Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, op 8 mei 2015 berichtten verschillende media dat de minister van Omgeving een plan klaar heeft voor de aansnijding van woonreservegebieden in Vlaanderen. De bedoeling zou zijn af te lijnen welke niet-bebouwde reservegebieden kunnen worden aangesneden om te wonen. We hebben de nota opgevraagd, conceptnota quater. Ik veronderstel dat het de vierde nota is die daarover gaat. Ik ben nog niet zo heel goed thuis in de zaak.
Die berichtgeving was echt schrikken, want we zien iets heel eigenaardigs. De nota past in de kortetermijnactie ‘woonuitbreidingsgebieden die ruimtelijk niet geschikt zijn voor woningbouw vrijwaren van woningbouw’. En toch is de berichtgeving niet welke gebieden niet worden bebouwd, maar wel welke woonreservegebieden wel worden aangesneden. Dat is misschien niet verwonderlijk, want de nota gaat veel meer over het aansnijden van reservegebieden dan over het vrijwaren ervan.
Eigenlijk is de kortetermijnactie, namelijk het vrijwaren van reservegebieden voor bewoning, een beetje gebruikt om net te gaan bepalen welke er wel mogen worden bebouwd in de toekomst.
Er is een negatieve lijst en een positieve lijst. Op de negatieve lijst komen de reservegebieden die niet mogen worden ontwikkeld, op de positieve lijst de reservegebieden die wel mogen worden ontwikkeld. Persoonlijk zou ik het positieve en het negatieve omkeren. Ik vind het ene goed nieuws en het andere slecht nieuws. Maar daar zal ik verder niet op doorgaan.
Op de negatieve lijst wilt u de reservegebieden zetten die niet verder mogen worden ontwikkeld. Ik merk dat u helemaal niet streng bent voor die lijst. Ten eerste is het criterium overstromingsrisico “beperkt tot de gevallen zoals hoger omschreven”. Dat gaat dan om de signaalgebieden, waarbij de regering is uitgegaan van bebouwbaar mits voorwaarde. Daarin zit dus een soort van toegift, want in die signaalgebieden mag er wel worden gebouwd. Misschien heeft het een link met wat de heer Vandaele daarnet heeft aangekaart, namelijk de tolerantie voor dat soort kwetsbare gebieden.
Als het gaat over het bepalen van welke woonuitbreidingsgebieden er op die negatieve lijst terechtkomen, verwijst u naar gemeentelijke structuurplannen. U zegt: “Als een gemeentelijk structuurplan een reservegebied voor wonen als niet-ontwikkelbaar heeft aangeduid, willen we een procedure volgen via de gemeenteraad en de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening (GECORO) om na te gaan of deze beslissing nog steeds actueel is.” Het eigenaardige is dat u herhaaldelijk aan de gemeente gaat vragen of ze er wel zeker van zijn dat ze woonuitbreidingsgebied niet willen ontwikkelen. Het omgekeerde gebeurt niet. Daar waar er in gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen woonreservegebieden zijn aangeduid door gemeenten die wel worden ontwikkeld, vraagt u niet of ze misschien van gedachten zijn veranderd. U moedigt eigenlijk het ontwikkelen van woonuitbreidingsgebieden een beetje aan.
Wat mij verder opvalt, is dat u het aan het lokale bestuur overlaat wat er precies wordt begrepen onder niet-ontwikkelbaar. Anderzijds zegt u “dat de Atlas van de woonuitbreidingsgebieden niet meer als argument kan worden gebruikt om een woonuitbreidingsgebied al dan niet aan te snijden”. U geeft eigenlijk alles uit handen aan de gemeente. Zo lees ik dat toch.
Zoals u weet, hebben de gemeenten er financieel alle baat bij om te ontwikkelen. Als er nog zo weinig sturend uitgaat van de overheid, zullen we Vlaanderen verder bebouwen in plaats van minder. U weet dat we per dag 6 hectare open ruimte verliezen.
Als het gaat over de positieve lijst, de woonuitbreidingsgebieden die sowieso in aanmerking komen voor wonen, voert u daar een redelijke tolerantie. U zegt bijvoorbeeld: “Gemeenten kunnen steeds structuurplannen goedkeuren op basis waarvan nieuwe reservegebieden als al dan niet te ontwikkelen kunnen worden aangeduid. Op basis van deze nieuwe beslissingen moeten deze lijsten dan regelmatig worden aangevuld.” Vooral de snelheid waarmee u dat wilt doen, valt op. Woonuitbreidingsgebieden die in de positieve lijst staan, moeten snel, eenduidig en transparant kunnen worden aangesneden. Er wordt ook gezegd dat er geen woonbehoeftestudie meer vereist is als bij het opstellen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan rekening is gehouden met de woonbehoeften. In sommige gemeenten is dat al zeer lang geleden. De vraag is of die gegevens op dat moment niet achterhaald zijn.
