Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, het culturele tijdschrift rekto:verso voerde een onderzoek naar de financiële situatie van beeldende kunstenaars in Nederland en Vlaanderen: 311 professionele kunstenaars, van wie een derde Vlamingen en twee derde Nederlanders, vulden een enquête in. De resultaten zijn op zijn minst opvallend: 64 procent van de respondenten geeft aan niet te kunnen leven van het kunstenaarschap alleen. Ongeveer de helft van de kunstenaars verdient er gemiddeld minder dan 10.000 euro per jaar aan, wat ver onder het minimumloon ligt. De kunstenaarspraktijk lijdt onder die financiële beperkingen: 33 procent zegt wegens financiële redenen te moeten besparen op materiaal, 20 procent moest stoppen met de huur van een werkruimte. Zo getuigt de jonge kunstenaar Bert Huyge in De Morgen dat hij een werk met epoxy moest afvoeren, omdat het te duur werd.
Dit zijn schrijnende toestanden, zeker als je weet dat de helft van de ondervraagden aangaf dat hun financieel-economische situatie de afgelopen jaren nog is verslechterd.
De voornaamste oorzaak is volgens het onderzoek dat de vergoedingen in het kunstenbedrijf teruglopen, of vaak zelfs helemaal ontbreken. Twee derde van de kunstenaars geeft aan zelden tot nooit een fee te ontvangen. Het blijkt bovendien moeilijk om er als kunstenaar over te onderhandelen, omdat de cultuursector er onvoldoende op is ingesteld.
Kunstenares Anouk De Clercq vertelt hierover in De Morgen: “Op het vlak van correcte verloning is er nog werk aan de winkel. Als je een kunstenaar om werk vraagt, dan betaal je die, punt. Als je een loodgieter vraagt, dan krijg je toch ook een rekening? Het is toch gek dat je daar nog altijd over moet discussiëren?”
Er ontstaat door dit manke systeem een absurd ‘trickle-upeffect’, waardoor kunstenaars met een bijberoep hun artistieke praktijk financieren en dus indirect de uitnodigende instanties ondersteunen. In rekto:verso wordt ervoor gepleit om, zoals in de Verenigde Staten, een toetssteen te ontwikkelen die realistische vergoedingen mogelijk maakt, een soort ‘code of conduct’ waaraan voor instellingen een certificaat vasthangt.
Minister, ik weet dat u het ondersteunen van kunstenaars heel hoog in het vaandel draagt. In het nieuwe Kunstendecreet wordt gesteld dat er aandacht moet worden besteed aan een correcte vergoeding voor kunstenaars. En ook in uw visienota gaf u aan kunstenaars te willen ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van renteloze leningen en doorbraaktrajecten, maar het valt te betwijfelen of dat zal volstaan om deze scheve situatie recht te trekken.
Minister, bent u vertrouwd met deze problematiek? Verbazen de cijfers u? Hoe gaat u de positie van de kunstenaar verbeteren? U bent nu ongeveer één jaar minister. Hebt u een aantal heel specifieke maatregelen in de pijplijn zitten? Werkt u aan maatregelen om de financieel-economische situatie van kunstenaars te verbeteren? Wat vindt u van het voorstel om een ‘code of conduct’ voor culturele organisaties te ontwikkelen?
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Voorzitter, minister, wij hebben ook kennisgenomen van het artikel in De Morgen. Ik heb daarna ook met veel interesse het uitgebreide verslag gelezen in rekto:verso.
Het onderzoek biedt ons inderdaad een aantal interessante inzichten, bijvoorbeeld dat het inkomen van 50 procent van de ondervraagden schrikbarend laag ligt. Het is minder dan 10.000 euro, en dat terwijl het minimumjaarinkomen in België 17.200 euro is.
Wat me ook gefrappeerd heeft, is dat de redenen die voor de precaire situatie worden aangehaald, niet bij externe factoren zoals de crisis of de besparingen, worden gelegd, maar wel bij de teruglopende of ontbrekende vergoedingen in het kunstenbedrijf zelf: een terugloop van vergoedingen voor de productie van hun werk, een terugloop van fees of honoraria, en minder ondersteuningsmogelijkheden.
