Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Op 19 maart vond de rondetafel ‘Goe Gespeeld!’ plaats. Tijdens de rondetafel gingen verschillende beleidsmakers en experten in debat over spelen, ruimte voor spelen, het recht op spelen en hoever dat gaat. Een vraag was bijvoorbeeld of spelende kinderen geluidsoverlast betekenen.
Het charter van 'Goe Gespeeld!' omvat acht punten waarmee ze het recht op spelen in Vlaanderen willen verbeteren. Dat gaat van de mogelijkheid van alle kinderen om te kunnen spelen, over spelen is geen overlast tot het rekening houden met de impact op kinderen en jongeren bij elke beleidsmaatregel. De initiatiefnemers willen hiermee een positief speelklimaat garanderen.
In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind staat duidelijk vermeld dat kinderen het recht hebben om te spelen. In artikel 31 lezen we: “Elk kind heeft het recht op rust en vrije tijd, op deelname aan spel en het culturele en artistieke leven.”
Ook de Vlaamse Jeugdraad beveelt aan om werk te maken van speelruimte voor jeugd en het recht op spelen. In hun advies op het eindverslag van het Vlaams Jeugdbeleidsplan (VJBP) lezen we het volgende: “Er is de laatste jaren sterk werk geleverd rond speelruimte voor kinderen en jongeren. Toch zien we dat het spelende kind in de samenleving onder druk blijft staan, vooral wanneer het gaat over speelruimte en de allerkleinsten. Hoewel peuters en kleuters in operationele doelstelling 8.4 van het VJBP als nieuw aandachtspunt naar voren geschoven werd in de verdere sensibilisering over dit onderwerp, is deze focus niet weerhouden. We blijven vragen om meer en versterkte aandacht binnen de beleidsdomeinen ruimte, mobiliteit en onderwijs om de speelkansen van kinderen en jongeren te verhogen, in het bijzonder voor de allerkleinsten.” De allerkleinsten zijn de meest kwetsbare groep, zowel op psychologisch als op fysiek vlak, en zij verdienen dus extra aandacht.
Minister, bent u van plan initiatieven te nemen om dit recht op spelen extra in de kijker te zetten? Zult u hierover overleg plegen met uw collega’s die bevoegd zijn voor de ruimte, de mobiliteit en het onderwijs? Wordt hierbij ook aandacht besteed aan de ontwikkelingskansen van kinderen en in het bijzonder van kinderen onder de 6 jaar?
Plant u initiatieven om meer rechtszekerheid te garanderen voor het recht op spelen?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Mevrouw Soens heeft een deel van het advies van de Vlaamse Jeugdraad over jeugdruimte voorgelezen. Daar staat inderdaad de aanbeveling om overleg te plegen met de ministers die bevoegd zijn voor de ruimte, de mobiliteit en het onderwijs om de speelkansen van kinderen die jonger zijn dan 6 jaar te verhogen. Daarnaast wordt in het advies ook aandacht besteed aan het medegebruik van bijvoorbeeld de onderwijsinfrastructuur. Ik heb dat ook al eens gesuggereerd tijdens een vorige bespreking.
Wij ondersteunen de vraag van mevrouw Soens over speelruimte en het recht op spelen. Wij vinden dat een heel belangrijk aandachtspunt.
Tijdens de vorige legislatuur ondertekende mijn fractie de resolutie over spelende kinderen. We hebben daar in het verleden dus al een en ander rond gedaan. Minister, in uw beleidsnota staat ook dat jongeren ruimte nodig hebben om te spelen, te verkennen, te experimenteren en gewoon om rond te hangen. In plannen en projecten mag de impact op kinderen en jongeren niet vergeten worden. Ik steun dan ook de vraag om in overleg met de andere bevoegde ministers na te gaan hoe er ruimte voor kinderen en jongeren kan worden gecreëerd bij initiatieven die op het Vlaamse niveau worden genomen.
Ik heb recent een schriftelijke vraag gesteld over de speelzones en speelbossen. Ik vind dat een heel goed initiatief, dat ook resultaten kan voorleggen. Bossen kunnen worden opengesteld voor kinderen en jongeren. We zien daar echter wel een groot verschil tussen de verschillende provincies. Wat hebben kinderen in West-Vlaanderen aan de talrijke speelzones in Antwerpen en Limburg behalve wanneer ze daar op kamp gaan? We verwachten van een minister van Jeugd dat hij er bij zijn collega’s op aandringt om oog te hebben voor de behoeftes en belangen van kinderen. Ik ben ervan overtuigd, minister, dat u die bezorgdheid absoluut deelt.