Minister, uw omgevingsplan gaat er heel sterk van uit dat de verdere inname van onbebouwde ruimte moet afnemen en op termijn moet stoppen, ook om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. U pleit voor verdichting en kernversterking en zegt dat bepaalde dingen moeten stoppen. En toch is het eerste waarmee u afkomt, een plan om bestaande woonuitbreidingsgebieden aan te spreken en verder te ontwikkelen.
Een woonuitbreidingsgebied is nog altijd een reservezone van het woongebied. Er gaan de laatste tijd steeds meer stemmen op van mensen die zeggen: oké, we hebben nog 13.000 hectare woonuitbreidingsgebied, laten we die even parkeren. Naast dat woonuitbreidingsgebied is er nog 30.000 hectare gewoon woongebied. Dat is veel. Er wordt altijd gezegd dat we die woonuitbreidingsgebieden verantwoord moeten aansnijden vanwege de woonbehoefte. Nu gaan er toch steeds meer stemmen op die zeggen dat er in het bestaande woongebied meer dan voldoende woonbehoefte kan worden opgevangen. De Bond Beter Leefmilieu (BBL) zegt bijvoorbeeld: “Op de gewestplannen staan zo’n 30.000 hectare woongebied. Dat is genoeg voor minstens een half miljoen woningen, terwijl bevolkingsprognoses ervan uitgaan dat we nood hebben aan 330.000 extra woningen.”
Nu, ik zie ook wel dat die getallen weleens verschillen. Maar je ziet één constante, namelijk dat men het bestaande woongebied bekijkt, dat men kijkt naar de woonbehoefte in 2020, 2030, 2040 of 2050 en er steeds op uitkomt dat er nog voldoende ruimte is in woongebied. Dan heb ik nog niet gesproken over de spontane verdichting die momenteel bezig is, de kernversterking naar aanleiding van de gezinsverdunning enzovoort.
Er zijn zelfs mensen die zeggen dat, als we steeds meer in plaats van naar een krimp of een nulscenario te gaan eerder naar een uitbreiding gaan, we zelfs in een vastgoedcrisis zullen terechtkomen, omdat er geen druk is, bijvoorbeeld op de markt van de renovatie. Het onroerend goed zal in waarde verminderen omdat er toch mogelijkheid blijft om te bouwen in het buitengebied.
In het artikel op website deredactie.be stond letterlijk “de positieve lijst kan snel worden aangesneden, zonder ruimtelijk uitvoeringsplan, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan”. In de nota wordt enkel gesproken over “moeten snel, eenduidig en transparant kunnen worden aangesneden”. Even later zegt u dan: “Op dit moment is dit niet het geval. Woonuitbreidingsgebieden kunnen vandaag worden ontwikkeld na opmaak van een plan of door middel van een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning”. Ik vind uw verwoording verwarrend. Kunt u verduidelijken hoe deze procedure eruitziet? Zal voor het aansnijden van reservewoongebieden een ruimtelijk uitvoeringsplan nodig zijn of niet? Bent u het ermee eens dat er voldoende ruimte is binnen de huidige woongebieden om te voldoen aan de woonbehoefte? Eigenlijk vragen steeds meer mensen of we sowieso de woonuitbreidingsgebieden moeten aansnijden, aangezien Vlaanderen een van de meest dichtbebouwde regio’s in Europa is.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, ik zit al een tijdje te popelen op mijn stoel om iets te kunnen zeggen over de vraag van mevrouw Pira, en meer bepaald over de teneur van haar vraag. Er wordt de indruk gewekt dat ineens alle deuren opengaan en dat we Vlaanderen ineens zullen volbouwen. Mevrouw Pira, ik heb nog geen conceptnota gezien die zoveel duidelijkheid geeft over een aantal gebieden die niet meer kunnen worden aangesneden. Dat zijn gebieden met een overstromingsrisico, die in een Vogel- en Habitatrichtlijngebied liggen en die niet aan woongebied grenzen. Deze nota is daar heel duidelijk over.
Wat betreft de andere woonuitbreidingsgebieden moeten we inderdaad nagaan voor welke uitdagingen Vlaanderen staat. Of er nu tegen 2030 330.000 of 300.000 woningen moeten worden gecreëerd, het zijn er alleszins heel veel. We zijn het over één ding eens: de steden zullen daarin een hele belangrijke rol moeten spelen.