Het onderzoek besluit, volgens mij terecht, met de aanzet dat er nood is aan een cultuuromslag, aan een helder systeem waarin kunstenaars en instellingen weten wat ze van elkaar kunnen en mogen verwachten, en waarin de evidentie van het niet-betalen van kunstenaars moet verdwijnen. Men oppert inderdaad het gebruik van een ‘code of conduct’ met realistische vergoedingen als een mogelijke oplossing. Hoe staat u daartegenover?
Ik wil de vaststelling dat kunstenaars het moeilijk hebben om van hun inkomsten te leven, echter ook even in een breder kader plaatsen. Ook in andere sectoren is dat het geval, zowel in de economische sectoren als in de sportsector. Ook daar zijn er mensen die ruimschoots kunnen leven van hun inkomsten en andere die zich in de middenmoot bevinden. Maar er zijn ook een pak advocaten, kleine middenstanders, sporters die moeten krabbelen om ervan te kunnen leven. Ik wil hiermee maar zeggen dat het probleem niet enkel bestaat in de kunstensector, maar dat het zich in veel sectoren aftekent. Dat we daar aandacht voor moeten hebben, is duidelijk.
In uw beleidsnota en in uw visienota Kunsten worden al heel wat aanzetten gegeven, en er bestaan ook al een aantal zaken. Ik denk hierbij aan het kunstenaarsstatuut. Het bevat weliswaar een aantal knelpunten op het vlak van sociale zekerheid, fiscaliteit en arbeidsrecht. We moeten er werk van maken om de misbruiken te vermijden, zodat de effectiviteit van het statuut groter wordt. Daarmee komen we volgens mij al tegemoet aan de problemen. Dit moet natuurlijk door de federale overheid geregeld worden. Ik ben dan ook benieuwd of u al gesprekken hebt gevoerd met federale collega’s, en of er kansen zijn om dit snel of op middellange termijn aan te pakken.
Ook op andere vlakken zijn er al mogelijkheden. Ik denk aan een beurs voor jonge beloftevolle kunstenaars, doorbraakprojecten en Winwinleningen. Het probleem hiermee is dat niet elke kunstenaar op de hoogte is van wat er allemaal bestaat. De mogelijkheden zijn niet voldoende gekend. Op het vlak van communicatie is er nog een rol voor u weggelegd. We moeten bekijken wat het Kunstenloket, het Kunstenpunt nog meer kan doen.
Ik wil positief blijven. Ik lees zowel in het Kunstendecreet, in de visienota als in de beleidsnota dat er aandacht aan moet worden besteed. Ik wil me daarom graag aansluiten bij de vraag van mevrouw Idrissi. Hoe of wanneer worden de voornemens die erin werden geuit, verder geconcretiseerd? Hoe kunnen we de positie van de kunstenaar binnen dat brede kunstenlandschap verder verduurzamen? Hoe kunnen we de randvoorwaarden van wat we al hebben, nog sterker versterken, aanspreken en verfijnen?
Minister Gatz heeft het woord.
De geschetste problematiek is mij inderdaad bekend, al moet ik toegeven dat hij wat scherper dan ik had gedacht naar voren is gekomen in het artikel waarnaar u verwijst. Het kwam ook uitgebreid aan bod in de landschapstekening van het Kunstenpunt dat mij ter voorbereiding van de visienota werd bezorgd. In de visienota wordt een belangrijk hoofdstuk gewijd aan de positie van de kunstenaar in het veld. De sociaal-economische positie van kunstenaars en de positie in het algemeen van de kunstenaars versterken is een belangrijke prioriteit. We moeten kunstenaars koesteren, zij zijn de hoeksteen van een kwaliteitsvol kunstenlandschap.