Minister, hebt u al met uw collega’s van gedachten gewisseld over de brede thematiek van speelruimte voor kinderen? Welke initiatieven zult u nog nemen?
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik hoop dat u weet dat ik het recht op spelen een warm hart toedraag. Dat staat buiten kijf. Ik weet ook dat kinderen het recht hebben om te spelen. Los daarvan ben ik mij er ook ten volle van bewust dat het Kinderrechtencomité van de VN in 2010 een opmerking maakte over het bedreigde recht op spelen van een aantal doelgroepen. Ik lees even de passage voor: “Het comité vraagt de Lidstaat met aandrang meer inspanningen te leveren om het recht van alle kinderen op rust en vrijetijdsbesteding te verzekeren, te waarborgen dat ze kunnen deelnemen aan spel- en vrijetijdsbestedingen aangepast aan hun leeftijd en vrij kunnen deelnemen aan het culturele leven en kunstactiviteiten, en dat kinderen ten volle betrokken worden bij het besluitvormingsproces in dit kader. Het comité roept de Lidstaat in het bijzonder op ervoor te zorgen dat kinderen in opvangcentra, kinderen met een handicap en kinderen onder psychiatrische begeleiding gepaste en toegankelijke speelruimtes tot hun beschikking krijgen waar ze kunnen spelen en vrijetijdsactiviteiten kunnen beoefenen. Het comité dringt er voorts bij de Lidstaat op aan om achtergestelde gezinnen de noodzakelijke middelen te geven om hun kinderen de kans te bieden ten volle hun rechten uit te oefenen in overeenstemming met artikel 31 van het verdrag.” Tot zover de aanbeveling.
Er is al veel is gebeurd, niet het minst door de jeugdsector zelf. De ondersteuning van de jeugdverenigingen vormt dan ook de kern van mijn jeugdbeleid. Veel verenigingen zorgen zeer concreet voor een goede vrijetijdsbesteding, en spelen vormt dan een cruciaal ingrediënt. U vermeldt zelf ook de campagne ‘Goe Gespeeld’, en er is de Buitenspeeldag, die dit jaar al voor de achtste keer werd georganiseerd. Ook de allerkleinsten worden daarbij niet vergeten. De meeste gemeenten voorzien in een spelaanbod voor 3- tot 6-jarigen. Bovendien was de speelpleinsector voortrekker om de leeftijdsgrens voor het jeugdwerk te verlagen tot 3-jarigen. De sector heeft ondertussen op die manier ook heel wat knowhow ontwikkeld.
In de beleidsnota Jeugd nam ik me voor om werk te maken van ontmoetingsplekken voor jongeren, niet alleen voor hen onderling maar ook intergenerationeel. Er moet voldoende publieke ruimte zijn die toegankelijk en aantrekkelijk is voor iedereen; plekken die uitnodigen om te spelen, te bewegen en te ontmoeten. Bij de voorbereiding van het Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan 2015-2019, het JKP, dat de Vlaamse Regering principieel goedkeurde op 22 mei en waarover de sectorale adviesraden, de Vlaamse Jeugdraad en het Kinderrechtencommissariaat momenteel beraadslagen, hebben we inderdaad overlegd met de vertegenwoordigers van de beleidsdomeinen Ruimte, Mobiliteit, Onderwijs, maar ook Sport, Toerisme, Armoede, Leefmilieu, Natuur. Maar ook met Kind en Gezin is intens overlegd, want zij zijn toch wel de experts met betrekking tot de zogenaamde ‘early childhood’, waarover het ging in operationele doelstelling (OD) 8.4 van het vorige jeugdbeleidsplan. Als u mij vraagt om verder aandacht te besteden aan speelruimte voor de allerkleinsten, dan moet ik u naar hen en naar minister Vandeurzen doorverwijzen. Het is wel degelijk de bedoeling om in het JKP al die elementen te integreren, met daarbij duidelijke engagementen van de bevoegde minister die daartoe acties op het terrein zal ontplooien.
