Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag om uitleg gaat over een thema dat minder aan bod komt in deze commissie of alleszins nog niet vaak aan bod is gekomen tijdens deze legislatuur, namelijk de organisatie van de buitenschoolse kinderopvang en de regeling rond de sociale voordelen.
We kennen die regeling: als steden en gemeenten sociale voordelen toekennen aan scholen van het eigen schoolbestuur – dus het stedelijk of gemeentelijk onderwijs –, zijn ze verplicht om dezelfde voordelen toe te kennen aan de scholen van de andere schoolbesturen. Ook gemeenten die geen onderwijs inrichten, kunnen sociale voordelen toekennen aan alle scholen op hun grondgebied, maar ze zijn daar niet toe verplicht.
Het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau lijst de sociale voordelen op. Het gaat over het ochtend- en avondtoezicht buiten de periode van normale aanwezigheid van de leerlingen; het middagtoezicht van één uur; het ter beschikking stellen van de voor het publiek toegankelijke gemeentelijke infrastructuur, bijvoorbeeld sportinfrastructuur, met uitzondering van de roerende en onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor de organisatie van het gemeentelijk onderwijs; de kosten van de toegang tot het zwembad voor de leerlingen lager onderwijs indien het zwembad niet behoort tot de gemeentelijke infrastructuur zoals vermeld in het vorige punt en ten slotte het leerlingenvervoer. Ook vóór het decreet van 2007 was de regeling met betrekking tot de sociale voordelen al van kracht, maar toen kenden we de regeling van de voordelen niet echt.
De regeling met betrekking tot de sociale voordelen heeft heel wat implicaties. Ik denk dat heel wat collega’s die actief zijn binnen steden en gemeenten, die ook heel goed kennen en beseffen. Zo vraagt de betaling van de kosten van buitenschools toezicht en middagtoezicht heel wat middelen van steden en gemeenten, zeker omdat ze die niet alleen betalen voor de eigen scholen, maar ook voor de andere netten. Anderzijds zijn het dan ook steden en gemeenten die het remgeld en de grootte van de leerlingengroepen voor het toezicht kunnen bepalen. Hopelijk gebeurt dat na overleg met de verschillende netten. Het gaat in ieder geval over een gemeenteraadsbesluit. Op die manier geven zij ook mee sturing aan het aanbod buitenschoolse kinderopvang in hun gemeente.
Minister, er werden mij echter vragen gemeld met betrekking tot het toekennen van sociale voordelen wanneer een stad of gemeente haar onderwijs onderbrengt in een autonoom gemeentebedrijf en aldus niet meer zelf als stad of gemeente onderwijs inricht en sociale voordelen aanbiedt. De stad beweert dan geen sociale voordelen meer te moeten toekennen. Dat zet natuurlijk ook het aanbod van buitenschoolse kinderopvang in heel wat scholen onder druk. Dezelfde vraag kan worden gesteld wanneer niet de school, maar de opvang wordt verzelfstandigd en dus niet meer wordt aangeboden door de gemeente zelf.
Artikel 5 van het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau stelt dat de gemeenten die sociale voordelen verlenen aan scholen van het eigen schoolbestuur, verplicht zijn dezelfde voordelen toe te kennen aan de scholen van de andere schoolbesturen gelegen op hun grondgebied, als die erom verzoeken. Zij mogen geen enkel onderscheid maken tussen de leerlingen, welke scholen die ook bezoeken.
De voorbije jaren hebben enkele gemeenten hun onderwijs overgedragen. Daardoor vervalt de verplichting met betrekking tot de sociale voordelen, zo wordt althans gesteld. Dat kan gevolgen hebben, niet alleen voor de andere netten, maar voor het hele aanbod en de tarifering van de buitenschoolse kinderopvang binnen de gemeente.
Minister, ik weet dat u deze legislatuur werk wilt maken van nieuwe regelgeving rond buitenschoolse kinderopvang. In afwachting daarvan is het van groot belang dat er niet wordt ingeboet op het aanbod dat er momenteel bestaat.
Is het probleem van verzelfstandiging van gemeentelijk en stedelijk onderwijs en/of van de buitenschoolse kinderopvang en de gevolgen daarvan op het aanbod en de tarifering van de buitenschoolse kinderopvang u bekend? Hoe kunnen de bestaande opvang en de financiering ervan worden gecontinueerd?
Is het u bekend of de overdracht van gemeentelijk onderwijs in enkele gemeenten gevolgen had – want het is de voorbije periode gebeurd – of zal hebben met betrekking tot het aanbod en de tarifering van de buitenschoolse kinderopvang?
