Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) besliste onlangs, na een arrest van de Raad van State van 12 januari, om twee gunningen van de OVAM aan bodemsaneringsbedrijf ABO wegens onverenigbaarheid in te trekken, aangezien de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) in ABO participeert, en de Vlaamse Regering zowel PMV als de OVAM aanstuurt. De Raad van State stelde dat ABO onrechtstreeks via PMV gedeeltelijk gefinancierd wordt door dezelfde rechtspersoon die de opdrachtgever controleert en financiert. Intussen heeft de minister met een ministerieel besluit een afwijking toegestaan aan ABO op de onverenigbaarheidsbepalingen.
De respectieve bepaling van het Vlaams Reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu stelt nochtans dat van de erkenning geen gebruik kan worden gemaakt in een of meer van de volgende gevallen: “(…) als de activiteiten van bodemsaneringsdeskundige in die hoedanigheid, als natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk gefinancierd, gecontroleerd of beheerd worden, onder welke vorm dan ook, door de opdrachtgever of de uitvoerder van de werken.”
PMV is de tweede grootste aandeelhouder van ABO, met 4,65 procent, op ruime afstand van de hoofdaandeelhouder. Dit laat vermoeden dat ze niet alleen financieren, maar toch ook impact kunnen hebben, en dus minstens gedeeltelijk ook controleren, naast financieren. ABO had zich aan dergelijke problemen kunnen verwachten, omdat het sterk gelijkaardig is aan de problemen die het bedrijf in 2002 ondervond. Net zoals toen bestaat er in de sector de indruk dat er sprake kan zijn van belangenvermenging en beïnvloeding. De onverenigbaarheid lijkt de facto voor alle lopende én recent afgeronde dossiers te spelen, met een aanzienlijk procesrisico voor de OVAM.
Minister, hoe motiveert u in het recente geval van ABO de toegestane uitzondering op de onverenigbaarheidsbepalingen? Bent u van oordeel dat de gestelde situatie problematisch blijft, zolang PMV aandeelhouder blijft? Zo ja, zult u er bij PMV op aandringen zich als aandeelhouder van ABO terug te trekken, op voorwaarde dat dit kan gebeuren aan gunstige en marktconforme voorwaarden voor PMV? Erkent u dat de OVAM na het arrest van de Raad van State blootstaat aan meer claims vanuit de sector? Ik heb het niet nagekeken, maar ik kan me voorstellen dat meerdere maatschappijen een participatie hebben van PMV of een of andere dochter? Bent u van oordeel dat hier een structurele oplossing nodig is, en geen ad-hocoplossingen met ministeriële besluiten?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Ronse, het wordt een technische uitleg. Ik zal uiteraard ook verwijzen naar een aantal besluiten van de Vlaamse Regering. Ik begin met artikel 53, paragraaf 1, van het Vlaams Reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Daar staat in wanneer er eventueel onverenigbaarheden zijn van erkende bodemsaneringsdeskundigen, bijvoorbeeld wanneer ze geen gebruik kunnen maken van de erkenning. Dat is onder meer het geval als de bodemsaneringsdeskundige rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk gefinancierd, gecontroleerd of beheerd wordt door een persoon die ook de opdrachtgever of uitvoerder rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk financiert, controleert of beheert. Er zijn ook arresten over van de Raad van State, zelfs van 12 januari 2015.
De bepaling wordt door de Raad van State gelezen in die zin dat elke financiering, hoe gering ook, onder die onverenigbaarheidsregel valt. De Raad van State stelt in zijn arrest dat er niet in een drempel is voorzien en dat er bij de toepassing van die bepaling niet uitdrukkelijk een terugkoppeling vereist is naar de doelstelling van het artikel. Met verwijzing naar artikel 53/5, paragraaf 2, van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL) geeft de Raad van State in zijn arrest uitdrukkelijk aan dat de minister op dit punt wel een opdracht heeft. Het artikel voorziet in een afwijkingsmogelijkheid op het niet-gebruik van de erkenning bij een wettelijke onverenigbaarheid. Maar er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Op schriftelijk verzoek van de opdrachtgever of de bodemsaneringsdeskundige kan de minister beslissen dat er toch gebruikgemaakt kan worden van de erkenning als de verzoeker ten eerste aantoont dat de kwaliteit van de uitvoering van de werkzaamheden kan worden gewaarborgd en, ten tweede, zich ertoe verbindt de bijkomende controlekosten van de OVAM te vergoeden.
Op basis van de gemotiveerde en gedocumenteerde aanvraagdossiers van de erkende bodemsaneringsdeskundige nv ABO, heb ik in toepassing van dat artikel in twee concrete gevallen beslist dat voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van die bepaling en dat daar dus gebruik van kan worden gemaakt. Ik heb dat beoordeeld op basis van elementen uit het aanvraagdossier omdat daaruit blijkt dat de nv ABO naar alle redelijkheid aantoont dat de kwaliteit van de werkzaamheden kan worden gewaarborgd. Ze hebben een kwaliteitshandboek dat alle medewerkers toelaat om kwaliteitsconform te opereren bij de uitvoering van de taken. De nv ABO heeft als lid van de vereniging van de erkende bodemsaneringsdeskundigen VEB, ook de deontologische code onderschreven en streeft onder meer naar integriteit maar ook naar kwaliteit en objectiviteit van de dienstverlening, ook pertinente aspecten die ze mee hebben opgenomen in de kwaliteitswaarborg. De nv ABO voert in dit verband ook aan dat het nooit voorwerp heeft uitgemaakt van enige sanctieprocedure bij de vzw VEB wegens niet-naleving van de deontologische code en ze wordt ook gecontroleerd op kwaliteit inzake de uitvoering door een onafhankelijke geaccrediteerde instelling.