Zoals eerder vermeld, vroeg ik mijn collega-ministers om zelf projecten en processen in te voegen die uitvoering zullen geven aan het voorbereide doelstellingenkader voor het nieuwe JKP. Het recht op spelen komt vooral aan bod onder de strategische doelstellingen ‘armoede’, ‘jong zijn’ en ‘ruimte’. Met OD 1.2 ‘Elk kind en elke jongere kan kiezen voor een zinvolle vrijetijdsbesteding op eigen maat, met het oog op sociale ontplooiing en mentale ruimte’ proberen we tegemoet te komen aan de slotbeschouwing van het VN-comité en er alvast voor te zorgen dat ook kinderen uit achtergestelde gezinnen kunnen spelen. Wanneer ik zie hoeveel acties in dat kader werden opgezet, dan heb ik er alle vertrouwen in dat we een verschil zullen maken. Onder strategische doelstelling 3 ‘Jong zijn’ worden acties opgezet die zullen zorgen voor meer ontmoetingsmogelijkheden, inclusief speelmogelijkheden (OD 3.1), die de troeven van jong zijn – inclusief het spelen – voor de samenleving in de kijker zullen zetten (OD 3.2) en die maken dat reglementeringen niet langer de creativiteit en het initiatief van kinderen en jongeren en hun organisaties belemmeren (OD 3.3).
In de algemene commentaar nummer 17 van 17 april 2013 over het recht van kinderen op vrijetijdsbesteding in artikel 31 legt het Kinderrechtencomité het verband tussen het niet-naleven van artikel 27 – zoals een onaangepaste levensstandaard, onveilige en overbevolkte woonomstandigheden – en de gevolgen voor het recht op vrije tijd. In het beleid inzake huisvesting en ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met het recht van kinderen op vrijetijdsbesteding, in het bijzonder voor kinderen die in eigen huis geen mogelijkheden hebben om te spelen of zich te ontspannen. Het strategisch doel ‘ruimte’ van het nieuwe JKP verwoordt het centrale streven om de beperkte ruimte die er is voor kinderen en jongeren zo groot mogelijk en zo goed mogelijk bruikbaar te maken door volop in te zetten op het medegebruik. Deze doelstelling wil tegemoetkomen aan het recht op spel en vrije tijd, het recht op een gezonde ontwikkeling en het recht om gehoord te worden, die alle in het Kinderrechtenverdrag zijn opgenomen. Ik wijs in dit verband ook op het antwoord dat minister Crevits nog maar pas op een schriftelijke vraag heeft gegeven. Zij stelt daarin dat het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn) op sensibilisering en informatieverstrekking over het gedeeld gebruik van speelplaatsen zal blijven inzetten.
Er zijn nog bijkomende initiatieven. Met de Kinderrechtenmonitor brengen we een indicator uit de Stadsmonitor in beeld die nagaat welk percentage van kinderen tussen 0 en 11 jaar in de centrumsteden op percelen of adrespunten wonen binnen een afstand van 400 meter als reële loopafstand of 300 meter in vogelvlucht van publiek toegankelijke speelruimten. Het is een instrument dat moet toestaan om de ruimtes waarvan sprake dichter bij de kinderen te brengen of die voor hen toegankelijker te maken. Het comité wijst in dat verband op de lokale besturen. In het kader van de ruimtelijke ordening zouden de lokale overheden gelijke spel- en ontspanningsmogelijkheden voor alle groepen van kinderen moeten waarborgen. Als u mij vraagt wat ik doe om de lokale besturen daarvan te overtuigen, dan kent u mijn antwoord: via het label van ‘Kindvriendelijke gemeente’ en de prijs ‘Jeugdgemeente van Vlaanderen’ stimuleren we gemeenten om mee dit verhaal te schrijven.
Uw algemene, belangrijke vraag is ook de moeilijkste om te beantwoorden. Kan ik meer rechtszekerheid garanderen inzake het recht op spelen? Vooralsnog is het mij onduidelijk of de rechtszekerheid inzake het recht op spelen onvoldoende wordt gewaarborgd.
