Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, deze vraag is wat korter qua formulering, maar ik ga ervan uit dat het antwoord complexer is. Voor de nieuwe collega’s wil ik toch even de problematiek schetsen. Voor diegenen die niet nieuw zijn, is dat misschien een goede opfrissing.
Sinds het Sint-Michielsakkoord van 1993 komt exportpromotie toe aan de gewesten. Als gevolg van de overheveling van die bevoegdheid werden er geen federale economische adviseurs meer benoemd. Dat is jarenlang zo geweest. Dat was eigenlijk het honoreren van een heel heldere bevoegdheidsverdeling. In 2013 kwam daar verandering in, met het koninklijk besluit van minister Reynders van 24 januari 2013 houdende het statuut van de adviseurs in economische diplomatie. Dat was eigenlijk een beetje jammer, omdat men daarmee eigenlijk alleen maar bijdroeg tot fricties op het terrein, tot een onduidelijke bevoegdheidsverdeling. Sommige collega’s zullen misschien de verhalen en de artikels in de krant hebben gelezen over katten die muizen vangen, maar als alle katten achter hetzelfde muisje gaan, dan vangt men op het einde van het verhaal toch maar één muis, maar zijn alle katten moe. Misschien is het beter om mekaar geen muizen en ook geen vliegen af te vangen. Iedereen blijft het best bij zijn bevoegdheden.
Dat was ook de mening van de vorige minister-president, Kris Peeters, en van zijn Waalse collega. Hij heeft een aantal procedures opgestart, enerzijds voor het Grondwettelijk Hof, anderzijds voor de Raad van State. Op 28 mei 2015 is er een arrest gekomen van het Grondwettelijk Hof, waarin de grondwettelijke basis voor die federale economische diplomaten niet in twijfel wordt getrokken. Het Grondwettelijk Hof stelde dat de betwiste artikelen in samenhang moeten worden gelezen met de samenwerkingsakkoorden van 1994 en 1995. Dat werd afgeschilderd als een nederlaag: Vlaanderen zou bakzeil hebben gehaald in de discussie over de economische diplomatie.
Op 20 juni 2015 berichtte de krant De Tijd over een juridisch advies aan de Vlaamse Regering waaruit zou blijken dat de kritiek van de Vlaamse Regering op de federale economische diplomatie wel terecht is. Ik citeer de krant: “Het arrest moet in tegenstelling tot wat in sommige media werd verkondigd niet zozeer worden beschouwd als een nederlaag voor de Vlaamse regering maar integendeel als een bevestiging van de stelling van de Vlaamse regering dat de federale overheid niet bevoegd is om de uitoefening van economische, culturele, of persoonsgebonden activiteiten binnen de consulaire post te regelen.”
Minister-president, ik zou graag wat helderheid hebben in wat ondertussen toch wel een heel ingewikkeld politiek, maar ook juridisch kluwen is. Kunt u de inhoud bevestigen van dat juridisch advies dat in De Tijd werd gepubliceerd? Kunt u dat toelichten? Wat zal de Vlaamse Regering nu concreet ondernemen en hoe zit het met die procedure bij de Raad van State? Hoe ver zitten we eigenlijk met deze hele problematiek? In de procedure hebben we steun gekregen van Wallonië. Hoe kijkt men daar aan tegen de hele procedureslag?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Van Overmeire, het is zo dat mijn voorganger, Kris Peeters, in juli 2014 bij het Grondwettelijk Hof beroep heeft ingesteld tegen een aantal artikelen uit het consulair wetboek. Op 28 mei 2015 heeft het Grondwettelijk Hof daarover een arrest geveld. Ik heb daarover een juridische analyse gevraagd. Die nuanceert of weerlegt inderdaad bepaalde perscommentaren. Geen enkele bepaling van het consulair wetboek heeft rechtstreeks betrekking op de bevoegdheden van de gewesten inzake afzet- en uitvoerbeleid of, anders gezegd, de buitenlandse handel, noch op de bevoegdheden van de gemeenschappen. Anderzijds wekten een aantal passages in de parlementaire voorbereiding wél de indruk dat ook andere bevoegdheden, die niet noodzakelijk op het federale niveau thuishoren, werden beoogd. Vanaf het begin was duidelijk dat een door het Grondwettelijk Hof geformuleerd voorbehoud waarbij de ruimere interpretatie ingegeven door de parlementaire voorbereiding als het ware wordt teruggedrongen, als een geslaagde procedure kon worden beschouwd. De juridische analyse bevestigt inderdaad dat het arrest een bevestiging is van de stelling van de Vlaamse Regering dat de federale overheid niet bevoegd is om de uitoefening van economische, culturele of persoonsgebonden activiteiten binnen de consulaire post te regelen.
