling geeft aan het Vlaams-nationalisme waarnaar mijn familie en ikzelf steeds handelden, en dat bovendien tijdloos is, misschien heden ten dage actueler dan ooit. En het is nu eens niet achterom kijken. Het is veeleer een hoop voor de toekomst.
Vooreerst, beste collega’s, zijn we allemaal mensen, geschapen naar het beeld van de schepper voor de één, een resultante van de evolutie voor de ander, en voor de meesten waarschijnlijk een combinatie van beide.
Ondertussen zijn er meer dan 7 miljard mensen op de aardbol: mensen met verwachtingen, verzuchtingen, dromen en wensen die allemaal het beste voorhebben voor zichzelf, hun kinderen en hun naasten. Mensen die allemaal op een respectvolle manier moeten worden behandeld, wat werd vertaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Spijtig genoeg is dit voor velen, veel te velen, nog steeds een dode letter. Desalniettemin staat dit in de pikorde van de belangrijkheid op de eerste plaats.
Vervolgens zijn we allemaal lid van een gemeenschap. We wonen, leven en werken ergens. We wonen samen in een gezin, een straat, een wijk of een buurt. We leven in grotere en kleinere verbanden, vertaald in democratische entiteiten, in steden en gemeenten, in provincies, in Vlaanderen, de federale staat, Europa. Dit parlement neemt in dat rijtje een unieke plaats in. Want hier heeft dé democratische vertegenwoordiging van de Vlaamse natie haar gestalte. Het is dé publieke ruimte waar onze politieke discussie zich afspeelt, waar we verkiezingen organiseren en eenzelfde media en publieke opinie delen.
En finaal, ten derde, hebben we allemaal een eigen overtuiging. Die kan van ideologische dan wel van religieuze aard zijn of van beide. Dit is iets zeer individueels en behoort tot de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke vrijheid. Hier komen dan ook de zware woorden als tolerantie en verdraagzaamheid om de hoek kijken.
Collega’s, was het niet in deze stad, Brussel, dat de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, 450 jaar geleden in zijn oudejaarsrede een opmerkelijk pleidooi voerde voor gewetens- en godsdienstvrijheid, tegen de verdrukking en vervolging van een toen katholieke agressor in de vorm van de inquisitie? Waar zijn medestanders Egmont en Hoorn vanwege die tolerantiepleidooien onthoofd werden? Ja, ook toen reeds …
Beste collega’s, deze pikorde is voor mij, als Vlaams volksnationalist, onomkeerbaar. Als we de staat, het land op de eerste plek zetten, boven de gelijkwaardigheid van alle mensen, dan krijg je de toestanden en wreedheden die de voorbije eeuwen rood kleurden. Als we het geloof, de ideologie op de eerst plaats zetten, worden er niet minder mensen uitgemoord en vloeit er niet minder bloed. Ook niet in deze 21e eeuw.
Voor sommigen zullen deze woorden de evidentie zelve lijken. Niets is echter minder waar. En ontwaken moeten we, want verworvenheden bestaan niet. Het is een constante strijd. Het is dan ook mijn hoop dat we die drie principes in die volgorde steeds voor ogen houden, dat we ernaar handelen, ze altijd zullen verdedigen en dat dit Vlaams Parlement, voorzitter, daarvoor het baken mag blijven.
Collega’s, ik ben fier lid te mogen zijn van dit parlement. Ik ben fier jullie collega te mogen zijn. Ik dank jullie om dit samen met mij te vieren vandaag en wens jullie allen eenzelfde fierheid toe. (Applaus)
De heer Keulen, mijn streekgenoot, heeft het woord.
Voorzitter, goede collega’s, familie en vrienden, leden van de regering hier aanwezig, het is al door de twee vorige sprekers gezegd: zo’n huldeviering moet niet, maar het is toch aangenaam wanneer het u te beurt valt. ‘Geen sant in eigen land’ is ook een gekende uitdrukking. Maar dat geldt dan toch blijkbaar niet altijd.
Viceminister-president, wat u vertelde, klopt allemaal. Maar het is ‘de Raod van Laon tot Aoke’. Anders kunnen ze niet meer volgen ginderachter, en dat zou ik diep betreuren. Het is ook altijd een oefening in bescheidenheid voor de burgemeester van Lanaken, maar de prins carnaval torent daar hoog bovenuit.
