Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Op 17 oktober 2013 werd het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De grootste bepaling of heel wat bepalingen eruit zijn op 1 januari 2015 in werking getreden. Het decreet heeft in elk geval de verdienste dat het sowieso heeft gezorgd voor een grotere eenheid in alles wat erfgoed aanbelangt. Wat dat betreft, wil ik dus zeker ook positief zijn. Maar er zijn ook pijnpunten, die ik, ook als burgemeester van een lokaal bestuur, hier naar voren wil brengen.
Kandidaat-bouwers moeten nu met hun bouwaanvraag ook een archeologienota voorleggen. Voorafgaand aan die nota moet er meestal een archeologisch vooronderzoek gebeuren, of een prospectie, waarna een erkend archeoloog bekijkt wat daar verder mee moet gebeuren. Op basis van die nota beslist het Vlaams Agentschap Onroerend Erfgoed of er een bijkomend archeologisch onderzoek nodig is.
De archeologienota bevat als dusdanig onder meer een plan waarop de geplande werken nauwkeurig worden afgelijnd. De nota bevat daarnaast ook een programma over de te nemen maatregelen. Bij die maatregelen wordt uiteraard rekening gehouden met de geplande werken en de impact ervan.
Of je verplicht bent een archeologienota voorafgaand aan de bouwaanvraag toe te voegen, is afhankelijk van heel wat facetten, onder meer van de totale oppervlakte van de percelen, de oppervlakte van de geplande bodemingrepen, de ruimtelijke bestemming van het terrein en de ligging binnen of buiten een archeologische zone en/of de ligging al dan niet binnen een beschermde archeologische site. Dat zal bepalen of men dient over te gaan tot het opmaken van een archeologienota.
Er zijn in het decreet nog wel wat uitzonderingen bepaald, maar het is vandaag niet meer zo heel duidelijk wanneer men wat moet doen.
De archeologienota zal niet alleen voor lokale besturen extra kosten met zich meebrengen, maar ook voor heel wat private bouwpromotoren of projectontwikkelaars. We hebben wat dat betreft het voorbeeld van Tongeren, maar ook van de Zuid-Oost-Limburgse Archeologische Dienst, die nu zelf het initiatief heeft genomen om voor de private projectontwikkelaars tegemoet te komen in de kosten door zelf een studiedienst onder de arm te nemen die zal zorgen voor die archeologienota.
Men zou een forfaitaire bijdrage van 250 euro vragen. Ik ben vijftien jaar burgemeester in Dilsen-Stokkem. Wij zijn mee opgenomen in de archeologische site, maar wij hebben nog nooit zoveel archeologische prospecties moeten doen als de voorbije twee, drie jaar. Wij hebben, in navolging van die prospectie, ook heel wat bijkomend archeologisch onderzoek moeten uitvoeren.
Minister-president, bent u op de hoogte van het initiatief dat onder meer de stad Tongeren maar ook de vier Zuid-Oost-Limburgse gemeentebesturen hebben genomen om in een tegemoetkoming te voorzien voor de archeologische kosten?
Hoe zult u ervoor zorgen dat in de toekomst de kostprijs voor particuliere bouwheren of professionele bouwpromotoren niet de pan uit swingen? Zal het archeologisch solidariteitsfonds al operatief zijn en eventueel aangewend kunnen worden om zo’n vooronderzoek te bekostigen? Zo ja, voor hoeveel zal het solidariteitsfonds eventueel tussenbeide komen?
Ik maak een zijsprong door te zeggen dat het niet alleen geldt voor de particulieren, maar ook voor lokale besturen. Als ik zie dat wij in het verleden al prospecties hebben laten doen voor bedragen tussen de 10.000 en 30.000 euro, dan begrijpt u dat deze kosten hoog oplopen. Voor elke verkaveling of nieuwe weg die moet worden aangelegd, wordt dit een serieuze kost. En dan heeft men nog niet eens de zekerheid of er nog een archeologisch onderzoek op moet volgen.
Hoever staat het met de selectie van archeologen? Hoeveel archeologen werden tot op heden erkend? Verloopt de selectie van erkende archeologen in samenwerking met de archeologische studiebureaus?
Hebt u al zicht op het aantal archeologische zones die er zullen komen? Minister-president, ik heb voor wat dat betreft recent een antwoord gekregen op mijn schriftelijke vraag. U antwoordde toen dat op dit ogenblik in een eerste afbakening 58 archeologische zones zijn opgenomen, die dan telkens samenvallen met de historische stadskernen van heel wat steden of lokale besturen in Vlaanderen. Ook onze stad is daar voor 21 hectare bij betrokken. Maar ook daar moet ik mij eerlijk gezegd extra zorgen over maken, want in onze oude stadskern zijn er toch wel heel wat kavels groter dan 3 are, waarbij men als particulier, wanneer men daar in de toekomst een bouwaanvraag zal indienen, tegelijkertijd de verplichting zal krijgen om enerzijds die archeologische nota toe te voegen en anderzijds die extra kosten te dragen.
