Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Van Miert heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op 1 september zal het precies tien jaar geleden zijn dat de zone 30 in alle schoolomgevingen werd ingevoerd. Een jaar later werden de betrokken wegbeheerders – gewesten, provincies, gemeenten – verplicht om die in te voeren. Ze maakten er dan ook werk van. In het verleden heeft de Vlaamse overheid 13,2 miljoen euro uitgetrokken voor de realisatie ervan aan 440 scholen. Naast het invoeren van een snelheidsbeperking is de inrichting van de infrastructuur en een sensibiliseringscampagne gerealiseerd.
Niemand twijfelt aan het nut van de maatregel. Toch stellen we vast dat bijna niemand zich houdt aan de snelheidsbeperking. Uit een recente bevraging van het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid (BIVV) blijkt dat 90 procent van de Belgen de zone 30 negeert. Verschillende oorzaken moeten dat verklaren. Zelf denk ik – en ik heb al wat kilometers in Vlaanderen gereden – dat een uniforme aanduiding van de zones 30 zijn belang heeft.
Ik wil u daarover enkele concrete vragen voorleggen. Zal in het nieuwe Vlaams Verkeersveiligheidsplan de zone 30 aan schoolomgevingen opnieuw prioriteit krijgen op het vlak van infrastructuur, sensibilisering en verkeershandhaving? Dat laatste blijkt toch nodig te zijn. Een uniformisering van de weginrichting aan scholen kan een belangrijk element zijn om autobestuurders hun rijgedrag te laten aanpassen. In het verleden werd een werkboek opgesteld om lokale besturen een leidraad aan te bieden met het oog op het verkeersveilig inrichten van schoolomgevingen. In welke mate wordt het werkboek vandaag de dag nog nuttig aangewend door steden en gemeenten? Een werkboek of leidraad mag geen statisch geheel zijn. Misschien is een update nuttig? Zult u hierover overleg plegen met de federale minister van Binnenlandse Zaken?
Minister Weyts heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, in het Vlaams Verkeersveiligheidsplan is snelheid een bijzonder aandachtspunt. De vaststellingen van het BIVV en de gedragsmetingen maken dat nodig. Het overtredingspercentage in de bebouwde kommen, met inbegrip van die in de zones 30, is nog steeds te hoog.
Dit jaar voeren we geen specifieke campagne rond de zone 30 in schoolomgevingen, maar dat wil niet zeggen dat we in ons beleid op het vlak van communicatie en de educatieve projecten geen aandacht voor de problematiek zouden opbrengen. Zo hebben we in samenwerking met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de federale politie een uitzending van ‘Kijk uit’, met de titel ‘Graag traag’, over de zone 30 opgenomen. Ook op het Vlaams congres over verkeersveiligheid ging er aandacht naar projecten die de verbetering van de verkeersveiligheid in de schoolomgeving tot doel hebben. Voorts is er in de jaarlijkse ‘Week van de mobiliteit’ aandacht voor het belang van een aangepast verkeersgedrag in de schoolomgeving. Zo focust de Strapdag op het probleem. Snelheidshandhaving is ook een insteek voor het overleg over het thema verkeersveiligheid van de kadernota Integrale veiligheid. Die nota is een belangrijk referentiekader voor de opmaak van het nationaal veiligheidsplan, en dus voor het vastleggen van de prioriteiten van politie en justitie.
Op de vraag in welke mate het handboek vandaag door steden en gemeenten wordt aangewend, kan ik natuurlijk geen glashelder antwoord geven. In het algemeen wordt de knowhow van de vademecums zeker gewaardeerd. Steden en gemeenten proberen de aanbevelingen zo goed mogelijk toe te passen, rekening houdend met de lokale context. Er is ook grote aandacht voor de schoolomgevingen, wat zich dikwijls vertaalt in een aangepaste inrichting en het aanbrengen van straatmeubilair. De VVSG laat weten dat het werkboek voor verkeersveilige schoolomgevingen in veel bureaus van mobiliteitsambtenaren binnen handbereik op een rek staat. Mijn administratie werkt op dit ogenblik aan een geactualiseerde bundeling van die vademecums. Het zal een overkoepelend handboek over de weginfrastructuur worden. De verschillende bronnen over weginfrastructuur, waaronder het werkboek over de schoolomgeving, worden in één document opgenomen. Waar nodig zullen we actualiseren of aanvullen.
Ten slotte wil ik nog meegeven dat de handhaving een aandachtspunt blijft. Als ik me niet vergis, is dat hier in de commissie ook al ter sprake gekomen. Vroeger was de gouden tijd, toen men schermde met technische argumenten om de resultaten van flitscamera’s in zone 30 te betwisten. Ik wil daarover duidelijk zijn: de politie kan op een betrouwbare wijze snelheidsovertredingen vanaf 30 km flitsen. De flitsresultaten zijn gehomologeerd. De cijfers in mijn bezit zeggen me dat het aantal flitscamera’s in schoolomgevingen beperkt is. We kunnen daar nog meer op inzetten, gezien het feit dat de technische manco’s niet langer een probleem vormen.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het is positief dat u vindt dat er meer aandacht moet worden geschonken aan dit probleem. We moeten daar niet flauw over doen: 90 procent van de bestuurders, dat zijn wij eigenlijk allemaal. Iedereen is een beetje schuldig in dat straatje. De uniforme aanduiding van die zones is heel belangrijk. U gaf al aan dat de bundeling van alle pamfletten en werkboeken daarover een belangrijk gegeven is. En ik denk ook, zoals u zegt, dat we nog meer moeten inzetten op de handhaving, aangezien de technische middelen ons ter beschikking staan.
Minister, ik zou tot slot toch willen vragen om te bekijken of het mogelijk is een nieuwe sensibiliseringscampagne te doen. Dat moet low budget kunnen. We kunnen de lokale actoren – ik denk aan de schepenen van Mobiliteit en de schepenen van Onderwijs, maar ook aan de directies van de lokale scholen – voor onze kar spannen om de ouders en de lokale besturen te bewerken met infobladen en infoboden. Met beperkte middelen moet daar toch iets mogelijk zijn. We hebben in deze regering helaas last van beperkte middelen. Met beperkte middelen kunnen we iets doen aan die sensibilisering, die dringend nodig is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.