Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister-president, met de ondertekening van een convenant vorige maand gaan verschillende Westhoekgemeenten en tal van overheidsinstanties de verbintenis aan om te werken teneinde achttien WO I-sites erkend te zien als UNESCO-werelderfgoed. Geen bunkers, Hill 60, loopgraven of andere artefacten echter die aan gevechten doen denken, maar wel achttien militaire begraafplaatsen en monumenten voor de vermisten, dit alles uitsluitend binnen de provincie West-Vlaanderen.
Dat dossier sleept al enige tijd aan en het roer werd reeds enkele malen flink omgegooid. Zo kondigde u in de beleidsnota 2009-2014 aan om van dit dossier uiterlijk in 2014 het paradepaardje te maken van een geïntegreerde beschermingsstrategie. Verder werd er gekozen voor het instrument van de stedelijke bouwvergunning voor elke site en werd de deadline toen geplaatst op 2014.
Zowel het instrument als de vooropgestelde deadline werd intussen verlaten. Vandaag vernemen we dat het internationale dossier ‘vermoedelijk’ wordt ingediend bij UNESCO in 2017. Indien we de procedure erop nalezen, betekent dit dat er in 2018 een uitspraak zal worden gedaan.
Sinds de bekendmaking van de Vlaamse selectie organiseerde het Agentschap Onroerend Erfgoed een uitgebreide informatie- en consultatieronde met verschillende partners. Overheden en administraties van alle bestuursniveaus, beheerders en eigenaars van de geselecteerde sites, en organisaties uit het maatschappelijke middenveld werden uitgenodigd om een dialoog aan te gaan over het werelderfgoeddossier. De betrokkenheid van alle partners werd zo verzekerd.
Minister-president, biedt het convenant nu enige zekerheid dat het UNESCO-werelderfgoeddossier zal worden ingediend in 2017? Kunt u meer informatie geven over de precieze timing? Waarvan is de indiening van het dossier afhankelijk? Hebt u reeds inzage in de Franse indicatieve lijst voor het werelderfgoeddossier? Beperkt deze lijst zich in overeenstemming met de Vlaamse ook tot militaire begraafplaatsen?
Hebt u, minister-president, ook overleg gehad met de beheerders van WO I-sites buiten West-Vlaanderen? Zo ja, was daar ook eensgezindheid over de aanpak om enkel sites binnen de Westhoek op te nemen? Is er met het convenant een beslissing genomen met betrekking tot de bufferzones rond de achttien relicten? Zo ja, hoeveel relicten bezitten een bufferzone en hoe groot is die?
De heer Verstreken heeft het woord.
UNESCO-werelderfgoed dient te getuigen van uitzonderlijke, universele waarden. Het is heel belangrijk in de herdenking van WO I. De opgesomde sites passen daar perfect in. Misschien zijn er ook andere, die er al dan niet aan kunnen worden toegevoegd.
Wereldoorlog I-erfgoed is belangrijk voor heel wat zaken. Ik zit echter met een vraagje over de timing. Ik heb hier een artikel bij me van de UNESCO zelf, uit 2014. Volgens het artikel zou er een dossier kunnen worden ingediend in het voorjaar van 2016, waarna er een beoordeling zou zijn door de International Council on Monuments and Sites (ICOMOS) en het wetenschappelijk adviesorgaan van de UNESCO. In 2017 zou dan in feite de beslissing vallen, met de uitspraak van de jaarlijkse algemene vergadering van het Werelderfgoedcomité. Klopt die timing, en blijft die behouden?
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Nu het dossier inderdaad kan worden ingediend bij de UNESCO, had ik nog een vraag. Het was ook de bedoeling om voor de Ieperboog een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) binnen het AGNAS-proces (afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur) op te maken. In juni 2014 heeft de administratie al een voorstel gedaan voor het gebied van de Ieperboog, maar er is nog steeds geen concreet GRUP opgemaakt. Blijkbaar is er ter zake nog steeds een probleem, vooral met de landbouwsector, die vreest dat er dan niets meer mogelijk zal zijn in dat gebied, terwijl er toch al goede voorbeelden zijn van andere GRUP’s, zoals het GRUP voor de waardevolle landschappen van de Zwinpolders of het GRUP voor de Poelberg in Tielt. Het komt er eigenlijk op aan goed te overleggen en die puzzel op een verstandige manier te leggen. De Boerenbond heeft ondertussen samen met de andere partners het convenant ondertekend. Zij zien het als een samenwerkingsovereenkomst die het mogelijk moet maken dat de herinnering van het verleden de ontwikkeling van de toekomst niet remt. Volgens Piet Vanthemsche voldoet het convenant voor hen alvast aan de verwachtingen en maakt het duidelijke afspraken.