Ik ben het niet eens met het doemdenken. Dat zijn we langzaamaan aan het verlaten. In het verleden zeiden we dat de mensen wel in de stad zouden gaan wonen als we het hun onmogelijk maakten om op het platteland te wonen. Creëer een uitdoofscenario waardoor mensen wel in de steden zouden moeten gaan wonen. Het is de rol van de steden om er met een goed stedenbeleid voor te zorgen dat het aantrekkelijk wordt om er te wonen. Met de hele mobiliteitsknoop is het volgens mij ook niet meer moeilijk voor een stad om mensen aan te trekken om dicht bij het werk te gaan wonen.
Betekent dit dat we aan de plattelandsgemeenten moeten zeggen dat er meer dan voldoende woningen zijn en dat ze van de woonuitbreidingsgebieden af moeten blijven? Neen, en ik denk ook niet dat we de discussie moeten voeren tussen woongebied en woonuitbreidingsgebied, want dan zijn we bezig met slechte ruimtelijke ordening. Bekijk de gewestplannen uit het verleden en zie wat een lappendeken dat is. Die categorisering zouden we nu blind volgen door te zeggen dat we eerst het woongebied moeten volbouwen en pas daarna moeten nadenken over het woonuitbreidingsgebied. Als ik me niet vergis, zitten de meeste woonuitbreidingsgebieden in de derde categorie, wat nog verder moet worden bekeken en waarover overleg met de gemeentebesturen mogelijk is. U gelooft toch zelf niet dat er gemeentebesturen zijn die zullen zeggen dat nu maar alles in één keer moet worden aangesneden? Snij maar alles aan en laat de oude gebouwen in de Dorpsstraat maar leegstaan, want er is toch voldoende aanbod in de gemeente en de prijzen zakken in elkaar. Welk gemeentebestuur heeft er baat bij om zomaar alles aan te snijden?
Als u zegt dat we met de woonuitbreidingsgebieden alle open ruimte aansnijden, dan moet u toch eens in uw auto of op uw fiets springen en door Vlaanderen rijden. Daar zullen ongetwijfeld stukken open ruimte bij zitten, maar ik heb in de conceptnota gelezen dat die uitgesloten worden als ze niet grenzen aan woongebied. Ik heb gelezen dat Habitat- en Vogelrichtlijngebieden worden uitgesloten. Ik heb gelezen dat gebieden met overstromingsrisico worden uitgesloten. Heel veel woonuitbreidingsgebieden zijn ‘verrommeling’ ten top. Het zijn uitbreidingsgebieden die liggen te wachten om aangesneden te worden. Ze liggen ergens tussen woningen in. Eigenlijk wil je als burgemeester liefst niet dat ze gezien worden. De gemeentes betrekken om mee na te denken over welke woonuitbreidingsgebieden kunnen worden aangesneden, is de juiste keuze.
Laat ons trouwens eens eerlijk zijn over de gebieden die als woonuitbreidingsgebied zijn geschrapt in de structuurplanning eind de jaren 90 en begin de jaren 2000. Hoeveel gemeenten hebben op dat moment – toen er van ontvoogding nog lang geen sprake was en er geen kennis van ruimtelijke ordening in huis was – een structuurplan gemaakt met een studiebureau en met het Vlaamse Gewest dat voor hen een structuurplan heeft geschreven waarvan ze amper wisten wat erin stond? Zeer veel van de 308 gemeenten! We doen er ons geen plezier mee daaraan te blijven vasthouden. Het uitgangspunt moet een goede ruimtelijke ordening zijn.
Deze nota beschermt de echte open ruimte, en daar zijn we, voor alle duidelijkheid, ook voor. Op het moment dat we het hebben over bestuurskracht en slagkracht van de kleinere gemeenten, moeten we geen tweeslachtige houding aannemen en moeten we ze de kans geven om zich te ontwikkelen.
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, ik hoor bij beide sprekers dingen waarmee ik akkoord ga en dingen waarmee ik niet akkoord ga.
We zijn blij dat de minister een conceptnota heeft voorgelegd aan de Vlaamse Regering, maar ik wil toch samen met collega Pira beklemtonen dat die beschikbare woonzones voor ons ook nog belangrijk zijn. Afhankelijk van de cijfers gaat het om 250.000 tot 300.000 percelen, maar die zullen ook niet allemaal even gemakkelijk aansnijdbaar zijn. Maar om nu zoals collega Ceyssens te zeggen dat we geen onderscheid meer moeten maken tussen woonzone en woonuitbreidingsgebied of woonreservegebied, vind ik dan weer te kort door de bocht. Er zijn er immers ook, collega, die niet gemakkelijk te ontsluiten zijn en die echt slecht liggen, en niet alleen in habitat- of waterziek gebied, maar ook in andere gebieden. Ik heb het dan over gebieden waarvan je denkt: de dag van vandaag moet je dat niet meer ontwikkelen.