Goede collega’s, als je hier twintig jaar zetelt, dan past het, zeker bij zo’n jubileumviering, terug te blikken met een paar anekdotes, niet te veel, de blik ook naar de toekomst te richten en dan enkele slotbeschouwingen te geven, zoals de twee andere jubilarissen hebben gedaan. Ik ken ze allebei goed en heb met hen een menselijke band opgebouwd. Daarmee doe ik de waarheid zeker geen geweld aan.
Toen we hier in 1995 binnenkwamen – dat klinkt eigenlijk bijna ongelooflijk – bestond de gsm niet. Hij bestond wel, maar was helemaal niet gepopulariseerd. Niemand had dat. Een plenaire vergadering zonder tablets was het juiste beeld, want de tablet bestond helemaal niet. De gemiddelde leeftijd van de verkozenen lag ook iets hoger. Ik zal nooit vergeten, toen ik bij mijn eerste optreden vragen indiende, dat enkele anciens me zeiden: “Beste Marino, parlementsleden die veel vragen stellen, zijn parlementsleden die weinig weten.” En daarmee was de toon gezet. (Gelach)
Bovendien werd de meerderheid toen gevormd door CVP en SP. In die twintig jaar hebben alle politieke partijen andere namen gekregen, behalve een, de Union des Francophones. Die is gebleven, de rest is allemaal veranderd. Het was een meerderheid van één zetel en dat is nu bijna ondenkbaar. Iedere week spande het erom.
We hebben toen ook heel wat inhoudelijk werk verricht. Het was de periode van de NPC, de Nieuwe Politieke Cultuur. Nieuwe gedragscodes met elkaar afspreken, afspraken over dienstbetoon, dat heeft geresulteerd in een deontologische code. We hebben ook pogingen gedaan om regelingen te treffen over cumul en decumul, wat minder goed is gelukt. Als neofiet mocht ik in die werkgroep zetelen voor Open Vld, toen Open Vld, samen met de goede André Denys, Norbert De Batselier, Paul Van Grembergen, Mieke Van Hecke, Jos Geysels. Dat was een ongelooflijke leerschool.
Wat ik me ook uit die tijd herinner, is het decreet-Suykerbuyk. Dat was zeer emotioneel beladen. Geen mens die er nu nog over praat. Het was een poging om de laatste naweeën van Wereldoorlog II, de repressie, maar ook de nadelige gevolgen voor hen die hadden gestreden in de Spaanse burgeroorlog aan de zijde van de Spaanse republikeinen, weg te werken. Dat heeft niet gewerkt. Dat was een belangrijke levensles voor mij. Als er ergens een diep conflict is dat door de betrokkenen niet kan worden geregeld, dan raakt dat nooit opgelost. Nelson Mandela heeft de hand gereikt aan Frederik Willem de Klerk, aan zijn onderdrukker, je mag bijna zeggen: aan zijn beul. Hij heeft dat gekund, wij hebben dat in Vlaanderen niet gekund. Dat is ook een vaststelling.
Nog een paar puntjes om vrolijk te eindigen. Toen werd in dit huis nog gerookt dat het een lieve lust was. Dat gebeurde in alle commissievergaderingen en andere bijeenkomsten, behalve in de plenaire vergadering. Er hing altijd een sigarendamp en sigarettenrook. Ook dat was niet te schatten.
Nog een laatste puntje: ze heeft ons mee op de kaart gezet, het is jammer dat ze er niet is, Linda De Win. Ze bestond, maar ze werkte op de cultuurredactie van de radio met de ongenaakbare Jef Lambrecht. Villa Politica, dat ons bij het brede publiek een smoel, een gezicht heeft gegeven, bestond toen nog niet. Er was veel minder media. Terzake, dat net uit de steigers was gekomen, De Zevende Dag en de nieuwsuitzendingen: dat was alles.
Collega’s, vandaag zijn we verantwoordelijk voor 40 miljard euro overheidsmiddelen, toen was dat 12,5 miljard euro. Nu heeft de federale staat wat de ministeries betreft, nog 22 miljard euro te beheren. Als je praat over een copernicaanse revolutie zonder de sociale zekerheid, dan heeft die toch wel plaatsgehad.