Mijn bekommernis is alleszins dat het voor lokale besturen enerzijds, maar zeker ook voor particulieren anderzijds, een vrij kostelijk project gaat worden. Los daarvan bekommer ik me om de duur, het tijdsbeslag dat dit alles inneemt. Men moet voorafgaandelijk aan het indienen van de bouwaanvraag een nota laten opmaken. Vervolgens kan men pas de werken aanvatten wanneer de maatregelen die zijn opgenomen in het archeologische verslag allemaal zijn uitgevoerd. U zult begrijpen dat dat heel wat werken vertraagt. Daar maak ik me toch wel wat zorgen over voor de toekomst.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Ik wou het nog eventjes hebben over de archeologische zones. Ik dacht dat het altijd de bedoeling was geweest om die zones gefaseerd aan te duiden. Het is afgesproken om eerst te focussen op de historische stadskernen in Vlaanderen omdat daar de meeste historische kenniswinst te boeken valt, want daar is de kans op mogelijke archeologische vondsten natuurlijk het grootst.
Begin juni was er in 58 steden en gemeenten een toelichting over de historische kernen. Vorige vrijdag is de wetenschappelijke inventaris op de website geplaatst omdat de vraag naar het publiek maken van die gegevens al lang bestond. Voordien kon maar een beperkt aantal mensen die inventaris raadplegen. De inventaris werkt enkel sensibiliserend. Er zijn geen rechtsgevolgen aan gekoppeld. Ik heb ook begrepen dat de politiek-ambtelijke werkgroep archeologische zones een tijdspad heeft afgesproken voor de formele vaststelling van de eerste fase, namelijk de historische stadskernen.
Ik heb enkele bijkomende vragen in dit verband. Wanneer start het openbaar onderzoek over de inventaris van de archeologische zones? Op het moment dat het onderdeel archeologie uit het Onroerenderfgoeddecreet in werking treedt in 2016, hoe zit het dan met de regeling voor archeologienota’s in de gebieden buiten die eerste inventaris van de archeologische zones? Is daar dan geen archeologisch vooronderzoek nodig, tot daar ook een inventaris wordt vastgesteld door de minister? Hebt u al zicht op de timing voor de volgende fase van archeologische zones, buiten de historische stadskernen?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorafgaand wil ik ingaan op wat in uw vraag staat, collega Peeters, namelijk dat het decreet bovendien nog in enkele uitzonderingen zal voorzien om het helemaal ingewikkeld te maken. Dat klopt niet. Ten eerste bevat het decreet geen uitzonderingen. Er staat wel in het decreet dat er een mogelijkheid is om nadere regels te bepalen met betrekking tot de vrijstellingen, maar het besluit waar we nu mee bezig zijn voorziet niet in bijkomende vrijstellingen. Er is dus geen sprake van enige bijkomende ingewikkeldheid. Ten tweede wil ik voor de goede orde ook zeggen dat mensen het uiteraard weten als ze een beschermd pand kopen. Dat moet in de koopakte en in de onderhandse overeenkomst staan. Dat geldt ook voor eigendommen die in een archeologische zone gelegen zijn. Als het eigendom er nog niet in ligt, is er natuurlijk een openbaar onderzoek als de procedure wordt gestart, zodat een eigenaar op de hoogte is van wat er op hem afkomt.
Ik kom tot uw eerste vraag. Het agentschap weet al een hele tijd dat de stad Tongeren het idee had om voor het opstellen van archeologienota’s op een of andere manier in ondersteuning te voorzien. De stad had dit plan al van voor de totstandkoming van het Onroerenderfgoeddecreet. Om een of andere reden was dit nog niet gebeurd en is er nu blijkbaar een concrete uitvoering gegeven aan dat idee dat al een hele tijd bestond. Het agentschap was al op de hoogte, maar kende de precieze vorm waarin dit zou gebeuren nog niet.
U weet dat het beleid erin bestaat om het archeologietraject voorafgaand aan het vergunningstraject te laten verlopen. Dat is een goede zaak. Dat moet dan uitgevoerd worden door erkende archeologen. Het lokaal bestuur is volledig autonoom om te beslissen of het daarin een of andere ondersteuning biedt, of dat doet via een intergemeentelijke onroerenderfgoeddienst. Dat doet er niet toe.
Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in een aantal tegemoetkomingen aan bouwheren die worden geconfronteerd met een archeologisch traject. Er is een premie voor buitensporige directe kosten en er is de erkenning en de betoelaging van archeologische solidariteitsfondsen. Op het ogenblik wordt het hele uitvoeringsbesluit besproken binnen de Vlaamse Regering. Hopelijk wordt dat voor het zomerreces nog goedgekeurd.
Of er een archeologisch solidariteitsfonds operationeel zal zijn bij de inwerkingtreding, is niet duidelijk. U weet dat het aan de sector zelf is om zich te organiseren, om dat te doen conform met het Onroerenderfgoeddecreet en dan een overeenkomst te sluiten met de Vlaamse Regering. Het Onroerenderfgoeddecreet bepaalt ook dat die overeenkomst onder meer de bijdragen van de leden aan het fonds en de vergoeding van het fonds aan de leden opneemt.
De derde vraag. Archeologen konden vanaf 1 januari 2015 een aanvraag indienen om erkend te worden als archeoloog. Het Agentschap heeft daarvoor op zijn website alle formulieren geplaatst. Op 30 juni waren er in totaal 29 aanvragen. 20 van die 29 aanvragen zijn al behandeld en zijn ook erkend. De publicatie ervan moet nog gebeuren. Van die 29 zijn er 24 natuurlijke personen en 5 rechtspersonen. De selectie gebeurt door het agentschap. Er is geen samenwerking met een of meerdere archeologische studiebureaus. De uitvoering van de selectieprocedure gebeurt zoals opgegeven in het besluit, met een ontvankelijkheidsbeoordeling enzovoort.
Heb ik al een zicht op het aantal archeologische zones? Binnenkort gaan de eerste 58 in openbaar onderzoek. Zoals gezegd, gaat het over zones van de historische stadskernen.
Collega Van Werde, u vraagt wanneer de start van het openbaar onderzoek zal gebeuren. De start is gepland op 17 augustus en loopt dan gedurende zestig dagen, tot 15 oktober.
U vraagt naar de regeling voor archeologienota’s in de gebieden buiten deze eerste inventaris ‘archeologische zones’. Het decreet is zeer duidelijk. Artikel 541 zegt: “Een bekrachtigde archeologienota zoals vermeld in artikel 548 wordt bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem, toegevoegd in volgende situaties.” Er volgen dan drie situaties, die ik niet letterlijk zal voorlezen.
De volgende fases buiten die archeologische stadskernen zullen er nog zijn voor dorpskernen, voor alluviale gebieden, voor detectorsites en voor de erosiebeheersproblematiek.
De timing voor het openbaar onderzoek van de stadskernen begint op 17 augustus, de andere is voor de komende jaren.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister-president, u zegt zelf dat het Onroerenderfgoeddecreet ervan uitgaat dat men alles voorafgaand aan de vergunning, wil laten plaatsvinden. Vandaar dus de archeologische nota en het vooronderzoek. De facto stellen we toch vast dat er heel wat extra werklast op de lokale besturen afkomt. Ik geef u een heel simpel voorbeeld. Een site van 1100 vierkante meter willen we verkavelen in twee bouwkavels. Het blijkt dat er tot 1850 een kerk stond. Bij de eerste sleuf heeft men nog een aantal restanten van die kerk gevonden. Nu moet er een archeologisch onderzoek volgen waar zich minstens vijf personen mee moeten bezighouden. Er moet een evaluatienota worden opgemaakt, vervolgens een conceptnota en een eindrapport, telkens in overleg met alle mensen die daarbij betrokken zijn en met de cel Onroerend Erfgoed. Het neemt veel tijd in beslag maar het duurt ook veel langer voor de grond kan worden gebruikt.
We zijn ook bezig met de ontsluiting van een bedrijventerrein. Ook daar is er een soortgelijk probleem. Er moet een nieuwe weg worden getrokken. Het is een bovenregionaal bedrijventerrein dat ook in het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) past. Er is nu weer een vertraging van minimaal een halfjaar omdat er ook weer bijkomend onderzoek is bevolen.
Ik begrijp wel dat het decreet zegt dat wat niet in situ kan gebeuren, ex situ moet gebeuren. Toch wil ik zeggen dat het voor een concrete werking heel wat extra werklast en werkuren met zich meebrengt. Ik wil een pleidooi houden om het financieel beheersbaar te houden en om de administratieve procedures zo kort mogelijk te houden.
De heer Caron heeft het woord.
Ik wou even luisteren naar de vraag en naar de stand van zaken van het uitvoeringsbesluit en het openbaar onderzoek rond de archeologische zones.