U stelt ook dat het niet is omdat we het ooit in een structuurplan hebben gezet, dat we daar nu aan moeten vasthouden, maar dat is natuurlijk wel de bedoeling van plannen, namelijk dat het voor een aantal jaren een richting aangeeft.
Wat voor ons belangrijk is en blijft, is inbreiding, renovatie, kernversterking, zoeken naar nieuwe woonvormen. Die zaken zijn voor ons belangrijker dan het versneld aansnijden van woonuitbreidingsgebied. In een aantal gevallen, collega Ceyssens, kun je die zeker aansnijden. Er zijn er die goed gelegen zijn, er zijn er waar echt een behoefte kan worden aangetoond. Maar dat tweede luik, waar mevrouw Pira het over heeft, gaat dan wel mee, namelijk dat we over een aantal gebieden moeten durven zeggen dat het daar niet meer kan, dat het daar afgelopen is, uiteraard met alles wat daarbij hoort aan compensaties, schade en zo meer.
En dan denken wij inderdaad ook wel, mijnheer Ceyssens, dat de beste manier dan is dat een overheid een ruimtelijk uitvoeringsplan opmaakt en op die manier rechtszekerheid brengt.
Minister, het is inderdaad goed dat er uitklaring komt rond een aantal zaken met betrekking tot de woonuitbreidingsgebieden, maar ik hoor heel vaak het contraverhaal dat er nog zo veel gronden vrij liggen. Ik hoor cijfers van 30.000 hectare. Uiteraard is het eerste gebied waarop we ons moeten focussen, het bestaande woongebied, maar er moet ook uitgeklaard worden waar wat kan. Op termijn is planning dan inderdaad belangrijk.
Ik herinner mij echter dat als wij die analyse bij ons lokaal deden, wij heel vaak moesten vaststellen dat er een speelplein op ligt, dat er een jeugdvereniging zijn lokaal heeft of dat er een andere sociale invulling is in dat woongebied. Dat zijn met andere woorden niet zomaar aansnijdbare of ontwikkelbare kavels. Voor mij zijn die sociale functies, die in dat woongebied thuishoren, ook heel belangrijk. Het is belangrijk dat die niet weggejaagd worden.
Minister, hebt u zicht op de effectief aansnijdbare en dus nog effectief ontwikkelbare ruimten, die met andere woorden niet al een andere bestemming of invulling hebben, van dat totale woongebied, waar toch vaak mee gegoocheld wordt?
De heer Nevens heeft het woord.
Ik wil daar nog even op inpikken. Soms doet men te veel aan ‘landmetersruimtelijkeordening’. Dat wil zeggen: men telt op wat beschikbaar is aan woongebied en aan uitbreidingsgebied, en dat is dan allemaal bebouwbaar. In de praktijk is dat zo niet. Als we dat zouden doen, zouden we inderdaad een slechte ruimtelijke ordening krijgen. Vandaag is er in woongebied immers ook nog woongebied dat onbebouwbaar is en dat we ook onbebouwbaar moeten laten. Anders gaan we allemaal op een hoop wonen en zal er kwaliteit verdwijnen binnen het woongebied waarvan we zeggen dat er ruimte is voor wonen. Dan gaan we problemen creëren op het vlak van mobiliteit, wateroverlast enzoverder.
Dat woongebied komt dus niet altijd overeen met die vierkante meters. Dat is niet de goede insteek. We moeten afzonderlijk bekijken wat de kwaliteit van het woongebied is en aan kwaliteitsbewaking doen. Er is mogelijkheid tot inbreiding, er zijn binnengebieden die nog ontwikkeld kunnen worden enzovoort, maar men mag het niet berekenen volgens oppervlakte.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, we hebben de discussie over de woonuitbreidingsgebieden al eens gevoerd naar aanleiding van de bespreking van de evaluatie van het Grond- en Pandendecreet.
De nota waarnaar verwezen wordt, is een uitvoering van het regeerakkoord. We hebben daarin vooral de bezorgdheid geformuleerd dat we duidelijkheid en rechtszekerheid moeten creëren rond die woonuitbreidingsgebieden. Dat gaat al zo lang mee. Meer dan tien jaar geleden, toen ik lid was van de commissie Ruimtelijke Ordening van het Vlaams Parlement, werden dezelfde discussies hier gevoerd. En eigenlijk zetten we ondertussen geen stap vooruit.