Dat was het verleden. Ik zit hier intussen twintig jaar en ben nog niet van plan om ermee te stoppen en op te geven. Ik wil dan ook even de blik op de toekomst richten, op een aantal zaken die me bezorgd maken. Zo verkeert Vlaanderen vandaag in de onmogelijkheid om nog grootschalige projecten te realiseren. Ik geef een voorbeeld. Afgelopen zomer ging ik met mijn echtgenote Gerry naar Bonn. Dat is vanuit Lanaken 130 kilometer. Brussel is voor ons 108 kilometer rijden. We stonden daar op 1 uur en 20 minuten. Mijn wagen dateert van 1 augustus 2010 en de gps is nooit geüpdatet. In Duitsland reden we gedurende meer dan 30 kilometer op autosnelwegen die niet op de gps stonden. Dat is in Vlaanderen ondenkbaar. De gps kan ons alleen bedriegen wanneer ergens een rijrichting is veranderd. Het uitvoeren van grootschalige projecten die wij nochtans nodig hebben, zeker wanneer het gaat over infrastructuur om ons welvaarts- en welzijnspeil op hoog niveau te houden, lukt ons niet meer.
Ik wil het ook hebben over het beeld van de politiek als een instantie die beschikt over een probleemoplossend vermogen. We hebben zoveel regeltjes en procedures bedacht en ook veel inspraak ingebouwd, wat heel belangrijk is, dat er eigenlijk geen uitspraak meer volgt. Mensen vinden het belangrijk dat de politiek wordt behartigd door mensen met een hart voor de samenleving, voor de mensheid. Politici moeten mensen zijn, maar er wordt ook van hen verwacht dat zij bekwaam zijn om knopen door te hakken. Zij moeten besluitvaardig zijn. Mensen begrijpen niet dat wij projecten aankondigen en zelfs met een eenvoudig rioleringsproject zes jaar bezig zijn. Wanneer we praten over wegeninfrastructuur, dan praten we vandaag in termen van decennia. Het beeld van de politiek die nog in staat is om besluitvaardig te zijn en probleemoplossend te werken, is iets dat ons na aan het hart moet liggen.
Tot slot nog een voorbeeld uit mijn ervaring als burgemeester: het beeld van de working poor. Een van onze medewerkers op het gemeentehuis heeft een nettoloon van 1700 euro. Die persoon heeft pech gehad in een relatie en moet nu een appartement huren voor 750 euro per maand. Na nog eens 220 euro alimentatie blijft er nog 730 euro over voor elektriciteit, gas, water, verzekeringen enzovoort. Het gaat nochtans vaak over mensen die ongelofelijk hun best doen maar die geen meter vooruitgaan.
Ik zou nog heel wat beschouwingen kunnen maken, maar ik zal dat niet doen, over milieu en klimaat, over demografie, vergrijzing en integratie. Ik heb zelf ooit die portefeuille gehad. Met inburgering zetten we de eerste stap om mensen te lanceren in onze samenleving. Op dat vlak boeken we een beduidende vooruitgang. Integratie is de volgende stap. We moeten ervoor zorgen dat die nieuwe Vlamingen ook aanwezig zijn in onze instellingen zoals het onderwijs, de magistratuur, de ambtenarij, de media enzovoort. Op dat vlak moeten we nog uit de startblokken komen.
Wat ook past bij een dergelijke jubileumviering, zijn woorden van dank. Ik wil in de eerste plaats het thuisfront danken, mijn vrouw Gerry. Wanneer je een man hebt die kiest voor een publiek bestaan, en die dat doet met engagement en met veel ambitie, dan is die bijna nooit thuis. Dat betekent dat de partner alleen instaat voor alles wat het huishoudelijke betreft. Ik ben Gerry daar heel dankbaar voor want het geeft me alle tijd om met de politiek bezig te houden.
Ik wil ook de mensen danken die me van meet af aan hebben gesteund. Dat gaat terug tot in 1988, met enkele mensen die kleur bekenden, achter me stonden en op wie ik kon rekenen.
Zodra je dan minister wordt, heb je iedereen aan je zijde. Maar nooit mag je vergeten wie van meet af aan steun heeft verleend en wie mee aan de kar heeft getrokken.