Wat de afbakening van de bufferzones rond de UNESCO-sites betreft, vroegen wij al bij de bespreking van de beleidsnota dat men op een realistische en op een Vlaamse manier te werk zou gaan. Minister-president, u hebt toen bevestigd dat dit zo zou zijn. Wat is de reden waarom het planproces voor het GRUP Ieperboog-Zuid nog steeds zo moeizaam verloopt? Is er vanuit Erfgoed nog steeds de vraag om dat GRUP op te maken?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, uw bijkomende vraag is eigenlijk al herhaaldelijk aan bod gekomen, ook hier in de commissie.
Geachte leden, dit gaat over een uitgesproken internationaal dossier, dat we uitwerken in samenwerking met Wallonië en Frankrijk. Hadden we ter zake een eigen traject gelopen, dan hadden we ons dossier allang ingediend. Ik heb dat ook al herhaaldelijk toegelicht in deze commissie. Er is een verschil in aanpak bij de drie partners. In Vlaanderen is het het agentschap dat dit dossier trekt. Voor onze Waalse collega’s is dat het Département du patrimoine, de overheidsadministratie bevoegd voor het onroerenderfgoedbeleid in al zijn facetten. In Vlaanderen en Wallonië zijn we zelf, dus de twee agentschappen, bevoegd voor de indiening van die dossiers. In Frankrijk, daarentegen, wordt het dossier geleid door een associatie van veertien Noord-Franse departementen. Dat is een ad-hocsamenwerkingsverband, dus geen structuur, geen secretariaat, geen instelling. De bevoegdheid voor het onroerend erfgoed ligt echter niet bij die associatie, maar, zoals u weet, bij het Franse ministerie van Cultuur voor monumenten, en bij het Franse ministerie van Leefmilieu voor landschappen. Tot slot moeten in Frankrijk werelderfgoednominaties een goedkeuringsprocedure doorlopen via het Comité des biens français du patrimoine mondial. Dat is dus een vrij complexe manier van werken, en dat weegt natuurlijk op het dossier.
Ons Wereldoorlog I-dossier staat al sinds 2002 op de Belgische indicatieve lijst. Frankrijk heeft pas op 14 april 2014 het dossier ingeschreven op de Franse indicatieve lijst. Ik heb er herhaaldelijk op gewezen, naar ik meen ook bij het bespreken van de beleidsnota, maar zeker ook in de vorige jaren, dat we het toch belangrijk vonden om dat gezamenlijk te kunnen doen. We moesten dus een beetje temporiseren. We waren vroeger klaar, ons inventariswerk was gebeurd, onze voorstellen konden in kaart worden gebracht, er was veel wetenschappelijk werk verricht door het agentschap enzovoort. Ik vond het echter belangrijk dat dit een grensoverschrijdend dossier zou kunnen zijn, en dus hebben we gewacht tot we de Franse partners mee konden krijgen in het schema.
We hebben natuurlijk niet stilgezeten in die doorlooptijd. We hebben die gebruikt om in te zetten op informatie en consultatie, en ook op de versterking van het draagvlak. Wat de timing betreft: alle partners onderschrijven de optie om ten laatste op 31 januari 2017 het dossier in te dienen bij het Werelderfgoedcentrum. Die timing betekent dat na het doorlopen van de beoordelingsprocedure in de zomer van 2018 een beslissing kan worden genomen op de jaarlijkse vergadering van het Werelderfgoedcomité.
Wat de indicatieve lijsten betreft: zowel de achttien Vlaamse en de zeven Waalse sites als de zeventig Franse sites zijn nagenoeg allemaal militaire begraafplaatsen en monumenten voor de vermisten. Er zijn maar enkele uitzonderingen: de Ierse Vredestoren in Mesen, het monument The Brooding Soldier in Langemark-Poelkapelle, het monument Les Fantômes in Oulchy-le-Château in Frankrijk, het fort van Loncin, nabij Luik, in Wallonië, en het fort van Douaumont, bij Verdun. Die forten zijn vernietigd in de oorlog en zijn de facto ook massagraven geworden. Dat zijn dus representatieve afspiegelingen van de militaire begraafplaatsen en monumenten voor de vermisten over het gehele voormalige westelijke front van de Eerste Wereldoorlog.