Deze Vlaamse Regering heeft gezegd dat we ervoor gaan zorgen dat er toch stappen vooruit worden gezet en dat we een duidelijke keuze maken, vooral ook rekening houdend met de visie van de lokale besturen. Van welke gebieden is er een duidelijke visie en kunnen de gebieden ook aangesneden worden? Collega Ceyssens zegt terecht dat een aantal gebieden niet kunnen worden aangesneden, omdat ze signaalgebieden zijn, omdat er sprake is van wateroverlast, omdat ze in een Habitatrichtlijngebied en dergelijke liggen. Dat staat allemaal heel uitdrukkelijk in die nota. En van welke gebieden is er geen duidelijke visie? Dan moeten we ook de moed hebben om de gebieden die niet aangesneden kunnen worden, of waar blijkt dat er geen noodzaak is, te schrappen. De nota is op dat vlak zeer evenwichtig en gaat uit van die twee pistes. Wij hebben een duidelijk kader gecreëerd.
Wat zien we echter in de praktijk? Als een lokaal bestuur een duidelijke visie heeft van welk gebied het wil aansnijden, duurt het soms nog jaren vooraleer dat lukt, doordat er nog allerlei andere procedures opduiken. En daar willen we ook vanaf met deze Vlaamse Regering. Zodra de keuze gemaakt is, moeten we er, ook met respect voor de visie die dat lokale bestuur op de eigen ruimtelijke ordening heeft, voor zorgen dat dat ook in de praktijk kan worden uitgevoerd. Dat is meestal ook gefaseerd, want die lokale besturen zullen ook niet van vandaag op morgen alles laten volbouwen.
Daar zit ook een visie achter. De Vlaamse overheid wil daar respect voor hebben en het juiste kader aanreiken, zodat het op een efficiënte, transparante en eenduidige manier kan gebeuren. We zien ook vaak dat, afhankelijk van waar of in welke provincie je gelegen bent, er een aantal bijkomende eisen worden gesteld. Dat is de finaliteit van die nota en het wordt nu ook verder zo uitgevoerd. Het gaat dus over een positieve lijst van woonreservegebieden, mevrouw Pira, waarbij beleidsmatig al werd beslist dat ze kunnen worden aangesneden. Dat wil zeggen dat ze al deel uitmaken van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) of van een lokale visie waarbij wordt gezegd: daar gaan we voor, dat is kernversterkend, dat willen we uitvoeren. Daar hebben wij gezegd dat wij de bijkomende hinderpalen wegnemen.
U hebt ook gezien dat er in de nota die wij hebben goedgekeurd een aantal belangrijke voorwaarden vervat zijn inzake aanwezigheid van mobiliteit, verdichting en minimale groepering van woningen. Indien er wordt voldaan aan de voorwaarden, waarvan ik er een aantal heb opgesomd, zal een RUP niet nodig zijn. Dat is vandaag trouwens ook niet het geval voor groepswoningbouw of globale verkavelingsvoorschriften. Maar natuurlijk is het nog altijd goed dat een gemeente wel een RUP heeft en daarover een visie heeft. Dan is dat nog altijd het beste instrument. Dat wordt vanuit Vlaanderen nog altijd gestimuleerd. Wij zullen trouwens binnen het kader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) afstappen van het feit dat overal, in elk gebied, tot in de details een RUP moet worden opgemaakt. Dat zit al vervat in de eerste aanzet die mijn voorganger, minister Muyters, op tafel heeft gelegd. Wij zullen dit voortzetten.
Is er binnen het huidige woongebied voldoende ruimte om te voldoen aan de woonbehoefte? Er is in Vlaanderen nog 42.000 hectare aan onbebouwde percelen juridisch beschikbaar, inclusief de woonuitbreidingsgebieden. Mijnheer Nevens en mevrouw Rombouts, het is inderdaad niet omdat het juridisch beschikbaar is dat het effectief beschikbaar is om te bebouwen. Het kan een andere bestemming hebben, of het kan in een signaalgebied gelegen zijn of nog iets anders.
In het regeerakkoord staat uiteraard nog heel wat meer: over kwalitatief woonaanbod, het realiseren van verdichting, nieuwe vormen van wonen. Dat zullen wij verder uitvoeren in een samenwerking vanuit Ruimtelijke Ordening, samen met mijn collega bevoegd voor het wonen.
We hebben het over het Instrumentendecreet gehad naar aanleiding van de discussie over de evaluatie van het Grond- en Pandendecreet. Er wordt aan gewerkt om alle instrumenten beter samen te brengen in één decreet, zodat er ook op dat vlak meer efficiëntie is. Het gaat eigenlijk om een soort van codificatieoperatie die wij zouden willen doen.