De vraag tot vernietiging van een aantal artikelen in het consulair wetboek is verworpen. Het Grondwettelijk Hof is precies van oordeel dat het consulair wetboek inzake de deelstaatbevoegdheden niet normerend optreedt. Volgens het Grondwettelijk Hof hebben die artikelen slechts betrekking op de wijze waarop de consulaire bevoegdheden worden uitgeoefend. Het Grondwettelijk Hof is van mening dat de wijze waarop ze worden uitgeoefend, conform is met artikel 167 van de Grondwet, dat de federale overheid bevoegd maakt om de leiding van de buitenlandse betrekkingen te nemen, en met artikel 107 van de Grondwet, dat de federale overheid bevoegd maakt om de ambtenaren bij de buitenlandse betrekkingen te benoemen.
Om die reden is het Grondwettelijk Hof van mening dat binnen de federale bevoegdheid wordt gebleven om de “consulaire vertegenwoordiging te regelen” en dat de artikelen niet raken aan de inhoudelijke uitoefening van de bevoegdheid waarop deze vertegenwoordiging betrekking kan hebben.
In haar memorie van toelichting heeft de federale overheid uitdrukkelijk gesteld dat de federale consulaire werkzaamheden niet tot de federale bevoegdheden beperkt zijn en bijgevolg ook op de deelstaatbevoegdheden kunnen slaan. Het Grondwettelijk Hof heeft die federale lezing niet gevolgd.
Ik citeer even de analyse van onze advocaat: “Het Hof had twee mogelijkheden. Een restrictieve interpretatie geven aan het consulair wetboek en dus vaststellen dat de tekst van het wetboek nergens uitdrukkelijk afbreuk doet aan de bevoegdheden van de deelstaten en geacht kan worden conform te zijn met de bevoegdheidsverdelende normen. Een dergelijke interpretatie zou impliceren dat de tekst van de Grondwet zou voorgaan op de bedoelingen van de federale wetgever. Een extensieve interpretatie geven die steun vindt in de parlementaire voorbereidingen van het wetboek, met name in de memorie van toelichting, maar die extensieve interpretatie staat op gespannen voet met de bevoegdheidsverdelende regels.”
De memorie van toelichting gaat, met andere woorden, verder met betrekking tot de beoordeling van de bevoegdheden van de federale overheid. Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest voor de eerste optie gekozen. Dat was de optie die onze advocaat had verwacht. Het Grondwettelijk Hof heeft ons verzoek, in zoverre het erop gericht was de vernietiging te verkrijgen, onder voorbehoud verworpen. De betrokken bepalingen in het consulair wetboek worden immers zo geïnterpreteerd dat ze geen betrekking hebben op de deelstaatbevoegdheden.
Als ik de analyse van onze raadsman lees, blijkt dat dit is wat hij bij het instellen van het beroep eigenlijk had verwacht: “Het arrest moet dan ook, in tegenstelling tot wat in sommige media werd verkondigd, niet zozeer worden beschouwd als een nederlaag voor de Vlaamse Regering, maar integendeel als een bevestiging van de stelling van de Vlaamse Regering dat de federale overheid niet bevoegd is om de uitoefening van de economische, culturele of persoonsgebonden activiteiten binnen de consulaire post te regelen.”