Mevrouw Van Werde, de optie van het GRUP Ieperboog-Zuid heb ik al lang verlaten. Ik heb bij mijn aantreden, en ik heb dat ook toegelicht, de generalistische, brede benadering van honderden hectaren verlaten. Die was onmogelijk. Het maken van heel grote ruimtelijke uitvoeringsplannen van honderden hectaren voor de hele Westhoek om van dat alles UNESCO-werelderfgoed te maken, zou hebben geleid tot een onmogelijke situatie op het terrein. Daarrond zou er dan nog eens een zone komen. Dat betekent dat je daar voor landbouwactiviteiten, woonactiviteiten en industriële activiteiten in grote problemen zou zijn gekomen. De hele Westhoek vond het geen goed idee. Ik heb dat idee van die generalistische benadering, dat niet het mijne was, dat ik had geërfd, dus verlaten. We hebben het landschap van de doden verkozen boven het dode landschap, zeg maar. Dat is een goede zaak geweest. Dat heeft ertoe geleid dat we erin zijn geslaagd om, naar Nederlands voorbeeld, met convenanten te werken met de landbouworganisaties, die zeer kritisch waren, die bijna een revolte dreigden te ontketenen omdat ze bang waren dat de hele Westhoek onder een glazen stolp zou komen, dat daar geen activiteiten meer zouden kunnen gebeuren. Ik denk dus dat we ter zake een goed evenwicht hebben gevonden, met een draagvlak bij de lokale besturen en ook bij de landbouworganisaties. We hebben die convenanten getekend en nu wordt voor elke van de sites, in samenspraak met de betrokken landbouwers, gemeentebesturen of andere actoren, bekeken hoe we precies alles concreet gaan invullen. Ik heb meegemaakt dat lokale besturen kwamen vragen om toch alstublieft een bepaalde site toe te voegen aan de lijst. Het draagvlak is dus echt wel groot, en ik denk dat het ook een goede zaak is dat we zover zijn geraakt.
Het hoeft geen betoog: om UNESCO-werelderfgoed te zijn, moet het erfgoed getuigen van een uitzonderlijke universele waarde. We menen dus dat die militaire begraafplaatsen en die monumenten van de vermisten beantwoorden aan die unieke betekenis die de UNESCO vooropstelt. Mijnheer De Gucht, door de concentratie van de sites, de sterke onderlinge relaties, de maatschappelijke context en de internationale weerklank zijn die uitzonderlijke universele waarden het sterkst vertegenwoordigd in de zone waar die loopgravenoorlog, die statische oorlog gedurende vier jaar is uitgevochten. Voor Vlaanderen is dat de Westhoek.
De militaire begraafplaatsen en de monumenten voor de vermisten worden in België en Frankrijk door een beperkt aantal grote organisaties beheerd. De selectie is verfijnd door ze af te wegen tegen een set van criteria, waaronder artistieke waarde, contextwaarde, historische relevantie, internationale dimensie, immateriële component, diversiteit en representativiteit. We denken dat onze achttien sites representatief zijn voor een internationaal dossier.
Die algemene consensus om ons te concentreren op die sites die zijn gelegen op de plaats waar zich vier jaar lang die bloedige loopgravenoorlog heeft afgespeeld, is ook de consensus in Frankrijk en Wallonië. Ook daar concentreert men zich op die zones, op die militaire begraafplaatsen, die gedenktekens voor vermisten in die zones. Dat betekent dat de sites die in Vlaanderen buiten de Westhoek vallen, natuurlijk zonder afbreuk te doen aan hun intrinsieke erfgoedwaarde of hun historische betekenis, buiten dit opzet vallen.