Voorzitter, aanvullend op de discussie in het kader van het Grond- en Pandendecreet die wij hier hebben gehad, waren dit nog enkele aanvullende elementen, specifiek wat betreft de nota. Het gaat over duidelijkheid en rechtszekerheid. Het is zeker geen kwestie van alles rap-rap aan te snijden. Het gaat over een duidelijke beleidsvisie, met respect voor de lokale autonomie en de verdichting, en het gaat niet om het massale aansnijden van nieuwe open ruimte. Het gaat om wat aansnijdbaar is, maar ook om het durven zeggen welke gebieden niet kunnen worden aangesneden. We moeten ook de moed hebben om te schrappen. Iedereen weet dat er woonuitbreidingsgebieden zijn die nooit zullen kunnen worden aangesneden. Daar moeten we de moed hebben om te zeggen dat ze daar niet meer in thuishoren, dat dat niet meer een echt woonreservegebied is.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. U hebt duidelijkheid gecreëerd met betrekking tot de vraag of er nu al dan niet een RUP nodig is voor het aansnijden van een woonuitbreidingsgebied. Neen, dus. Dat was niet meteen duidelijk in de tekst van de nota.
Mijnheer Ceyssens, ik ben niet dogmatisch. Het is zoals met de wegen. Af en toe werd in het verleden een weg verkeerd aangelegd. Dan kun je maar best die weg opnieuw aanleggen. Hetzelfde kan gelden voor een woonuitbreidingsgebied of een woongebied of een deel ervan. In het kader van het feit dat we in Vlaanderen elke dag 6 hectare open ruimte verliezen, zouden we, telkens we bijbouwen, elders iets moeten wegnemen omdat we die verhardingsstop moeten koesteren. Er is veel overstromingsgevaar doordat Vlaanderen zo dicht bebouwd is. Dat cijfer van die 6 hectare staat in het regeerakkoord of in de omgevingsnota van onze minister. Ik ben dus niet dogmatisch over die woonuitbreidingsgebieden. We moeten verhinderen dat er nog meer oppervlakte wordt verhard. Dat kan het best op een flexibele manier worden bekeken. Nu is 25,8 procent van onze oppervlakte bebouwd. We zitten daarmee aan de top in Europa. In 1976 was dat nog maar 7,2 procent. Ik vind dat een dramatische evolutie.
Mijnheer Ceyssens, u zegt dat we ook in het landelijke gebied moeten kunnen bijbouwen. Het gaat niet enkel om de hoeveelheid oppervlakte die wordt bebouwd. Ook de verspreide bebouwing is een van de oorzaken van het dagelijkse mobiliteitsinfarct. Ook daarmee moeten we stoppen. De verspreide bebouwing is de reden waarom we in Vlaanderen met de hoogste aansluitingskosten van Europa zitten voor de nutsvoorzieningen. Dat heeft ongelooflijk negatieve effecten. We moeten met al die effecten rekening houden. Daarom vind ik deze nota verontrustend. Er wordt duidelijkheid gecreëerd, maar er wordt vooral gefocust op welke woonuitbreidingsgebieden verder kunnen worden aangesneden op een gemakkelijke manier.
Het gaat mij om die globale bezorgdheid. Denk maar aan de talrijke discussies over het openbaar vervoer. Dat openbaar vervoer is nu net door die gespreide bebouwing zo moeilijk te organiseren.
Als we dat, zoals u zegt, ook in landelijk gebied verder ontwikkelen, dan zullen we die problemen alleen maar vergroten. Eigenlijk moet er een stop worden ingebouwd. Die stop zit enerzijds in de regeringsnota van de minister, maar we zien dat die anderzijds op een andere manier wordt onderuitgehaald. Het is om die reden dat ik deze vraag stel.
Minister, u had het over een juridische voorraad van 42.000 hectare. Dat klopt. Dat zijn eigenlijk die ongeveer 13.000 hectare woonuitbreidingsgebied en die 30.000 hectare woongebied. Tellen we dat op, dan komen we uit op ongeveer 42.000 hectare juridisch beschikbare bouwgrond.
Ik heb een bijkomende vraag. U zegt eigenlijk dat er over de vraag welk gebied in de positieve lijst en welk gebied in de negatieve lijst zit, definitief duidelijkheid komt in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Dat is dan voorzien voor eind 2016. Dat is dus nog even wachten. Dat staat hier ook in de tekst. Hoe gaan we nu verder met deze nota? Zal die worden besproken in een commissie?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Mevrouw Pira, u moet op Geopunt Vlaanderen de gewestplannen eens openen. Dan zult u vaststellen dat die verspreide bebouwing, die woonlinten precies woongebied zijn, terwijl die woonuitbreidingsgebieden blokken, aaneengesloten gehelen zijn, waarmee je precies qua ruimtelijke ordening, nutsvoorzieningen en zo veel innovatiever kunt werken dan met die resten woongebied die er nog liggen langs die wegen. Die volledige ‘verlinting’, dat is voor 100 procent woongebied. Dát is uw verspreide bebouwing. Dát is de bebouwing die u veel geld kost qua rioleringen. Dát is de bebouwing die u veel geld kost qua nutsvoorzieningen. Dát is de bebouwing die u veel geld kost qua wegennet. Dat kost u geld voor openbaar vervoer en dergelijke meer. Precies die woonuitbreidingsgebieden kunnen nog een mogelijkheid geven. Ik ga ermee akkoord dat we over die woonuitbreidingsgebieden die daar geïsoleerd liggen, zelfs niet meer moeten spreken. Ik denk dat de nota daar ook heel duidelijk over is. We moeten het echter hebben over die woonuitbreidingsgebieden die tegen een dorpskern liggen.
