Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Turan heeft het woord.
Voorzitter, de Vlaamse volksvertegenwoordigers die in de Senaat aan de aanbevelingen hebben meegewerkt, kennen het probleem dat ik met deze vraag om uitleg wil aankaarten.
België is soms te laat met de omzetting van Europese richtlijnen naar Belgische wetgeving. Er zijn sanctioneringen. Daar bestaat cijfermateriaal over. Aangezien er minder richtlijnen zijn gekomen, is er een lichte verbetering.
De Senaat heeft getracht dit probleem structureel aan te pakken en heeft 61 aanbevelingen opgesteld. Het aantal inbreukdossiers tegen België is licht gedaald. De verschillende gewesten dragen op dit vlak natuurlijk verschillende verantwoordelijkheden. Hetzelfde geldt voor de federale overheid.
Minister-president, u hebt die 61 aanbevelingen ondertussen allicht ontvangen. Bent u bereid de aanbevelingen die de Senaat in haar informatieverslag heeft geformuleerd, ter harte te nemen? Welke maatregelen acht u zinvol? Welke maatregelen acht u eventueel niet zinvol? Welke timing hanteert u om de implementatie van deze aanbevelingen door de Vlaamse overheid uit te voeren?
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Mevrouw Turan, u hebt de situatie zeer goed geschetst. We hebben daarover een aantal hoorzittingen georganiseerd. Naar aanleiding van een aantal aanbevelingen zou ik graag nog een bijkomende vraag stellen.
De verschillende sprekers hebben vooral opgemerkt dat we in België vaak te laat van start gaan met de identificatie van de verantwoordelijke overheden die met de omzetting van een Europese richtlijn belast zijn. Diezelfde overheden die met de omzetting belast zijn, zitten niet altijd aan de Europese onderhandelingstafel. Het is noodzakelijk dat de personen die voor de implementatie van de Europese regelgeving instaan, in een zo vroeg mogelijk stadium bij het proces worden betrokken. Dat is een van de opmerkingen die zijn gemaakt.
Een ander probleem is dat België in de ogen van de Europese Commissie altijd als eindverantwoordelijke voor de omzetting instaat. Indien een overheid in dit land – of dat nu het Waalse Gewest of het Vlaamse Gewest is – te laat tot een omzetting overgaat, hebben we een probleem. België wordt dan als land in verband met dat dossier veroordeeld.
Minister-president, beschikt Vlaanderen over mogelijkheden om druk uit te oefenen? Kunnen we trachten het samenwerkingsakkoord met België te herzien en eventueel op een andere wijze met die verantwoordelijkheden om te gaan?
Ik wil nog een belangrijk punt aanhalen. Als ik me niet vergis, kent aanbeveling 61 een bijkomende rol toe aan de FOD Buitenlandse Zaken. Het gaat om een coördinerende rol. De FOD Buitenlandse Zaken zou dan verantwoordelijk worden voor de controle op of de coördinatie van de omzettingen. Het probleem is natuurlijk dat alle entiteiten in dit land gelijk zijn. Wat vindt u van die bijkomende rol van de FOD Buitenlandse Zaken?
Hetzelfde geldt voor de Senaat, die zich in aanbeveling 28 op een eigenaardige wijze de rol toe-eigent om zelf een aantal bijkomende coördinerende of overkoepelende bevoegdheden op zich te nemen. (Opmerkingen)
Minister-president, ik zou graag uw mening hierover horen.
Minister-president, als commissievoorzitter wil ik nog een opmerking maken. Ik heb het me veroorloofd het rapport aan de commissieleden over te maken. Ik vind het belangrijk dat u hiermee eventueel rekening kan of wil houden. Ik zou het echter ook perfect kunnen begrijpen indien u zou verklaren dat u vandaag moeilijk een stelling over al die aanbevelingen kunt innemen.
Wat mij vooral interesseert, is het proces. Wat zou de Vlaamse Regering desgevallend met die aanbevelingen willen doen? Zult u ze nader bekijken? Wanneer kunt u ons desgevallend vertellen welke elementen al dan niet voor Vlaanderen interessant zijn?
Een van de prioriteiten van deze commissie is uitgerekend het Europees platform. Het gaat dan niet enkel om de omzetting van richtlijnen as such, maar veeleer om de vraag hoe we vanuit Vlaanderen een impact kunnen hebben vooraleer een richtlijn tot stand komt. Dat is een belangrijk punt dat ik hier even ter sprake wil brengen.
Indien u vandaag niet diep op de grond van de zaak zou kunnen ingaan, zou ik daar alle begrip voor hebben. Het betreft immers een nog zeer vers rapport, dat op een correcte wijze moet worden ingeschaald.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, ik heb toch een onbehaaglijk gevoel. Dit is het Vlaams Parlement. De Vlaamse Regering wordt door de leden van het Vlaams Parlement ondervraagd. We mogen niet naar een situatie evolueren waarin twee parlementen parlementje voor de Vlaamse Regering willen spelen.