Zult u maatregelen nemen om de bovenvermelde problematieken op te lossen? Er lijkt mij overleg aangewezen met uw collega bevoegd voor het onderwijs en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), die ook sterk betrokken is, teneinde het aanbod en de toegankelijkheid van de buitenschoolse kinderopvang te blijven garanderen.
Kunt u ten slotte cijfers geven met betrekking tot de bezetting van de erkende initiatieven buitenschoolse kinderopvang?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er zijn inderdaad een aantal lokale besturen die ervoor kiezen om de buitenschoolse kinderopvang onder te brengen in een aparte vzw of uit te besteden aan een private partner.
Het decreet Flankerend Onderwijs bepaalt ook dat men alle scholen binnen de gemeente of stad, ongeacht of die worden ingericht door de stad of gemeente, dezelfde sociale voordelen moet bieden.
Wij hebben echter geen zicht op het aanbod buitenschoolse kinderopvang dat in de gemeentelijke of stedelijke scholen wordt georganiseerd. Hierover worden geen gegevens opgevraagd. We beschikken enkel over gegevens met betrekking tot de erkende en geattesteerde opvang.
De verzelfstandiging van het gemeentelijk of stedelijk onderwijs en/of de buitenschoolse kinderopvang heeft geen invloed op de door Welzijn gefinancierde buitenschoolse opvang wat de tarifering betreft. De prijs die de ouders in de erkende en gesubsidieerde buitenschoolse opvang betalen, wordt bepaald door het subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang en staat los van de rechtspersoon die de opvang organiseert.
Verzelfstandiging heeft evenmin invloed op het buitenschools opvangaanbod en de financiering ervan. Indien een gemeente of stad ervoor kiest om erkende en gesubsidieerde plaatsen buitenschoolse kinderopvang over te dragen aan een vzw of een publieke of private partner, dan wordt ook de financiering overgeheveld naar deze partner.
De verzelfstandiging van het onderwijs kan wel gevolgen hebben voor het buitenschools toezicht en het middagtoezicht, maar deze vorm van opvang wordt niet door de Vlaamse overheid geregeld.
De school moet deze opvang wel melden aan Kind en Gezin. Dat is beschreven in het decreet van 30 april 2004.
Het overdragen van de IBO-werking van een openbare naar een private partner en de situatie in schoolse opvang staan los van elkaar en het ene heeft geen invloed op het andere.
Aangezien de verzelfstandiging geen invloed heeft op de door Welzijn gefinancierde buitenschoolse opvang, worden er ook geen aparte maatregelen genomen. In het regeerakkoord is gepland dat we op basis van de resultaten en de beleidsaanbevelingen van de Staten-Generaal ‘Opvang en vrije tijd van schoolkinderen’ samen met Onderwijs, Jeugd, Sport en Cultuur werk maken van een nieuw decreet op de buitenschoolse opvang.
De beleidsmaatregelen inzake de buitenschoolse opvang zullen we dan ook afstemmen op het concept dat de Vlaamse Regering ontwikkelt inzake een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen. Dit concept zal eerst ter bespreking worden voorgelegd aan de werkgroep welzijn binnen de commissie decentralisatie, de paritaire werkgroep tussen de Vlaamse overheid en de vertegenwoordigers van de lokale overheid, waar ook de VVSG deel van uitmaakt.
Kind en Gezin beschikt over gegevens die de spreiding van de bezettingscijfers op niveau van de initiatiefnemers in kaart brengen. De bezettingspercentages worden hierbij berekend op het aantal erkende of gesubsidieerde plaatsen. Uit die cijfers blijkt dat de meeste initiatiefnemers zich bewegen rond de 100 procent bezetting.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Juridisch is het zo dat de IBO’s en organisaties, de financiering daarvan en het toezicht in de scholen volledig los van elkaar staan. Samen vormen ze natuurlijk wel het totale aanbod binnen een gemeente. Ik neem aan dat er binnen het gemeentelijk beleid voor kinderopvang wordt afgestemd tussen het toezicht in de scholen en de IBO’s. Ik heb het dan voornamelijk over welke uren kinderen er terechtkunnen, hoe lang er toezicht is in de scholen, wat het kost enzovoort. Doordat ze niet moeten worden erkend en niet worden gefinancierd, zijn daarover geen cijfers ter beschikking. Het is van belang dat we het nieuw decretaal kader met alle gegevens kunnen bespreken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.