Mevrouw Peeters, als je kiest voor een kwalitatieve benadering van erfgoed, in de grond of boven de grond, dan staat er een inspanning tegenover. De minister-president heeft zelf nog het voorbeeld van Leuven gegeven, waar de burgemeester en zijn trawanten ook moord en brand hebben geschreeuwd over de vertraging van een aantal werken, maar waar finaal iedereen tevreden over is. U beheert als burgemeester een archeologisch rijk stukje Vlaanderen. Daar betaalt u blijkbaar een prijs voor. Wat betekent het in de geschiedenis, om de tijd – zes maanden – te nemen om dat te doen. Minister-president, ik pleit ervoor om het te blijven doen. In een aantal gevallen zijn er compenserende financiële maatregelen gepland in het decreet. Ik zou pleiten om de kwaliteit van de grond en de gebouwen maximaal te honoreren. Finaal komt het altijd op zijn pootjes terecht. U moet wat meer geduld hebben en misschien komen er fantastische vondsten naar boven. Beschouw de last als een tijdelijk uitstel waar u straks blij om zult zijn.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik begrijp dat perfect. We hebben bij ons – maar ook in heel Vlaanderen – heel wat geklasseerde gebouwen, en die koesteren we. Ik ben het ermee eens dat we daarop moeten inzetten.
Als u in het buitengebied een kavel hebt van 3 are of groter in de nabijheid van een archeologische site en u wilt er morgen een bepaald gebouw bijzetten of iets wijzigen, dan krijgt u als particuliere bouwheer de bijkomende verplichting om te zorgen voor een archeologische nota die extra kosten meebrengt. Iedereen is altijd bezig over de versnelling van trajecten, over het snel afleveren van bouwvergunningen en over de lokale autonomie. Laat aan de lokale besturen over om te beslissen of iets belangrijk is om op te graven of sleuven te trekken. Ik hou opnieuw een pleidooi dat het financieel beheersbaar moet zijn. Het mag administratief geen overlast bezorgen. De lokale autonomie is zeker in het buitengebied heel belangrijk.
Nogmaals, ik koester het onroerend erfgoed en de geklasseerde gebouwen even sterk als u. Eender welke kavel van 3 are in de nabijheid van een archeologische site is te verregaand.
Wat nu gebeurt, is onder vigeur van het bestaande decreet. Het nieuwe is nog niet in werking. Het nieuwe decreet zal meer rechtszekerheid bieden. Op het moment dat de archeologische zones afgebakend zijn, weet je dat je in een archeologische zone zit. De steden die meestal trots zijn op de titel ‘historische stadskern’ kunnen een beleid voeren in functie van de archeologische zone die ze hebben. Het decreet voorziet erin dat er een vooronderzoek gebeurt. 60 procent of meer daarvan beperkt zich tot bureauonderzoek. Het hoeft dus geen destructieve werken met zich mee te brengen van het graven van sleuven enzovoort. Dat zijn relatief goedkope werken. Door het feit dat je weet dat je in die zone zit, kan je anticiperen en dit voorafgaand doen. Ik hoop dat het allemaal wat meer op zijn pootjes valt met het nieuwe decreet en dat men er proactiever mee omgaat. De vooronderzoeken zijn in hoofdzaak beperkt tot bureauonderzoek, waarna niets meer moet gebeuren.
Het klopt dat de gevoerde prospecties gebaseerd zijn op het decreet van 1993. In het verleden moesten we er nauwelijks doen. De voorbije drie jaar hebben we er al minstens tien verplicht opgelegd gekregen door de administratie van de Erfgoedcel. Daarover moet worden gewaakt.
U zegt dat er in de toekomst meer rechtszekerheid zal zijn en dat het vaak maar een administratief verslag zal betreffen. Ik heb al in 2012 vragen gesteld over hoeveel vooronderzoeken er plaatsvonden en ook recentelijk nog. Het aantal vooronderzoeken is in stijgende lijn.
Ik verwijs ook naar een recente schriftelijke vraag waaruit blijkt dat er voor 2014 300 vooronderzoeken zijn uitgevoerd. Van die 300 heeft minstens 1 op 3 effectief geleid tot een onderzoek ter plaatse. Dat is meer dan alleen maar sleuven graven. In 2014 hebben er ruim 210 opgravingen plaatsgevonden. Ik weet dat u zult zeggen dat het een niet altijd gelinkt is aan hetzelfde jaar omdat de opgraving een gevolg kan zijn van een vooronderzoek van 2013. We stellen toch maar vast dat de administratie het steeds moeilijker maakt en dat het aantal vooronderzoeken en het aantal archeologische onderzoeken in stijgende lijn zijn. Ik houd opnieuw een pleidooi voor financiële beheersbaarheid en de administratieve overlast mag niet de pan uit swingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.