Ik heb het daarnet al lachend opgemerkt, maar eigenlijk is dit wel de essentie. De Senaat is op zoek naar zingeving en een opdracht. Elke Vlaamse volksvertegenwoordiger heeft het recht hier elementen aan te halen. Dat kan ook gaan om zaken die in andere parlementen aan bod komen. De Senaat mag echter geen tweede parlement voor de Vlaamse Regering worden.
Mijnheer Van Overmeire, op dat punt zijn we het volledig eens.
De heer Verstreken heeft het woord.
Voorzitter, volgens mij kunnen we elkaar daarin vinden. Alle partijen hebben hard aan dat document gewerkt. Het rapport bevat zeer goede elementen. Het lijkt me dan ook nuttig dit hier in de toekomst te bespreken en op te volgen. Het is niet zo dat de Senaat ons met geheven vingertje zaken oplegt.
Wat de implementatie van de Europese richtlijnen betreft, hebben we toch al bewezen tot de betere leerlingen te behoren. We hebben een serieuze inhaalbeweging uitgevoerd. Er is nog werk aan de winkel. Het lijkt me dan ook nuttig dit document hier even onder de loep te nemen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, zoals iedereen weet, hebben we al een hele reeks maatregelen getroffen. Dit wordt in het rapport van de Senaat overigens als voorbeeld aangehaald. Ik heb die maatregelen tijdens mijn eerste periode als minister van Buitenlands Beleid nog grotendeels zelf geïmplementeerd om voor een actieve communicatie in beide richtingen, zowel bottom-up als top-down, te zorgen.
We beschikken over een Vlaamse Permanente Vertegenwoordiging. Als ik me niet vergis, bestaat die vertegenwoordiging uit een 25-tal mensen. Mevrouw Bynens is hier overigens al geweest. Zij heeft natuurlijk dagelijks contacten. Als het om de proactiviteit gaat, hebben we de vinger aan de pols.
Ik heb destijds het Vlaams-Europees verbindingsagentschap (vleva) opgericht. Het vleva werkt goed samen met het bedrijfsleven en met de grote actoren. Zij worden dan ook tijdig geïnformeerd. Zodra binnen de EU, bij wijze van spreken, de eerste toets wordt ingedrukt, verwittigt het vleva onze bedrijven en het middenveld. Zij weten dan ook wat er zit aan te komen en kunnen hierop inspelen. Dat is geen lobbywerk in de klassieke zin van het woord. We proberen stelling in te nemen. We zijn bezig met een zeer actieve en proactieve uitwisseling. Meer nog dan die uitwisseling, trachten we tevens actief onze stempel te drukken op de zaken die voor ons van belang zijn.
Ik wil erop wijzen dat we, naast de permanente vertegenwoordiging, ook over een centrale Eurocoördinator beschikken. Er is zeer goede administratieve omzettingsstructuur. Binnen elk beleidsdomein is een contactpersoon aangeduid. Dat is trouwens ook een van de aanbevelingen van de Senaat. We doen dit eigenlijk al.
Ik wil er tevens op wijzen dat het aantal procedures met betrekking tot de Vlaamse overheid sinds het aantreden van deze Vlaamse Regering van vijftien tot negen is gedaald.
Ik communiceer elke maand over de stand van zaken met de Vlaamse Regering. Afgelopen vrijdag heb ik nog de stand van zaken in mei 2015 toegelicht. Het Vlaams Parlement krijgt dit document ook maandelijks toegestuurd. Ik laat nooit na de overige leden van de Vlaamse Regering te wijzen op zaken die dringend actie vergen of op penibele situaties die dreigen te ontstaan. De maandelijkse mededeling aan de Vlaamse Regering over de stand van zaken wordt eveneens aan het Vlaams Parlement bezorgd. We doen niet aan gold-plating. Dat staat ook in het Vlaams regeerakkoord. Dit is een belangrijk element in verband met de beleidsthema’s.
Mijn diensten werken momenteel aan een nota over de EU-reflex. Het is de bedoeling de Vlaamse EU-reflex nog te versterken en na te gaan welke terreinen we nog te weinig bezetten en welke mogelijkheden we nog te weinig invullen. Een apart hoofdstuk van die nota zal betrekking hebben op de correcte, volledige en tijdige omzetting van de Europese richtlijnen.