Misschien is ons meningsverschil ook ingegeven door onze perceptie over open ruimte in Vlaanderen. Voorzitter, misschien moet de commissie Leefmilieu ook eens een bezoek brengen aan de echte open ruimte die we in Vlaanderen hebben. Voor mij is die halve hectare of die hectare woonuitbreidingsgebied geen open ruimte. We moeten daar aandacht hebben voor onze waterproblematiek. We mogen daar geen overstromingsgevoelige gronden aansnijden. Verharding moet daar met mate gebeuren en mag onze waterproblematiek niet erger maken. Voor mij gaat dat echter niet over open ruimte. We hebben andere open ruimte in Vlaanderen, en die open ruimte wordt onderhouden en betaald door die kleine gemeenten die in de toekomst nog slaagkansen nodig hebben, en redenen om verder te kunnen blijven bestaan en die open ruimte ook verder te kunnen blijven onderhouden. Bij dezen bent u nog altijd welkom in de echte open ruimte van Vlaanderen.
De heer Nevens heeft het woord.
Bij dezen wordt de commissie uitgenodigd in Meeuwen-Gruitrode, heb ik begrepen, om daar de open ruimte te gaan bekijken. (Opmerkingen)
Met patrijzen.
Mevrouw Pira, ik wou nog het volgende zeggen. Vandaag kan een sociale huisvestingsmaatschappij met een simpele bouwvergunning bouwen in een woonuitbreidingsgebied. Elk lokaal bestuur dat zichzelf wat respecteert op het vlak van ruimtelijke ordening, is daar geen voorstander van. Dan krijg je immers natuurlijk blokvorming en gettovorming, en als we dan toch open ruimte aansnijden, dan willen we dat dit op een degelijke manier wordt ingevuld, ook voor de andere problematieken. Een ruimtelijk uitvoeringsplan is eigenlijk wenselijk in dezen. Elk bestuur dat een beetje aan ruimtelijke ordening wil doen, gaat een ruimtelijk uitvoeringsplan opstellen, waarbij er eerst en vooral een woonbehoeftestudie moet worden gemaakt. Je kunt immers niet zomaar een woonuitbreidingsgebied aansnijden zonder een behoefte. Dat kan voor doelgroepen zijn, voor jonge mensen bijvoorbeeld. Er zijn verschillende mogelijkheden. Men zal ook een mobiliteitsstudie moeten maken, met een mobiliteitseffectenrapport (MOBER), om te zien welke impact dat heeft, net als een watertoets. Om dat gebied in te vullen, zal men dus toch aan enkele voorwaarden moeten voldoen. Voor een sociale huisvestingsmaatschappij is dat vandaag niet aan de orde. Die kan dat via een gewone bouwvergunning.
Wat het invullen van de rode zone op het gewestplan betreft, dus van de bouwzone, mag men niet de som maken van al het rood ingekleurde gebied en stellen dat dit allemaal bebouwbaar is. Daar vrees ik voor. Als we die richting uitgaan, dan heb ik liever dat we toch woonuitbreidingsgebieden kunnen aansnijden om die behoeftes in te vullen, maar rekening houdend met al die aspecten die er ook bij komen, zoals mobiliteit, de watertoets enzovoort.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Pira, ofwel hebt u niet goed geluisterd, ofwel was u zo gefocust op de boodschap die u wou brengen, maar ik heb helemaal niet gezegd dat we dit verder zullen uitwerken in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in 2016. Ik heb wel gezegd dat het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, dat er zal aankomen, er ook van uitgaat dat er niet voor elk deelgebied in Vlaanderen een ruimtelijk uitvoeringsplan moet worden opgemaakt. Dat is iets totaal anders. Dat heeft niets te maken met wat hier ter discussie staat.
Wat gebeurt er met die conceptnota? Die wordt nu uiteraard vertaald in regelgeving. Ik wil nogmaals het volgende herhalen, want ik weet niet of u dat ook hebt gehoord. In de conceptnota staan een aantal heel specifieke voorwaarden, die we ook zullen verankeren en concreet zullen maken in regelgeving. Zo moet er rekening worden gehouden met dichtheid, minimale groepering van woningen, minimumpercentage gemeenschappelijk groen, minimale groepering van parkeerplaatsen, minimumpercentage aan sociale woningen, aanwezigheid van mobiliteitsvoorzieningen en diensten.