Wat kunnen we nu doen om de positie van de kunstenaars te verbeteren? Zoals ik in mijn visienota stel, wil ik kunstenaars de instrumenten geven om een consistente en duurzame praktijk te kunnen uitbouwen. Het Kunstendecreet voorziet in een divers instrumentarium dat voor verschillende fases van hun loopbaan een gepaste ondersteuning kan bieden. U noemt onder meer de kunstenaarstoelage – de renteloze lening – en de doorbraaktrajecten. Dit zijn niet de enige instrumenten. Naast de klassieke projectsubsidies zijn de beurzen zeer belangrijk voor scheppende kunstenaars. Een beurs laat beeldend kunstenaars en kunstenaars in het algemeen toe om letterlijk tijd te kopen en zich te focussen op hun werk en artistieke ontwikkeling en verdieping. Dit instrument is overigens niet enkel gericht op jonge kunstenaars. Nieuw zijn de meerjarige beurzen, voorbehouden voor reeds erkende en gevestigde kunstenaars. Ik blijf ook buitenlandse residenties ondersteunen en tussenkomsten verlenen voor buitenlandse publieke presentatiemomenten.
We zijn nu een aantal elementen aan het bekijken om binnen het Kunstendecreet te realiseren of al toegankelijk te maken in 2016. De meeste dingen zullen uiteraard in het debat over de verdeling van de subsidies van 2017 aan bod komen.
Daarnaast wijs ik in mijn visienota ook expliciet op de verantwoordelijkheid van kunstenorganisaties om zorg te dragen voor talentontwikkeling en voor de uitbouw van duurzame carrières van kunstenaars. Hiermee probeer ik dus in te spelen op een belangrijke oorzaak die in het onderzoek waarnaar u verwijst wordt aangehaald, namelijk het teruglopen van de vergoedingen in het kunstenbedrijf. Ik pleit ervoor dat organisaties hun overheadkosten beheersbaar houden en meer middelen voor de kunstenaar vrijmaken.
Het Kunstendecreet voorziet dat alle subsidieaanvragen worden getoetst aan het criterium ‘aandacht voor een correcte vergoeding van kunstenaars’. Aanvragen voor werkingssubsidies worden ook nog getoetst aan het criterium ‘ondersteuning van kunstenaars, met specifieke aandacht voor startende kunstenaars’. Deze ondersteuning moet breed worden opgevat, namelijk zowel financieel als logistiek, inhoudelijk, organisatorisch, zakelijk. Dit zijn twee nieuwe criteria die vanaf het najaar voor het eerst zullen worden toegepast in de beoordeling. Of deze criteria ook op termijn bijdragen aan een verbetering van de positie van de kunstenaar, zal inderdaad moeten blijken. Daarom geef ik mijn administratie alvast de opdracht om – na toekenning van subsidies – te monitoren hoe de ondersteuning van kunstenaars door organisaties in de praktijk wordt gebracht.
Verder is het opdrachtenbeleid voor beeldend kunstenaars een belangrijke bron van inkomsten. Het opdrachtgeverschap wil ik verder professionaliseren. Potentiële opdrachtgevers zullen geïnformeerd en gesensibiliseerd worden over de rechten en plichten ten aanzien van kunstenaars, onder andere inzake intellectuele eigendom, billijke vergoedingen, opbouw van sociale zekerheid.
Ik volg ook de actuele ontwikkelingen met betrekking tot het kunstenaarsstatuut, een federale materie, op de voet. Al moet ik hier erkennen dat wij eerder mikken op een doorbraak op middellange termijn en niet op korte termijn – met ‘korte termijn’ bedoel ik: de komende maanden.
Tot slot zal ik bij het aankopen van hedendaagse kunst, dat ik opnieuw zal invoeren, het accent op zelfstandige jonge kunstenaars leggen. Via de aankoop van hedendaagse kunst wil ik niet alleen een beeld schetsen van de ontwikkelingen in het hedendaagse Vlaamse beeldendekunstenlandschap, maar is de ondersteuning van jonge kunstenaars een belangrijk effect op zich.
Zoals ik al aangaf, zal er in de beoordeling van subsidieaanvragen op het Kunstendecreet meer aandacht zijn voor een correcte vergoeding en ondersteuning van kunstenaars, hetgeen ook in het kader van het toezicht op gesubsidieerde organisaties zal worden gemonitord en gecontroleerd. De voorgestelde ‘code of conduct’, te vertalen naar een Vlaamse en Brusselse context, is een interessante bijkomende piste die ook ruimer kan worden toegepast voor culturele organisaties. In het kader van het Kunstendecreet zal ik onderzoeken hoe deze ‘code of conduct’ als nadere uitwerking van de bovengenoemde criteria kan worden toegepast en meegenomen in de evaluatie van organisaties.