Het komt me voor dat deze discussie in onze maatschappij niet zozeer een juridische aangelegenheid is, dan wel een die te maken heeft met het creëren van voorzieningen en mogelijkheden en van het wegnemen van barrières.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik ben blij te horen dat u het recht op spelen even belangrijk vindt als ik en de andere collega’s. Ik twijfelde daar uiteraard niet aan. Aangezien u dat recht op spelen zo belangrijk vindt, bent u van plan om de campagne ‘Goe gespeeld!’ nog extra te ondersteunen? Nu krijgen ze 2000 euro via De Ambrassade. Zijn er plannen om dat budget op te trekken of daar meer logistieke ondersteuning aan te geven?
Ik ben uiteraard ook benieuwd naar het nieuwe Vlaams Jeugdbeleidsplan. Ik ben blij dat het recht op spelen daarin zal worden opgenomen. Ik kijk ernaar uit om te zien hoeveel aandacht dat zal krijgen.
Over de speelruimte in de centrumsteden verwijst u naar de kindvriendelijke steden en gemeenten. U bent niet van plan om nog extra acties te ondernemen om de speelruimte voor kinderen en jongeren in centrumsteden te verhogen.
Ik zal ook een vraag om uitleg stellen aan minister Vandeurzen over speelruimte voor de allerkleinsten.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, het is duidelijk dat u met de spelende kinderen begaan bent. We zullen dit verder opvolgen en een vraag om uitleg stellen aan minister Vandeurzen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik zal het eerst hebben over ‘Goe gespeeld!’ en over onze relatie tot de steden in het bijzonder, en daarna over de brede discussie over het Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan (JKP).
Toen ik samen met u op de studiedag van ‘Goe gespeeld!’ was, was ik heel verbaasd dat ze zo veel werk doen met zo weinig middelen. 2000 euro is echt twee keer niets. Zowel jullie als ik willen hen de nodige steun bieden. Ik wil gerust met hen bekijken of er meer mogelijk is. Ik zal nu niet zeggen, in het kader van de opmaak van de begroting 2016 hoeveel we kunnen doen, maar de relevantie van wat ze doen, is groot. De aanpak van hun inhoudelijke perspectieven is goed. Uw vraag hoeft niet in dovemansoren te vallen, maar laat me enige tijd en ruimte om in gesprek met hen na te gaan hoe zij de dingen zien.
Mevrouw Soens, u vraagt me om meer in contact te treden met de steden en hun eventueel meer impulsen te geven. We moeten met de administratie en het kabinet eens nagaan welke dingen we nu uit de Stadsmonitor kunnen halen omdat we zo bij de kern van de zaak komen. Wat doen de steden vandaag? De steden die vandaag bijkomende speelplek en recht op spelen ontwikkelen, zijn steden die goed omgaan met gedeelde ruimtes. Ze denken horizontaal en slagen erin om niet alleen eilandjes en perceeltjes alleen voor de jeugd, en alleen voor de ouderen te bouwen. Die kunnen dat vraagstuk het beste oplossen. En dat is het moeilijkste. We moeten zien dat we met de steden horizontaal breed genoeg kunnen gaan en leren wat de beste aanpak is. Anderzijds moeten we ervoor zorgen dat er voldoende speelplekken komen. Ik zal de administratie vragen om dat deel van de Stadsmonitor uit te pluizen en uit te zoeken hoe we in de eerste plaats met de centrumsteden tot beter werkbare processen kunnen komen.
Ik verwacht het meeste van het Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan. Dat is het gevaar met plannen. Toen ik dat de eerste keer zag, dacht ik: my God, dit is een heel goed document, maar hoe brengen we het tot leven? Het zijn engagementen, ook vanuit mijn administratie en kabinet en van alle andere ministers. Het zal nu zaak zijn om dit accuraat op te volgen en een vooruitgangsrapport te maken, minstens om het jaar, om te zien of de doelstellingen worden bereikt. Ik neem aan dat u me door in positieve zin achter mijn veren te zitten, zult helpen.
Minister, uiteraard zal ik achter uw veren zitten, dat is mijn taak, zeker als oppositielid. Ik ben blij dat u de opening maakt om uit te zoeken of er iets extra’s mogelijk is voor ‘Goe gespeeld!’. We zullen dat zeker in het oog houden. Ze zullen er zeker heel blij mee zijn dat die opening er is.
Laten we binnenkort al eens terugkomen op de Stadsmonitor, over wat daar dan precies wordt uitgehaald.
De vraag om uitleg is afgehandeld.