Dat zijn voorbeelden die heel concreet in de nota staan en die we zullen vertalen. Wat absoluut niet in de nota staat, is dat we nu ‘in the middle of nowhere’ woonuitbreidingsgebieden zullen aansnijden. Ik wil dat nog eens herhalen. Het gaat vooral om wat, vooral op het lokale bestuursniveau, beleidsmatig al is beslist. Indien er geen hinderpalen met betrekking tot water, natuur en dergelijke zijn, kunnen bepaalde gebieden worden aangesneden. We moeten ervoor zorgen dat er met betrekking tot die gebieden geen bijkomende schotten worden gecreëerd. Het gaat zowel om de gebieden die kunnen worden aangesneden als om de gebieden die niet kunnen worden aangesneden en die dan ook definitief kunnen worden geschrapt. Ik wil dit nogmaals benadrukken.
Als de nota in regelgeving wordt vertaald, zullen we daarover uiteraard verder met het Vlaams Parlement over discussiëren. Het betreft een conceptnota. Die nota bevat de lijnen die de Vlaamse Regering politiek heeft gevalideerd. Dit zal nu concreet worden uitgewerkt op basis van de principes die in de nota staan.
Dit heeft helemaal niets met een evolutie te maken. Het is niet de bedoeling plots alle open ruimte in Vlaanderen aan te snijden. Het is de bedoeling duidelijkheid en rechtszekerheid te scheppen. We moeten voor een transparante en duidelijke procedure zorgen. Dat is wat in de nota staat, niet meer en niet minder.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, volgens u ben ik te zeer gefocust en koppel ik dit aan het ruimtelijk beleid in Vlaanderen. In de tekst staat echter letterlijk dat het om de positieve lijst en de negatieve lijst gaat. U noemt dit de dubbele aanpak. Ik citeer: “Over het merendeel van de reservegebieden zal op basis van deze indeling nog geen uitspraak gedaan worden. Die uitspraak willen we uitstellen tot er duidelijkheid komt over het beleidskader hieromtrent in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.” Dat plan zou er eind 2016 moeten zijn. Heb ik het verkeerd begrepen?
Mevrouw Pira, normaal gezien is dit uw slotbeschouwing, maar er is blijkbaar nog een onduidelijkheid.
Minister Schauvliege heeft het woord.
We doorlopen verschillende trajecten die we uit elkaar moeten houden. Als er op lokaal bestuursniveau een beleidsmatige visie op de aansnijding van de woonuitbreidingsgebieden is, moeten we ervoor zorgen dat die visie in de praktijk flexibel kan worden uitgevoerd. Dat staat in de nota. Dit staat los van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. De globale visie op waar we al dan niet willen wonen, de ruimtebalans en dergelijke zijn natuurlijk discussiepunten die in het BRV aan bod zullen komen. Dat is wat ik ook daarnet heb gesteld.
Mevrouw Pira, u hebt me gevraagd of overal nog een RUP zal moeten worden opgesteld. In het BRV gaan we ervan uit dat de grote beleidslijnen inzake ruimte ook kunnen worden geconcretiseerd zonder voor elk deelgebiedje een RUP op te stellen.
Uiteraard zal het BRV een visie omvatten op wonen en op het niet verder aansnijden van de open ruimte. Dat zal daarin aan bod komen. De nota over de woonuitbreidingsgebieden onderscheidt echter twee soorten: de gebieden die kunnen worden aangesneden en de gebieden die niet kunnen worden aangesneden. De nota behandelt hoe we daar, los van het BRV, verder mee omgaan. Dit zal natuurlijk binnen de visie passen. We wachten daar echter niet op om al stappen te zetten. Het lijkt me belangrijk dat hier te benadrukken.
Mevrouw Pira heeft woord.
Minister, ik zal hierover niet verder in discussie treden. Ik blijf het een verwarrende formulering vinden.
Ik heb met mijn vraag om uitleg willen wijzen op het feit dat steeds meer mensen vinden dat het bestaande woongebied nog veel toekomstige behoeften kan opvangen. De vraag is dan ook waarom we de open ruimte in Vlaanderen, dat al dichtbevolkt is, nog meer moeten aansnijden.
Ik had verwacht dat u, in het licht van de grote problematiek in Vlaanderen, namelijk de kernversterking, de inbreiding en de verdichting die ongelooflijk moeten worden gestimuleerd en gestuurd, eerst het signaal zou geven dat u dit ernstig neemt. Ik had verwacht dat u eerst met een dergelijke nota zou komen aanzetten in plaats van met een nota over het aansnijden van de woonuitbreidingsgebieden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.