Ook daaraan zullen we aandacht besteden. Op dat moment zal er worden bekeken of er in het document van de Senaat eventueel zaken staan die nog moeten worden meegenomen. Ik durf te zeggen dat onze eigen administratie daarin zeer breed zal gaan. Ik heb daarop zelf al een eerste blik geworpen. Ik wil niet te veel nieuwe administratieve last implementeren, met – een van de aanbevelingen – nog eens een reguleringsimpactanalyse enzovoort. Ik denk dat we nuttige instrumenten moeten hebben, die efficiënt zijn en ervoor zorgen dat onze afgeslankte administratie daarvan zo snel mogelijk werk maakt.
Ik wil er ook op wijzen dat je niet uit elke discussie moet afleiden dat we in de fout zijn. Vaak wordt het eindoordeel geveld door het Europees Hof van Justitie. Het is niet altijd zo dat de interpretatie van de Commissie wordt gevolgd, dat er daaruit een discussie ontstaat en er uiteindelijk een oordeel komt dat niet altijd strookt met datgene wat de Europese Commissie vindt. De lidstaten hebben op dat vlak natuurlijk ook het recht om hun eigen interpretatie te verdedigen. Het is vaak zo dat finaal het Europees Hof tot een eindoordeel komt.
Een van de punten die een oplossing moeten krijgen – en we moeten niet wachten op de Senaat – is de verdeling van de verantwoordelijkheden. Dat staat in de bijzondere wet. Toen ik het in Overlegcomité zat, onder premier Verhofstadt, zijn er pogingen gedaan om daarin tot een akkoord te komen. Wat de Senaat aanbeveelt, lijkt mij logisch. Dat is al lang het standpunt van de Vlaamse Regering. Het staat ook in ons regeerakkoord. Als er boetes worden opgelegd en er schadevergoeding moet worden betaald, moeten die worden geïmputeerd bij de overheid die daarvoor verantwoordelijk is, volledig of gedeeltelijk. Als een leefmilieurichtlijn niet tijdig is omgezet in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, vind ik niet dat Vlaanderen daarvoor moet opdraaien. Omgekeerd vind ik ook niet dat Brussel en Wallonië ervoor moeten opdraaien wanneer wij in gebreke blijven. Dat lijkt mij een eenvoudige regel te zijn, maar die is nog altijd niet omgezet. Ik denk zelfs dat het in ons Vlaams regeerakkoord staat, maar dat zou ik moeten nakijken.
Een aantal van die dingen moeten mee worden bekeken. Moet de FOD Buitenlandse Zaken daarin het kenniscentrum worden? Ik denk het niet. Veel van die zaken gaan over leefmilieu. De kennis zit bij de deelstaten. Ga je dan nog eens een aparte administratie opbouwen om de stand van die rechtspraak bij te houden? Ik vind dat een taak van onze entiteit die in de toekomst Omgeving, Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu zal heten. Zij moeten die expertise opbouwen. Zij kennen heel die inhoudelijke regelgeving. Wie de inhoud daarvan niet kent, kan natuurlijk de rechtspraak bijhouden en daarvan een overzicht maken, maar het moet veel dieper gaan dan dat.
Collega’s, in alle bescheidenheid denk ik dat Vlaanderen op dat vlak een zeer actief beleid voert. We worden op dat vlak trouwens een paar keer als voorbeeld aangehaald, omdat Vlaanderen op dat vlak een zeer actief beleid voert. Alles kan natuurlijk beter. Er zijn landen die beter presteren dan wij. Er zijn nog een aantal punten waarop we kunnen winnen. Maar we zullen met de visienota bekijken op welk vlak we nog verder kunnen gaan dan we nu al doen.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik noteer dat u de aanbevelingen van de Senaat ernstig neemt. Dat klopt toch? Of niet?
U hebt ook een opsomming gegeven van wat wij vanuit Vlaanderen zullen doen om die omzettingen te verbeteren. Ik wil u feliciteren met alle initiatieven die u in dat verband hebt genomen. Ik denk inderdaad dat we daarmee alleen maar beter kunnen presteren, ook doordat mevrouw Bynens daarmee voortdurend in communicatie is. Mag ik noteren dat u het informatieverslag en de aanbevelingen van de Senaat ernstig verder zult bekijken naar aanleiding van uw eigen nota over de EU in de komende periode?
Maar mevrouw Turan, ik moet uw conclusies niet maken. Ik heb mijn conclusies gemaakt en die zullen in het verslag staan. Ik heb gezegd wat we zullen doen. Ik heb gezegd dat we al van plan waren om een EU-reflexnota te maken en dat een onderdeel daarvan zal zijn hoe we nog beter kunnen presteren. Het is evident dat we zullen kijken of de aanbevelingen van de Senaat sporen met de onze. Ik waarschuw er wel voor dat ik niet nog een reeks structuren en instrumenten zal opzetten die de zaken vertragen. Ik wil efficiënt zijn. Ik wil dat er snel gehandeld wordt.