Zoals ik al eerder heb vermeld, had het Grondwettelijk Hof ook anders kunnen oordelen. Het Grondwettelijk Hof had, zoals de Federale Regering had gevraagd, kunnen oordelen dat de consulaire werkzaamheden enkel door het posthoofd mogen worden uitgeoefend. Die activiteiten kunnen dan noodzakelijk ook betrekking hebben op de deelstaatbevoegdheden. Dat heeft het Grondwettelijk Hof uitdrukkelijk niet gedaan. Het Grondwettelijk Hof leest de bepalingen van het consulair wetboek enkel als een bevestiging van de bestaande status quo inzake de uitoefening van het buitenlands beleid in het federale België.
Onze raadsman voegt hieraan toe dat “de analyse niet het resultaat zal zijn van een eerste en snelle lezing van het arrest. Het Grondwettelijk Hof zegt, anders dan het gewoonlijk doet, niet uitdrukkelijk dat de bestreden bepalingen van het consulair wetboek grondwettig zijn onder voorbehoud van interpretatie. Allicht is dat ook de reden waarom sommige media zich lieten verleiden tot straffen uitspraken.”
Ik wil hieraan toevoegen dat onze raadsman op dat vlak niet alleen staat. Ik ben een jurist en soms lees ik nog iets juridisch. In de Juristenkrant van 24 juni 2015 hebben professor Popelier en mevrouw De Jaegere over het arrest van het Grondwettelijk Hof het volgende geschreven: “Het Hof erkende dat de gemeenschappen en de gewesten in die materies bevoegd zijn en daarin ook op internationaal vlak kunnen optreden. Het wees er echter ook op dat de Grondwet aan de koning de leiding van de buitenlandse betrekkingen geeft om de eenheid en de coherentie van het buitenlands beleid te bewaken. De autonomie van de gemeenschappen en de gewesten moet daarom afgewogen worden tegen de zorg om een coherent buitenlands beleid. Het Hof besloot dat dit akkoord, dat gaat over de samenwerkingsakkoorden die gesloten zijn, het evenwicht bewaakt en dat de wet daaraan geen afbreuk doet. De Vlaamse Regering las verkeerdelijk in de wettelijke bepalingen dat de Federale Regering normerend zou kunnen optreden op de exclusieve materies van gemeenschappen en gewesten. Het Hof knabbelde helemaal niet aan de Vlaamse bevoegdheden, maar bevestigde ze juist.” Onze raadsman had op voorhand echter gezegd dat de bepalingen op zich allicht niet zouden worden vernietigd. Dit lijkt me in elk geval de juiste lezing van het arrest.
Daarnet is me gevraagd wat de Vlaamse Regering nu zal doen. Het Grondwettelijk Hof heeft bevestigd dat de Federale Regering op basis van de bestaande bevoegdheidsverdeling haar bevoegdheden niet te buiten gaat. De lezing in de memorie van toelichting gaat wel verder, maar wordt niet aanvaard. Om die reden zijn er geen onmiddellijke implicaties voor het buitenlands beleid.
De procedure bij de Raad van State behelst een verzoek tot nietigverklaring van een koninklijk besluit van 20 maart 2013 betreffende de benoeming van adviseurs in de economische diplomatie. We moeten wachten op de pleitzitting bij de Raad van State, die vermoedelijk in het najaar van 2015 zal plaatsvinden.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Minister-president, bedankt voor de toelichting. Ik ben erin geslaagd uw gedachtegang te volgen, al bevinden we ons op het terrein van de communautaire spitstechnologie. Ik maak me geen enkele illusie dat in dit soort discussies 99,99 procent van de bevolking al lang heeft afgehaakt, maar dat is natuurlijk niet het punt. Als je dat hanteert als principe kun je de hele bevoegdheidsverdeling parkeren, en doet iedereen maar wat. Het is dus goed dat die procedure is ingesteld. Laten we nu kijken wat het oordeel van de Raad van State zal zijn. Wordt vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.