Heel uitdrukkelijk wil ik mijn partij, Open Vld, bedanken. De partij is voor mij een thuis. Het is altijd een warm huis geweest. Ik heb er heel veel vriendschap ervaren en veel steun gekregen. Ik meen dat oprecht. Ik heb ook heel veel kansen gekregen. In 1988 ben ik verkozen tot gemeenteraadslid. Ik denk dat ik daar hard voor heb gewerkt, maar toch ook de nodige kansen voor heb gekregen. Ik ben geen kandidaat-Nobelprijswinnaar, maar zelfs een kandidaat-Nobelprijswinnaar kan maar ergens geraken als er mensen zijn die hem onderweg kansen geven om te groeien. De partij gaf me die kansen. In 1995 kreeg ik de kans om hier in het Vlaams Parlement aan de slag te gaan. Daarvoor werkte ik op het kabinet van Patrick Dewael en nadien in de Melsensstraat, op het hoofdkwartier van de partij, waar Guy Vanhengel de grote baas was.
Toen ik in de hiërarchie klom, kreeg ik een medewerker. Die luistert naar de naam Bart Somers. Samen beleefden we veel. De meeste ervaringen kunnen met de rest van de wereld worden gedeeld, maar zeker niet alles. (Gelach)
Bart zal me niet tegenspreken. Uit die samenwerking is een levenslange vriendschap geboren, en er moet al veel gebeuren voor men ons uiteen zal spelen. Ik ben dus erg dankbaar voor die kansen.
Eerst het parlementair mandaat, en dan het ministerschap, van 2003 tot en met 2009. Zes jaar is altijd te kort, en dat is zeker zo als je iets graag doet en het werk je ligt. Niettemin was dat net lang genoeg om een beetje een stempel op de gang van zaken te kunnen drukken. Ik zal echt niet alle onderwerpen aansnijden, maar het toch hebben over inburgering. Ik was de eerste minister die daarvoor verantwoordelijk werd. Ik had daar helemaal geen ervaring mee. Dat was voor mij een totaal onbekend terrein. Ik vroeg me af wat ik de wereld had misdaan. Ik was zo blij dat ik minister was geworden, maar ik worstelde met die inburgering. Maar na enkele maanden was ik daarin thuis. Het lukte.
Het begon met de invoering van de verplichte inburgering. Dat was een echte trendbreuk. Sommigen bekeken me alsof ik een cryptofascist was. Op een bepaald moment had men echter door dat dit een emancipatorisch project is, met taalcursussen en opleidingen bij de VDAB mensen kansen geven om werk te vinden en in de lessen Maatschappelijke Oriëntatie de spelregels van onze samenleving bijbrengen. Op het einde van de legislatuur, in 2009, burgerden wij elk jaar 19.000 mensen in, zonder wachtlijsten en haperingen, en met een maximaal draagvlak in de politiek. Ik ben alle collega’s daarvoor dankbaar, want grote hervormingen kan men maar doorvoeren als men daarvoor maximale politieke steun verwerft. Maar ook de doelgroep zelf steunde ons. Die mensen waren blij dat wij ons met hen bemoeiden en datgene wat belangrijk is aan hen opleggen. Want ze hadden door dat dit emancipatorisch is, dat dit kansen biedt.
Collega’s, tot slot nog enkele bedenkingen over het politieke bedrijf. Als het over ons gaat, wordt altijd gefocust op wat ons scheidt. We hebben dat graag, want de mensen moeten kunnen kiezen. Er moet een keuze zijn wanneer om de vijf jaar de kaarten worden geschud en herschud. Wie al twintig jaar meedraait, heeft alle mogelijke coalities meegemaakt. Maar er is veel meer wat ons bindt dan wat ons scheidt. We zijn allemaal kinderen van de Verlichting. We geloven allemaal in de democratische rechtsstaat, met de scheiding der machten en een onafhankelijke magistratuur. We zijn ook allemaal aanhangers van een aantal grondprincipes waar we geen millimeter van willen afwijken, zoals de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de persvrijheid en de scheiding van kerk en staat. We zijn er allemaal van overtuigd dat absolute vorsten met onderdanen geen recht van bestaan hebben. We zijn nu allemaal mondige burgers.
Zelf heb ik het voorrecht gehad de afgelopen twintig jaar die mondige burgers uit Limburg hier met hart en ziel te mogen verdedigen en te vertegenwoordigen. Ik heb dat ontzettend graag gedaan en zal dat ook nog heel lang blijven doen. Ik wil u danken voor deze mooie jubileumviering. En ik kijk uit naar de verdere samenwerking met u allen. (Applaus)
Marino, wat je niet hebt verteld, is dat je roots eigenlijk in mijn gemeente liggen. Ik vind dat heel spijtig, maar goed. (Gelach)