Ik ben ervan overtuigd dat we nog beter kunnen, maar ik spoor al mijn collega’s elke maand aan. U krijgt in de commissie ook elke maand het overzicht.
Dat klopt.
We zullen kijken wat er nog beter kan. U moet mij geen woorden in de mond leggen die ik niet heb uitgesproken. Ik heb gezegd wat ik gezegd heb.
En ik heb gehoord wat ik heb gehoord. (Gelach)
Minister-president, u mag van één ding zeker zijn: de good practices die er vanuit Vlaanderen al zijn, hebben wij ook meegenomen bij de bespreking in de Senaat. Collega’s van alle politieke partijen hebben dat gedaan. U zegt dat u al bezig bent met vele dingen. Dat klopt. Het is net naar aanleiding van Vlaamse initiatieven dat die in die aanbevelingen staan.
U hebt het over het inrichten van een extra kenniscentrum. Het moet worden gecoördineerd. De gegevens moeten centraal worden bijgehouden voor de verschillende gewesten. De aanbeveling is er niet op gericht de knowhow vanuit de gewesten weg te nemen. Dat was nooit de bedoeling.
Ik dank u voor de opvolging die u hieraan zult geven. Wij zullen dat opvolgen, in de Senaat, maar ook hier.
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Vlaanderen is inderdaad goed bezig. Ik wist dat eigenlijk al. We hebben hier maandelijks die verslagen. We hebben naar mijn bescheiden mening misschien een zeer overbodige oefening gedaan in de Senaat. De samenwerking zal moeten gebeuren zoals het is. De verantwoordelijkheden zullen liggen waar ze liggen. Vlaanderen doet in ieder geval zijn best. Ik dank de minister-president daarvoor. Efficiëntie en dergelijke zijn belangrijk.
Ik hoop dat we in de toekomst in de Senaat niet zoveel van die overbodige oefeningen meer zullen moeten maken.
De heer Verstreken heeft het woord.
Als gemeenschapssenator kan ik zeggen dat het voor mij absoluut geen overbodige oefening was. Ik heb ontzettend veel bijgeleerd. Toen ik naar de eerste hoorzitting ging, dacht ik: “Oei, dit is een saaie materie.” Geleidelijk aan heb ik mijn mening moeten herzien, net zoals heel wat andere collega’s. Ik vond het bijzonder leerrijk. Het was zeker niet overbodig.
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Inderdaad, het is een zeer boeiende materie. Ik weet zeer goed dat we dat perfect in het Vlaams Parlement kunnen behandelen. Dat is volgens mij de plaats waar die materie thuishoort.
Minister-president, ik heb één opmerking. Ik vind het bijzonder goed dat het de ambitie is van Vlaanderen om niet even goed te zijn als de rest van Vlaanderen, maar beter. Ik denk dat dat een gezonde ambitie is. Het hoort ook zo. Dan kunnen wij vanuit de commissie over alle partijgrenzen heen over onze minister-president stoefen.
Ik heb genoteerd dat u een EU-reflexnota maakt. Dat vind ik zeer interessant omdat dit de juiste plaats geeft aan Vlaanderen binnen die context. Onder andere het proactief gegeven speelt daarin ongetwijfeld een belangrijke rol.
Ik onthoud dat het rapport van de Senaat niet de aanleiding of de basis is om in Vlaanderen iets te doen, maar een desgevallend interessant element is om te bekijken in de context van het tot stand komen van zo’n nota. Ik denk dat dat de juiste plaatsing is binnen alle gevoeligheden. (Opmerkingen)
Wel, laat ons zeggen dat ik het in het midden plaats.
Als we dan toch nieuwe structuren willen oprichten, moeten we misschien een speciale subcommissie oprichten voor parlementsleden die ook gemeenschapssenator zijn en elkaar dan een kwartiertje kunnen bewieroken.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven om naar het buitenlandse voorbeeld te kijken. Er is geen land dat moeilijker doet over richtlijnen dan het Verenigd Koninkrijk, maar er is ook geen land dat ze sneller omzet, die richtlijnen. Kijk eens naar de praktijken daar. Kijk naar Nederland. Daar kunnen we ook van leren. We moeten niet altijd bij ons kijken.
Wat die databank betreft: we hebben ons eigen sharepointsysteem dat veel moderner en accurater is. De federale databank – hoe heet die ook alweer? – werkt niet goed. Moeten we daarop alles inladen voor een overzicht van de rechtspraak? Er zitten genoeg juristen in de zaal om te weten dat er inzake Europees recht in universiteiten met de regelmaat van een klok overzichten van rechtspraak worden gepubliceerd. Onze mensen moeten die opvolgen. We moeten dat werk niet doubleren. Er bestaat al heel veel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.