Dit is ook constant beleid van de Vlaamse Regering. Toenmalig minister Van Grembergen is daar in 2002 mee gestart. Ook mijn voorganger, minister Van Mechelen, had in zijn beleidsnota vermeld dat het UNESCO-dossier zou worden toegespitst op de Westhoek, zoals ook al weergegeven op de Belgische indicatieve lijst. Er is dus een continuïteit van beleid geweest als het erover gaat ons daarop te concentreren. Er zijn dus maar een paar uitzonderingen daarop, zoals het fort in Luik en een paar uitzonderingen in Frankrijk. Voor de rest concentreren ze zich echter grotendeels daar.
Het convenant legt geen afbakening vast van kern- of bufferzones. Het bepaalt de uitgangspunten. De kernzones van de geselecteerde sites zijn een selectie van militaire begraafplaatsen en monumenten voor de vermisten die allemaal al beschermd zijn. Dat wil ik ook nog eens beklemtonen. Die achttien, dat gaat niet over nieuw te beschermen sites. Een voorbeeld is de site in Nieuwpoort, met haar omgeving. Die is beschermd. De Menenpoort is beschermd, net als de Vredestoren. Stuk voor stuk zijn al die sites en kerkhoven beschermde zones. Als iets werelderfgoed wordt, dan moet er wel een bufferzone worden afgebakend. Die bufferzones beschermen en waarborgen de geïdentificeerde uitzonderlijke universele waarden van de kernzones, geven duiding en uitleg bij die site, onder andere door de aanwezigheid van andere gerelateerde Wereldoorlog I-relicten, en ze groeperen en verbinden soms afzonderlijke sites met een bijzondere onderlinge relatie. Voor die afbakening van die bufferzones gaan we uit van bestaande instrumenten, zoals beschermde stads- of dorpsgezichten of landschappen, ruimtelijke bestemmingsplannen of beheersplannen binnen een eenduidige eigendomsstructuur.
Ik geef enkele voorbeelden. Het monument voor de vermisten Nieuport Memorial in Nieuwpoort ligt al binnen een beschermd stadsgezicht, De Ganzenpoot. Dat sluizencomplex is al jaren een stadsgezicht: zeer mooi, zeer gaaf bewaard. De Duitse militaire begraafplaats in Vladslo in Diksmuide ligt in het Praetbos, een bos beheerd door ons, door het Agentschap voor Natuur en Bos. Met die zone heb je dus automatisch al je buffer. De Cluster van Gemenebest militaire begraafplaats rond de Palingbeek in Ieper ligt in het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan Palingbeek. Ook Hill 60 en omgeving en het Franse ossuarium op de Kemmelberg in Heuvelland liggen in een beschermd landschap, namelijk Kemmelberg-Scherpenberg. Zo kan ik nog doorgaan voor een aantal sites.
Die convenanten zijn getekend en nu, in de zomer van 2015, zullen we ervoor zorgen, in samenspraak met die actoren, dat we komen tot harmonieuze oplossingen. Ik was eigenlijk heel blij, en ben de landbouworganisaties daar ook dankbaar voor, dat ze van hun egelstelling zijn gekomen tot een zeer verantwoordelijke houding. Die egelstelling was weliswaar gebaseerd op misverstanden, maar goed, die zijn soms zelfvoedend, of worden gevoed. Ze hebben begrepen dat dit hun economische activiteit niet onmogelijk zal maken. We hebben dus ook met hen afgesproken dat we stuk voor stuk die bufferzones zullen vastleggen. Dat kan zijn concreet zijn: een boer die zegt er nog een stal of een schuur te willen bijbouwen en die vraagt wat de invalshoek is, waar hij dat het best kan doen op zijn bedrijventerrein. Dat zal allemaal heel concreet worden afgesproken, zodat er een maximale vrijwaring is van de sites en er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de economische activiteit niet in het gedrang komt.
De heer De Gucht heeft het woord.
Bedankt, minister-president. Wat de Franse indicatieve lijst betreft, die u ook ontvangen hebt: is het Canadese monument van Vimy daar ook in opgenomen? Het gaat over 100 hectare, waar versterkte stukken loopgraaf op een heel goede manier bewaard zijn gebleven. Het gaat niet om een monument, maar om een site van zo’n 100 hectare. Dat is toch niet min.
Weet u tot slot wat de ratio Commonwealth-graven is ten aanzien van de Franse herdenkingsplaatsen? U kunt mij dat misschien schriftelijk overmaken. Dat is het gemakkelijkste.
De vraag om uitleg is afgehandeld.