Tot slot wil ik benadrukken dat de sleutel om de financiële situatie van kunstenaars te verbeteren niet enkel bij gesubsidieerde culturele organisaties ligt. Naast subsidies en ondersteuning door musea en organisaties voor hedendaagse kunst, maakt ook de verkoop via galerieën en aan particulieren en verzamelaars deel uit van de inkomstenstructuur van beeldende kunstenaars. Daarom komen ook kleine en middelgrote promotiegalerieën die Vlaamse beeldend kunstenaars in het buitenland willen promoten op kunstbeurzen in het nieuwe decreet in aanmerking voor tussenkomsten voor buitenlandse publieke presentatiemomenten. Dit zal de internationale zichtbaarheid en netwerking van onze beeldend kunstenaars versterken en hopelijk ook hun positie in het algemeen.
Zoals ik al eerder aankondigde, onderzoeken we – in het kader van het witboek aanvullende financiering – onder meer hoe een kunstkoopregeling voor de beeldendekunstensector kan worden ingebed in het kunstenbeleid. Ook deze regeling kan, naast het laten participeren van een brede groep particulieren aan het kunstgebeuren, de economische positie van kunstenaars versterken.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw zeer uitgebreide antwoord. Ik voel in uw antwoord dat u de problematiek ter harte neemt. Het klopt dat er op papier al heel wat maatregelen staan. U verwijst ook naar het Kunstendecreet. Ik ben zeer blij dat u ook oor hebt naar die ‘code of conduct’. Eigenlijk zou u met de aftoetsing waarover u sprak al rekening kunnen houden in die ‘code of conduct’. Daar gaat het eigenlijk over: dat je een kader schept waar cultuurorganisaties naar handelen.
Het zou ook interessant kunnen zijn om die code of conduct te laten schrijven door de cultuurinstellingen. Eigenlijk gaat het om een mentaliteitswissel. Ze moeten zelf die verantwoordelijkheid nemen en zeggen waar ze voor staan en gaan. Dan zullen ze zich meer bewust worden van de problematiek, want vaak gebeurt iets door gewoonte of doordat men zich niet bewust is van de gevolgen. Dat ze zelf maar eens met een voorstel komen. Zo’n manier van werken kunnen we wel vinden, omdat het hen responsabiliseert.
De Kunstkoopregeling is een goed instrument. In Nederland is het ingevoerd, en daar is bewezen dat het een goede stimulans was om jonge, beginnende kunstenaars te lanceren en hun carrière vleugels te geven.
In 2016 willen we al enkele nieuwe elementen uit het Kunstendecreet van kracht laten worden. We zijn aan het uitzoeken welke. Wordt vervolgd. De bredere werking van het Kunstendecreet doorlichten zal voor 2017 zijn. Dan zouden we al enkele instrumenten voor aanvullende financiering moeten kunnen toepassen. In 2018 hoop ik sneller stappen te kunnen zetten voor verdere elementen van aanvullende financiering en het kunstenaarsstatuut. Ik zal geen uitspraken doen over hoe en wanneer dat kan, maar ik wil me er zeker op toeleggen om dat niet los te laten.
Uw suggestie om de code of conduct vanuit de kunstensector zelf, vanuit de huizen te laten groeien, is zeer goed. Ik zal die meenemen omdat het geen enkele zin heeft een code of conduct van bovenaf op te leggen. Dan wordt dat gezien als een last of een loutere plicht. De tijd is rijp om die oefening te doen. Dat zal wellicht voor na de zomer zijn. Dan zouden we al enkele concrete elementen moeten kunnen hebben. Die code of conduct is zeker een goed ankerpunt omdat we daar telkens op kunnen terugkomen, ook op momenten dat hij niet wordt nageleefd.
Minister, u zei te hopen in 2016 een aantal nieuwe elementen te introduceren, maar u blijft een beetje vaag over wat dat juist is. Kunt u daar iets meer over vertellen?
Daarmee zal ik u in het najaar verblijden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.