Er is ook een apart onderdeel over de onafhankelijkheid ten opzichte van PMV. ABO heeft er zich in het verzoek uitdrukkelijk toe verbonden om de bijkomende controlekosten van de OVAM te vergoeden.
Ik ben dus van mening dat ABO naar alle redelijkheid heeft aangetoond te beschikken over de vereiste onafhankelijkheid om bij de uitvoering van haar diensten gebruik te maken van die erkenning.
VLAREL wordt door de Raad van State zo gelezen dat elke financiering, onrechtstreeks of rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, wordt gekwalificeerd als een onverenigbaarheid. Dit betekent in voorliggend geval dat zolang PMV aandeelhouder blijft van de beursgenoteerde grootmoedervennootschap van de nv ABO, hoe beperkt dat ook is, er conform die fusie inderdaad sprake is van onverenigbaarheid. Maar de Raad van State heeft in diezelfde arresten ook benadrukt dat het niet gaat om een absoluut gebruiksverbod. Hij verwijst ook naar de mogelijkheid om daarvan af te wijken mits een ministeriële beslissing. Dat is wat ik u daarnet heb geschetst.
Ik kan me niet mengen in de financiële transacties naar private bedrijven over overheidsinstellingen die niet onder mijn bevoegdheid vallen. Ik ga daar dus niet op in. Als de OVAM, gelet op de visie van de Raad van State op VLAREL, nog overheidsopdrachten zou toewijzen aan bodemsaneringsdeskundigen in gevallen van onrechtstreekse, gedeeltelijke financiering, en dit zonder dat de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een afwijking, kan dat aanleiding geven tot claims. In dit verband wil ik erop wijzen dat het gebruiksverbod van VLAREL zich in eerste instantie richt op de erkende deskundige. Hij moet de opdrachtgever informeren over een eventuele onverenigbaarheid en dus ook gebruiksverbod en eventueel toegekende ministeriële afwijking.
Daarbij rijst het probleem dat het voor de bodemsaneringsdeskundige, en in het bijzonder ook de deskundige wiens moeder-, grootmoeder- of zustervennootschap op de beurs genoteerd is, en voor de opdrachtgevers veelal niet mogelijk is om te weten of er eventueel een link is. Niet alleen maken dagelijkse fluctuaties van aandeelhouderstransacties dat onmogelijk, maar ook andere structuren die je niet altijd kunt nagaan.
Ik heb aan de OVAM opdracht gegeven om een voorstel tot wijziging van VLAREL voor te bereiden zodat de nodige rechtszekerheid wordt aangegeven zonder afbreuk te doen aan de eisen van onafhankelijkheid en kwaliteit van de bodemsaneringsdeskundigen. Het is zeker niet de bedoeling om de deur open te zetten, maar om meer rechtszekerheid te bieden.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, u hebt gewacht tot op het einde van uw antwoord om me enigszins gerust te stellen. Vooral het laatste wat u zegt, de opdracht aan de OVAM om VLAREL in functie daarvan te wijzigen, is de enige en goede uitgangspositie. Ik heb ook de ministeriële besluiten gelezen. U hebt eruit geciteerd. Inderdaad, het arrest van de Raad van State biedt die mogelijkheid, maar ik kan me wel indenken wat het betekent voor spelers die intekenden op die aanbesteding van de OVAM en die vaststellen dat het bedrijf ABO de aanbesteding binnenhaalt, maar eigenlijk niet conform de spelregels. Dat wordt dan aangevochten voor de Raad van State, men krijgt een nietigverklaring, en dan wordt er een ministerieel besluit opgemaakt om retroactief die erkenning te geven.
Nogmaals, juridisch is alles in orde, denk ik. We zullen zien wat de volgende procedure aangaande dat ministerieel besluit voor de Raad van State zal uitwijzen. Daar verwijt ik u zeker niets. Maar ik vind het een nogal ad-hocaanpak. Ik vind dat zeker ten aanzien van andere spelers, die ook kosten maken en investeringen doen om daarop in te tekenen, een stukje rechtszekerheid ontbreekt. Tot daar aan toe, wat gebeurd is, is gebeurd. Ik kijk uit naar de wijzigingen die de OVAM zal voorstellen op het niveau van VLAREL. Ik hoop dat er zich op dat moment geen problemen meer zullen voordoen. Misschien zou het voor ABO goed zijn om hetzij afspraken te maken met PMV, dat zich terugtrekt, hetzij de nieuwe regeling af te wachten en niet meer in te tekenen zodat die situaties zuiver zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.